2004/256

Rapport

Verzoekers klagen er over dat het college van gedeputeerde staten van Limburg hun klaagschrift van 21 december 2001 over het onder verantwoordelijkheid van de provincie Limburg uitgebrachte persbericht van 6 april 2001 inzake de door de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph aangekondigde reorganisatie ongegrond heeft verklaard.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Tot 1 januari 2002 exploiteerde de Stichting Jeugdzorg `Sint Joseph' te Margraten onder andere het jeugdinternaat Huize `Sint Joseph', de justitiële jeugdinrichting `Het Keerpunt' en het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling van kind en gezin.

Op basis van de Wet op de jeugdhulpverlening was de provincie Limburg verantwoordelijk voor de planning en financiering van het jeugdinternaat. De planning en financiering van de justitiële jeugdinrichting viel onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie.

2. Op grond van landelijke afspraken besloot de provincie Limburg in december 1996 dat 30 van de 96 capaciteitsplaatsen van het jeugdinternaat Huize `Sint Joseph' per 1 januari 2002 dienden te zijn overgedragen aan de provincie Zuid-Holland, zodat niet meer de provincie Limburg, maar de provincie Zuid-Holland verantwoordelijk zou zijn voor de planning en financiering van de overgedragen capaciteitsplaatsen.

3. Blijkens de goedgekeurde jaarrekening 1999 van de Stichting Jeugdzorg `Sint Joseph' had de provincie Zuid-Holland bij schrijven van 21 maart 2000 kenbaar gemaakt dat de aan deze provincie overgedragen capaciteitsplaatsen fasegewijs met tien plaatsen per jaar zouden worden afgebouwd, te beginnen per 1 juli 2000 en eindigend op 1 januari 2002. Hierbij werd door de provincie Zuid-Holland verwezen naar de voorgenomen capaciteitsuitbreiding van de justitiële jeugdinrichting `Het Keerpunt'.

4. In april 2000 werd door een bureau van interim-management een rapportage uitgebracht naar aanleiding van een eind 1999 ontstaan conflict tussen medewerkers en directie van de Stichting Jeugdzorg `Sint Joseph'. Op 16 mei 2000 deelde het stichtingsbestuur beide subsidiënten - de provincie Limburg en de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie - mee te zullen aftreden, omdat het bestuur zich in onvoldoende mate achtte te zijn toegerust om het veranderingstraject binnen de stichting met voldoende kracht te kunnen inzetten. Op 23 mei 2000 werd een interim-bestuur aangesteld.

5. In november 2000 en januari 2001 verzocht het interim-bestuur van de stichting een accountantsbureau specifiek onderzoek te doen naar de (financiële) gevolgen van de voorgenomen ontvlechting van het bij de stichting behorende jeugdinternaat Huize `Sint Joseph' en het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling. Het onderzoek vond plaats in het kader van de voorgenomen overdracht van zowel het jeugdinternaat als het regionaal centrum aan de nieuw op te richten multifunctionele organisatie. Het rapport van bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek werd uitgebracht op 3 april 2001.

6. Op 6 april 2001 werd, onder het logo van de provincie Limburg, een gezamenlijk persbericht van de provincie Limburg, de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en de Stichting Jeugdzorg `Sint Joseph' uitgebracht, waarin mededeling werd gedaan van het feit dat het interim-bestuur van de stichting de provincie Limburg en de Dienst Justitiële Inrichtingen had geïnformeerd over de uitkomsten van het door het accountantskantoor verrichte onderzoek.

7. In het gezamenlijk persbericht werd onder meer meegedeeld dat de mogelijke financiële problemen van de stichting aan het licht kwamen nadat een deel van het personeel medio 2000 het vertrouwen in de toenmalige directeur had opgezegd en dat dit feit ook voor het toenmalige bestuur aanleiding was hun werkzaamheden neer te leggen. Daarnaast werd opgemerkt dat uit het verschenen accountantsrapport was gebleken van een zorgelijke financiële situatie, met als belangrijkste reden het feit dat het voormalig management van de instelling onvoldoende had geanticipeerd op de afbouw van 30 internaatplaatsen per 1 januari 2002.

Tenslotte werd onder andere opgemerkt dat de stichting kampte met een incidenteel begrotingstekort van f 5.6 miljoen.

8. Naar aanleiding van het persbericht dienden de voormalig voorzitter van het bestuur van de stichting, in functie tot 1 januari 1999, en de voormalig algemeen directeur, teruggetreden per 21 augustus 2000, bij brief van 19 december 2001 een klacht in bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, welke klacht was gericht tegen de inhoud, vorm en procedure van het persbericht.

Ten aanzien van de inhoud van het persbericht klaagden verzoekers er onder meer over dat er sprake was van een groot aantal feitelijke onjuistheden. Zo merkten verzoekers op dat uit de vastgestelde jaarrekeningen 1998 en 1999 van de stichting kon worden opgemaakt dat de financiële situatie als zeer solide kon worden aangemerkt, dat in de jaarrekening 1999 reeds aandacht was besteed aan de afbouw van de internaatplaatsen in Huize `Sint Joseph' in samenhang met de door het Ministerie van Justitie in het vooruitzicht gestelde uitbreiding van de capaciteit van de justitiële jeugdinrichting `Het Keerpunt' en ten onrechte de indruk werd gewekt dat het incidenteel begrotingstekort het gevolg was van het financieel beleid van het vorig management.

Ten aanzien van de vorm en procedure van het persbericht merkten verzoekers op dat hen bij navraag was gebleken dat de provincie Limburg de voortrekker was geweest bij het uitbrengen van het gezamenlijk persbericht en naar hun mening de enige echte reden van het uitbrengen daarvan was gelegen in het verder beschadigen en in een kwaad daglicht stellen van het oude bestuur en de voormalig algemeen directeur van de stichting.

8. In zijn reactie van 31 januari 2002, opgesteld ten behoeve van de interne advisering over het ingediende klaagschrift, stelde het afdelingshoofd Zorg, namens het college van gedeputeerde staten, dat het persbericht een weergave was van de stand van zaken rond de Stichting Jeugdzorg `Sint Joseph' in die periode. Het accountantsonderzoek wees uit dat de stichting geconfronteerd zou worden met een ongedekt tekort van f 5.6 miljoen. Omdat het stichtingsbestuur wilde voorkomen dat de informatie, zoals weergegeven in het accountantsrapport, ongecontroleerd naar buiten zou komen, was besloten tot een actieve presentatie.

Daarnaast werd opgemerkt dat door het interim-bestuur van de stichting was bevestigd dat bij het aantreden van het interim-bestuur was gebleken dat de voornemens van het voormalige bestuur en van de directie voor de noodzakelijke capaciteitsafbouw tot begin 2001 niet waren omgezet in concrete daden en besluiten en voor deze capaciteitsafbouw ook geen voorbereidingen waren getroffen.

9. Op 15 maart 2002 bracht de Awb-commissie klachtbehandeling van de provincie Limburg haar advies uit aan het college van gedeputeerde staten. In haar advies overwoog de commissie onder andere dat de provincie Limburg, als subsidiënt van de Stichting Jeugdzorg `Sint Joseph', verantwoordelijk is voor de wijze waarop de gelden worden besteed en - vanuit deze verantwoordelijkheid - op het juiste moment duidelijkheid dient te worden verschaft over de te besteden en reeds bestede overheidsgelden. Gelet op deze verantwoordelijkheid achtte de commissie dat gedeputeerde staten terecht en op het juiste moment aan deze verantwoordelijkheid invulling hadden gegeven.

10. Ten aanzien van de uitvoering van deze verantwoordelijkheid, door middel van het uitgebrachte persbericht, stelde de Awb-commissie klachtbehandeling evenwel vast dat in het persbericht gesuggereerd wordt dat er een relatie bestaat tussen het functioneren van het toenmalige bestuur en directie en de ontstane financiële, personele en organisatorische situatie. Op basis van de inhoud van de door het college van gedeputeerde staten aan de commissie overgelegde samenvattingen van de onderzoeken van het bureau voor interim-management en van het accountantsbureau stelde de commissie op zijn minst vraagtekens bij de gesuggereerde relatie. Het was de commissie niet duidelijk geworden of het genoemde deel van het personeel dat het vertrouwen had opgezegd, daadwerkelijk een representatief deel van het personeel was en of de ontstane financiële situatie in die mate was terug te voeren op het gevoerde financiële beleid van de indieners van het klaagschrift dat dit een dergelijke weergave in het persbericht rechtvaardigde.

