2004/257

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht zijn op 23 oktober 2001 ingediende klacht over de onzorgvuldigheid en onvoldoende voortvarendheid in de afhandeling van door hem ingediende klachten inzake geluidsoverlast en lichthinder, heeft behandeld. In het bijzonder klaagt hij erover dat hij naar aanleiding van zijn klacht niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord en hij klaagt erover dat het college in zijn brief van 3 februari 2003 heeft geoordeeld dat aan zijn klachten voldoende aandacht is besteed waarbij als voorbeelden zijn genoemd het door de milieudienst van de gemeente uitgevoerde onderzoek naar de vermeende lichthinder en de toegezegde evaluatie van de beheersafspraken.

Beoordeling

I. Inleiding

In 1999 is in de nabijheid van verzoekers woning een multifunctioneel gebouw gebouwd en in gebruik genomen en is een sportveld aangelegd, dat door verschillende sportverenigingen wordt gebruikt. Verzoeker ondervindt geluidshinder van het multifunctioneel gebouw en hij ondervindt lichthinder van het sportveld. Verzoeker heeft daarover verscheidene malen bij de gemeente Moordrecht geklaagd.

Op 23 oktober 2001 diende verzoeker bij de gemeente een klacht in over de onzorgvuldigheid en de onvoldoende voortvarendheid in de afhandeling door de gemeente van de door hem ingediende meldingen over geluidsoverlast en lichthinder. Verzoeker klaagt bij de Nationale ombudsman over de wijze waarop zijn op 23 oktober 2001 ingediende klacht door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht is behandeld.

II. Ten aanzien van het horen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij naar aanleiding van zijn klacht niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

2. Volgens het college is verzoekers klacht van 23 oktober 2001 aan de orde geweest in een gesprek met de burgemeester en het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening op 14 mei 2002. In het gespreksverslag was als één van de aanleidingen voor het gesprek vermeld een klachtbrief van 31 oktober 2001.

3. Verzoeker stelt dat hij het gesprek met de burgemeester en het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening van 14 mei 2002 zelf heeft geïnitieerd. De aanleiding was diverse niet afgedane correspondentie, het niet naleven van de beheersafspraken en het lopende planschadeverzoek. Hij heeft terloops gememoreerd dat zijn klacht van 23 oktober 2001 nog steeds niet was afgehandeld. Er is volgens verzoeker daarom geen sprake geweest van een hoorzitting zoals die bij een dergelijke kwestie volgens de regelgeving dient plaats te vinden.

4. Ingevolge artikel 9.10, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bestuursorgaan de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Op grond van het tweede lid kan van het horen worden afgezien in het geval dat de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Uit de wetgevingssystematiek volgt dat het bestuursorgaan ook niet behoeft te horen zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen (artikel 9:5 Awb), dan wel indien niet is voldaan aan de ontvankelijkheidsvereisten, neergelegd in artikel 9:4 en artikel 9:8 van de Awb (zie Achtergrond, onder 1.).

5. Vast staat dat op 14 mei 2002 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen onder meer verzoeker, de burgemeester en het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening. Tijdens dit gesprek is onder meer verzoekers klacht van 23 oktober 2001 besproken. Gelet op het feit dat de als één van de aanleidingen voor dit gesprek genoemde klachtbrief van 31 oktober 2001 zowel bij de gemeente als bij verzoeker niet bekend is en verzoeker zijn klacht van 23 oktober 2001 tijdens dit gesprek heeft toegelicht, acht de Nationale ombudsman het niet onaannemelijk dat met de klachtbrief van 31 oktober 2001 werd bedoeld verzoekers klacht van 23 oktober 2001.

Gelet op het vorenstaande moet worden vastgesteld dat verzoeker in de gelegenheid is geweest om zijn klacht van 23 oktober 2001 toe te lichten. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.

6. Echter, niet is gebleken dat het initiatief daartoe bij de gemeente heeft gelegen. Verzoeker heeft daarentegen juist gesteld dat hij het gesprek heeft geïnitieerd. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de gemeente door verzoeker niet zelf uit te nodigen voor een gesprek, waarin hij zijn klacht kon toelichten, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 9:10 van de Awb. Dit omdat de wettelijke regeling met betrekking tot het horen van een klager, die neerkomt op “ja, tenzij” (dat wil zeggen altijd uitnodigen tenzij (a) de klacht kennelijk ongegrond is, (b) de klager aangeeft dat hij geen prijs stelt op een hoorzitting, (c) de klacht niet-ontvankelijk is of (d) wanneer naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen), als het ware wordt veranderd in een “ja, mits”, hetgeen in de praktijk gemakkelijk kan neerkomen op een “nee, tenzij”. Het mag niet zo zijn dat van de kant van de klager als het ware een extra handeling wordt gevergd voor het laten plaatsvinden van een hoorzitting. Het initiatief moet altijd bij het bestuursorgaan liggen. De onderzochte gedraging op dit punt is in zoverre niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het standpunt van het college dat aan zijn klachten voldoende aandacht is besteed

1. Het college heeft op 3 februari 2003, in reactie op de klacht aan verzoeker, meegedeeld dat aan zijn klachten voldoende aandacht was besteed, zowel in het kader van de procedures met betrekking tot de vergunningverlening van het sportcomplex als in de vergunningverlening voor het houden van een beperkt aantal evenementen en onderzoeken naar aanleiding van zijn klachten. Als voorbeelden zijn genoemd het door de milieudienst uitgevoerde onderzoek naar de vermeende lichthinder en de toegezegde evaluatie van de beheersafspraken.

2. Verzoeker is van mening dat het standpunt van het college niet juist is onder meer omdat de argumenten die de gemeente heeft gebruikt om de vermeende zorgvuldigheid en voortvarendheid van de gemeente te onderbouwen zijn van een datum na het indienen van de klacht. Voorts wijst verzoeker er op dat al op 15 februari 2001 het probleem van de geplaatste lichtmasten onder de aandacht van de gemeente is gebracht en dat na de ingebruikname van de sportveldverlichting op 27 juli 2001 er diverse meldingen bij de gemeente over lichthinder zijn binnengekomen. Tevens geeft hij aan dat het tot 3 december 2001 heeft geduurd voordat de gemeente liet weten dat de lichtinstallatie van de korfbalvereniging aan de wettelijke voorschriften zou voldoen.

Bovendien stelt verzoeker zich op het standpunt dat het door de milieudienst uitgevoerde onderzoek heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat niet alle sportveldverlichting operationeel was. Het onderzoek zou volgens verzoeker niet volledig zijn.

Met betrekking tot de toegezegde evaluatie van de beheersafspraken stelt verzoeker zich op het standpunt dat deze nog niet tot resultaat heeft gehad dat de afspraken door de exploitanten worden nageleefd.

3. Teneinde een oordeel te kunnen geven over de juistheid van de beslissing van het college op de door verzoeker op 23 oktober 2001 ingediende klacht dient met name bezien te worden hoe de gemeente vóór 23 oktober 2001 op de door verzoeker ingediende meldingen heeft gereageerd.

Vanaf 12 november 2000 (dit is de datum van verzoekers eerste brief aan de gemeente over de ondervonden lichthinder) tot op de dag van indiening van zijn klacht van 23 oktober 2001 heeft verzoeker met betrekking tot de lichthinder een tiental brieven gezonden aan de gemeente. De gemeente heeft naar aanleiding daarvan en naar aanleiding van de informatieavond die zij op 15 februari 2001 had georganiseerd aan de milieudienst opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de lichtarmaturen. Dit gebeurde bij brief van 20 maart 2001 van het college aan de milieudienst. De milieudienst voerde op 21 augustus 2001 het desbetreffende onderzoek uit. De conclusie van dit onderzoek was dat er geen sprake was van directe lichtinstraling door lichtdoorlatende openingen in de gevel van verzoekers woning. Uit het milieubevindingenrapport van de milieudienst opgemaakt naar aanleiding van verzoekers brief van 28 september 2001 blijkt dat de milieudienst op 17 oktober 2001 de situatie nogmaals heeft opgenomen en nogmaals heeft geconstateerd dat er geen sprake was van directe lichtinstraling. Het college stuurde op 7 november 2001 een kopie van dit rapport aan verzoeker. Ten slotte heeft de gemeente in de maanden augustus, september en oktober 2001 nog een zestal brieven aan verzoeker gestuurd waarin onder meer werd gereageerd op verzoekers brieven van 24 en 29 juli, 24 augustus, 13 en 17 september 2001. In één van deze brieven, te weten de brief van 25 september 2001 informeerde het college verzoeker over de uitkomst van het op 21 augustus 2001 uitgevoerde onderzoek. Het college liet verzoeker weten dat de lichtinstallatie aan de daaraan te stellen eisen voldeed.

Overigens leidde verzoekers opmerking dat tijdens het onderzoek in augustus 2001 niet alle sportveldverlichting operationeel was er in een later stadium toe dat alsnog een onderzoek werd uitgevoerd, waarbij ook de overige terreinverlichting was ontstoken. Dit onderzoek werd uitgevoerd door een onafhankelijk ingenieursbureau. Dit bureau concludeerde dat er geen sprake was van lichthinder.

Wat betreft de door de gemeente toegezegde evaluatie van de op 16 januari 2001 met de korfbalvereniging en de tennisvereniging gemaakte beheersafspraken over de tijdstippen waarop gebruik mocht worden gemaakt van de lichtinstallatie, de velden en het clubhuis, over de doeleinden waarvoor de geluidsinstallatie mocht worden gebruikt, het aantal per jaar te houden toernooien en de toegang tot het terrein, dient te worden vastgesteld dat de evaluatie later heeft plaatsgevonden dan aanvankelijk de bedoeling was. Gelet op de door de gemeente daarvoor aangedragen argumenten (uitbesteding aan onafhankelijke deskundige en bekostigingsoverwegingen) valt dit echter te billijken.

Het geheel overziend kon het college zich in zijn brief van 3 februari 2003 naar aanleiding van verzoekers klacht van 23 oktober 2001 in redelijkheid op het standpunt stellen dat voldoende aandacht was besteed aan de door verzoeker ingediende meldingen van overlast.

De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht is niet gegrond, behoudens ten aanzien van het niet uit eigen beweging laten plaatsvinden van een hoorzitting naar aanleiding van verzoekers klacht van 23 oktober 2001. Op dat laatste onderdeel is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 6 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 5 maart 2003, van X te Moordrecht, met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd aan het college een aantal specifieke vragen gesteld.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld om op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Het college gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker is sinds 1994 woonachtig op zijn huidige adres te Moordrecht. In 1999 is tegenover zijn woning een sportpark en een multifunctioneel gebouw in gebruik genomen. Verzoeker ervaart geluidsoverlast van de activiteiten in het multifunctionele gebouw en hij ondervindt hinder van de verlichting van het sportpark.

2. In een mede door drie andere omwonenden ondertekende brief van 12 november 2000 bracht verzoeker onder meer onder de aandacht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht (verder het college) dat tegen de afspraken in de sportveldverlichting het gehele weekend na 22.00 uur had gebrand en dat deze verlichting lichthinder veroorzaakte.

In een mede door vier andere omwonenden ondertekende brief van 15 januari 2001 verzocht verzoeker het college onder meer zorg te dragen dat de sportveldverlichting zodanig werd afgesteld dat zij geen lichthinder veroorzaakt.

3. Op 16 januari 2001 maakte de gemeente met de korfbalvereniging en de tennisvereniging beheersafspraken over onder meer het gebruik van de lichtinstallatie. De korfbalvereniging mocht gebruik maken van de lichtinstallatie op maandag tot en met vrijdag tot 22.00 uur en op zaterdagavond tot 20.00 uur. De zondagavond was niet van toepassing. De tennisvereniging mocht gebruik maken van de lichtinstallatie op maandag tot en met vrijdag tot 23.00 uur, op zaterdagavond tot 22.30 uur en op zondagavond tot 22.00 uur. In de periode van 1 december tot en met half maart zou geen verlichting worden gebruikt. Verder werden afspraken gemaakt over de tijdstippen waarop gebruik mocht worden gemaakt van de velden en het clubhuis, over de doeleinden waarvoor de geluidsinstallatie mocht worden gebruikt, het aantal per jaar te houden toernooien en de toegang tot het terrein.

