2004/300

Rapport

Verzoeker klaagt over het optreden van twee ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 21 april 2003. Verzoeker klaagt er met name over dat:

de betrokken ambtenaren hem hebben staande gehouden;

de betrokken ambtenaren op geen enkel moment hebben meegedeeld waarom hij werd staande gehouden;

een van de betrokken ambtenaren hem in het Papiaments heeft toegesproken.

Beoordeling

Algemeen

Verzoeker heeft zijn klacht bij brief van 12 juni 2003 gericht aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden als volgt toegelicht:

"Op maandag 21 april jl. (tweede Paasdag) om ongeveer 14.00 uur deed ik in de A.-straat op nummer (…) een krant in de bus, bestemd voor een van mijn vrienden. Ik stapte vervolgens weer op de fiets om huiswaarts te keren toen ik plotseling op de hoek O.-weg door een surveillancewagen werd staande gehouden. De twee agenten (…) vroegen wat ik daar ter plekke deed. Ik was zeer verbaasd. Ze bleven aandringen. Ik zei dat ik een krant bij een vriend op nummer (…) in de bus had gedaan. (…) De agent wilde mijn identiteitsgegevens noteren. Ik verschafte hem deze en stelde voor bij het huis van mijn vriend vast te stellen dat ik de waarheid sprak. Er kwam een tweede surveillancewagen bij (kennelijk opgeroepen) en ik werd met vier agenten geconfronteerd. Ik raakte geëmotioneerd (…). Met de fiets aan de hand liep ik terug naar het huis van mijn vriend; de agenten volgden. Ik belde aan en de vrouw van mijn vriend en haar zoon kwamen naar beneden en bevestigden mijn mededeling. We begrepen werkelijk niet wat mij overkwam. Ik noemde de agent een rotvent, waarna hij mij voorhield dat ik nu ook nog een agent in functie beledigde. (…) Een van de agenten begon toen in het Papiamento op mij in te praten (inmiddels was bekend dat ik op Curaçao was geboren), en ik begreep werkelijk niet waarom hij dat deed. Hij zei iets van dat hij daar had gewerkt (…). De gebruikte taal deed mij nog scherper herinneren hoe ik een keer in het verleden in Suriname op soortgelijke onheuse en onrechtwaardige manier door autoriteiten ben behandeld. (…) Toen bekend werd dat mijn gegevens, na controle, klopten, vertrokken alle agenten plotseling in hun wagens."

I. Ten aanzien van het staande houden

Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hem op 21 april 2003 hebben staande gehouden.

2. De korpsbeheerder deelde in reactie op deze klacht mee dat alvorens kan worden overgegaan tot staande houden er sprake dient te zijn van een verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv; zie ACHTERGROND, onder 1.). De korpsbeheerder ging er vanuit dat de betrokken ambtenaren op basis van hun ervaring, opleiding en plaatselijke bekendheid hadden ingeschat dat in casu sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, als bedoeld in deze bepaling. Desalniettemin was dit vermoeden toch niet voldoende concreet en objectiveerbaar, aldus de korpsbeheerder. Hij achtte de klacht dan ook gegrond.

3.1. Betrokken ambtenaar S. verklaarde op dit punt onder meer het volgende:

"Ik reed op 21 april 2003 samen met mijn collega T. de (…) surveillance. Omstreeks 14.00 uur bevonden wij ons in een surveillanceauto op of nabij de nieuwbouw locatie O.-weg/A.-straat. Op dat moment waren nog niet alle nieuw gebouwde huizen opgeleverd en stonden er hier en daar nog hekken om in aanbouw zijnde woningen. In de wetenschap dat er toen op deze locatie regelmatig werd ingebroken besloten wij in het gebied aldaar te surveilleren. (…) Wij parkeerden ons surveillancevoertuig op de V.-laan (…). Wij zagen op dat moment een op het eerste gezicht van Suriname of van de Antillen afkomstige man met een fiets lopen. Deze man maakte op mij de indruk een verslaafde te zijn, gezien zijn uiterlijk en de kleding die hij droeg. Wij besloten deze man staande te houden en aan een identiteitscontrole te onderwerpen (…)."

3.2. Betrokken ambtenaar T. verklaarde op dit punt onder meer het volgende:

"Omstreeks 14.00 uur bevonden wij ons in een surveillanceauto op of nabij de nieuwbouw locatie O.-weg/A.-straat. (…). Ik zag aldaar een man met een Surinaams dan wel Antilliaans uiterlijk met een fiets lopen. Ik zag dat toen deze man ons waarnam hij rechtsomkeert maakte en van ons wegliep. In verband hiermee en in de wetenschap dat er op deze locatie regelmatig werd ingebroken besloten wij onze surveillance in het gebied te voet voort te zetten. (…) Toen wij waren uitgestapt en in de richting van genoemde locatie liepen zag ik de eerder door mij waargenomen man met de fiets in onze richting lopen. Wij besloten deze man staande te houden (…)."

Beoordeling

4. Op grond van artikel 52 Sv zijn politieambtenaren bevoegd een verdachte staande te houden en naar zijn identiteitsgegevens te vragen (zie ACHTERGROND, onder 1.). Artikel 27 Sv omschrijft de verdachte als degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een ernstig vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk dient te zijn. Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

5. De Nationale ombudsman is met de korpsbeheerder van oordeel dat verzoeker niet kon worden aangemerkt als verdachte omdat in de gegeven omstandigheden, zoals hiervoor onder II.2. door de betrokken ambtenaren omschreven, nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Derhalve waren de betrokken ambtenaren ook niet bevoegd om verzoeker staande te houden.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het niet meedelen voor de reden voor het staande houden

Bevindingen

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de betrokken ambtenaren op geen enkel moment hebben meegedeeld waarom hij werd staande gehouden.