11. Gelet op het vorenstaande oordeelde de Awb-commissie klachtbehandeling dat gedeputeerde staten in onvoldoende mate zorgvuldig waren omgegaan met de belangen van de indieners van het klaagschrift en de mogelijke schade die voor hen kon ontstaan als gevolg van de inhoud van deze publicatie, zodat de commissie het college adviseerde de ingediende klacht gegrond te verklaren.

12. In zijn beslissing van 26 maart 2002, verzonden op 13 mei 2002, verklaarde het college van gedeputeerde staten de klacht van verzoekers, ongegrond. Ter motivering van deze, van het advies van de Awb-commissie klachtbehandeling afwijkende, beslissing merkte het college onder meer het volgende op:

“ad 1. Representatief deel van het personeel dat het vertrouwen in de directie heeft opgezegd.

Ons college heeft van het interim-bestuur van de stichting Jeugdzorg St. Joseph na de hoorzitting toestemming gekregen om voor de onderbouwing (…) te verwijzen naar een aantal passages uit het rapport van Sturkenboom & Partners. Gedeputeerde Staten hebben enerzijds, om klagers niet onnodig te beschadigen, anderzijds omdat volgens het interim-bestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph dit rapport een strikt vertrouwelijk karakter droeg, ervoor gekozen deze passages niet in extenso aan de Awb-commissie te overhandigen en het verweer beperkt tot de overhandiging van een samenvatting van het Sturkenboom-rapport.

(…)

Sturkenboom & Partners heeft voor zijn onderzoek interviews onder alle geledingen van het personeel gehouden. Deze dwarsdoorsnede van het personeelsbestand leverde een totaal van 92 geïnterviewde personen op, waarvan 80% verklaarde geen vertrouwen meer te hebben in het zittende management. Dit zijn ongeveer 74 personeelsleden hetgeen op een totaal personeelsbestand van ongeveer 250 medewerkers een redelijk representatief aantal is.

ad 2. Relatie tussen de ontstane financiële situatie en het gevoerde financiële beleid.

Voor de onderbouwing hiervan is van belang het tijdpad van de ontwikkelingen en daarvoor ondernomen en niet ondernomen acties.

De gefaseerde afbouw van de 30 plaatsen in Huize St. Joseph ten gunste van de provincie Zuid-Holland zou ingaan met ingang van 1-1-1999. Afbouw van plaatsen leidt tot afbouw van inkomsten en zal daarmee gevolgen in personele zin hebben. Het personeelsbestand van Huize St. Joseph is echter vóór en ten tijde van de ingangsdatum van de reductie van plaatsen op het bestaande niveau gehandhaafd. Het toenmalige bestuur en management kon daarvoor als argument hebben gehad dat men het personeel dat vanwege de afbouw boventallig zou worden, kon gaan inzetten zodra de uitbreiding van Het Keerpunt gerealiseerd zou zijn.

Toenmalig bestuur en management werd in de loop van 1999 duidelijk dat het ministerie talmde met het nemen van een besluit over de uitbreiding van Het Keerpunt. Toen dit besluit uiteindelijk begin 2000 werd genomen, moesten bestuur en management hebben kunnen inzien dat het vervolgtraject tot het tijdstip van daadwerkelijke realisering van de nieuwe capaciteit nog zeker 3 jaar op zich zou laten wachten (periode van eerste bouwplannen maken tot daadwerkelijke ingebruikname). Het traject van gefaseerde afbouw van plaatsen zou uiterlijk per 31-12-2001 worden beëindigd. Daarmee wisten bestuur en management dat vanaf 1999 steeds meer personeel boventallig zou worden. Hiervoor werden geen maatregelen genomen. Er werden geen extra inkomstenbronnen gezocht om bij wijze van overbrugging dit boventallige personeel in dienst te kunnen houden. Ook bestond er geen plan of werden maatregelen getroffen voor het laten afvloeien van personeel. De uitbreidingsplannen voor Het Keerpunt lagen stil, zodat men had kunnen weten dat zich financiële problemen zouden gaan aandienen.

In het PriceWaterhouseCoopers-rapport staat geen rechtstreekse verwijzing naar het voormalig management wat betreft de tekorten waar de stichting op dat moment mee van doen had. Feit is dat het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers, dat werd ingesteld na het op non-actief stellen van de toenmalig directeur, van substantiële tekorten melding maakt. Omdat het interim-bestuur nog maar net in functie was, kan het niet anders worden uitgelegd dan dat de oorzaak hiervan bij de verantwoordelijken van voordien lag. Zou de toevoeging 'voormalig' niet in het persbericht zijn opgenomen dan zou volstrekt onduidelijk zijn waar de oorzaak van de problematiek lag. De conclusies die men aan persberichten en krantenartikelen kon verbinden, was dat bijvoorbeeld het interim-bestuur het tekort zou hebben veroorzaakt.”

13. Verzoekers achtten de door het college van gedeputeerde staten gebezigde argumentatie om af te wijken van het door de Awb-commissie klachtbehandeling gegeven advies niet overtuigend en verzochten de Nationale ombudsman een onderzoek in te stellen.

II. Ten aanzien van de beslissing van het college van gedeputeerde staten tot het ongegrond verklaren van de klacht

1. Ter onderbouwing van hun verzoekschrift werd door verzoekers onder andere opgemerkt dat, wat betreft de tekorten van de stichting, in het door het externe accountantsbureau uitgebrachte rapport geen rechtstreekse verwijzing stond opgenomen naar het voormalige management, terwijl dit wel in het persbericht stond vermeld. Naar de mening van verzoekers werd in de rapportage wel melding gemaakt van substantiële tekorten als gevolg van het door gedeputeerde staten van Limburg en de Dienst Justitiële Inrichtingen ingezette reorganisatietraject, met welk traject verzoekers geen bemoeienis hebben gehad en werd in de rapportage nergens melding gemaakt van een tekort van f 5.6 miljoen, zoals in het persbericht vermeld.

Daarbij merkten verzoekers op dat het interim-bestuur ten tijde van het persbericht al bijna tien maanden in functie was en een aantal financiële maatregelen had getroffen dat de exploitatie nadelig beïnvloedde.

Tevens werd door verzoekers, wat betreft het standpunt van het college van gedeputeerde staten over het door een representatief deel van het personeel opgezegde vertrouwen in de voormalige directie, opgemerkt dat de aan deze conclusie ten grondslag liggende rapportage iedere professionele onderbouwing mist en absoluut niet representatief geacht mag worden.

2. In reactie op het verzoekschrift stelde het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt dat de inhoud van de rapporten van het bureau voor interim-management van mei 2000 en van het accountantsbureau van 3 april 2001 niet ter discussie mogen staan, aangezien de rapporten zelf niet zijn aan te merken als gedragingen als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht en in artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

3. In dit standpunt kan het college worden gevolgd, aangezien de bedoelde rapporten in opdracht van het bestuur, respectievelijk het interim-bestuur van de Stichting Jeugdzorg “Huize Sint Joseph” zijn opgesteld en derhalve niet kunnen worden aangemerkt als een gedraging van een bestuursorgaan, of een gedraging welke aan een bestuursorgaan kan worden toegerekend.

4. Ten aanzien van het eerder door het college ingenomen standpunt over de representativiteit van het door het bureau voor interim-management in mei 2000 uitgebrachte rapport deelde het college mee dat interviews zijn gehouden onder alle geledingen van het personeel. In totaal zijn, op een personeelsbestand van circa 250, 92 medewerkers geïnterviewd, hetgeen naar de mening van het college zonder meer als representatief moet worden beschouwd. Van de ondervraagden gaf bijna 80 % aan geen vertrouwen te hebben in het zittende management.

5. Voor zover verzoekers stellen dat de rapportage van het bureau voor interim-management iedere professionele onderbouwing mist en absoluut niet representatief geacht mag worden, dient allereerst te worden geconcludeerd dat de `professionaliteit' van de rapportage niet door de Nationale ombudsman beoordeeld kan worden.

6. Uit de bij de rapportage behorende bijlage (zie Bevindingen, onder C.3.) valt op te maken dat de opsteller daarvan heeft geconcludeerd dat ongeveer 80 % van de medewerkers, met name binnen het primaire proces, de organisatie als `onveilig' ervaren en de algemeen directeur - naar de mening van de opsteller van de rapportage - onvoldoende draagvlak binnen de organisatie heeft.

