2004/261

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda, ondanks zijn telefonische beloften van 8 november 2002 dat de zaak goed in de gaten zal worden gehouden en dat spontaan om tussentijdse afdrachten zal worden gevraagd, onvoldoende heeft getracht om de kinderalimentatie voor haar zoon in te vorderen bij haar ex-echtgenoot.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekster is op grond van een rechterlijke beschikking van 11 november 1980 gerechtigd tot een maandelijks bedrag aan kinderalimentatie voor haar zoon ten laste van haar ex-echtgenoot, de heer La. Omdat La. zich niet aan deze beschikking heeft gehouden, heeft verzoekster de vordering op hem overgedragen aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda (LBIO).

2. Verzoekster heeft bij brieven van 19 april en 27 mei 2002 een klacht ingediend bij het LBIO over onder meer het niet voortvarend innen van de kinderalimentatie bij La.

Bij brief van 19 augustus 2002 heeft het LBIO deze klacht gegrond geacht. In deze brief heeft het LBIO aangegeven dat het LBIO op 5 juli 1996 de vordering op La. van toen ƒ 48.525,22 heeft aangeboden aan de gerechtsdeurwaarder, maar dat het vervolgens meerdere keren te weinig voortvarend is opgetreden. Het LBIO heeft daarbij toegezegd dat de werkprocedure van het LBIO ten aanzien van het innen van kinderalimentatie inmiddels drastisch was aangepast, en dat het erop vertrouwde dat dergelijke situaties zich niet meer zouden voordoen.

3. Verzoekster heeft vervolgens bij brief van 27 augustus 2002 aan de Nationale ombudsman laten weten dat zij door het LBIO niet goed op de hoogte was gehouden van de inning van de kinderalimentatie. Verder was er bij haar onduidelijkheid ontstaan over geldbedragen die door het LBIO op de rekening van haar zoon zouden zijn gestort.

De Nationale ombudsman heeft deze brief bij faxbericht van 4 oktober 2002 voorgelegd aan het LBIO, met daarbij het verzoek om nogmaals naar de zaak te kijken en contact op te nemen met verzoekster om haar vragen te beantwoorden.

Een medewerker van het LBIO heeft de Nationale ombudsman hierop bij faxbericht van 18 november 2002 meegedeeld dat er inmiddels meerdere telefonische contacten met verzoekster waren geweest, waarin het LBIO haar op 8 november 2002 had toegezegd dat haar zaak vanaf die tijd goed in de gaten zou worden gehouden. Voorts zou voor een contactpersoon voor verzoekster zijn gezorgd, en zou het LBIO spontaan om tussentijdse afdrachten vragen bij de deurwaarder.

Verzoekster is met deze toezeggingen akkoord gegaan.

II. Met betrekking tot het invorderen van de kinderalimentatie

1. Verzoekster klaagt erover dat het LBIO, ondanks zijn telefonische beloften van 8 november 2002 dat de zaak goed in de gaten zal worden gehouden en dat spontaan om tussentijdse afdrachten zal worden gevraagd, onvoldoende heeft getracht om de kinderalimentatie voor haar zoon in te vorderen bij haar ex-echtgenoot.

2. Van het LBIO mag worden verwacht dat het bij de inning van verschuldigde kinderalimentatie de vereiste voortvarendheid betracht. Om tot inning te komen, staat het LBIO een aantal middelen ten dienste. In het geval blijkt dat één van deze middelen niet of niet geheel tot resultaat leidt, is het de taak van het LBIO om tijdig actie te ondernemen bij het onderzoeken van de overige om tot invordering te komen. Ook dient het LBIO, in het geval de zaak eenmaal in handen van een deurwaarder is gesteld, regelmatig bij die deurwaarder te informeren naar de stand van zaken om te bezien of diens inspanningen voldoende effectief zijn, en zo nodig actie te ondernemen teneinde de deurwaarder aan te sturen of aan te sporen over te gaan tot het treffen van executiemaatregelen.