2. De korpsbeheerder stelde in reactie op deze klacht voorop dat de betrokken ambtenaren beiden hebben verklaard de reden voor het staande houden wel te hebben meegedeeld.

Voorts wees de korpsbeheerder erop dat, anders dan bij aanhouding (zie Achtergrond, onder 2.), het meedelen van de reden voor staande houden niet verplicht is gesteld. Zo de betrokken ambtenaren verzoeker de reden voor het staande houden al niet zouden hebben meegedeeld, kan hen daarvan geen verwijt worden gemaakt, aldus de korpsbeheerder. Hij achtte de klacht dan ook niet gegrond.

3. Betrokken ambtenaar S. verklaarde op dit punt dat hij verzoeker had meegedeeld dat hij en T. de identiteitsgegevens wilden controleren in verband met het feit dat er op genoemde locatie in die periode veel werd ingebroken.

Betrokken ambtenaar T. verklaarde op dit punt conform de lezing van S.

Beoordeling

4. Met de korpsbeheerder moet worden erkend dat het meedelen van de reden voor staande houden niet in regelgeving staat voorschreven. Vanuit het oogpunt van actieve informatieverstrekking mag niettemin in beginsel van politieambtenaren worden verwacht dat zij de reden voor staande houden wel meedelen. Dit geldt temeer indien hierover discussie ontstaat met de betrokken burger.

5. De lezing van verzoeker staat op dit punt lijnrecht tegenover de lezing van de politie. Aangezien de lezing van betrokken ambtenaar S. onverkort wordt onderschreven door betrokken ambtenaar T. en het voorstelbaar is dat verzoeker door zijn verbazing en emotie de mededeling van S. omtrent de reden tot staande houden niet heeft opgenomen, acht de Nationale ombudsman de lezing van de politie meer aannemelijk dan die van verzoeker.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Ten aanzien van het in het Papiaments toespreken

Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over betrokken ambtenaar S. hem in het Papiaments heeft toegesproken.

2. De korpsbeheerder deelde in reactie op deze klacht mee dat hij zich van een standpunt onthield omdat de lezing van de betrokken ambtenaar tegenover de lezing van verzoeker staat.

3.1. Betrokken ambtenaar T. verklaarde op dit punt onder meer het volgende:

"Nadat mijn collega S. bezig was gegaan de door de man opgegeven identiteitsgegevens door de portofoon te controleren raakte ik met de man in discussie. Ik hoorde dat hij in het Papiaments scheldwoorden ten opzichte van ons uitte. Ik hoorde dat hij onder meer 'konyo' zei. Omdat ik in het verleden bij de marine heb gezeten en toen 9 maanden op de Nederlandse Antillen heb gewerkt, kan ik redelijk wat dingen in het Papiaments verstaan. Zo ook hetgeen de man op dat moment zei. 'Konyo' betekent in het Nederlands zoveel als 'klootzak'. Ik heb de man vervolgens in de Nederlandse taal verteld dat ik hem kon verstaan en dat hij daarmee moest stoppen. Ik heb hem daarbij gewezen op het feit dat hij ter zake belediging zou kunnen worden aangehouden. Ik heb hem daarbij verteld dat ik ooit via de Marine op de Antillen heb gewerkt. Ik heb niets in het Papiaments tegen hem gezegd. Ik ben gewoon in het Nederlands tegen hem blijven praten."

3.2. Betrokken ambtenaar S. verklaarde op dit punt onder meer het volgende:

"Op een gegeven moment kwamen er twee collega's van Bureau Segbroek op eigen initiatief ter plaatse. Toen bleek dat de identiteit van de man juist was ben ik met een van deze collega's in gesprek geraakt. Mijn collega T. is toen verder in gesprek geraakt met de door ons staande gehouden man. Ik weet niet of collega T. zich daarbij bediend heeft van het Papiaments. Ik heb dat in ieder geval niet gehoord."

Beoordeling

4. De lezing van verzoeker staat ook op dit punt lijnrecht tegenover de lezing van de betrokken ambtenaar T. Nu T. verzoekers klacht op dit punt gemotiveerd en gedetailleerd heeft weersproken, terwijl verzoeker op geen enkel moment heeft aangegeven in welke bewoordingen T. verzoeker in het Papiaments heeft toegesproken, acht de Nationale ombudsman de lezing van T. meer aannemelijk dan die van verzoeker. Aldus, wordt geconcludeerd dat de klacht feitelijke grondslag mist.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het staande houden; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 3 november 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Den Haag met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Ten slotte is contact opgenomen met enkele leden van de familie X die door verzoeker als getuigen waren opgevoerd. Zij gaven echter te kennen geen directe getuigen te zijn geweest van de gedragingen waarover verzoeker klaagt, zodat zij hierover ook niets konden verklaren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee dat zijn zienswijze correct was weergegeven. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 30 oktober 2003, met bijlagen, waaronder de correspondentie tussen verzoeker en de politie uit de interne klachtprocedure.

2. Reactie van de korpsbeheerder op de klacht van 15 maart 2004, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende rapportages.

3. Reactie van verzoeker op het standpunt van de korpsbeheerder van 1 april 2004.

Bevindingen

zie onder Beoordeling

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 27, eerste lid:

"1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

Artikel 52:

"Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd den verdachte naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden."

2. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Rome, 4 november 1950)

Artikel 5, tweede lid:

"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

Artikel 9, tweede lid van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 bevat een overeenkomstige bepaling.

Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Niet meegedeeld waarom verzoeker werd staande gehouden; toegesproken in het Papiaments;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Staande gehouden zonder redelijk vermoeden van schuld.

Oordeel:

Gegrond