8. Gelet op het vorenstaande dient te worden vastgesteld dat het college van gedeputeerde staten zich in zijn beslissing op het klaagschrift in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de klacht, voor zover het betreft de opmerking in het persbericht van 6 april 2001 dat een deel van het personeel medio 2000 het vertrouwen in de toenmalige directeur had opgezegd, als ongegrond dient te worden aangemerkt.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

9. Ten aanzien van de klacht over het eerder door het college ingenomen standpunt over de relatie tussen de ontstane financiële situatie en het gevoerde financiële beleid stelde het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt dat het in het persbericht beschreven negatieve financieel beeld een interpretatie was van het rapport van PriceWaterhouseCoopers en de gegevens die aan dat rapport ten grondslag lagen.

10. Meer specifiek deelde het college de Nationale ombudsman mee dat het standpunt van verzoekers, dat in de rapportage van PriceWaterhouseCoopers niet in letterlijke bewoordingen is opgenomen dat een oorzaak van het substantiële tekort was gelegen in het feit dat onvoldoende was geanticipeerd op de gevolgen van het terugbrengen van het aantal plaatsen bij het jeugdinternaat, kon worden onderschreven, doch dat deze informatie zeker is af te leiden uit het rapport. Naar de mening van het college zou dit blijken uit het gestelde in bedoeld rapport, waarbij een schatting van de kosten van afbouw is gegeven.

Naar de mening van het college had het in de rede gelegen dat het voormalig management in dat kader maatregelen had getroffen, aangezien reeds in 1996 tot deze afbouw was besloten. Daarnaast stelde het college dat ook uit het overzicht financiële risico-inventarisatie, dat door de interim-directeur en zijn financiële medewerkers werd opgesteld nadat het rapport van PriceWaterhouseCoopers was afgegeven, blijkt dat uit bedoeld rapport valt op te maken dat een oorzaak van het substantiële tekort was gelegen in het onvoldoende anticiperen op de afbouw van het aantal plaatsen.

11. Uit de rapportage van PriceWaterhouseCoopers (zie Bevindingen, onder C 4.) kan worden geconcludeerd dat er, op het moment van uitbrengen van de rapportage, sprake was van een zorgelijke financiële situatie. Voor 1999 werd, voor het jeugdinternaat Huize “Sint Joseph”, de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt en het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling gezamenlijk, een negatief exploitatieresultaat begroot van f 120.000, welk negatief resultaat voor 2000 werd begroot op f 637.000, voor 2001 op f 1.166.000 en voor 2002 op f 1.755.000.

12. In het persbericht, zoals op 6 april 2001 verschenen, wordt opgemerkt dat uit het externe accountantsonderzoek blijkt dat de belangrijkste reden voor de zorgelijke financiële situatie het feit vormt dat het voormalige management van de instelling onvoldoende heeft geanticipeerd op de afbouw van 30 internaatplaatsen per 1 januari 2002 ten gunste van de provincie Zuid-Holland, waartoe in 1997 was besloten.

13. Uit de rapportage van PriceWaterhouseCoopers kan worden opgemaakt dat de provincie Limburg in 1996 heeft aangegeven dat, tengevolge van landelijke afspraken, de capaciteit van Huize “Sint Joseph” voor de provincie Limburg diende te worden teruggebracht ten gunste van de provincie Zuid-Holland. Uit de van de zijde van de provincie Limburg overgelegde stukken maakt de Nationale ombudsman op dat vanaf 1 januari 1997 door Huize "Sint Joseph" capaciteitsplaatsen ten behoeve van de provincie Zuid-Holland worden aangehouden, zodat er, naast de bestaande subsidierelatie met de provincie Limburg, op dat moment een subsidierelatie met de provincie Zuid-Holland was ontstaan.

14. Blijkens de goedgekeurde jaarrekening 1999 van de Stichting jeugdzorg Sint Joseph had de provincie Zuid-Holland, bij schrijven van 21 maart 2000, kenbaar gemaakt dat de aan haar toegekende capaciteitsplaatsen fasegewijze zouden worden afgebouwd. Hieruit, en uit de door de provincie Limburg overgelegde correspondentie inzake de financiering van de aan de provincie Zuid-Holland overgedragen capaciteitsplaatsen, is de Nationale ombudsman gebleken dat weliswaar reeds in december 1996 duidelijk was dat de aan de provincie Limburg toegekende plaatsen dienden te worden afgebouwd, doch dat eerst in februari 2000, bij de bespreking van de begroting 2000 en naar aanleiding van de brief van 21 maart 2000 duidelijk werd dat ook de ten behoeve van de provincie Zuid-Holland aangehouden plaatsen dienden te worden afgebouwd. Hierbij werd door de provincie Zuid-Holland verwezen naar de voorgenomen capaciteitsuitbreiding van de tot de stichting behorende justitiële jeugdinrichting, waardoor de afbouw grotendeels zou worden gecompenseerd.

15. Uit het, naar aanleiding van de rapportage van PriceWaterhouseCoopers, op 4 april 2001 opgestelde indicatieve overzicht met betrekking tot het veranderings- en ontvlechtingstraject (zie Bevindingen, onder C.4.) valt op te maken dat van de geprognotiseerde extra kosten van f 5.8 miljoen een deel (f 1.9 miljoen) betrekking had op afvloeiings- en frictiekosten, een deel (f 0.5 miljoen) op de Voorziening Sociaal Plan en een deel (f 1.7 miljoen) op de nadelige exploitatieresultaten voor 2000 en 2001.

16. In de rapportage wordt geen onderscheid gemaakt tussen afvloeiings- en frictiekosten en de kosten voor de Voorziening Sociaal Plan welke direct zijn toe te rekenen aan het niet tijdig afbouwen van de personeelsbezetting als gevolg van de vermindering van de capaciteitsplaatsen en tussen de kosten die gemoeid zijn met de ontvlechting van de voorzieningen in verband met de oprichting van de nieuwe multifunctionele organisatie. Ten aanzien van de nadelige exploitatieresultaten wordt in de rapportage verwezen naar zowel de noodzakelijk afbouw van het aantal formatieplaatsen als naar de sterk gestegen personeelskosten.

17. Alhoewel de afvloeiings- en frictiekosten, de Voorziening Sociaal Plan en de nadelige exploitatieresultaten voor 2000 en 2001 aanzienlijke bedragen omvatten, kan het college van gedeputeerde staten niet in zijn standpunt worden gevolgd dat uit de rapportage van het externe accountantsbureau en het aan de hand daarvan opgestelde indicatieve overzicht kan worden afgeleid dat de ontstane financiële situatie in die mate is terug te voeren op de onvoldoende anticipatie op en het gevoerde financiële beleid inzake de afbouw van de capaciteitsplaatsen dat het college, in afwijking van het advies van de Awb commissie klachtbehandeling, had kunnen besluiten de klacht van verzoekers, wat betreft dit klachtonderdeel, ongegrond te verklaren.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het college van gedeputeerde staten van Limburg is gegrond voor zover het betreft de beslissing op de klacht inzake de relatie tussen de financiële situatie en het gevoerde beleid en niet gegrond voor zover het betreft de beslissing op de klacht inzake het opzeggen van het vertrouwen door een deel van het personeel.

Onderzoek

Op 27 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 25 november 2002, van de heer Y en van de heer Z te Cadier en Keer, met een klacht over een gedraging van het college van gedeputeerde staten van Limburg.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van gedeputeerde staten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het college van gedeputeerde staten van Limburg deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 6 april 2001 verscheen, onder logo van de provincie Limburg, een gezamenlijk persbericht van de provincie Limburg, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Justitie en de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph. In dit gezamenlijk persbericht werd mededeling gedaan van het feit dat het interim-bestuur van voornoemde stichting de subsidiënten, te weten de provincie Limburg en de DJI, had geïnformeerd over de uitkomsten van een extern onderzoeksrapport naar de financiële situatie van de stichting. Mede op verzoek van beide financiers had het interim-bestuur eind 2000 tot een onderzoek besloten.