3. Het LBIO achtte de klacht van verzoekster niet gegrond. Het LBIO is van mening dat het de deurwaarder vanaf 8 november 2002 vijf keer om de stand van zaken heeft verzocht.

Het was bekend bij het LBIO dat er een betalingsregeling liep, en dat de heer La. zich hier redelijk aan hield. Ook heeft het LBIO uitdrukkelijk aan de gerechtsdeurwaarder doorgegeven dat verzoekster ontevreden was en per kwartaal geld wenste. De deurwaarder gaf vervolgens aan dat een afbetalingsregeling ad € 100 was afgesproken en er geen mogelijkheid was om de vordering sneller te incasseren. Tevens gaf hij aan dat afdracht per kwartaal niet altijd zou lukken aangezien er maandelijks niet zoveel geld binnenkwam. Het vaker overmaken van de gelden brengt verder extra administratiekosten met zich mee, aldus het LBIO.

4. Uit het onderzoek is gebleken dat het LBIO de zaak na 8 november 2002 aanvankelijk voortvarend ter hand heeft genomen, door de gerechtsdeurwaarder op 4 december 2002 uit eigen beweging te vragen naar de tussentijdse afdrachten. Verzoekster heeft intussen op 13 december 2002 bij het LBIO geïnformeerd naar de stand van zaken.

Er zijn vervolgens afdrachten door de gerechtsdeurwaarder gestort, en door het LBIO op 17 december 2002 aan de zoon van verzoekster overgemaakt.

Op 6 februari 2003 liet de gerechtsdeurwaarder aan het LBIO weten dat de betalingsregeling van € 75 redelijk werd nagekomen, en dat het LBIO op de hoogte zou worden gehouden.

Naar aanleiding van een verzoek van verzoekster heeft het LBIO de gerechtsdeurwaarder vervolgens op 20 maart 2003 weer om een afdracht gevraagd. Dit verzoek is herhaald op 28 april 2003, waarna de gerechtsdeurwaarder op 15 mei 2003 liet weten dat opnieuw tussentijdse afdrachten werden overgemaakt. Deze tussentijdse afdrachten zijn op 21 mei 2003 op de rekening van verzoeksters zoon gestort.

Ondanks de indruk dat het LBIO een of meerdere acties pas heeft ondernomen naar aanleiding van verzoeken van verzoekster, kan de wijze van inning door het LBIO in zoverre de toets der kritiek doorstaan.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

5. Echter, nu verder is gebleken dat het LBIO vanaf 21 mei 2003 tot en met een verzoek om de stand van zaken van de gemeentelijke sociale dienst op 4 september 2003 in het geheel niet meer bij de gerechtsdeurwaarder heeft geïnformeerd naar de stand van zaken om te bezien of diens inspanningen voldoende effectief waren, kan niet meer worden gesproken van spontane verzoeken om tussentijdse afdrachten.

Hierdoor kan worden gesteld dat het LBIO in de periode na 21 mei 2003 niet voldoende heeft getracht om de kinderalimentatie voor verzoeksters zoon in te vorderen bij haar ex-echtgenoot.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda is niet gegrond ten aanzien van de periode 8 november 2002 tot 21 mei 2003, en gegrond vanaf 21 mei 2003.

Onderzoek

Op 31 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een klacht van mevrouw L. te X, over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda (LBIO). Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen het LBIO en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Voorts is aan het LBIO een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster is op grond van een rechterlijke beschikking van 11 november 1980 gerechtigd tot een maandelijks bedrag aan kinderalimentatie voor haar zoon ten laste van haar ex-echtgenoot, de heer La. Omdat La. een betalingsachterstand liet ontstaan, verzocht verzoekster het LBIO de inning van de kinderalimentatie over te nemen.