4. Op 15 februari 2001 vond in het gemeentehuis de informatieavond herinrichting sportvelden/omgeving gebouw De Zuidplas plaats, waarbij verzoeker aanwezig was. Tijdens de bijeenkomst is daarnaar gevraagd toegezegd dat de gemeente de milieudienst opdracht zou geven de lichtarmaturen te toetsen.

5. In een brief van 20 maart 2001 aan de Milieudienst Midden Holland te Gouda schreef het college onder meer:

“In verband met de verplaatsing van de korfbalvelden en tennisbanen heeft de gemeente Moordrecht bouwvergunningen verleend voor de bouw van clubgebouwen en de plaatsing van veldverlichting. Voor de clubgebouwen en de veldverlichting zijn tevens door de verenigingen meldingen gedaan in het kader van de Wet milieubeheer.

Door omwonenden wordt gevraagd of de toe te passen armaturen door de Milieudienst Midden Holland getoetst kunnen worden. Wij hebben toegezegd dit te laten doen. Om die reden verzoeken wij u aan de hand van de bijgevoegde tekeningen, de armaturen te toetsen en dit schriftelijk te rapporteren.”

6. In een, mede door vier andere omwonenden ondertekende, brief van 16 mei 2001 schreef verzoeker aan het college onder meer:

“De beheersafspraken nu beoordelend zijn slechts cosmetisch en laten niets anders zien dan het verbijzonderen van reeds bestaande verordeningen en regels die door de verenigingen zijn gedicteerd. Van de toegezegde “vergaande beperking van het gebruik van het sportterrein” door de gemeente gedaan bij de commissie bezwaarschriften is in ieder geval geen sprake. Zo blijkt dat de gemeente terug komt op haar toezegging aan de omwonenden het terrasgebruik vast te leggen en pas na een jaar wil evalueren indien er klachten zijn geweest. (…)

Ook is de gemeente niet bereid beperkingen op te leggen aan de ontsluiting van de korfbalvereniging, gedurende de nachtelijke uren en het gebruik via een andere locatie te stimuleren. (…)

Als u de belangen van de omwonenden serieus neemt en respecteert verzoek ik u alsnog de bovengenoemde aspecten in de beheersafspraken vast te leggen zodat de verenigingen en wij weten waar we aan toe zijn. Dan pas is evaluatie van de gehele beheersafspraken over een jaar zinvol.”

7. Op 24 juli en 29 juli 2001 heeft verzoeker samen met andere omwonenden van het sportveld, bij het college meldingen ingediend over de lichthinder. De brief van 29 juli 2001 werd in kopie toegestuurd aan de Milieudienst Midden Holland.

8. Bij brief van 9 augustus 2001 deelde het college aan verzoeker mee dat de afhandeling van de brief van 29 juli 2001 door de Milieudienst Midden-Holland diende plaats te vinden.

9. Op 24 augustus 2001 stuurde verzoeker, samen met twee andere omwonenden, een brief aan het college. In de brief schreef hij onder meer:

“Onderwerp: lichthinder sportveldverlichting

Referte:

a. Onze brief van 24 juni 2001

b. Onze brief van 27 juli 2001

c. Gesprek met wethouder (…) op 30 juli 2001

d. Telefoongesprek met wethouder (…) op 14 augustus 2001

e. Tweede klachtmelding bij de milieudienst op 14 augustus 2001

f. Melding bij politie op 15 augustus 2001

g. Telefoongesprek met wethouder (…) op 16 augustus 2001

h. Derde klachtmelding bij Milieudienst op 16 augustus 2001

i. Tweede melding bij de politie op 16 augustus 2001

(…)

Middels referte a tot d hebt u kennis kunnen nemen van de lichthinder die door omwonenden aan (…) werd ondervonden op 27 juli, 14 augustus.

Ter zake van de sportveldverlichting zijn beheersafspraken gemaakt. Voorts is het Besluit Horeca-, sport- en recreatieinrichtingen Milieubeheer (hierna te noemen Horecabesluit) van belang.

In artikel 4 van het Horecabesluit is te lezen dat de verlichtingsinstallatie zodanig uitgevoerd dient te zijn dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels en daken van woningen wordt voorkomen. (…)

De stellige indruk bestaat bij omwonenden dat aan deze voorwaarden niet is voldaan. In eerder briefwisseling is dit al naar voren gebracht. Metingen door experts zullen hierover uitsluitsel moeten brengen en daarop is voorlopig het wachten.

De gemeente heeft ondanks ons herhaald verzoek geen actie ondernomen die resulteerde in een vermindering van de lichthinder dan wel de klacht serieus te onderzoeken.

Op donderdag 16 augustus hebben wij gedurende de avonduren wederom lichthinder ondervonden. Hiervan is melding gedaan bij de milieudienst en de politie.

De gemeente heeft tot nu toe nagelaten op de naleving van het Horecabesluit toe te zien. De korfbalvereniging heeft als exploitant onrechtmatig gehandeld aangezien aan de vereniging niet de vereiste (vergunning; N.o.) was verstrekt en ook niet vaststond dat de verlichting voldeed aan de gestelde normen.

Wij eisen wederom dat de verlichting niet eerder wordt gebuikt dan nadat een erkende expert heeft vastgesteld dat de verlichting voldoet aan de gestelde eisen. Mocht desondanks de exploitatie niet worden gestopt dat laat u ons geen andere keus juridische stappen te ondernemen.”

10. Bij brief van 28 augustus 2001 reageerde de gemeente als volgt op verzoekers brief van 24 augustus 2001:

“Bij brief van 9 augustus 2001 berichtten wij u dat uw klacht met betrekking tot de lichthinder door de milieudienst zou worden afgehandeld.

Inmiddels heeft de milieudienst ter plaatse op 21 augustus 2001 een onderzoek ingesteld. De milieudienst zal u hierover nader informeren.”

11. In een brief van 29 augustus 2001 deelde de gemeente in reactie op verzoekers brief van 24 juli 2001 aan verzoeker onder meer mee:

“Op 24 juli 2001 hebben wij van u een brief ontvangen waarin u melding maakt van lichthinder afkomstig van het sportveldencomplex aan (…). Naar aanleiding van uw klacht delen wij u het navolgende mede.

Op dinsdag 21 augustus 2001 heeft de Milieudienst, op ons uitdrukkelijk verzoek en uiteraard in het kader van de melding Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen, het sportcomplex aan een nader onderzoek onderworpen en onder meer de verlichtingsinstallaties, vanaf het complex en vanaf de zijde van de woningen aan (…), aan een onderzoek onderworpen.

Van het verrichte onderzoek ter plaatse zal door de Milieudienst een milieubevindingen rapport worden opgesteld. Over de uitkomst c.q. over eventueel nader te nemen maatregelen wordt u door ons op termijn geïnformeerd.”

12. Op 4 september 2001 zond de Milieudienst Midden Holland het college een kopie van een brief aan de korfbalvereniging. In deze brief werd de korfbalvereniging onder meer het volgende medegedeeld:

"Controle naar aanleiding van klachten

Naar aanleiding van klachten met betrekking tot lichthinder is op 21 en 31 augustus 2001 een controle uitgevoerd. Op 21 augustus 2001 werd geconstateerd dat er geen directe lichtinstraling door lichtdoorlatende openingen in de gevels van de woningen aan (de straat waar verzoeker woont; N.o.) meer was waar te nemen. Volgens de bewoners waren de lampen inmiddels bijgesteld. Tijdens de controle op 31 augustus 2001 uitgevoerd door mevrouw (…) van de Milieudienst Midden-Holland en de heer (…) van Dasto Elektro werd geconstateerd dat bij de bewoners aan (een andere straat; N.o.) wel sprake was van een directe lichtinstraling door lichtdoorlatende openingen in de gevels. Op 3 september 2001 werd door (de medewerker van Dasto Elektro; N.o.) telefonisch medegedeeld dat de lichthinder op de (andere straat; N.o.) inmiddels is opgeheven."

13. In een mede door twee andere omwonenden ondertekende brief van 13 september 2001 schreef verzoeker in reactie op een brief van 5 september 2001 het college onder meer dat de door de gemeente aangeboden bemiddelende rol inzake de overlast van de korfbalvereniging geheel misplaats was, gezien de houding van de gemeente en de korfbalvereniging ten aanzien van de lichthinder.

14. In een brief van 17 september 2001 aan het college schreef verzoeker onder meer:

“Voor wat betreft de sportveldverlichting bent u omwonenden nog een afdoening verschuldigd. Opgemerkt wordt overigens dat de sportveldverlichting naar de mening van omwonenden nog steeds niet voldoet aan de voorschriften.

(…)

Opgevallen is dat ook aan de voorzijde van onze woning er twee armaturen van de openbare straatverlichting zijn die hinderlijk naar binnen schijnen door de vensters.

Ik verzoek u mijn klacht te onderzoeken en maatregelen te nemen om de ongewenste instraling te voorkomen."

Voorts klaagde hij over de hinder die hij ondervond van de openbare straatverlichting.

15. Op 25 september 2001 schreef het college aan verzoeker onder meer:

“Op 21 augustus 2001 is naar aanleiding van klachten over lichthinder van de korfbalverenigingen een bezoek aan u gebracht door (…) van de Milieudienst Midden-Holland. De korfbalvereniging moet voldoen aan het Besluit Horeca-, sport- en recreatieinrichtingen Milieubeheer. In dit besluit is ten aanzien van lichthinder het volgende in voorschrift 1.5.1 opgenomen:

De lichtinstallatie wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen.

Op 21 augustus werd geconstateerd dat er geen directe lichtinstraling door lichtdoorlatenden openingen in de gevel van uw woning (…) meer was waar te nemen. Volgens u waren de lampen inmiddels bijgesteld.

Door het bedrijf dat de lampen heeft geplaatst zijn inmiddels diverse aanpassingen aan de lampen verricht om hinder bij u en uw buren en bij de bewoners aan de (…) te voorkomen.

Omdat er geen sprake is van directe lichtinstraling voldoet de korfbalvereniging aan voorschrift 1.5.1 uit het besluit en is er voor ons geen reden het bedrijf aan te schrijven de lampen bij te stellen.”

16. Op 28 september 2001 reageerde verzoeker onder meer als volgt op de brief van de gemeente van 25 september 2001:

“U schrijft terecht dat op 21 augustus na verschillende klachtmeldingen van omwonenden maatregelen zijn genomen om de lichthinder binnen de perken te brengen. Wat u echter over het hoofd heeft gezien is dat na een klachtmelding op 27 augustus van (bewoners van een andere straat; N.o.), op zaterdag 1 september de eerdere aanpassing aan de gewraakte lampen onder aanwijzing van de voorzitter van de korfbalvereniging weer ongedaan zijn gemaakt. Het gevolg was wederom lichthinder voor omwonenden.

Aangezien de omwonenden de afspraak hadden gemaakt op 21 augustus met (…) van de Milieudienst geen avondmeldingen meer te doen om e.e.a. niet op de spits te drijven werd deze niet ingeschakeld. Zelfs toen de sportveldverlichting een aantal keren bleef branden, terwijl er niet werd gespeeld, stelden omwonenden zich uiterst tolerant op en deden geen melding.

De Milieudienst heeft toegezegd bij de eindbeoordeling van de gehele milieuvergunning het aspect van de lichthinder nadrukkelijk mee te nemen.

(…)

Het bevreemd mij daarom dat u stelt dat er momenteel geen sprake van lichthinder meer zou zijn, immers:

• De situatie is gewijzigd sinds 21 augustus.

• De Milieudienst heeft, voor zover bekend, geen controle meer uitgeoefend na de laatste aanpassingen en zeker niet in mijn pand geweest om zich ervan te overtuigen dat geen directe instraling meer werd ondervonden.

• Omwonenden nog steeds lichthinder ondervinden, weliswaar in mindere mate.

Ik neem daarom aan dat uw brief op een misverstand berust, omdat uw staf u mogelijk onvoldoende heeft geïnformeerd.