In het gezamenlijk persbericht, dat onder andere was gepubliceerd in het informatiebulletin PS en was geplaatst op de website van de provincie Limburg, werd ter toelichting op een door de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph aangekondigde reorganisatie, onder meer het volgende meegedeeld:

“Mogelijke financiële problemen kwamen aan het licht nadat een deel van het personeel medio vorig jaar het vertrouwen in de toenmalige directeur van de Stichting had opgezegd. Dit feit was ook voor het toenmalige bestuur van de Stichting aanleiding hun werkzaamheden neer te leggen. De Provincie Limburg en de Dienst Justitiële Inrichtingen zochten een nieuw interim-bestuur aan, (…). Dit bestuur besloot begin dit jaar een interim-directeur aan te trekken, (…).

Uit het nu verschenen externe accountantsonderzoek blijkt dat sprake is van een zorgelijke financiële situatie. Belangrijkste reden hiervoor vormt het feit dat het voormalige management van de instelling onvoldoende heeft geanticipeerd op de afbouw van 30 internaatplaatsen per 1 januari 2002 ten gunste van de provincie Zuid-Holland. Tot deze afbouw was in 1997 besloten.

Vacaturestop

Door de afbouw vervallen 35 fte's binnen het primaire proces en in de ondersteunende diensten. (…)

Incidenteel begrotingstekort

Uit het accountantsonderzoek blijkt dat de Stichting Jeugdzorg St. Joseph kampt met een incidenteel begrotingstekort van 5,6 miljoen gulden. In verband hiermee wordt een aantal projecten van de Stichting afgestoten. Over de leniging van het tekort zullen de betrokken partijen op korte termijn met elkaar overleggen.

De (financiële) problematiek bij de Stichting Jeugdzorg St. Joseph beperkt zich tot de onderdelen Huize St. Joseph (jeugdinternaat), het Regionaal Centrum voor Daghulp (RCD) en de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt. (…) Overigens zijn er reeds geruime tijd plannen in ontwikkeling die voorzien in een substantiële capaciteitsuitbreiding van het Keerpunt met het oog op het tekort aan justitiële jeugdplaatsen.”

2. Bij brief van 19 december 2001 dienden de heer Z, voormalig voorzitter van het bestuur van de stichting, en de heer Y, voormalig directeur van de stichting, een klacht in bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg. In hun klaagschrift schreven verzoekers onder meer het volgende:

“De klacht is gericht tegen de inhoud, vorm en procedure van een persbericht van 6 april 2001 (…).

Qua inhoud is er het volgende groot aantal feitelijke onjuistheden (hierbij volgen wij de weergave in het Provincieblad):

1.

In de derde zin van de eerste alinea:

a. Hier wordt gesproken over mogelijke financiële problemen.

b. Een deel van het personeel zou het vertrouwen hebben opgezegd in de directeur begin 2000.

Ad. a. In de jaarrekeningen van 1998 en 1999 - goedgekeurd door de externe accountant en het agentschap D.J.I. van het Ministerie van Justitie - staat de financiële situatie beschreven en deze was zeer solide. Ook bij de Provincie Limburg zijn deze ingediend en zonder enige opmerking goedgekeurd. Overigens waren mogelijke financiële problemen (…) ook niet de reden van het opstappen van het toenmalige bestuur, maar het uitgebrachte onderzoeksrapport van een externe manager alsmede het ontbreken van voldoende slagkracht van het oude bestuur (…).

Ad b. Het tijdstip is niet alleen onjuist, maar ook wordt de indruk gewekt c.q. in stand gehouden, dat het initiatief uitging van het personeel. Het was echter de bestuurder van de (vakbond; N.o.), die het vertrouwen eind december 1999 had opgezegd in de directie. Dit is ook geschreven in het Provincieblad van 31 mei 2000 en dat betreft derhalve niet de algemeen directeur alleen.

2.

Dit betreft de tweede alinea, waarin gesproken wordt over de zorgelijke financiële situatie van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph, waarvoor als belangrijkste reden wordt aangegeven, dat het voormalige management onvoldoende heeft geanticipeerd op de afbouw van 30 plaatsen voor Zuid-Holland en dat tot deze afbouw was besloten in 1997.

Beide constateringen zijn onjuist en ter adstructie citeren we uit de jaarrekening 1999:

"Bij schrijven d.d. 21 maart 2000 heeft de Provincie Zuid-Holland kenbaar gemaakt, dat de capaciteit, onder verwijzing naar de capaciteitsuitbreiding met 40 plaatsen door het Ministerie van Justitie, fasegewijs zal worden afgebouwd. Per 1 juli 2000 zal de capaciteit met 10 plaatsen worden verminderd, per 1 juli 2001 wederom met 10 plaatsen, om tenslotte per 1 januari 2002 de capaciteit van de Provincie Zuid-Holland volledig tot nul te reduceren".

Tot de afbouw was derhalve in 1999 besloten en wel uitdrukkelijk in relatie tot de uitbreiding van Het Keerpunt (justitiële jeugdinrichting, ressorterend onder het Ministerie van Justitie en eveneens behorend tot de Stichting Jeugdzorg St. Joseph) met 40 plaatsen inclusief nieuwbouw voor deze capaciteit. Dit had het voormalige management tot stand kunnen brengen en dat is bekend gemaakt in aanwezigheid van Gedeputeerde (…) op 17 februari 2000, nadat de Stichting, de Provincie en de Gemeente Margraten in een gezamenlijk initiatief daarvoor de nodige voorbereidingen hadden getroffen vanaf januari 1999. Overigens waren op 1 januari 2000 reeds 10 plaatsen opgeheven als gevolg van de in de inrichting ontstane onrust onder het groepspersoneel, waardoor de belangen van de pupillen zeer in de knel waren gekomen. Hierover is ook aan de inspectie gerapporteerd. Er moest derhalve al eerder dan nodig was, worden gereduceerd!

3. Volgende zin:

"Door de afbouw vervallen 35 fte's in het primaire proces en in de ondersteunende diensten"

Niet alleen het getal is onjuist, aangezien 30 plaatsen maximaal 24 fte's kunnen genereren (…), maar de uitbreiding van de justitiële inrichting zou 70 extra fte's betekenen, zodat het management in 2000-2002 de zorg had nieuw personeel te werven in plaats van het aanwezige personeel te ontslaan.

4.

Derde alinea. Hier wordt gesproken over een incidenteel begrotingstekort van 5.6 miljoen en eindigt met de zinsnede dat er reeds geruime tijd plannen in ontwikkeling zijn, die voorzien in een substantiële uitbreiding van de justitiële inrichting.

Allereerst is een begrotingstekort voor 2002 een verantwoordelijkheid van het huidige bestuur en management, maar de indruk wordt gewekt, dat dit het gevolg is van het financieel beleid van het vorig management. Dat is absoluut onjuist en misplaatst.

Vorm en procedure van dit persbericht.

Het persbericht is zogenaamd een gezamenlijk persbericht van de Provincie Limburg, D.J.I. van het Ministerie van Justitie en de Stichting Jeugdzorg St. Joseph. Informatie kon worden ingewonnen bij vertegenwoordigers van deze instanties (…). Dat hebben we gedaan en dat leverde het volgende beeld op:

1. (Vertegenwoordiger van de provincie Limburg; N.o.): de verantwoordelijkheid voor de inhoud ligt bij de Stichting Jeugdzorg St. Joseph. Hij had slechts ondersteunend gewerkt naar de afdeling pers en voorlichting van de Provincie.

2. (Vertegenwoordiger van de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph; N.o.): verantwoordelijkheid voor de inhoud heeft hij niet; het was een initiatief van de Provincie.

3. (Vertegenwoordiger van de Dienst Justitiële Inrichtingen; N.o.) (in oktober 2001): kent het persbericht niet, is op zijn afdeling ook niet bekend en hij vraagt een kopie voor zijn afdeling, waarna aan de (vertegenwoordiger van de provincie Limburg; N.o.) wordt verzocht hiervoor te zorgen. Deze antwoordt dat niet te doen en zich niet verantwoordelijk te voelen voor de communicatie van DJI. Ondergetekende (…) vraagt hem nu nogmaals, wie nu dit persbericht heeft opgesteld. Hij geeft hier wederom een ontwijkend antwoord. Intussen is ons echter bekend, dat de (vertegenwoordiger van de provincie Limburg; N.o.) dit bericht in concept heeft gefaxt naar de Stichting, waar op dat moment een afvaardiging van DJI overleg had met het management van de Stichting en gevraagd heeft om op dit bericht te reageren. Indieners van deze klacht zijn van mening, dat gelet op het bovenstaande de Provincie Limburg in ieder geval de voortrekker is geweest in dit proces en derhalve verantwoordelijk kan worden gehouden. Overigens in het eigen blad van de Provincie wordt geen melding meer gemaakt van een gezamenlijk persbericht en staat het bericht onder de titel “St. Joseph".