2. Verzoekster diende bij brieven van 19 april en 27 mei 2002 een klacht in bij het LBIO. Deze klacht behelsde onder meer het niet voortvarend innen van de kinderalimentatie bij haar ex-echtgenoot.

Bij brief van 19 augustus 2002 achtte het LBIO deze klacht gegrond. Het LBIO deelde daarbij mee dat het op 5 juli 1996 een vordering van ƒ 48.525,22 voor invordering heeft aangeboden aan de gerechtsdeurwaarder, maar vervolgens meerdere keren te weinig voortvarend is opgetreden bij de invordering van de door de heer La. verschuldigde alimentatie. Het LBIO deed de toezegging dat de werkprocedure van het LBIO ten aanzien van het innen van kinderalimentatie inmiddels drastisch was aangepast. Het LBIO vertrouwde er dan ook op dat dergelijke situaties zich niet meer zouden voordoen.

3. Verzoekster liet de Nationale ombudsman bij brief van 27 augustus 2002 onder meer weten dat zij door het LBIO niet goed op de hoogte werd gehouden van de inning van de kinderalimentatie. Verder was er bij haar onduidelijkheid ontstaan over geldbedragen die door het LBIO op de bankrekening van haar zoon zouden zijn gestort.

De Nationale ombudsman heeft deze brief bij faxbericht van 4 oktober 2002 voorgelegd aan het LBIO, met daarbij het verzoek om nogmaals naar de zaak te kijken en contact op te nemen met verzoekster om haar vragen te beantwoorden.

Een medewerker van het LBIO deelde de Nationale ombudsman bij faxbericht van 18 november 2002 mee dat er inmiddels meerdere telefonische contacten met verzoekster waren geweest, waarin het LBIO haar op 8 november 2002 had toegezegd dat haar zaak vanaf die tijd goed in de gaten zou worden gehouden. Voorts zou voor een contactpersoon voor verzoekster zijn gezorgd, en zou het LBIO in het vervolg spontaan om tussentijdse afdrachten vragen bij de gerechtsdeurwaarder. Verzoekster ging met deze toezeggingen akkoord. Echter, bij brief van 31 oktober 2003 diende verzoekster een klacht in bij de Nationale ombudsman over een gedraging van het LBIO.

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt LBIO

1. De directeur van het LBIO nam bij brief van 5 januari 2004 onder meer het volgende standpunt in:

"Het dossier heb ik uitgebreid bestudeerd, ik zal allereerst de diverse acties uit het dossier na 8 november 2002 puntsgewijs weergeven. Daarna zal ik mijn oordeel geven over de klacht van mevrouw L. (verzoekster; N.o.) en uw vragen beantwoorden.

(...)

Bevindingen uit het dossier na 8 november 2002.

Op 8 november 2002 werd in een telefonisch onderhoud met mevrouw L. afgesproken dat mijn bureau de zaak in de gaten zou houden, mevrouw als contactpersoon voor de nabije toekomst de jurist van mijn bureau via zijn rechtstreekse nummer zou kunnen bereiken en mijn bureau spontaan om tussentijdse afdrachten zou verzoeken.

Middels de brief van 4 december 2002 verzocht mijn bureau de deurwaarder om de stand van zaken en een tussentijdse afdracht.

Op 13 december 2002 belde mevrouw L. haar contactpersoon, de heer K., met het verzoek om de stand van zaken door te geven. Om die reden belde de heer K. met de deurwaarder, welke aangaf dat het geld eraan kwam. Dit is mevrouw L. dezelfde dag telefonisch doorgegeven.

Op 16 december 2002 ontving mijn bureau een schrijven van de deurwaarder gedateerd 13 december 2002 waarin werd aangegeven dat hij ons € 370 zou doen toekomen.

Op 17 december 2002 werd een bedrag ad. € 168,18 aan de zoon van mevrouw L. doorbetaald. Een gelijk bedrag werd doorbetaald aan de GSD Delfzijl.