Ik verzoek u daarom uw standpunt te heroverwegen en het bedrijf alsnog aan te schrijven de lampen bij te stellen dan wel een verklaring van de Milieudienst te overleggen waarin wordt gesteld dat de sportveldverlichting voldoet aan het Besluit horeca- sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer ten aanzien van lichthinder. De zorgvuldigheid gebiedt dat het proces wordt afgesloten met een eindcontrole van de Milieudienst.”

17. Bij brief van 2 oktober 2001 reageerde de gemeente als volgt op verzoekers brief van 17 september 2001:

“…Op 20 september 2001 hebben wij van u een brief ontvangen waarin u melding maakt van lichthinder afkomstig van de openbare straatverlichting bij het sportcomplex rond "De Zuidplas" en van lichthinder aan de voorzijde van uw woning gelegen aan de Weidezoom. Wij hebben kennis genomen van uw klacht en delen u het navolgende mede.

Uw klacht heeft betrekking op de invulling van de openbare ruimte. De gemeente heeft onder meer de plicht zorg te dragen voor een goed en veilig gebruik van de "openbare ruimten". Zowel de verlichting rond het sportcomplex alsmede de straatverlichting aan de Weidezoom zijn aangebracht ten behoeve van de algemene (sociale) veiligheid van de gebruikers. Op grond van het vorenstaande zien wij dan ook geen aanleiding om uw klacht aan een nader onderzoek te onderwerpen…”

18. Op 3 oktober 2001 schreef de gemeente aan verzoeker onder meer:

“Op 13 september 2001 hebben wij van u een brief ontvangen (zie hiervoor onder A.13; N.o.) waarin u een reactie geeft op onze brief van 5 september 2001. Uw brief geeft ons wederom aanleiding tot het geven van een korte inhoudelijke reactie.

Uw stellingname dat er van gemeentewege partijdig is gehandeld, dat wij onze bestuurlijke verantwoordelijkheid niet hebben genomen en wij geen rekening hebben gehouden met uw individuele belang, is naar onze mening onterecht en misplaatst. Al het mogelijke is en wordt nog steeds, voorzover overigens onze bevoegdheden reiken, van gemeentewege gedaan om de door u ervaren overlast, weg te nemen c.q. zoveel mogelijk te reduceren. Voor het overige wordt er door ons volstaan met een verwijzing naar onze brief van 9 augustus 2001 (verzonden 10 augustus 2001).

Wij gaan ervan uit u op deze wijze voldoende te hebben geïnformeerd en beschouwen de door u opgestarte correspondentie inzake de door u ervaren overlast van het sportveldencomplex hiermede als afgewikkeld.”

19. Verzoeker schreef in een brief van 4 oktober 2001 de gemeente onder meer:

“Kennelijk heeft de gemeente de korfbalvereniging vergunning verleend op 3 oktober een schooltoernooi te houden. Wij als omwonenden mochten verwachten dat hierbij de beheersafspraken zouden worden gerespecteerd. Helaas moesten wij echter minstens een drietal overtredingen constateren.

(…)

3. Sportveldverlichting

Tenslotte moesten wij vaststellen dat de sportveldverlichting van 20:35 tot 20:55 heeft gebrand terwijl er van het sportterrein geen gebruik werd gemaakt. Zoals bekend verondersteld is dit in strijd met de geldende regelgeving.

Ik verzoek u mij binnen zes weken helderheid te verschaffen over de interpretatie van de beheersafspraken en mede te delen welke maatregelen u denkt te nemen om ons het vertrouwen terug te geven dat de beheersafspraken serieus genomen worden.”

20. In een, mede door een andere omwonende ondertekende brief van 10 oktober 2001 schreef verzoeker in reactie op de brief van het college van 3 oktober 2001 (zie hiervoor onder A.18) onder meer dat de gemeente nog steeds had nagelaten de bewoners te betrekken bij bijvoorbeeld het verlichtingsplan met als gevolg dat ernstige lichthinder werd ondervonden. Tevens was de gemeente, aldus verzoeker, tekortgeschoten door gebruik van de verlichting toe te staan zonder eerst zorg te dragen dat de verlichting voldeed aan de voorschriften.

21. Op 18 oktober 2001 schreef de Milieudienst Midden-Holland aan het college onder meer:

“Naar aanleiding van uw brief met het verzoek te reageren op de brief van (verzoeker; N.o.) doen wij U hierbij het milieubevindingenrapport toekomen.”

22. In het milieubevindingenrapport van de Milieudienst Midden-Holland staat onder meer het volgende vermeld:

“In de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 28 september 2001 wordt gesteld dat de Milieudienst heeft toegezegd bij de eindbeoordeling van de gehele milieuvergunning het aspect van de lichthinder nadrukkelijk mee te nemen. Hierover het volgende:

Tijdens mijn controlebezoek op 21 augustus 2001 bij de buren van (verzoeker; N.o.) heb ik medegedeeld dat er een gehele controle op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen plaats zou vinden en dat hierbij ook nog eens vanaf het veld van de korfbalvereniging de verlichting bekeken zou worden. Tevens werden bij dit bezoek geen overtredingen geconstateerd. Er was geen sprake van directe lichtinstraling zoals genoemd wordt in voorschrift 1.5.1. Zie ook mijn bevindingen in de brief aan jullie met kenmerk 6227-Y01/SB. Tijdens dit bezoek op 28 augustus 2001 werd niets bijzonders geconstateerd. De lichtstraal van de lampen kwam niet tot de woningen van de klagers. Dit zie ik als voldoende controle.

Verder wordt in de brief genoemd dat de Milieudienst geen controle meer heeft uitgeoefend na de laatste aanpassingen en niet in het pand geweest is om zich ervan te overtuigen dat er geen directe instraling meer werd ondervonden.

Naar mijn mening was dit ook niet nodig. Bij de klagers aan (een andere straat; N.o.) werd geconstateerd dat er wel sprake was van lichthinder. Hierna zijn alle lampen bijgesteld. Na nieuwe klachten over lichthinder van de (straat waar verzoeker woont; N.o.) heb ik contact opgenomen met (…) van Dasto Elektro, die de lampen heeft geplaatst en bijstelt. Na mijn telefoontje zijn de betreffende lampen weer in de oude stand geplaatst en heb ik niets meer over klachten vernomen.

Nieuwe klachten

Op maandag 15 oktober 2001 heeft mijn collega (…) een klacht gehad van (verzoeker; N.o.) over de lampen. Ze zouden aanstaan zonder dat er gespeeld werd. Na het telefoontje van mijn collega aan de korfbalvereniging gaven zij aan dat de lampen aanstonden vanwege werkzaamheden. Direct na zijn gesprek zijn de lampen uitgegaan.

Op woensdag 17 oktober 2001 heeft mijn collega (…) een klacht gekregen van (verzoeker; N.o.) over lichtoverlast. Mijn collega is hierop gaan kijken en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van directe lichtinstraling, maar dat er wel veel strooilicht van de lampen afkomt. Vervolgactie wordt nog besproken, klacht over lichthinder (instraling) is dus onterecht.“

Een afschrift van het milieubevindingenrapport van de milieudienst Midden-Holland is op 7 november 2001 door het college ter kennisname aan verzoeker toegestuurd.

23. Verzoeker diende op 23 oktober 2001 bij de gemeente een klacht in. Op het door hem ingediende klachtenformulier schreef hij onder meer:

“Mijn klacht is dat het college onvoldoende zorgvuldigheid en voortvarendheid betracht in de afhandeling van klachten inzake (geluids)overlast in het algemeen en lichthinder in het bijzonder.

Deze gebeurtenis vond plaats in de periode van 16 juni 1999 tot heden.”

24. Bij brief van 28 oktober 2001 verzocht verzoeker het college met betrekking tot de lichthinder van de sportveldverlichting een voor beroep vatbare beschikking af te geven. Naar aanleiding hiervan berichtte het college verzoeker op 3 december 2001 dat aan dit verzoek niet zou kunnen worden voldaan, omdat uit herhaalde onderzoeken was gebleken dat de lichtinstallatie van de korfbalvereniging voldeed aan de voorschriften.

25. Bij brief van 9 januari 2002 aan de Milieudienst Midden-Holland klaagde verzoeker erover dat op zaterdag 5 januari 2002, maar ook bij eerdere gelegenheden de sportveldverlichting van de korfbalvereniging was ontstoken van 17.00-17.45 uur, terwijl er niet werd gespeeld. Een afschrift van deze brief stuurde verzoeker naar het college.

26. In reactie op verzoekers brieven van 4, 8, 10 en 12 oktober 2001 deelde het college verzoeker bij brief van 7 februari 2002 het volgende mede.

“…In de bijeenkomst van 27 november 2001 heeft u nadrukkelijk te kennen gegeven dat u alsnog een schriftelijke reactie wenst op de inmiddels aanzienlijke hoeveelheid brieven. Onderstaand treft u overeenkomstig de gedane toezegging van wethouder (…) onze reactie aan op uw brieven van 4, 8, 10 en 12 oktober 2001.

Uw brief van 4 oktober 2001 (…) (zie hiervoor onder A 19.; N.o.)

(…)

3. Gebruik van sportveldverlichting. Op het door u genoemde tijdstip heeft inderdaad de sportveldverlichting gebrand. Een en ander heeft plaatsgevonden om de nieuwe lichtapparatuur te testen.

(…)

Uw brief van 10 oktober 2001 (…) (zie hiervoor onder A 20.; N.o.)

In deze brief geeft u een reactie op onze brief van 3 oktober 2001. U kunt zich wellicht voorstellen dat wij in deze kwestie een ander standpunt innemen. Al het mogelijke is en wordt gedaan om de door u ervaren overlast weg te nemen c.q. zoveel mogelijk te reduceren. Een en ander heeft wethouder (…) opnieuw kenbaar gemaakt in de bespreking van 27 november 2001. Het toegezegde bezoek ter plaatse heeft, in tegenstelling tot hetgeen door u wordt gesteld, wel degelijk plaatsgevonden. (Het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) heeft op 21 augustus 2001 het sportterrein bezocht en de aangebrachte verlichting, overigens in het bijzijn van een medewerkster van de Milieudienst, in werking gezien. In onze vergadering van 15 januari 2002 hadden wij (besloten; N.o.), in verband met aanhoudende klachten over lichthinder, de "lichtproblematiek" aan een derde deskundige voor te leggen zodat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld of er sprake is van lichthinder voor de omwonenden. Een dergelijk onderzoek leek ons overigens pas zinvol als het sportcomplex volledig in bedrijf is genomen en de "groenvoorzieningen" en overige bijbehorende voorzieningen zijn aangebracht. Echter in verband met de behandeling van uw beroepschrift bij de Rechtbank zijn wij genoodzaakt voornoemd onderzoek eerder plaats te laten vinden. Over voornoemd aspect wordt u afzonderlijk geïnformeerd…”

27. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2002 bij de rechtbank te Den Haag van een door verzoeker ingediend beroepschrift gericht tegen het plaatsen van de lichtmasten werd besloten dat een onafhankelijk ingenieursbureau zou vaststellen in hoeverre de lichtmasten lichthinder veroorzaken voor de directe omgeving, waarbij ook andere terreinverlichting zou zijn ontstoken.

28. Bij brief van 10 april 2002 stelde de gemeente verzoeker in kennis van de uitkomsten van het onderzoek. Het ingenieursbureau concludeerde dat er werd voldaan aan de Algemene Richtlijn betreffende lichthinder en dat aanvullende maatregelen aan de vier lichtmasten van de korfbalvelden niet noodzakelijk waren. Hierbij was uitgegaan van de opgave van de gemeente dat de lichtmasten na 23.00 uur altijd waren uitgeschakeld in welk periode de grenswaarden voor de lichtsterkte net werden overschreden.

29. Op verzoek van verzoeker van 2 mei 2002 om een reactie op zijn brief van 9 januari 2002 (zie hiervoor onder A.25) stuurde de Milieudienst Midden-Holland op 3 mei 2002 het college het milieubevindingenrapport, opgesteld naar aanleiding van verzoekers melding van lichthinder op 5 januari 2002, met het verzoek deze verzoeker toe te zenden.