Beoordeling en beschouwing.

Zoveel feitelijke onjuistheden in dit persbericht, dit kan niet alleen berusten op onkunde en gebrek aan kennis. Op zichzelf al een bijzonder verontrustend verschijnsel, wanneer een overheid ervoor zorgt, dat een bericht in deze vorm wordt opgesteld en zo ruim verspreid. Men mag vervolgens aannemen, dat deze de inhoud dan belangrijk vindt en hiermee vanuit het oogpunt van informatie en communicatie een bepaald doel nastreeft. Dat is volgens de indieners van deze klacht dan ook de enige echte reden van deze berichtgeving: het verder beschadigen en in een kwaad daglicht plaatsen van het oude bestuur en de algemeen directeur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph door hun financieel en beleidsmatig mismanagement te verwijten. Dat is gelukt en het effect telt!

Nu deze informatie echter op de meeste gehanteerde items onjuist is, hebben we hier met manipulatie van informatie te doen, die de Provincie hanteert in zijn rol van regisseur van de jeugdzorg. De financieel zorgelijke situatie van de Stichting Jeugdzorg

St. Joseph wordt volgens het persbericht gebaseerd op een extern accountantsrapport dat melding maakt van een incidenteel begrotingstekort van 5.6 miljoen! Het rapport is opgesteld door het accountantsbureau, dat al jaren lang de controles uitvoert op de financiële administratie en jaarrekeningen van de betrokken stichting en deze altijd heeft geaccordeerd tot en met 1999. Hoe de Stichting in de begroting voor 2002 met zo'n groot tekort wordt geconfronteerd, kan niet anders worden verklaard dan uit het in 2000/2001 gevoerde beleid, terwijl volgens het onderhavige persbericht de Provincie en DJI hun waardering uitspreken voor het bestuur en de interim-directeur en de wijze waarop de O.R. zich opstelt in de aanpak van de problemen!

Ondergetekende (…) is als algemeen directeur tot 18 augustus 2000 in functie geweest, vervolgens door de voorzitter van het interim-bestuur tot adviseur benoemd en door de laatste in zijn directiefunctie opgevolgd. Tot 18 augustus 2000 was er geen sprake van enig financieel tekort noch in de exploitatie noch voor de begroting 2001. Wat er sindsdien is gebeurd, kan derhalve deze persoon niet worden verweten en hierover zou een Provincie, die in de stukken over jeugdzorg vertelt een transparant beleid te voeren, juiste informatie behoren te geven. Ondergetekenden zullen zich hierover via een afzonderlijk schrijven in verbinding stellen met leden van Provinciale Staten.

Willen we tenslotte nog enige opmerkingen maken over het slot van het persbericht, waarin weer gewag wordt gemaakt van de uitbreiding van Het Keerpunt in verband met het tekort aan justitiële plaatsen. Dit onderwerp wordt in ieder provinciaal bericht over de Stichting herhaald zonder hierbij te vermelden, dat deze beslissing reeds in februari 2000 door DJI was genomen - schriftelijk was bevestigd - zonder hierbij de concrete plaats te noemen, waar deze uitbreiding komt. Dat zou volgens de met DJI gemaakte afspraken geschieden via nieuwbouw te Cadier en Keer in 2001 en 2002.

Ook deze nieuwbouwplannen zijn in februari 2000 in aanwezigheid van gedeputeerde (…) gepresenteerd! Het bestuur van de Stichting, dat tot 1 jan. 1999 in functie was en waarvan een der ondertekenaars voorzitter was, heeft zich aldoor ingespannen om deze uitbreiding mogelijk te maken in 2000/2001, om daarmee het verlies van 30 Z-Hollandse bedden te compenseren en een voor de Limburgse jeugdzorg essentiële voorziening n.l. gesloten opvang en behandeling voor meisjes van 12 tot 21 jaar mogelijk te maken. Hierover was reeds jaren gesproken en geschreven in de Provincie Limburg. Dit bestuur en in het bijzonder de voorzitter ervan, voelt zich ernstig gegriefd over de passages in het persbericht, die melding maken over de vermeende tekortkomingen van dit bestuur.”

3. Bij brief van 31 januari 2002 gaf het afdelingshoofd Zorg, namens het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, een eerste reactie op de ingediende klacht, ten behoeve van de advisering daaromtrent door de provinciale Awb-commissie klachtbehandeling. In deze reactie werd onder meer het volgende opgemerkt:

“Deze reactie bevat, naast een aantal opmerkingen van formele aard, onze visie ten aanzien van hetgeen in het klaagschrift te berde wordt gebracht rond de procedure en totstandkoming van het bewuste persbericht. Deels verwijzen wij u daarbij naar de door de afdeling Communicatie opgestelde interne memo van 16 januari 2002. Voor een nadere uiteenzetting van de provinciale rol en taak op het terrein van de jeugdhulpverlening hebben wij in een tweede bijlage een historisch perspectief geschetst.

Klaagschrift

De klacht (…) is gericht tegen de gezamenlijke berichtgeving van Provincie, Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen (DJl) en de stichting Jeugdzorg St. Joseph van 6 april 2001. Het betreft hier een gedraging naar buiten toe, waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 9, Klachtbehandeling, een klacht kan worden ingediend.

(…)

Ten aanzien van de klacht

Kern van de ingediende klacht, zo staat op pagina 3, tweede alinea, is dat de enige echte reden van de berichtgeving is, het verder beschadigen en in een kwaad daglicht plaatsen van het oude bestuur en de algemeen directeur.

Onder verwijzing naar onderstaande toelichting, weerspreken wij dit.

Het persbericht van 6 april 2001 was een weergave van de stand van zaken rond de stichting Jeugdzorg St. Joseph in die periode. Een op verzoek van het interimbestuur verricht onderzoek had uitgewezen dat de stichting op een ongedekt tekort van f 5,6 mln. aanstevende. Omdat deze cijfers in een vergadering van de OR van de stichting aan de orde zouden komen, heeft het interimbestuur in overleg met de subsidiënten besloten tot actieve presentatie. Daarmee wilde voornoemde partijen voorkomen dat via de OR of mogelijk ook anderszins informatie niet-gecontroleerd naar buiten zou uitlekken. Gelet hierop, maar ook gezien de belangstelling van de pers voor de kwestie, was deze handelswijze erop gericht verdere publieke discussies ten aanzien van betrokkenen te voorkomen.

Recent bevestigde het interimbestuur ons nog eens de situatie die het bij zijn aantreden heeft aangetroffen: 'de voornemens van het voormalige bestuur en directie voor de noodzakelijke capaciteitsafbouw richting de provincie Zuid-Holland waren tot begin 2001 niet in concrete daden en besluiten vertaald en hier waren ook geen voorbereidingen voor getroffen'.

Zonder reële afbouw van de arbeidscapaciteit van de sector jeugdhulpverlening én het ontbreken van concrete bouwplannen voor capaciteitsuitbreiding van Het Keerpunt, was het evident dat er sprake was van overcapaciteit en daarmee gepaard gaande kosten. Ten gevolge hiervan ontbrak het in de boekhouding aan evenwicht tussen de inkomsten- en uitgavenposten.

In het klaagschrift wordt gesproken van tekorten in de begroting 2002. In het persbericht wordt het tekort niet aan dit jaar verbonden. Het incidentele tekort zou zonder tegenmaatregelen ten laste van de begroting 2002 komen. De oorzaak van dit incidentele tekort is gelegen in de hieraan voorafgaande periode. Uit de jaarrekening over 2000 blijkt dat de stichting over dat jaar een exploitatietekort heeft van f 3.651.505,00.

Wij merken op dat niet sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden met betrekking tot deze klacht.

Wij geven uw commissie in overweging de klachten betrekking hebbende op de gedraging ongegrond te verklaren.”