Op 6 februari 2003 ontving mijn bureau een schrijven van de deurwaarder gedateerd 4 februari 2003 met de mededeling dat de betalingsregeling ad. € 75 per maand redelijk werd nagekomen. Van het verloop van de zaak zou mijn bureau op de hoogte gehouden worden.

Op 3 maart 2003 belde mevrouw L. naar mijn bureau met de vraag waar de gelden bleven. Bij brief van 20 maart 2003 verzocht mijn bureau de deurwaarder om een tussentijdse afdracht te verrichten.

Bij brief van 28 april 2003 werd dit verzoek aan de deurwaarder herhaald. Op 15 mei 2003 ontving mijn bureau een schrijven van de deurwaarder gedateerd 13 mei 2003 waarin werd aangegeven dat mijn bureau een bedrag ad. € 380 zou toekomen.

Op 21 mei 2003 werd een bedrag ad. € 172,73 aan de zoon van mevrouw L. doorbetaald. Een gelijk bedrag werd doorbetaald aan de GSD Delfzijl.

Op 4 september 2003 belde de GSD Delfzijl naar mijn bureau met het verzoek om de stand van zaken. Bij brief van 15 september 2003 verzocht mijn bureau de deurwaarder om een tussentijdse afdracht te verrichten.

Op 9 oktober 2003 ontving mijn bureau van de deurwaarder bericht dat werd gewacht op afdrachten van de collega-deurwaarder. Op 31 oktober 2003 belde mevrouw L. naar mijn bureau met de vraag waar de gelden bleven. Bij brief van 31 oktober 2003 werd aan de deurwaarder medegedeeld dat de ontvangstgerechtigde partij ontevreden was over de gang van zaken en erop stond dat de gelden per kwartaal worden doorbetaald. De deurwaarder werd verzocht na te gaan of het mogelijk was hogere bedragen te incasseren aangezien de ontvangstgerechtigde aan had gegeven dat er voldoende middelen zouden zijn. Tevens werd verzocht de gelden per kwartaal over te maken.

Op 6 november 2003 ontving mijn bureau een schrijven van de deurwaarder gedateerd 5 november 2003 waarin werd aangegeven dat een afbetalingsregeling ad € 100 per maand was afgesproken en er absoluut geen mogelijkheid is om de vordering sneller te incasseren aangezien beslagmogelijkheden volledig ontbreken. De ontvangstgerechtigde zal eventuele middelen dienen aan te wijzen. Ook werd medegedeeld dat afdracht per kwartaal getracht zou worden, maar aangezien er maandelijks niet veel gelden binnenkomen, dit niet altijd zou lukken.

Bij brief van 10 november 2003 werd mevrouw L. bericht omtrent de inhoud van de brief van de deurwaarder van 5 november 2003. Op 13 november 2003 werd een bedrag ad € 136,36 aan de zoon van mevrouw L. doorbetaald. Een gelijk bedrag werd doorbetaald aan de GSD Delfzijl.

Op 1 december 2003 ontving mijn bureau uw brief gedateerd 28 november 2003. Op 18 december 2003 is informatie opgevraagd bij het kadaster omtrent de boot van de heer La. Aangezien mijn bureau echter niet over het brandmerknummer van de boot beschikt leverde dit echter niets op. Wel werd informatie omtrent de eenmanszaak van de heer La. gevonden. Dit was echter reeds geruime tijd bij mijn bureau en de deurwaarder bekend.

Met betrekking tot de klacht van mevrouw L. wil ik het volgende opmerken:

(...)

Mijn bureau heeft de deurwaarder vanaf 8 november 2002 vijfmaal om de stand van zaken verzocht. Het was bekend bij mijn bureau dat er een betalingsregeling liep en dat de heer La. zich hier redelijk aan hield. Ook heeft mijn bureau uitdrukkelijk aan de deurwaarder doorgegeven dat de ontvangstgerechtigde ontevreden was en per kwartaal geld wenste. De deurwaarder gaf vervolgens aan dat een afbetalingsregeling ad € 100 was afgesproken en er geen mogelijkheid is om de vordering sneller te incasseren.