30. In reactie op verzoekers brief van 9 januari 2002 deelde het college verzoeker op 13 mei 2002 het volgende mede:

“…Op zaterdag 5 januari jongstleden heeft u melding gemaakt van het branden van de sportveldverlichting zonder sportactiviteiten bij de heer (…), medewerker van de Milieudienst Midden-Holland, op dat moment belast met de wachtdienst. De heer (…) heeft hierop gebeld met de korfbalvereniging en kreeg te horen dat er sprake was van het tonen van de reclameborden aan de sponsors. De lampen zouden na een kwartier weer uitgaan. Gezien het vroege tijdstip (17.30 uur) heeft de heer (…) gezegd dat als de lampen na een kwartier uit zouden gaan het in orde was. Hierop is inderdaad na een kwartier de verlichting uitgegaan.

In uw brief van 9 januari stelt u dat uit het telefoongesprek van woensdag 9 januari met de Milieudienst Midden-Holland bleek, dat de heer (…) toestemming zou hebben gegeven voor het branden van de verlichting. Dit is geenszins het geval. De heer Kroon heeft de korfbalvereniging gebeld, waarna door deze vereniging actie is ondernomen door de verlichting uit te schakelen. De heer (…) heeft geen verdere actie ondernomen en dit is ons inziens ook niet noodzakelijk geweest aangezien uw probleem hiermee was opgelost.

De heer (…) is in zijn optreden niet buiten zijn bevoegdheden getreden. Uw beschuldiging aan zijn adres is ons inziens onterecht. Het treffen van interne maatregelen achten wij dan ook niet noodzakelijk…”

31. Op 14 mei 2002 vond een gesprek plaats tussen onder meer verzoeker, de burgemeester van Moordrecht en het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening. In het verslag van dit gesprek is onder meer opgenomen:

(Kort) besprekingsverslag

(…)

Aanleiding:

Klachtbrief 31 oktober 2001.

Diverse correspondentie over niet naleven beheersafspraken

De planschadeclaim

De burgemeester heet (verzoeker; N.o.) en (verzoekers buurman; N.o.) van harte welkom en na een korte introductie wordt (verzoeker; N.o.) in de gelegenheid gesteld aan te geven wat de reden c.q. aanleiding is van het gesprek.

(…)

Vervolgens neemt (verzoeker; N.o.) het woord. (Verzoeker; N.o.) deelt mede dat hij zich in 1994 heeft gevestigd aan de Weidezoom. Door de aanleg van de korfbalvelden en tennisbanen met bijbehorende bouwwerken en gebouwen ondervindt (verzoeker; N.o.) veel overlast en hinder van de leden/sporters van de eerder genoemde sportverenigingen.

(Verzoeker; N.o.) is zeer teleurgesteld over het feit dat er van zijn zijde uitvoerig is en wordt gecorrespondeerd over de ervaren hinder maar er wordt niets met zijn bezwaren c.q. opmerkingen gedaan. (Verzoeker; N.o.) is dan ook van mening dat de gemeente onzorgvuldig handelt.

Op 23 oktober 2001 heeft (verzoeker; N.o.) een klacht ingediend tegen de handelwijze van het college van burgemeester en wethouders. (Verzoeker; N.o.) heeft nog steeds geen reactie op zijn klacht ontvangen. Een uitnodiging van de zijde van het college, om de klacht nader toe te lichten aan het college, heeft hij niet mogen ontvangen. (Het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) geeft gemotiveerd aan waarom de brief nog steeds niet is afgehandeld.

(…)

(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat er verkeerde kappen op de bewuste lampen langs de entree naar het sportveld van de korfbalvereniging zijn aangebracht. Er was immers toch verzocht om de bestaande lampen aan de achterzijde te blinderen.

(…)

De privaatrechtelijk gemaakte beheersafspraken worden niet nageleefd. Althans (verzoeker; N.o.) heeft een ander beeld van de geschetste afspraken. Wanneer gaat de gemeente actie ondernemen om ervoor te zorgen dat de verenigingen de gemaakte beheersafspraken daadwerkelijk gaan naleven.

(…)

(Verzoeker; N.o.) is uiterst ontevreden over de afwikkeling van de door hem geconstateerde geluidsoverlast. (Verzoeker; N.o.) vraagt zich af wat hier nu daadwerkelijk plaatsvindt in dit “circus”.

Ten slotte heeft (verzoeker; N.o.) grote twijfels bij de verrichte lichtmetingen door het bureau (…). Aangezien (verzoeker; N.o.) van mening is dat de lichtmetingen niet correct zijn uitgevoerd vraagt (verzoeker; N.o.) aan de burgemeester of het college bereid is een "second opinion" uit te laten voeren waarbij de afspraak wordt gemaakt dat "de verliezer" de kosten draagt.

(…)

Er heeft in opdracht van het college een onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden naar mogelijke lichthinder voor de direct omwonenden. Uit de verrichte metingen is gebleken dat er geen sprake is van lichthinder. (Verzoeker; N.o.) is van mening dat de lichtmetingen niet correct zijn uitgevoerd en er ook lichtmetingen aan de zijde van (een andere straat; N.o.) hadden moeten plaatsvinden. (…) (Het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) geeft aan dat klachten over lichthinder aan de (desbetreffende straat; N.o.) niet hebben gespeeld in de periode dat er lichtmetingen werden voorbereid en uiteindelijk werden verricht waardoor er geen aanleiding bestond om aan de zijde van (desbetreffende straat; N.o.) de lichtmetingen te verrichten. (Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij heeft vernomen dat (het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) onlangs op een avond een perceel aan de (desbetreffende straat; N.o.) heeft bezocht om ter plaatse lichtmetingen te doen. (Het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) ontkent dit. De burgemeester geeft aan dat (het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) ook geen deskundige is op het gebied van lichtmetingen.

(…)

De burgemeester vat de discussie als volgt samen:

(…)

De klachtbrief wordt alsnog zo spoedig mogelijk door de secretaris afgewikkeld.”

32. Op 15 mei 2002 ontving het college een brief van verzoeker waarin hij reageerde op de brief van het college van 13 mei 2002. In reactie daarop deelde het college verzoeker bij brief van 5 juni 2002 mede dat de in zijn brief aangehaalde klachtmeldingen met betrekking tot de verlichting van de sportvelden bekend waren. Het college gaf aan dat in het kader van de evaluatie van de beheersafspraken met de desbetreffende vereniging ook het gebruik van de veldverlichting zou worden meegenomen.

33. In reactie op het besprekingsverslag van 14 mei 2002 schreef verzoeker het college onder meer het volgende.

“De inhoud dekt grotendeels de lading en geeft over het algemeen weer hetgeen door mij naar voren is gebracht.

Zonder in extenso in te willen gaan op de (korte) verslaglegging meen ik wel de volgende kantekeningen te moeten maken.

• Allereerst heb ik in het verslag gemist het feit dat ik bezwaar had de gemeente via de krant communiceert. Dit tegen de achtergrond dat de bestuurlijke rechter nu juist had aangegeven dat partijen rond de tafel moesten gaan zitten.

• In het verlengde hiervan heb ik opgemerkt dat het merkwaardig was dat de brieven met betrekking tot de lichtoverlast door de gemeente officieel nooit zijn afgedaan.

• Tevens heb ik verzocht te vernemen wanneer onze bemerkingen met betrekking tot het complex, die aangepakt zouden worden nu wat de gemeente betreft zijn afgedaan. Denk hierbij aan de afscherming van de lampen etc.

(…)

• Met betrekking tot de passage over het onderzoek naar de lichthinder in relatie tot (de andere straat; N.o.) is het onjuist te stellen dat die niet hebben gespeeld tijdens de periode waarbij er lichtmetingen zijn verricht (…). Immers voor de daadwerkelijke lichtmeting heeft de gemeente een brief ontvangen van de familie (…) waarbij zij voorstelden de lichtmetingen te coördineren.

• Ik heb ook niet gezegd dat (het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) lichtmetingen heeft verricht ik heb aangegeven dat hij zich volgens mij ter plaatse bij de familie (…) heeft georiënteerd. Ik heb aangegeven dat personeel van de Milieudienst Midden-Holland ter plaatse is geweest en dat zij, overigens tot verbazing van de burgemeester, niet in staat blijken lichtmetingen te verrichten.

• Verder mis ik in de verslaggeving dat de burgemeester heeft toegezegd dat de brieven zullen worden beantwoord.`

34. Bij faxen van 21 oktober, 4, 12 en 21 november 2002 meldde verzoeker de Milieudienst Midden-Holland dat de verlichting van de tennisvereniging op een aantal genoemde data/uren volledig was ontstoken, terwijl niet op alle tennisbanen werd gespeeld en dat na 23.00 uur de verlichting was blijven branden.

35. Op 6 november 2002 zond de Milieudienst Midden-Holland het college het milieubevindingenrapport van een controle uitgevoerd op 4 november 2002 bij de tennisvereniging. Ten aanzien van de verlichting vermeldde het rapport dat er klachten waren geweest van omwonenden inhoudende dat de verlichting ook zou branden op banen die niet in gebruik waren. De tennisvereniging werd erop gewezen dat dat een strafbaar feit was en dat proces-verbaal zou kunnen worden opgemaakt als werd geconstateerd dat de verlichting onnodig aan was.

36. Naar aanleiding van zijn faxen betreffende lichtoverlast van de baanverlichting van de tennisvereniging deelde de Milieudienst Midden-Holland verzoeker bij brief van 27 november 2002 mede dat een medewerkster van de Milieudienst Midden-Holland de situatie in het afgelopen jaar enkele keren, laatstelijk op 26 november 2002 ter plaatse had beoordeeld. De Milieudienst kwam tot de conclusie dat er niet werd belicht als er niet werd gespeeld, hooguit tijdens de pauze en dat de lampen van de sportvereniging niet direct bij verzoeker konden instralen. Hierdoor werd voldaan aan de Wet milieubeheer. Meldingen betreffende bovengenoemde onderwerp zou de Milieudienst in het vervolg voor kennisgeving aannemen.

37. In een brief van 31 december 2002 deelde de gemeente verzoeker het volgende mede.

“…In het recente verleden hebben wij u diverse keren medegedeeld dat de met de verenigingen gemaakte beheersafspraken zouden worden geëvalueerd. Ten behoeve van een zorgvuldige evaluatie van de beheersafspraken hebben wij gekozen voor een andere aanpak. Door deze gewijzigde aanpak is de evaluatie van de beheersafspraken helaas niet uitgevoerd in 2002.

Over deze aanpak zullen we u zo snel mogelijk maar uiterlijk eind januari 2003 nader informeren…”

38. Bij brief van 3 februari 2003 liet de gemeentesecretaris van de gemeente Moordrecht verzoeker onder meer weten:

“Op 23 oktober 2001 heeft u een schriftelijke klacht ingediend over het college van burgemeester en wethouders van Moordrecht. (…) De klacht is op 14 mei 2002 tijdens een gesprek met de burgemeester met u besproken. Gebleken is dat u alsnog een schriftelijke afdoening wenst.

Inhoudelijk kunnen wij over uw klacht het volgende mededelen.

Met betrekking tot de vergunningverlening van het sportcomplex heeft u gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar en beroep. Mede uit het oogpunt van zorgvuldigheid nemen dergelijke procedures nu eenmaal veel tijd in beslag. Inmiddels heeft de Raad van State in hoger beroep uw bezwaren ongegrond verklaard en zijn de vergunningen onherroepelijk van kracht geworden. Ten aanzien van uw klachten zijn wij van mening hier voldoende aandacht aan te hebben besteed, zowel in het kader van bovenbedoelde procedures als in de vergunningverlening voor het houden van een beperkt aantal evenementen en onderzoeken naar aanleiding van uw klachten. Als voorbeeld noemen wij het door de milieudienst uitgevoerde onderzoek naar de vermeende lichthinder en de toegezegde evaluatie van de beheersafspraken. Ten slotte merken wij op dat enige overlast inherent is aan een dergelijk sportcomplex.

Met deze beantwoording beschouwen wij uw klacht thans als afgedaan.”