Bij de reactie van het college van gedeputeerde staten was een bijlage gevoegd, waarin onder andere een historisch perspectief werd geschetst. In deze bijlage stond onder meer het volgende opgenomen:

“De verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening is gedecentraliseerd naar de provincies. Dit betekent dat de Provincie Limburg onder andere plannings- en financieringsverantwoordelijkheid heeft voor jeugdinternaten. De provinciale uitvoering vindt plaats op basis van de Wet op de Jeugdhulpverlening. De Stichting Jeugdzorg

St. Joseph exploiteert onder andere een jeugdinternaat (Huize St. Joseph, met 96 capaciteitsplaatsen) dat onder deze verantwoordelijkheid valt. Daarnaast beschikt de Stichting Jeugdzorg St. Joseph over een jeugdgevangenis (officiële benaming 'Justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt') die onder de plannings- en financieringsverantwoordelijkheid van de minister van Justitie valt. De Stichting Jeugdzorg St. Joseph is een particuliere stichting met tot 1 januari 2002 één directie en één bestuur voor alle onderdelen. Per 1 januari 2002 is het onderdeel 'Jeugdhulpverlening' van de Stichting afgescheiden en onderdeel geworden van Xonar Zuid-Limburg. Op dit moment bestaat de Stichting Jeugdzorg St. Joseph uit 'Het Keerpunt'. Op grond van landelijke afspraken besloot de Provincie Limburg in december 1996 dat 40 van de 96 capaciteitsplaatsen van Huize St. Joseph (inclusief de daarmee gemoeide financiële middelen) per 1 januari 2002 aan de Provincie Zuid-Holland moesten worden overgedragen .

Het (toenmalige) bestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph heeft de Provincie Limburg en het ministerie van Justitie op 16 mei 2000 laten weten te zullen aftreden. Reden hiervoor was dat het bestuur liet weten 'in onvoldoende mate te zijn toegerust om het veranderingstraject (binnen de Stichting) naar de toekomst met voldoende slagkracht te kunnen inzetten'. Het (toenmalige) bestuur verzocht de Provincie Limburg (in de persoon van de verantwoordelijk gedeputeerde (…)) en het ministerie van Justitie (in de persoon van de directeur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (…)) een interimbestuur aan te zoeken.

In de periode 16 mei 2000 tot 23 mei 2000 hebben de Provincie Limburg en het ministerie van Justitie gezamenlijk een interimbestuur aangezocht met de opdracht 'de management- en organisatiestructuur van de Stichting te verbeteren'. (De verantwoordelijk gedeputeerde en de directeur van de Dienst Justitiële Inrichtingen; N.o.) hebben alle medewerkers van de Stichting op 23 mei 2000 tijdens een informatiebijeenkomst over de nieuwe situatie geïnformeerd. Daaraan voorafgaand hadden beiden een gesprek met de heer Y, waarin ook hij werd geïnformeerd

Tijdens een bestuurlijk overleg van de betrokken financiers en het interimbestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph op 3 juli 2000, heeft het interimbestuur laten weten (dat; N.o.) de directeur niet meer binnen de Stichting kan functioneren en dat met hem een regeling wordt getroffen. Tevens werd meegedeeld dat het interimbestuur een interim-manager had benoemd.

Tijdens een bestuurlijk overleg van de betrokken financiers en het interimbestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph op 19 september 2000, heeft het interimbestuur laten weten dat `de heer Y per 21 augustus 2000 is teruggetreden als algemeen directeur van de Stichting'. Het interimbestuur liet voorts weten de heer Y te hebben benoemd 'als adviseur van het interimbestuur', in afwachting van de eerder overeengekomen 'regeling', (feitelijk is sprake van een 'op non-actief stelling', zo laat het interimbestuur de medewerkers van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph op 30 augustus 2001 in een informatiebulletin met samenvattend een overzicht van de ontwikkelingen binnen de Stichting, weten). In augustus 2001 doet de kantonrechter uitspraak over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de heer Y. Bepaald wordt dat per 1 november 2001 het arbeidscontract kan worden ontbonden.

4. In de interne memo van de afdeling Communicatie, waarnaar in de reactie van het hoofd van de afdeling Zorg van 31 januari 2002 werd verwezen, is onder meer het volgende opgenomen:

“Op donderdag 5 april heeft (de seniormedewerker jeugdzorg van de provincie Limburg; N.o.), na eerder telefonisch overleg, per mail een concept-tekst persbericht geleverd (…). In deze mail is ook aangegeven welke afspraken er gemaakt waren met zowel St. Joseph als de dienst Justitiële Inrichtingen. Conform afspraak hebben wij het concept (…) in een conceptpersbericht verwerkt. Dit is per fax verzonden naar St. Joseph (…) ter bespreking in het overleg St. Joseph/DJI. De secretaris van (de directeur van de Stichting Sint Joseph; N.o.) alsmede de (directeur; N.o.) persoonlijk hebben gereageerd, evenals de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) die ook het contact met DJI verzorgde. Gemaakte opmerkingen zijn in het persbericht verwerkt.

Via het overleg in St. Joseph is DJI nadrukkelijk betrokken. Tevens is toen aangegeven wie namens DJI als woordvoerder zou kunnen optreden. In een eerder uitgegeven gezamenlijk persbericht (mei 2000) is de heer K als voorlichter namens DJI vermeld. Deze bleek in april 2001 niet beschikbaar te zijn en op verzoek van de Provincie heeft DJI toen aangegeven dat heer H als woordvoerder kon worden vermeld. Dit is bij de dienst DJI door ondergetekende nog gecheckt. Het persbericht is ook, voordat het naar de pers is gestuurd, in definitieve versie naar zowel St. Joseph als DJI gestuurd.

Van de zijde van de afdeling communicatie is bij het uitgeven van dit persbericht extra aandacht geweest voor de procedurele kant, gezien de gevoeligheid van het onderwerp. Tot zover de procedurele kant.

Wat betreft de verspreiding van het persbericht kan worden opgemerkt dat een persbericht altijd aan de pers wordt toegestuurd (dit is immers de bedoeling van een persbericht), dat de provincie alle persberichten op de provinciale website plaatst, dat het bericht actief is toegezonden aan St. Joseph, DJI én de gemeente Margraten omdat St. Joseph onder de gemeente Margraten ressorteert. Het bericht is van de zijde van de afdeling communicatie/voorlichting niet aan alle besturen en directies van instellingen voor jeugdzorg gestuurd.

Wat betreft de inhoud van het persbericht kan niet anders worden opgemerkt dat hier volledig is gevaren op de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) en zijn overleg met St. Joseph en DJI. Het is niet aan de afdeling Voorlichting om inhoudelijk een persbericht te beoordelen op wel/niet conform inhoudelijk gemaakte afspraken. Inhoudelijk worden persberichten altijd kortgesloten met de voor het 'dossier' inhoudelijk verantwoordelijke medewerkers. Bij de wens om een persbericht uit te geven stelt afdeling communicatie/ voorlichting wel altijd de vraag of het relevant is. Dat is ook bij dit persbericht gebeurd. Van de zijde van de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) is aangegeven dat zowel van de zijde van de verantwoordelijk gedeputeerde als van de betrokkenen in het ambtelijke overleg (St. Joseph en DJI) was aangegeven prijs te stellen op het actief uitgeven van een gezamenlijk persbericht, mede omdat de media regelmatig informeerde naar voortgang bij St. Joseph. Ook de berichtgeving in het informatiebulletin PS is tot stand gekomen na nauw overleg met de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) en is overigens gebaseerd op de informatie zoals verwoord in het persbericht…”

5. Op 28 februari 2002 vond de hoorzitting plaats naar aanleiding van het ontvangen klaagschrift. Tijdens deze hoorzitting waren, naast verzoekers, aanwezig een senior communicatie-adviseur, een seniormedewerker jeugdzorg en een beleidsmedewerker zorg. In het verslag van de hoorzitting staat onder meer het volgende:

“Ten aanzien van punt 1 van de klacht geeft de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) aan dat in mei 2000 een onderzoek is ingesteld. Daaruit is naar voren gekomen dat er sprake was van een slechte financiële situatie. Desgevraagd geeft hij aan dat de jaarrekeningen van `98 en `99 geen tekort aangaven. In het jaar 2000 bleek er een tekort van 3,5 miljoen te bestaan. Verwezen wordt naar het historisch perspectief waaruit blijkt dat een deel van het personeel het vertrouwen had opgezegd. Dit is terug te vinden in het rapport dat is opgesteld door Sturkenboom. Voorheen was hierover bij GS niets bekend.