Tevens gaf hij aan dat afdracht per kwartaal niet altijd zal lukken aangezien er maandelijks niet zoveel geld binnenkomt. Het vaker overmaken van de gelden brengt verder extra administratiekosten met zich mee. Deze stappen in het dossier overziend, kom ik tot de conclusie dat mijn bureau de zaak goed in de gaten heeft gehouden en de deurwaarder voldoende om tussentijdse afdrachten heeft verzocht. De klacht van mevrouw L. acht ik dan ook ongegrond. Wel begrijp ik dat het voor haar vervelend is onregelmatig gelden te ontvangen.

Wat betreft uw twee vragen wil ik het volgende opmerken:

(...)

Mijn bureau heeft de deurwaarder vijfmaal verzocht om de stand van zaken wat resulteerde in drie betalingen vanaf 8 november 2002. Op 17 december 2002 werd € 168,18 doorbetaald aan de zoon van mevrouw L., op 21 mei 2003 werd € 172,73 doorbetaald en tot slot op 13 november 2003 € 136,36. Daarnaast heeft mijn bureau aan de deurwaarder doorgegeven dat de ontvangstgerechtigde ontevreden was en per kwartaal geld wenste."

2. Bij zijn standpunt voegde het LBIO onder meer een afschrift van een aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brief van het LBIO van 4 december 2002. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Hierbij verzoek ik u mij te informeren over de stand van zaken en over te gaan tot een tussentijdse afdracht aan het LBIO.

Uw reactie zie ik graag op korte termijn van u tegemoet daar de ontvangstgerechtigde partij de stand van zaken wil weten."

3. Voorts voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een telefoonnotitie van een gesprek tussen medewerker K. van het LBIO en verzoekster van 13 december 2002.

In deze telefoonnotitie is onder meer het volgende opgenomen:

"Belt met vraag waar geld blijft. B. (gerechtsdeurwaarder; N.o.) gebeld. TTA (tussentijdse afdracht; N.o.) komt er aan. Mdr teruggebeld en het betere nieuws medegedeeld."

4. Verder voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een aan het LBIO gerichte brief van de gerechtsdeurwaarder van 13 december 2002. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"In bovengenoemde zaak kan ik u tussentijds doen toekomen een bedrag ad € 370.

Dit bedrag zal binnenkort op uw bank-/gironummer / (...) worden gestort."

5. Ook voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een aan het LBIO gerichte brief van de gerechtsdeurwaarder van 4 februari 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Inzake bovenvermeld dossier meld ik u het volgende.

De afgesproken regeling ad € 75 per maand wordt redelijk nagekomen. Ik zal u op de hoogte houden van het verloop van deze zaak."

6. Voorts voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een telefoonnotitie van 3 maart 2003 van een gesprek tussen een medewerker van het LBIO en verzoekster.

In deze telefoonnotitie is onder meer het volgende opgenomen:

"Oude ombudszaak. Zij zegt dat alles nu op gang zou komen, waar blijven de gelden? Toegezegd dat er om tta zal worden gevraagd. Ze is van plan om weer naar de ombudsman te gaan."

7. Verder voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brief van het LBIO van 20 maart 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Hierbij verzoek ik u over te gaan tot een tussentijdse afdracht aan het LBIO."

8. Ook voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brief van het LBIO van 15 september 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Hierbij verzoek ik u over te gaan tot een tussentijdse afdracht aan het LBIO. Wanneer dit niet mogelijk is, verzoek ik u mij de reden daarvan kenbaar te maken."

9. Voorts voegde het LBIO onder meer een afschrift bij van een aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brief van het LBIO van 31 oktober 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"De ontvangstgerechtigde partij is niet tevreden over de gang van zaken. Zij staat erop dat er per kwartaal wordt betaald.