39. In reactie op dit antwoord liet verzoeker in een brief van 9 februari 2003 het college onder meer weten:

“De argumenten die u aanvoert om de vermeende zorgvuldigheid en voortvarendheid van de gemeente te onderbouwen zijn van een datum na het indienen van de klacht. Los van het feit dat ze onjuist zijn, kunnen ze derhalve niet gebruikt worden voor de onderbouwing van uw stelling. (…)

Uit mijn dossier blijkt dat reeds op 15 februari 2001 het probleem van de geplaatste lichtmasten onder de aandacht van de gemeente is gebracht. Na de ingebruikname van de sportveldverlichting op 27 juli 2002 zijn diverse klachten van diverse omwonenden (…) bij de gemeente binnengekomen. Het heeft tot 3 december 2001 geduurd voordat de gemeente liet weten dat de lichtinstallatie van de korfbalvereniging aan de wettelijke voorschriften zou voldoen. Het is deze gang van zaken waarover een interne klacht gerechtvaardigd was en een vervolg onderzoek op zijn plaats.

Het door u aangevoerde onderzoek en door de milieudienst uitgevoerde onderzoek heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat niet alle sportveldverlichting al operationeel was. Het onderzoek betrof slechts een gedeelte van het complex en is daarom niet volledig.

(…)

De toegezegde evaluatie van de beheersafspraken heeft nog niet tot resultaat gehad dat de afspraken door de exploitanten worden nageleefd.

(…)

Gelet op het bovenstaande ben en blijf ik van mening dat de bedoelde klacht met bovengenoemde brief niet is afgedaan.”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht

1. In reactie op de klacht liet het college in zijn brief van 3 juni 2003 aan de Nationale ombudsman onder meer weten:

“De inmiddels omvangrijke correspondentie met (verzoeker; N.o.) (plusminus 140 brieven) is medio april 1999 aangevangen. Na vier jaar corresponderen met (verzoeker; N.o.) wordt er door ons dan ook over een omvangrijk dossier beschikt. (…)

Wij realiseren ons dat wij buiten uw vraagstelling treden maar het is, ten behoeve van een correcte beeldvorming, noodzakelijk dat u kennis neemt van het dossier. Hierbij dient overigens de aantekening te worden gemaakt dat de bijgevoegde stukken alléén betrekking hebben op het werkveld ruimtelijke ordening en incidenteel op aanverwante wet- en regelgeving.

De aanleiding/voorgeschiedenis.

Navraag bij het kadaster heeft uitgewezen dat (verzoeker; N.o.) in november 1994 de woning aan de (…) heeft aangekocht. Zoals aangegeven in de inleiding, vanaf april 1999 is (verzoeker; N.o.), vrijwel direct nadat door ons bekend was gemaakt dat er door ons werd nagedacht over de herinrichting en verplaatsing (clustering) van sportaccommodaties naar de Zuidplas, gaan corresponderen.

Dossieronderzoek heeft uitgewezen dat in de periode 1994 tot 1999 vreemd genoeg nimmer met (verzoeker; N.o.) is gecorrespondeerd over gebruik/overlast van het gebied (…) waardoor wij hebben geconcludeerd dat de herinrichting van het gebied "De Zuidplas" voor (verzoeker; N.o.) de aanleiding is geweest om zijn "ongenoegens" over de door ons voorgenomen ontwikkelingen (…) aan ons kenbaar te maken.

De in november 2000 afgegeven bouwvergunningen aan de Korfbalvereniging, Tennisvereniging en Muziekvereniging zijn door (verzoeker; N.o.) uitgeprocedeerd tot aan Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Van mogelijk handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door ons college c.q. door de gemeenteraad is in deze gerechtelijke procedures nimmer gebleken.

Naast de "reguliere" bezwaar- en beroepsprocedures heeft (verzoeker; N.o.) intensief met ons gecorrespondeerd over diverse zaken. De gevoerde correspondentie kan in het kader van de ruimtelijke ordening en overige aanverwante regelgeving als volgt worden samengevat:

A. geluidsoverlast multifunctioneel gebouw "De Zuidplas" (…);

G. geluidsoverlast sportaccommodaties (…);

(…)

J. lichthinder (…);

(…)

M. evaluatie beheersafspraken met verenigingen (…).

Ad. A Geluidsoverlast multifunctioneel gebouw "De Zuidplas".

(Verzoeker; N.o.) heeft regelmatig melding gemaakt van de door hem ervaren geluidsoverlast, veroorzaakt door gebruikers van "De Zuidplas". Hoewel het complex "De Zuidplas" geheel los staat van andere ontwikkelingen binnen het gebied, is (verzoeker; N.o.) van oordeel dat de aanleg van het sportveldencomplex met bijbehorende bebouwing een relatie heeft met "De Zuidplas". In 1999 heeft (verzoeker; N.o.) voor de eerste keer geluidsoverlast bij ons college gemeld. In 2000 gaat de correspondentie over vermeende geluidsoverlast buitenproportionele vormen aannemen.

Hoewel niet altijd even zichtbaar voor (verzoeker; N.o.), er is aandacht besteed aan de klachten. Er is regelmatig in het driehoeksoverleg aandacht gevraagd voor de niet gewenste activiteiten in en om "De Zuidplas". Daarnaast is de beheerder van "De Zuidplas", getuige de door ons bijgevoegde correspondentie, diverse keren aangesproken op de bedrijfsvoering. (…). Door ons is, om inzicht te kunnen verschaffen in de door de politie verrichte controles ter plaatse, een lijst van klachten en controles opgevraagd over de periode 1999 tot en met 2003.

Ad. G Geluidsoverlast “sportaccommodaties”.

Eind 2001 is (verzoeker; N.o.) melding gaan maken van geluidsoverlast dat veroorzaakt zou worden door gebruikers van de nieuw aangelegde sportaccommodaties, meer specifiek de gebruikers van de nieuwe korfbalvelden. Ons college heeft bestuursleden van de betreffende sportvereniging hierop aangesproken. Getuige het krantenbericht moge duidelijk zijn dat de verenigingen zijn en worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. De vereniging(en) nemen overigens ook hun verantwoordelijkheid (…).

Ad. J Lichthinder.

(Verzoeker; N.o.) klaagt vanaf het moment dat er lichtmasten op de sportvelden zijn geplaatst over lichthinder. Het college heeft begrip voor het feit dat er, ten gevolge van de aanleg van het sportcomplex met bijbehorende bebouwing en bouwwerken, sprake is van een verandering van de woonomgeving waardoor de visuele beleving van het gebied anders door (verzoeker; N.o.) wordt ervaren. De verenigingen dienen te voldoen aan het Inrichtingenbesluit sport- en recreatieinrichtingen Wet milieubeheer. Om alle twijfel weg te nemen bij (verzoeker; N.o.) hebben wij de Milieudienst lichtmetingen laten verrichten. Aangezien de onafhankelijkheid van deze instantie door (verzoeker; N.o.) werd betwist zijn er, waarbij wij (verzoeker; N.o.) zelf een keuze hebben laten maken over de in te schakelen externe deskundige, voor rekening van de gemeente opnieuw lichtmetingen uitgevoerd. Onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van lichthinder waardoor er door de verenigingen wordt voldaan aan het inrichtingenbesluit en er in het kader van de milieuregelgeving geen mogelijkheden zijn om tegemoet te komen aan de "eisen en wensen" van (verzoeker; N.o.). Voor (verzoeker; N.o.) zijn deze uitkomsten onbevredigend waardoor opnieuw is verzocht om lichtmetingen. Gelet op de voorgeschiedenis en de diverse lichtmetingen is dit voorstel door de gemeente niet gehonoreerd.

(…)

Ad. M Evaluatie beheersafspraken.

Eind 2001 is (verzoeker; N.o.) structureel gaan verzoeken om een evaluatie van de beheersafspraken. Om de activiteiten zo goed mogelijk in te kunnen passen in het woongebied is in onderling overleg met de verenigingen, naast de reguliere wet- en regelgeving, besloten beheersafspraken op te stellen. Deze afspraken gaan feitelijk verder dan op basis van de thans geldende wet- en regelgeving zou kunnen worden afgedwongen. Om goed inzicht te kunnen verkrijgen in de naleving c.q. uitvoerbaarheid van de beheersafspraken moet enige tijd zijn gewerkt met de beheersafspraken. Wij hebben (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat eind 2002 de beheersafspraken zouden worden geëvalueerd. Hoewel de beheersafspraken helder zijn geformuleerd en volledig toegesneden op de Sportverenigingen eiste (verzoeker; N.o.) een evaluatie van beheersafspraken waarbij ook de exploitatie van het gebouw "De Zuidplas" zou worden betrokken.

In eerste aanleg hebben onze medewerkers zich beziggehouden met het opstellen van een evaluatieformulier, in verband met eerdere ervaringen (lichtmetingen) is besloten het evaluatieonderzoek alsnog uit te besteden aan een onafhankelijk deskundige (CvC). In verband met aanzienlijke budgetoverschrijdingen kon het evaluatieonderzoek niet worden bekostigd uit de "exploitatie sportvelden Zuidplas" waardoor er andere dekkingsmiddelen moest worden aangewend. Om goed inzicht te verkrijgen in de problematiek ter plaatse is dit onderzoek breder van opzet waardoor er ook meer voorbereidingstijd noodzakelijk was. Ondanks onze zorgvuldige insteek hebben wij (verzoeker; N.o.) niet kunnen overtuigen van onze goede bedoelingen.

(…)

Samenvatting.

1. Op grond van de tot op heden gevoerde gerechtelijke procedures zijn wij van oordeel dat (verzoeker; N.o.) niet staande kan houden dat wij onvoldoende aandacht hebben besteed aan de door (verzoeker; N.o.) op verschillende terreinen aanhangig gemaakte zaken.

2. Gezien de aanzienlijke omvang van het dossier kan (verzoeker; N.o.) niet staande houden dat er geen c.q. onvoldoende aandacht is besteed aan de door hem bij ons college aanhangig gemaakte zaken.

3. Gezien de uitvoerige correspondentie kan (verzoeker; N.o.) niet staande houden dat er onzorgvuldig is gehandeld. De aandacht voor de door (verzoeker; N.o.) aangehaalde "problemen" zijn buitenproportioneel geweest.

4. (Verzoeker; N.o.) kan aan de hand van de door ons overgelegde stukken niet aannemelijk maken dat wij met onvoldoende voortvarendheid zijn klachten in het recente verleden en zelfs heden hebben behandeld.

5. Alle wensen met betrekking tot de inrichting van de groenstrook tussen het sportcomplex en de achterzijde van de (straat waar verzoeker woont; N.o.) zijn geheel overeenkomstig de eisen en wensen van onder meer (verzoeker; N.o.) uitgevoerd. Met name wordt gewezen op de tijd en energie dat is gestoken in het overleg met de bewoners (bemiddeling op kosten van de gemeente door een extern deskundige "Het Groenteam").

6. De gemeente heeft intensief contact gehad met de exploitant van "De Zuidplas" om de door (verzoeker; N.o.) geconstateerde problematiek op te kunnen lossen.

7. De politie is regelmatig ingeschakeld om de situatie ter plaatse te bekijken.

8. De beheerder van het gebouw "De Zuidplas" is naar aanleiding van klachten van (verzoeker; N.o.) aangesproken op zijn verantwoordelijkheden.

9. De Milieudienst Midden Holland is diverse keren, naar aanleiding van klachten van (verzoeker; N.o.), ter plaatse geweest om vermeende milieutechnische overtredingen vast te stellen. Een overzicht van de meldingen treft u aan bij de vertrouwelijke stukken.

10. Er zijn op kosten van de gemeente lichtmetingen verricht door extern deskundigen. Uit deze metingen blijkt dat er geen sprake is van lichthinder.

11. (Verzoeker; N.o.) maakt misbruik van het procesrecht.

12. (Verzoeker; N.o.) claimt buitenproportionele aandacht van ons college en van onze medewerkers.

Wij gaan er vanuit dat wij u voldoende inzicht hebben verschaft over de wijze waarop wij "klachten" van (verzoeker; N.o.) hebben behandeld. Het feit dat (verzoeker; N.o.) ons onzorgvuldigheid en onvoldoende voortvarendheid in de afhandeling van de door hem ingediende klachten verwijt wordt door ons betreurd. Wij zijn van oordeel dat door ons college, door onze medewerkers en door de door ons ingeschakelde externen onevenredig veel inspanning, tijd en geld is besteed aan de "eisen en wensen" van (verzoeker; N.o.).