Ten aanzien van de afbouw geeft de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) aan dat zowel in het rapport Sturkenboom als uit het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers wordt aangegeven dat er onvoldoende is afgebouwd.

Met betrekking tot het slot van de klacht wordt gesteld dat bij GS niets bekend is over beweerde stukken betreffende de opheffing van de Stichting. Wel zijn in het kader van het beleidsplan jeugdhulpverlening voorstellen ontwikkeld betreffende fusiebewegingen in de jeugdzorg.

(Een lid van de Awb-commissie klachtbehandeling; N.o.) geeft aan dat in het persbericht een link wordt gelegd naar verschillende bestuursperioden. Door Gedeputeerde Staten wordt in dit kader verwezen naar een onderzoek van Sturkenboom, alsmede van PriceWaterhouseCoopers; over deze rapporten heeft de commissie niet de beschikking.

De heer Y merkt op dat over de jaren `98 en '99 er sprake was van een reserve van 1,5 miljoen, ook was er sprake van een hoge capaciteitsbezetting. Dit is ook terug te vinden in de rapportages van de betreffende accountantsverslagen. Het rapport van Sturkenboom kan naar zijn oordeel geen functie vervullen. Dit is destijds immers niet met hem besproken. In het overleg met het interim-bestuur is afgesproken de reeds verspreide exemplaren terug te halen. De firma Sturkenboom is bovendien naar zijn mening geen erkend organisatieadviesbureau.

In het jaar 2000 is naar het oordeel van de heer Y sprake geweest van creatief boekhouden.

Naar aanleiding hiervan merkt de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) op dat slechts 8 exemplaren hiervan zijn uitgebracht. Naar het personeel toe is alleen de samenvatting bekendgemaakt.

Desgevraagd legt (de senior communicatie-adviseur; N.o.) uit dat het persbericht is opgesteld in onderling overleg tussen DJI, St. Joseph en de provincie (zowel ambtelijk als bestuurlijk). Zij geeft aan dat de uitdrukkelijke voorkeur van partijen ernaar uitging dit persbericht uit te brengen, mede omdat er vanuit de media veel vragen werden gesteld. Ook het aanstaande overleg van de ondernemingsraad was aanleiding om juist op dat moment informatie te verschaffen. Men was van mening dat het beter was rechtstreeks informatie te verschaffen dan dat via andere kanalen zaken zouden uitlekken.

De (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.) merkt op dat twee dagen vóór het uitgeven van het persbericht het rapport van PriceWaterhouseCoopers werd gepresenteerd. Dit was eveneens aanleiding om het persbericht uit te brengen.

Op een vraag van (een lid van de Awb-commissie klachtbehandeling; N.o.) naar de herkomst van de informatie uit het persbericht wordt opgemerkt dat deze grotendeels uit het rapport van PriceWaterhouseCoopers komt. Het rapport Sturkenboom was vooral gericht op beleidsmatige zaken op het gebied van personeel en organisatie, met name met betrekking tot verbeterpunten, het rapport van PriceWaterhouseCoopers op financiële aspecten. De mededeling dat het personeel het vertrouwen had opgezegd is afkomstig uit het rapport Sturkenboom. Het gegeven dat zou zijn nagelaten om voorbereidingen te treffen voor de afbouw is vermeld in beide rapporten, aldus de (seniormedewerker jeugdzorg; N.o.).

Ten aanzien van hetgeen in het persbericht vermeld is over "een deel van het personeel dat het vertrouwen zou hebben opgezegd" merkt de heer Y op dat het ging om een aantal van 16 personen die waren aangesloten bij een vakbond; het hele personeelsbestand bedroeg 250 personen.

Voorts merkt hij op dat hij feitelijk niet op 'non-actief' is gesteld, zoals in het persbericht is aangegeven. Hij legt een Nieuwsbrief over van het interim-bestuur waarin staat dat "hij wordt vrijgesteld van zijn functie van algemeen directeur".

De voorzitter verzoekt de vertegenwoordigers van Gedeputeerde Staten om de commissie betreffende rapporten alsnog aan te reiken.”

6. Op 15 maart 2002 bracht de Awb-commissie klachtbehandeling haar rapport van bevindingen en advies uit aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg. In dit rapport staat onder andere het volgende:

“Door klagers wordt het volgende naar voren gebracht. De klacht is gericht tegen de inhoud, vorm en procedure van een persbericht van 6 april 2001, dat tevens is gepubliceerd in het Provinciaal Blad van 11 april 2001.

Voor wat betreft de mogelijke financiële problemen wordt gesteld dat de jaarrekeningen van 1998 en 1999 door de externe accountant zijn goedgekeurd. De financiële situatie wordt door laatstgenoemde beschreven als zeer solide. Ook de provincie Limburg heeft deze jaarrekeningen goedgekeurd. Financiële redenen waren volgens de publicatie dan ook niet de reden van het opstappen van het toenmalige bestuur, maar het uitgebrachte onderzoeksrapport van een externe manager alsmede het ontbreken van voldoende slagkracht van het oude bestuur. Voor wat betreft het gestelde dat een deel van het personeel het vertrouwen zou hebben opgezegd in de directeur wordt aangegeven dat dit initiatief niet uitging van het personeel, doch van de bestuurder van de (vakbond; N.o.) die het vertrouwen eind december 1999 had opgezegd in de directie.

De mededeling dat het voormalige management onvoldoende heeft geanticipeerd op de afbouw van 30 plaatsen voor Zuid-Holland en dat tot deze afbouw was besloten in 1997 wordt eveneens als onjuist bestempeld. Gesteld wordt dat eerst in 1999 tot afbouw was besloten.

Tevens wordt het in het persbericht genoemde aantal te vervallen arbeidsplaatsen betwist. Voor wat betreft het begrotingstekort voor 2002 wordt aangegeven dat dit een verantwoordelijkheid van het huidig management en bestuur is.

Ten aanzien van de vorm en procedure van het persbericht wordt aangegeven dat de personen bij wie inlichtingen kunnen worden ingewonnen niet op de hoogte zijn danwel niet verantwoordelijk zijn.

Gesteld wordt dat hier sprake is van manipulatie van informatie. Het gegeven dat in de begroting van 2002 een tekort wordt geconstateerd is het resultaat van het in 2000/2001 gevoerde beleid. Tot 18 augustus 2000 was er geen sprake van enig financieel tekort noch in de exploitatie noch voor de begroting. Wat er sindsdien is gebeurd, kan derhalve de heer Y niet worden verweten en hierover zou een Provincie, die in de stukken over jeugdzorg vertelt een transparant beleid te voeren, juiste informatie behoren te geven. Ook de verstrekte informatie met betrekking tot te realiseren nieuwbouw is volgens klagers onjuist.

3. Reactie namens Gedeputeerde Staten

In de reactie d.d. 31 januari 2002 wordt, samengevat, het volgende op de ingediende klacht naar voren gebracht.

(...)

Voor, zover er gesproken wordt over publicatie in het Provincieblad van 31 mei 2000 wordt verondersteld dat hiermee bedoeld wordt "PS", de wekelijkse nieuwsbrief van de Provincie Limburg.

Ten aanzien van de beweerdelijke reden van berichtgeving, namelijk het verder beschadigen en in een kwaad daglicht plaatsen van het oude bestuur en de algemeen directeur, wordt het volgende opgemerkt.

Het persbericht van 6 april 2001 was een weergave van de stand van zaken rond de Stichting Jeugdzorg St. Joseph in die periode. Een op verzoek van het interimbestuur verricht onderzoek had uitgewezen dat de stichting op een ongedekt tekort van f 5,6 miljoen aanstevende. Omdat deze cijfers in een vergadering van de OR van de stichting aan de orde zouden komen, heeft het interimbestuur in overleg met de subsidiënten besloten tot actieve presentatie. Daarmee wilde voornoemde partijen voorkomen dat via de OR of mogelijk anderszins informatie niet-gecontroleerd naar buiten zou uitlekken. Gelet hierop, maar ook gezien de belangstelling van de pers voor de kwestie, was deze handelswijze erop gericht verdere publieke discussies ten aanzien van betrokkenen te voorkomen.