Ik verzoek u dan ook per kwartaal gelden aan het LBIO over te maken.

Tevens verzoek ik u na te gaan of er een mogelijkheid is om hogere bedragen te incasseren. Volgens de ontvangstgerechtigde partij zijn er genoeg middelen."

10. Verder voegde het LBIO een afschrift bij van een aan het LBIO gerichte brief van de gerechtsdeurwaarder van 5 november 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"In deze kwestie is een afbetalingsregeling van € 100 per maand afgesproken.

Er is absoluut geen mogelijkheid om de vordering sneller te incasseren omdat beslagmogelijkheden volledig ontbreken. De ontvangstgerechtigde partij zal die middelen moeten aanwijzen willen wij daar beslag op leggen.

Afdracht per kwartaal zal getracht worden, maar omdat er maandelijks niet zoveel geld binnenkomt zal dit niet altijd lukken."

11. Ook voegde het LBIO een aan verzoekster gerichte brief van het LBIO bij van 10 november 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Op 31 oktober 2003 heeft u telefonisch het volgende aangegeven:

- u bent niet tevreden over de gang van zaken,

- u staat erop dat er per kwartaal wordt betaald,

- u wenst dat er hogere bedragen worden geïnd omdat er volgens u voldoende middelen zijn.

Deze punten heb ik kenbaar gemaakt aan de deurwaarder. Hierop heb ik de volgende reactie van de deurwaarder ontvangen.

In deze zaak is een afbetalingsregeling afgesproken van € 100 per maand. Er is absoluut geen mogelijkheid om de vordering sneller te incasseren omdat beslagmogelijkheden volledig ontbreken.

U, mevrouw L., zal die middelen moeten aanwijzen wil de deurwaarder daar beslag op leggen.

Afdracht per kwartaal zal getracht worden, maar omdat er maandelijks niet zoveel geld binnenkomt, zal dit niet altijd lukken. Mede gezien de kosten van de deurwaarder."

12. Ten slotte voegde het LBIO afschriften bij van door het LBIO op 18 december 2003 opgevraagde informatie uit het Kadaster van 22 december 2003 met betrekking tot de eventuele eigendommen van de heer La. Uit deze informatie is gebleken dat er geen boot op naam staat van de heer La. Wel is gebleken dat de heer La. een eenmanszaak drijft, maar deze zaak staat op naam van een brouwerij.

d. reactie verzoekster

Verzoekster reageerde bij brief van 3 maart 2004 onder meer als volgt:

"Mijn klacht over de gang van zaken bij hen is ongegrond, zeggen ze. Daar ben ik het dus niet mee eens. Er was afgesproken dat ze mij op de hoogte zullen houden over de alimentatie van mijn zoon. Is dus weer niet gebeurd.

Mei 2003 is er een bedrag overgemaakt € 172,72. Een half jaar later heb ik weer eens contact gezocht met mevrouw P. Ik kreeg weer hetzelfde verhaal te horen dat de deurwaarder er was geweest enz. enz. Ik heb gezegd dat ik hier niet tevreden over ben en dat ik de ombudsman ging bellen. Wat ik dus vreemd vind, dat ik binnen 14 dagen 13 november € 136,36 op de rekening had. Ik vind dat het LBIO de zaken niet in orde heeft.

Ik vind mijn klacht dus zeker gegrond! Ik wil heel graag dat deze zaak eens een keer goed bekeken wordt. Dit duurt veel te lang. Ik ben hier best wel een beetje boos over."

Achtergrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Ondanks telefonische beloften over spontane verzoeken om tussentijdse afdrachten onvoldoende getracht om kinderalimentatie voor verzoeksters zoon te vorderen bij ex-echtgenoot over periode van 8 november 2002 tot 21 mei 2003;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Zelfde probleem sinds mei 2003 .

Oordeel:

Gegrond