Gelet op de wijze van corresponderen, de wijze waarop onze medewerkers worden benaderd, de toonzetting tijdens telefoongesprekken, heeft het college de indruk gekregen dat achter de correspondentie van (verzoeker; N.o.) andere beweegredenen zitten. Wij betreuren deze situatie omdat de briefwisselingen met (verzoeker; N.o.) onevenredig veel tijd hebben gekost waardoor andere belangrijke zaken noodgedwongen moeten blijven liggen. Dit is voor ons college onacceptabel en ons college had graag een oplossing gezien voor deze ongewenste situatie.”

2. Bij de reactie van het college was een brief van het college van 31 maart 2003 gevoegd waarin verzoeker werd medegedeeld dat de evaluatie van de beheersafspraken was uitbesteed aan een extern bureau.

Tevens was bij de reactie een brief gevoegd van het ingeschakelde externe bureau van 28 maart 2003 waarin aan onder meer de bewoners van de straat waar verzoeker woont onder meer het volgende werd medegedeeld:

“Namens de gemeente Moordrecht benaderen wij u in het kader van een onderzoek naar het functioneren van afspraken tussen de verenigingen van De Zuidplas en de direct omwonenden. Zoals u bekend zal zijn, werden de afspraken gemaakt om voor alle partijen een zo comfortabel mogelijke situatie tot stand te brengen. Uw medewerking aan dit onderzoek stellen wij dan ook zeer op prijs.

Sinds begin 2002 is het Zuidplasterrein dé sportaccommodatie van Moordrecht. Ook de muziekvereniging vindt hier onderdak. De concentratie van activiteiten in De Zuidplas is aan u, als bewoner van de aangrenzende wijk, niet ongemerkt voorbij gegaan. De gemeente zag in de eerste buurtreacties een aanleiding om eind 2001 in overleg met bewoners en verenigingen een aantal gebruiksvoorwaarden op te stellen met betrekking tot de accommodatie, het gebruik van de licht- en geluidsinstallaties en de toegankelijkheid van het terrein. Daarmee beoogde de gemeente een bestendige kwalitatieve situatie waarmee zowel bewoners als verenigingen tevreden zijn.

De gemeente Moordrecht wil nu onderzoeken of deze afspraken na ruim een jaar inderdaad hebben geleid tot de gewenste bestendige situatie. Daarom heeft het college van B&W van de gemeente Moordrecht ons bureau opdracht gegeven voor uitvoering van dit onderzoek. Bijgevoegd treft u een vragenlijst aan, die naar alle verenigingen van De Zuidplas en naar alle omwonenden wordt gestuurd. Wij vragen u vriendelijk om de vragen te beantwoorden en het ingevulde formulier via bijgevoegde antwoordenvelop te retourneren vóór 11 april aanstaande.

De resultaten van de enquête worden verwerkt in een evaluatierapport, dat inzicht zal geven in het functioneren van de beheersafspraken tussen de verenigingen en de omwonenden en de invloed daarvan op het welzijn van alle betrokkenen. Het rapport wordt medio mei gepresenteerd en is daarna voor iedereen ter inzage in het Moordrechtse gemeentehuis.”

D. Reactie verzoeker

In een brief van 15 september 2003 waarmee hij reageerde op het antwoord van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moordrecht schreef verzoeker onder meer:

“Het antwoord van de gemeente trekt een rookgordijn op, kennelijk om de aandacht af te leiden van de oorspronkelijke zaak. Het is een (over)reactie die veel verder gaat dan de oorspronkelijke klacht. De brief dient geen ander doel dan ondergetekende in een kwaad daglicht te stellen. Uit het stuk spreekt een frustratie die kennelijk is ontstaan door het feit dat het doen en (na)laten van de gemeente door een onafhankelijke instantie tegen het licht wordt gehouden.

In ieder geval gaat de brief niet in op het feit waarom de klacht niet is behandeld, laat staan of deze al dan niet als terecht moet worden beoordeeld.

Dat er nauwelijks een significante verbetering is opgetreden kan niet als voortvarend handelen van de gemeente worden gekwalificeerd.

Ik neem overigens uitdrukkelijk afstand van het geschetste profiel.

(…)

Aanleiding/voorgeschiedenis

De gemeente doet voorkomen dat de aanleiding voor de klachten gelegen is in het feit dat zij bekend hebben gesteld dat clustering zou plaatsvinden van de sportaccommodaties naar het terrein rond "De Zuidplas". Verder spreekt zij haar bevreemding uit dat in voorgaande periode nimmer is gecorrespondeerd over gebruik/overlast.

Hierover kan ik het volgende zeggen.

Toen ik mij in Moordrecht vestigde heb ik gekozen voor een rustige omgeving. In de periode van 1994 tot 1999 was er geen aanleiding melding te doen van overlast. Immers enkele kleine incidenten daar gelaten, die zich in iedere leefgemeenschap voordoen, was er voor mij geen reden melding te doen. Overlast ontstond pas in 1999 nadat de gemeente een vergunning had afgegeven voor de verbouw van het multifunctioneel gebouw "De Zuidplas". Dit had overigens niets uitstaande met de herinrichting van het terrein. De vergunning stond het creëren van een horeca gelegenheid toe. Hiertegen hebben omwonenden geen bezwaar aangetekend aangezien bekend was dat het Multifunctioneel gebouw er financieel slecht voor stond en een inkomstenbron nodig had. Toen echter overlast werd ervaren, was daar wel een aanleiding voor.

De overlast bestond met name uit het illegale gebruik van de nooduitgang 's nachts alsmede de verkeersaantrekking in de ontsluitingsweg. De hieruit voortvloeiende correspondentie van omwonenden met de gemeente heeft de basis gevormd voor de beheersafspraken die ten aanzien van het complex zouden worden gemaakt en waarvan de rechter later vaststelde dat die noodzakelijk waren.

Het feit dat de gemeente het illegale gebruik van de nooduitgang en de overlast niet voortvarend heeft aangepakt en op zijn beloop heeft gelaten, in de hoop dat het allemaal goed zou komen, is o.a. voor mij de reden geweest de interne klacht procedure op te starten. Het niet uitvoeren van de wettelijk voorgeschreven klacht procedure is de grond voor mijn klacht bij de Nationale Ombudsman.

a. Overlast "De Zuidplas"

De gemeente kan niet waarmaken dat het gebruik van "De Zuidplas" geheel losstaat van de ontwikkelingen in het gebied. Sterker nog door het clusteren van de activiteiten die zij voorstond diende een integrale aanpak plaats te vinden om de overlast voor de omgeving tot een minimum te beperken. Dat de gemeente hierin de regie heeft verloren valt te betreuren. Het is zorgelijk dat de gemeente aangeeft dat deze problematiek los staat van het concentreren van de sportfaciliteiten.

Reeds in een vroeg stadium van de planologisch procedure is de gemeente gewezen op reeds aanwezige overlast en de te verwachten toename hiervan. Op 16 juni en 14 november 1999 heb ik voor het eerst melding gedaan van overlast die werd veroorzaakt. Deze overlast werd toen ondervonden van de nieuw gecreëerde horecagelegenheid in het multifunctionele gebouw "De Zuidplas". Het illegale gebruik van de nooduitgang het parkeren van voertuigen lag hieraan ten grondslag. Het feit dat er een verkeersbord zichtbaar was opgesteld bij de ontsluiting was kennelijk niet voldoende voor de politie om handhavend op te treden. Het gevolg was dat dag en nacht hinder ondervonden werd van auto's en brommers van personen die de horecagelegenheid bezochten en illegaal gebruik maakten van de nooduitgang aan de achterzijde van "De Zuidplas".

In hun brief van 29 december 1999 (…) zegt de gemeente toe dat het aspect nadrukkelijk zal worden meegenomen namelijk de optie om bij de herinrichting van het terrein mogelijk in een andere ontsluiting te voorzien. Hierdoor kon de overlast worden verminderd. Een visie die door de locale politie (…) werd ondersteund.

Eerst op 22 januari 2001 heeft de gemeente voor het eerst een stap gezet in de goede richting met de brief aan de exploitant van "De Zuidplas". De klachten en brieven bleven aanhouden. Tenslotte heeft de gemeente opnieuw betrokken exploitant op 28 augustus 2001 aangeschreven. Klachten bleven echter en wij zien niet eerder dan 13 november 2002 een stellingname van de gemeente. Aangezien dit buiten de klachtzaak, ga ik hier niet op in.

In mijn ijver om een overzicht te verkrijgen van de overlast en de maatregelen die de gemeente heeft genomen, heb ik om inzage gevraagd in de genomen maatregelen en ook een beroep gedaan op de wet openbaarheid van bestuur. De gemeente was hierin weinig behulpzaam en klantvriendelijk (brief van de gemeente 24 september 2001). Tenslotte kon ik inzage krijgen indien ik bereid was leges te betalen voor ieder kwartier dat daaraan besteed werd. Ik heb van deze exercitie afgezien omdat ik naar mijn mening reeds voldoende informatie had om later formeel een interne klacht in te dienen tegen B&W.

In zijn algemeenheid doet de gemeente overlast standaard af met de mededeling dat de klacht aandacht zal krijgen tijdens de evaluatie van de beheersafspraken en dat de ervaren overlast op de reguliere wijze kenbaar zal worden gemaakt aan de exploitant. Een ander standaardantwoord is dat bij het niet naleven van de gestelde geluids- en lichtnormen contact opgenomen dient te worden met de instanties belast met het handhaven, te weten de milieudienst of de politie. Met betrekking tot het handhavend optreden van deze instanties wil ik verwijzen naar mijn opmerkingen bij de j. lichthinder.

De gemeente kan niet serieus worden genomen indien zij in brieven stelt dat het overtreden van regelgeving, dus niet van beheersafspraken, onderdeel zal vormen van de evaluatie hiervan. Dat impliceert dat geen actie volgt en maar gewacht moet worden totdat deze evaluatie heeft plaatsgevonden. Geen voortvarend optreden naar mijn mening.

Op 29 november 2001 heb ik een brief gezonden aan de politie. Dit in verband met het politieoptreden naar aanleiding van een discofeest van de korfbalvereniging. Toen hierop geen reactie kwam heb ik 17 december een rappel gestuurd. Vervolgens is de politie (…) langs gekomen en er heeft een constructief gesprek plaatsgevonden. Hij zou de burgemeester hiervan op de hoogte brengen in hun regulier overleg. Later op 27 juli 2002 heb ik in een brief wederom de overlast van "De Zuidplas" gemeld aan zowel gemeente (…) als politie. De politie heeft hierover op 1 augustus contact met mij gehad en toegezegd dat men de burgemeester zou adviseren stringenter de hand te laten houden aan de tijden van de APV. De brief hierover is door de gemeente nog steeds niet beantwoord.

Nog verder in de tijd zou ik voor de beantwoording van de vraag niet willen gaan.

(…)

g. Overlast van de “sportaccommodaties”

In hun brief van 24 november 2000 (…) geeft de gemeente aan de overlast in de hand te willen houden met het maken van beheersafspraken.

Veelal is moeilijk vast te stellen of het monotone gedreun van muziek afkomstig is van "De Zuidplas" of korfbalvereniging. Ook rollen beide exploitanten over elkaar heen om de schuld bij de ander neer te leggen. Door deze situatie hebben bewoners gepleit voor een integrale aanpak met beheersafspraken voor alle partijen op het complex.

Tijdens het schoolkorfbal toernooi op 3 oktober 2001 wordt de omroepinstallatie gebruikt voor het ten gehore brengen van muziek. Dit is tegen de beheersafspraken. De gemeente kan niet hard maken dat een vergunning is afgegeven.

Het is evident dat een concentratie van sportactiviteiten op deze schaal enige overlast met zich mee zal brengen. Dat impliceert niet dat partijen zich niet aan de regels dienen te houden die juist in het leven zijn geroepen om het voor iedereen dragelijk te maken. Het afsteken van vuurwerk (o.a. op 5 januari 2003 en 9 juni 2003) hoort daar natuurlijk niet bij.

Op 14 april 2002 schrijf ik weer een brief betreffende overlast (…). De gemeente geeft in haar antwoordbrief (25 april 2002) aan dat er geen vergunning was vereist. Hieruit moet ik blijkbaar concluderen dat er dan maar wat gedaan mag worden. Vervolgens neem ik geen genoegen met dit antwoord en stuur mijn brief (29 april 2002). Deze wordt vervolgens onbevredigend beantwoord (3 mei 2002). Hierna heb ik maar de wijste weg gekozen door niet meer in te gaan op deze kwestie. Overigens valt dit buiten het tijdsbestek van de lopende klacht zaak, maar illustreert hoe onzorgvuldig de gemeente met de klachten omgaat. Hetzelfde geldt voor het volgende voorbeeld:

In de week van 12 t/m 16 juni 2002 is er een open tennistoernooi gehouden. De gemeente geeft aan in haar brief van 23 juli 2002 dat slechts sprake zou zijn een kennisgeving c.f de APV. Ik deel deze mening niet. De gemeente had wel degelijk een ontheffing dienen te verlenen i.o.m. de Milieudienst. Nu dit achterwege is gebleven is de Wet Milieubeheer n.m.m overtreden. Ik heb het er verder bij gelaten. Mijn mening wordt overigens gesterkt door het feit dat een ontheffing voor het toernooi in het jaar 2003 werd verleend. Dat ook hier bijzonderheden waren kunt u lezen onder het kopje lichthinder.

Tenslotte een ander willekeurig voorbeeld: Op 25 augustus 2002 (…) gebruikte de tennisvereniging tijdens een tennistoernooi de omroepinstallatie niet voor het doen van aankondigingen waarvoor die is bedoeld en vastgelegd in de beheersafspraken maar voor het houden van een bingo. Hierdoor ontstonden kermisachtige situaties. De gemeente doet dit af met de mededeling dat het aspect in het kader van de beheersafspraken zal worden meegenomen.

(…)

j. Lichthinder

Het is ten dele juist dat gemeente stelt dat ondergetekende klachten over lichthinder indiende vanaf het moment dat de lichtmasten waren geplaatst. Afgezien van het verzoek tot handhaving, kwam de briefwisseling 27 juli 2001 op gang na het operationeel worden van de verlichting van de korfbalvelden. De reden hiervoor was dat de verlichting niet voldeed aan de vereiste regelgeving. Met mijn brief van 29 juli 2001 heb ik hierover bij de Milieudienst mijn eerste klachtmelding gedaan.

Reeds in een vroeg stadium bij de behandeling van mijn bezwaarschrift 25 januari 2001 heb ik de gemeente attent gemaakt op de aspecten lichthinder en overlast. Alhoewel geen planologische aspecten, heeft de gemeente toegezegd dat toetsing van de verlichting zou plaatsvinden voordat deze in gebruik zou worden genomen.

Ik beschouw in deze situatie de eerste reactie van de gemeente op 9 augustus 2001 als te laat. De gemeente diende er op toe te zien dat exploitant zich hield aan het horecabesluit en had bij twijfel maatregelen dienen te nemen. Door dit niet te doen heeft de gemeente naar mijn mening onzorgvuldig gehandeld.

Op 14 augustus heb ik de waarnemend wethouder ruimtelijke ordening (…) gebeld. Hij heeft toegezegd op 18 augustus 2001 langs te komen. Zijn voornemen heeft hij echter nooit uitgevoerd.

Toen de verlichting op 15 augustus 2001 weer was ontstoken heb ik melding gedaan bij

de politie van een mogelijke overtreding van de Wet milieubeheer. Voor mij was duidelijk dat sprake was van directe instraling in de woningen. Eveneens is er contact geweest met de Milieudienst.

Ook de volgende dag 16 augustus heb ik beide instanties benaderd naar aanleiding van

de zoveelste overtreding. De Milieudienst noch de politie is handhavend opgetreden.

Op 17 augustus heeft ook een andere omwonende (…) melding gedaan bij de Milieudienst. Zonder resultaat.

Eerst op 21 augustus 2001 ruim drie weken na de meldingen heeft de Milieudienst poolshoogte genomen en zijn de lampen bijgesteld. Dit resulteerde in de situatie dat er voor de meeste omwonenden aan de (straat waar verzoeker woont; N.o.) sprake was van strooilicht. Hoe de situatie aan (de andere straat; N.o.) was kon ik niet beoordelen. Verder heb ik hierover op 22 augustus rechtstreeks met de Milieudienst gecorrespondeerd. Hierin schrijf ik dat ik had begrepen dat de lichthinder door de Milieudienst nog zou worden besproken met experts en dat metingen zouden worden verricht.

Hoe toen de situatie rond de lichtemissie door omwonenden beleefd werd heb ik vastgelegd op video opnamen.

Aangezien er, na het ingrijpen van de Milieudienst op 21 augustus, en het bijstellen van de lampen te weinig verlichting op het veld was, heeft de korfbalvereniging besloten op 1 september de lampen terug te draaien. Door deze actie waren zij verzekerd van voldoende licht gedurende de feestelijke opening.

Tijdens de feestweek hebben bewoners zich uiterst tolerant opgesteld en gedurende deze periode bewust geen klachten gemeld aan de Milieudienst.

Na het festijn werd na een klachtmelding van (de andere straat; N.o.), waar kennelijk ook lichthinder werd ondervonden, de oude situatie hersteld zoals die op 21 augustus was na het ingrijpen van de Milieudienst.

Op 30 augustus heb ik een telefoongesprek met de Milieudienst (…) en hem aangesproken op de situatie. In mijn brief van 28 september 2001 aan de gemeente verzoek ik o.a. om een eindcontrole door de Milieudienst. Ten slotte komt op 22 oktober bijna 3 maanden na de klacht een milieubevindingenrapport. Hierin wordt ten onrechte gesteld dat op 21 augustus geen overtreding werd geconstateerd. De Milieudienst heeft voor zover mij bekend geen waarneming verricht vanuit de woningen aan de (straat waar verzoeker woont; N.o.). Daarom kon in het rapport niet gesteld worden dat geen directe instraling plaatsvond. Daarbij kwam dat de lampen ondertussen weer in de oude stand waren teruggezet, zoals de Milieudienst stelt in het rapport.

Zoals u reeds uit de toegezonden correspondentie heeft kunnen opmaken heeft de gemeente nagelaten de toezegging gestand te doen dat omwonenden betrokken zouden worden in het verlichtingsplan. (…)

Vervolgens heeft de gemeente de stap overgeslagen een prestatieverklaring te eisen van de installateur in de kwestie waarvan kon worden ingeschat dat die gevoelig zou liggen. Bij oplevering van de verlichtingsarmaturen had de leverancier n.m.m. moeten verklaren dat de verlichting voldeed aan de wettelijk gestelde eisen. De Milieudienst zou dit dan hebben kunnen bevestigen door een visuele waarneming. De sportveldverlichting is dus in gebruik gesteld zonder de vereiste zorgvuldigheid.

In een vroegtijdig stadium van de procedure o.a. tijdens een gezamenlijke vergadering van de commissies RO en Welzijn heb ik op 1 juli 2000 gevraagd inzicht te verstrekken aan welke wettelijke eisen de sportveldverlichting diende te voldoen. Op 7 augustus 2000 heb ik de gemeente schriftelijke verzocht een standpunt in te nemen ten aanzien van kwalificatie van de omgevingszone. Dit heb ik naar voren gebracht tijdens een vergadering op 21 september 2000. Ik wilde weten hoe de gemeente het gebied kwalificeerde als een E3 of een E2 gebied conform de opgestelde richtlijnen van Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSW) in november 1999. Dit om een referentie te hebben waaraan de lichtemissie van de verlichtingsinstallatie diende te voldoen in relatie tot de omgeving. De gemeente heeft later tijdens de hoorzitting in verband met de handhaving van lichtmasten pas verklaard dat de NSW richtlijnen niet van toepassing zouden zijn. Dit strookt met de ervaringen die ik heb met de gemeente: eerst ontkennen, vervolgens bagatelliseren om tenslotte toe te geven (Zie brief … van 9 augustus 2001).

De gemeente stelt dat de Milieudienst lichtmetingen heeft verricht. Dit is onjuist. De milieudienst is ter plaatse geweest en heeft de situatie beoordeeld door subjectieve visuele waarnemingen. Informatie die ik heb ingewonnen bij de Milieudienst Midden Holland, (…), heeft geleerd dat de milieudienst niet in staat is zelf lichtmetingen uit te voeren aangezien zij de middelen noch het ter zake deskundig personeel heeft.

Daarbij komt dat in deze organisatie kennelijk afspraken zijn gemaakt met de instantie die klachten na kantooruren behandelt, om niet handhavend op te treden ten aanzien van lichthinder, doch tot de volgende dag te wachten. Hierdoor ontstaan situaties waarbij de Wet milieubeheer wordt overtreden o.a. ten aanzien van de periode waarin het niet is toegestaan de verlichting te gebruiken zonder dat handhavend wordt opgetreden.

Als recent voorbeeld mag dienen de overtredingen van de Wet milieubeheer in de week van 7 t/m 15 juni 2003, het afhandelen hiervan door de milieudienst en het optreden van de gemeente.

Op 21 mei 2003 heeft het college van B&W onder bepaalde voorwaarden toestemming verleend aan de tennisvereniging Moordrecht, een open toernooi te houden in de periode van 7 tot en met 15 juni 2003.

Gelet op de negatieve ervaringen van andere jaren heb ik zowel bij de gemeente als bij de exploitant vooraf gesondeerd dat geen sprake zou kunnen zijn van het gebruik van de sportveldverlichting na 23:00 uur.

De gemeente (…) bevestigde dat geen ontheffing was verleend van het bepaalde in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer om de verlichting na 23:00 te gebruiken.

De voorzitter van de tennisvereniging was hiervan op de hoogte en stuurde ten overvloede de matrix van de gemaakte beheersafspraken. Waarbij ik ervan uit mocht gaan dat deze naast de bestaande regelgeving zouden worden gerespecteerd.

Helaas moest ik constateren dat op 7 en 8 juni 2003 de Wet milieubeheer werd overtreden en ondanks meldingen bij de Milieudienst Midden Holland niet handhavend werd opgetreden.

Na het tweede incident heb ik contact gezocht met (een medewerkster van de gemeente; N.o.) die in overleg met de Milieudienst voornemens was donderdag 12 juni beslist handhavend op te treden indien de regelgeving weer werd geschonden. Zij had eveneens de voorzitter van de tennisvereniging Moordrecht hiervan op de hoogte gebracht. Het resultaat was dat de verlichting op tijd werd gedoofd.

Merkwaardig was de brief van de gemeente die mij de volgende dag (13 juni) bereikte waarin de gemeente alsnog toestemming gaf aan de tennisvereniging de lichtinstallatie gedurende het weekend tot 24:00 te mogen gebruiken. Dit is niet in lijn met het door de gemeente voorgestane strenge handhavingsbeleid waardoor er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Op 14 augustus 2003 heb ik hierover een klacht ingediend bij de gemeente. Een reactie hierop heb ik nog niet ontvangen.

Wellicht ten overvloede kan ik u melden dat de lichtmeting die op 28 maart 2002 is uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen niet op initiatief van de gemeente is geschied maar was bepaald naar aanleiding van de gerechtelijke procedure.

Voordat deze meting werd uitgevoerd hebben meerdere omwonenden onder andere aan (de andere straat; N.o.), verzocht hun perceel eveneens in de metingen te betrekken. Hierop is de gemeente niet ingegaan.

Er zijn slechts metingen verricht ten aanzien van de sportveldverlichting van de korfbalvereniging. Voordat de eerder genoemde lichtmeting zou worden uitgevoerd heb ik verzocht het gehele complex in de meting te betrekken. Ook de gemeente komt zelf begin januari tot de conclusie dat de enige oplossing om uit de impasse te komen is een lichtmeting te laten verrichten als het complex volledig in bedrijf is (notitie voor B&W van 15 jan 2002). Dit bevestigt de gemeente in haar brief van 7 februari 2002 in antwoord op mijn brief van 10 oktober 2001. Verder verwoordt de gemeente mijn wens in haar brief van 25 februari 2002 aan de rechtbank in Den Haag.

Dat de behandeling van mijn beroepsschrift roet in het eten heeft gegooid is naar mijn mening gezocht. In overleg had desnoods een bepaalde verlenging van de termijn van vier weken verzocht kunnen worden aan de rechter. De lampen van de tennisvereniging konden in die tijd namelijk eveneens ontstoken worden en metingen over het gehele terrein worden uitgevoerd.

Toen het gehele complex later in gebruik genomen was, werd de beleving van lichtemissie zo intens dat ik de gemeente heb verzocht om een "second opinion" uit te laten uitvoeren. Maar dan over het gehele complex waarbij ook de lichtoverlast voor (de andere straat; N.o.) zou worden betrokken.

De laatste keer heb ik dit naar voren gebracht tijdens mijn gesprek met de burgemeester op 14 mei 2002. Toen stelde ik voor de kosten van deze lichtmeting te laten betalen door degene die in het ongelijk zou worden gesteld. Om hen moverende redenen heeft de gemeente mijn aanbod niet geaccepteerd.

De lichthinder van de verlichtingsinstallaties aan de gevel van het clubgebouw van de korfbalvereniging en de aangebrachte terreinverlichting gemeld op 24 juli 2001. Bij brief van 2 oktober 2001 werd dit afgedaan. De wethouder RO heeft echter op 27 november 2001 een toezegging gedaan. Ons voorstel was de lampen af te plakken aan de zijde van omwonenden zodat geen instraling mogelijk is. Hij zou dit laten bekijken. Dat doet hij blijkbaar nog steeds want de situatie is niet gewijzigd.

Ten slotte ben ik de mening toegedaan dat de Milieudienst als uitvoerend orgaan van de gemeente inzake de Wet milieubeheer geen eigen interpretatie dient te geven van de regelgeving. Ik doel hierbij op het tijdelijk gedogen dat sportveldverlichting ontstoken wordt om sponsors te plezieren of dat de verlichting mag blijven branden als er een koffiepauze is ingelast. Of er wel of geen directe instraling plaatsvindt staat hier buiten. Het blijft strikt genomen een overtreding van de Wet milieubeheer.

De Milieudienst gaat naar mijn mening ook iets te lichtvaardig om met de klachten. Zo worden bepaalde klachten te gemakkelijk telefonisch afgedaan. Als de overtreder meldt dat hij onderhoud aan het veld verricht, terwijl dit niet het geval is, is dit kennelijk voldoende voor aandacht geven aan de klacht. Zo kan de korfbalverenging niet aannemelijk maken dat bij klachten, zoals zij zelf stelden, onderhoud aan het terrein werd verricht.

(…)

m. Evaluatie beheersafspraken.

Op 21 september 2000 is een aanvang gemaakt met het opstellen van beheersafspraken. Deze dienden om de overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Ze zijn vastgelegd in een recht van opstal. Het is voor omwonenden onduidelijk of aan het overtreden sancties zijn verbonden. De beheersafspraken zijn op 16 januari 2001 ondertekend door drie exploitanten namelijk de korfbalvereniging, de tennisvereniging en de harmonie.

Aangezien de overeenkomst wordt gezien als een privaatrechtelijke tussen gemeente en exploitanten zijn de omwonenden zorgvuldig buiten de besprekingen gehouden. De gemeente heeft lange tijd nogal moeilijk gedaan om de omwonenden een afschrift te verstrekken van de gemaakte afspraken. Pas na lang aandringen zijn deze nu in het bezit van de matrix van de afspraken.

Bij brief van 9 mei 2001 (…) werd de evaluatie van de beheersafspraken gesteld op één jaar. Vervolgens wordt 25 april 2002, bijna een jaar later gemeld dat de evaluatie zal plaatsvinden in juni/juli. Dan wordt er een brief geschreven op 25 juli 2002 dat de evaluatie in het vierde kwartaal van 2002 zal plaatsvinden. Dit wordt ten overvloede bevestigd per brief van 6 augustus 2002.

Toen begin dit jaar nog niets was ondernomen heb ik maar eens aan de bel getrokken. Hetgeen resulteerde in de volgende chronologische gebeurtenissen.

Op 28 maart 2003 ontvingen omwonenden een enquête die voor 11 april diende te worden geretourneerd.

Op 2 april 2003 heb ik een brief geschreven aan het onderzoeksbureau met opmerkingen over de opzet van de enquête. Dit bureau reageerde hier positief op. Vervolgens heb ik op 9 april wederom aanvullend commentaar geschreven naar het onderzoeksbureau. Hierop heb ik echter geen reactie van het bureau mogen ontvangen.

Op 9 april 2003 kondigt de gemeente in de Moordrechtse Koerier aan dat de afspraken zullen worden geëvalueerd en medio mei gepresenteerd.

Zoals het zich nu laat aanzien is een presentatie van de uitkomst van de enquête verwachtbaar eind september 2003

Duidelijk is dat de exploitanten het niet zo nauw nemen met de beheersafspraken zij schenden bepaalde afspraken regelmatig. Afdwingen ervan door de gemeente is blijkbaar een heikel punt.

Bij de behandeling door de commissie bezwaar- en beroepsschriften op 25 januari 2001 heeft ondergetekende onder andere naar voren gebracht dat het wenselijk was de beheerder van "De Zuidplas" (…) te betrekken in de te maken beheersafspraken. Het is jammer dat de gemeente "De Zuidplas" nooit heeft willen betrekken zij maken immers deel uit van het complex. Als ik de gemeente moet geloven veroorzaken juist zij en niet de verenigingen de overlast.

(…)

Samenvatting.

1. Gelet op het bovenstaande kan de gemeente niet waarmaken dat zij de interne klachtprocedure op een juiste wijze heeft uitgevoerd. Het volume van de correspondentie is geen maatstaf voor de daadkracht van de gemeente.

2. Verder kan de gemeente wel degelijk onzorgvuldigheid worden verweten. Er wordt immers toegezegd dat suggesties om de overlast te verminderen nadrukkelijk zullen worden meegenomen bij de herinrichting van het complex. Indien ze aan de orde worden gesteld zijn ze niet bespreekbaar..

3. De problemen, met name de lichtoverlast, hadden voorkomen kunnen worden door omwonenden te betrekken in het verlichtingsplan en een toetsing van de sportverlichting uit te voeren voordat deze in gebruik werd genomen. Zelfs na een klacht werd te laat actie ondernomen. Hiermee heeft mijn inziens de gemeente niet zorgvuldig gehandeld.

(…)

5. Als de gemeente stelt dat zij veel energie heeft gestoken in het contact met de exploitant van "De Zuidplas" en ook de beheerder heeft aangesproken op zijn verantwoordelijkheid, dan zal dit zo zijn. Dat laat onverlet dat dit niet is aangetoond voor de periode waarover de klacht zich strekt. Helaas heeft de inzet niet tot oplossingen geleid en blijven bepaalde klachten aanhouden.

6. De gemeente doet klachten met betrekking tot overlast af met de mededeling dat deze worden meegenomen in de evaluatie van de beheersafspraken. Dit is geen voortvarend optreden. Zeker niet als de resultaten niet tastbaar zijn voor omwonenden. De voortvarendheid wordt eveneens gelogenstraft indien na een eerste klacht van lichthinder de gemeente pas na drie weken actie neemt.

7. Uitdrukkelijk wordt afstand genomen van het feit dat misbruik zou worden gemaakt van het procesrecht en alle overige aantijgingen van de gemeente die mij hiermee in een kwaad daglicht probeert te stellen.

8. Ik heb deze zaak aanhangig moeten maken bij de Nationale Ombudsman omdat ik bij de gemeente geen gehoor kreeg”.

E. Nadere reactie van het college

Daarnaar gevraagd gaf de contactpersoon van de Nationale ombudsman bij de gemeente Moordrecht bij e-mails van 1 maart en 2 april 2004 aan dat verzoekers klacht van 23 oktober 2001 aan de orde is geweest in het gesprek met de burgemeester en het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening op 14 mei 2002. De als aanleiding tot dat gesprek vermelde brief van verzoeker van 31 oktober 2001 was bij de gemeente niet bekend. Aangenomen werd dat met 31 oktober 2001 werd bedoeld 23 oktober 2001.

F. Nadere reactie van verzoeker

In reactie op de door de gemeente in de e-mails van 1 maart en 2 april 2004 verstrekte informatie schreef verzoeker de Nationale ombudsman onder meer:

“Na herhaalde telefonische en schriftelijke aansporingen werd mijn klacht niet in behandeling genomen Dit was voor mij aanleiding om een onderhoud met de burgemeester te initiëren welke op 14 mei 2002 heeft plaatsgevonden. Behalve ondergetekende en (het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) was daar eveneens (verzoekers buurman; N.o.) aanwezig. Een verslag van deze bespreking is volgens mij reeds in uw bezit. Zoals u daaruit kunt opmaken was de aanleiding diverse niet afgedane correspondentie, het niet naleven van de beheersafspraken en het lopende planschadeverzoek. (...)

Terloops heb ik gememoreerd dat mijn klacht tegen B&W nog steeds niet was afgehandeld. (Het hoofd bureau bouwzaken en ruimtelijke ordening; N.o.) heeft toen uitgelegd dat het een moeilijke kwestie was, aangezien het nog nimmer was voorgekomen dat een klacht tegen B&W was ingediend.

Er is dus geen sprake geweest van een hoorzitting zoals die bij een dergelijke kwestie volgens de regelgeving dient plaats te vinden. Naar mijn mening is de interpretatie van de gemeente daarom onjuist.

(…)

De verwarring met betrekking tot de brieven van 31 oktober 2001 en 23 oktober 2001 kan ik niet verklaren.”

Tot zover de bevindingen.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:4

“1. Indien een schriftelijke klacht betrekking heeft op een gedraging jegens de klager en voldoet aan de vereisten van het tweede lid, zijn de artikelen 9:5 tot en met 9:12 van toepassing.

2. Het klaagschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht.

3. Artikel 6:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”

Artikel 9:5

“Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de verplichting tot het verder toepassen van dit hoofdstuk.”

Artikel 9:8

“1. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:

a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 en volgende is behandeld;

b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;

c. waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden,

d. waartegen door de klager beroep kan of kon worden ingesteld;

e. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of,

f. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.

2. Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.

3. Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis gesteld.”

Artikel 9:10, eerste en tweede lid:

“1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

2. Algemene wet bestuursrecht, Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 837, Memorie van Toelichting, pag. 19-21:

"Artikel 9:10

Dit artikel bevat het beginsel van hoor en wederhoor. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de schriftelijke klachtprocedure. Ook de Nationale ombudsman gaat daarvan uit (...).

Het horen is om meerdere redenen van belang. Niet iedereen is even goed in staat zijn gedachten schriftelijk te formuleren. Daarom moet de gelegenheid worden geboden dat de klager zijn mening mondeling bij het bestuursorgaan naar voren brengt. Het horen kan er ook toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Door het horen van beide partijen bestaat de gelegenheid naar een oplossing te zoeken voor de problemen die ten grondslag liggen aan de klacht. Een belangrijke doelstelling van de klachtprocedure is het herstel van het geschonden vertrouwen in het bestuur. Door uitwisseling van informatie en wederzijdse inzichten kan het vertrouwen van de klager in het bestuur worden versterkt, ook als hij geen gelijk krijgt. Toepassing van het uitgangspunt van hoor en wederhoor dient voorts de waarheidsvinding. De klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, dienen beiden in de gelegenheid te worden gesteld op elkaars standpunten te reageren. (...)

Gelet op het belang van het horen zal slechts in een beperkt aantal gevallen van het horen kunnen worden afgezien. Dat kan in ieder geval indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. (...)

Daarnaast wordt voorzien in de mogelijkheid om van het horen af te zien indien de klacht kennelijk ongegrond is. Horen in dat soort gevallen zal veelal weinig meer kunnen toevoegen en zal veelal niet opwegen tegen de daarmee gemoeide bestuurslasten."

Instantie: Gemeente Moordrecht

Klacht:

Wijze van afhandeling klacht over onzorgvuldigheid en onvoldoende voortvarendheid in behandeling klachten over geluidsoverlast en lichthinder: niet actief door de gemeente in de gelegenheid gesteld te worden gehoord;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Gemeente Moordrecht

Klacht:

Standpunt dat aan klachten voldoende aandacht is besteed, bijvoorbeeld door het door de milieudienst uitgevoerde onderzoek en de evaluatie van de beheersafspraken.

Oordeel:

Niet gegrond