Recent is door het interimbestuur nog eens de situatie bevestigd die het bij zijn aantreden heeft aangetroffen: "de voornemens van het voormalige bestuur en directie voor de noodzakelijke capaciteitsafbouw richting de provincie Zuid-Holland waren tot begin 2001 niet in concrete daden en besluiten vertaald en hier waren ook geen voorbereidingen voor getroffen". Zonder reële afbouw van de arbeidscapaciteit van de sector jeugdhulpverlening én het ontbreken van concrete bouwplannen voor capaciteitsuitbreiding van Het Keerpunt, was het evident dat er sprake was van overcapaciteit en daarmee gepaard gaande kosten. Ten gevolge hiervan ontbrak het in de boekhouding aan evenwicht tussen inkomsten- en uitgavenposten.

In het klaagschrift wordt gesproken van tekorten in de begroting 2002. In het persbericht wordt het tekort niet aan dit jaar verbonden. Het incidentele tekort zou zonder tegenmaatregelen ten laste van de begroting 2002 komen. De oorzaak van dit incidentele tekort is gelegen in de hieraan voorafgaande periode. Uit de jaarrekening over 2000 blijkt dat de stichting over dat jaar een exploitatietekort heeft van f 3.651.505,00.

Ter hoorzitting wordt aangegeven dat de inhoud van het persbericht met name is gebaseerd op het rapport dat is uitgebracht door Sturkenboom & Partners alsmede door het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers. Met goedbevinden van klagers wordt toegezegd dat de samenvatting van het rapport Sturkenboom alsmede het rapport van PriceWaterhouseCoopers (dit laatste onder strikte vertrouwelijkheid) aan de commissie zullen worden voorgelegd.

Door klagers wordt, met goedvinden van de vertegenwoordigers van Gedeputeerde Staten, een exemplaar overgelegd van een Nieuwsbrief van interimbestuur Stichting Jeugdzorg St. Joseph d.d. 21 augustus 2000.

(…)

5. Bevindingen van de commissie

(…)

Ten aanzien van de hiervoor onder punt 2 omschreven klacht merkt de commissie het volgende op.

In het betreffende persbericht wordt aangegeven dat het interimbestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph de provincie Limburg en de Dienst Justitiële Inrichtingen, als subsidiënten van de Stichting, heeft geïnformeerd over de uitkomsten van een extern onderzoeksrapport naar de financiële situatie van de organisatie. Hierin wordt aangegeven dat er sprake is van een zorgelijke financiële situatie. Uit het accountantsonderzoek blijkt dat de Stichting Jeugdzorg St. Joseph kampt met een incidenteel begrotingstekort van 5,6 miljoen gulden. In verband hiermee wordt een aantal projecten van de Stichting afgestoten.

Zoals uit de reactie alsmede de toelichting ter hoorzitting is gebleken is door Gedeputeerde Staten, Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Stichting Jeugdzorg St. Joseph in overleg met betrokkenen een persbericht opgesteld. De commissie is van oordeel dat de Provincie Limburg, als subsidiënt van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph, verantwoordelijk is voor de wijze waarop de gelden worden besteed. Deze verantwoordelijkheid impliceert enerzijds dat controle dient plaats te vinden, anderzijds dat op een transparante wijze en op het juiste moment duidelijkheid dient te worden verschaft over te besteden en reeds bestede overheidsgelden. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van een overheidsorgaan om uit eigen beweging informatie te verschaffen over liet door haar gevoerde beleid, de voorbereiding en de uitvoering daarvan begrepen, zodra dit in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering. Deze plicht is zelfs wettelijk verankerd in de Wet Openbaarheid van Bestuur.

De commissie is van oordeel dat Gedeputeerde Staten aan deze verantwoordelijkheid terecht en op het juiste moment invulling hebben gegeven.

Voor wat betreft de uitvoering ervan, door middel van het bewuste persbericht, stelt de commissie evenwel vast dat in het persbericht gesuggereerd wordt dat er een relatie bestaat tussen het functioneren van het toenmalige bestuur en directie waarvan klagers deel uitmaakten, en de ontstane financiële, personele en organisatorische situatie. Gedeputeerde Staten hebben zich hierbij laten leiden door informatie uit (een samenvatting uit) een onderzoek van Sturkenboom & Partners van mei 2000 alsmede een rapport van PriceWaterhouseCoopers van april 2001.

Op basis van de inhoud van deze rapporten stelt de commissie op zijn minst vraagtekens bij de gesuggereerde relatie. Niet duidelijk is uit de rapporten geworden of het genoemde “deel van het personeel dat het vertrouwen had opgezegd" daadwerkelijk een representatief deel van het personeel was. Eveneens is onduidelijk of de ontstane financiële situatie in die mate is terug te voeren op het gevoerde financiële beleid van klagers dat dit een dergelijke weergave rechtvaardigt. De commissie is dan ook van oordeel dat Gedeputeerde Staten in onvoldoende mate zorgvuldig zijn omgegaan met de belangen van klagers en de mogelijke schade die voor hen kan ontstaan als gevolg van de inhoud van de deze publicatie.

6. Advies

De commissie adviseert de klacht (...) gegrond te verklaren.”

7. Bij brief van 7 mei 2002, verzonden op 13 mei 2002, deelde het college van gedeputeerde staten verzoekers zijn beslissing op het klaagschrift mee. Verzoekers werd meegedeeld dat hun klacht ongegrond was verklaard.

Ter onderbouwing van deze beslissing stelde het college van gedeputeerde staten onder meer het volgende:

Overwegingen

Op verzoek van de Awb-commissie klachtbehandeling zijn in overleg met het huidige bestuur van de stichting Jeugdzorg St. Joseph de samenvatting van het rapport van Sturkenboom & Partners (mei 2000) en de rapportage van PriceWaterhouseCoopers (april 2001) aan de commissie overlegd.

In haar advies stelt de Awb-commissie klachtbehandeling vast dat in het persbericht gesuggereerd wordt dat er een relatie bestaat tussen het functioneren van het toenmalige bestuur en directie waarvan klagers deel uitmaakten en de ontstane financiële, personele organisatorische situatie. Gedeputeerde Staten hebben zich hiervoor gebaseerd op informatie uit een (samenvatting uit een) onderzoek van Sturkenboom & Partners van mei 2000, alsmede een rapport van PriceWaterhouseCoopers van april 2001. De Awb-commissie klachtbehandeling stelt op basis van de inhoud van deze rapporten op zijn minst vraagtekens bij de gesuggereerde relatie. Voor de commissie wordt uit de rapporten niet duidelijk of:

1. het genoemde 'deel van het personeel dat het vertrouwen had opgezegd' daadwerkelijk een representatief deel van het personeel was;

2. de ontstane financiële situatie in die mate is terug te voeren op het gevoerde financiële beleid van klagers dat dit een dergelijke weergave rechtvaardigt.

Terzake deze motiveringen merken wij het volgende op:

ad 1. Representatief deel van het personeel dat het vertrouwen in de directie heeft opgezegd.

Ons college heeft van het interim-bestuur van de stichting Jeugdzorg St. Joseph na de hoorzitting toestemming gekregen om voor de onderbouwing van het gestelde onder 1. te verwijzen naar een aantal passages uit het rapport van Sturkenboom & Partners. Gedeputeerde Staten hebben enerzijds, om klagers niet onnodig te beschadigen, anderzijds omdat volgens het interim-bestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph dit rapport een strikt vertrouwelijk karakter droeg, ervoor gekozen deze passages niet in extenso aan de Awb-commissie te overhandigen en het verweer beperkt tot de overhandiging van een samenvatting van het Sturkenboom-rapport.

Deze passages waren en zijn bekend bij toenmalig directeur, (...). Uit de bij deze beslissing bijgevoegde pagina's 7, 9 en 10 (…) blijkt het volgende.

Sturkenboom & Partners heeft voor zijn onderzoek interviews onder alle geledingen van het personeel gehouden. Deze dwarsdoorsnede van het personeelsbestand leverde een totaal van 92 geïnterviewde personen op, waarvan 80% verklaarde geen vertrouwen meer te hebben in het zittende management. Dit zijn ongeveer 74 personeelsleden hetgeen op een totaal personeelsbestand van ongeveer 250 medewerkers een redelijk representatief aantal is.

ad 2. Relatie tussen de ontstane financiële situatie en het gevoerde financiële beleid.

Voor de onderbouwing hiervan is van belang het tijdpad van de ontwikkelingen en daarvoor ondernomen en niet ondernomen acties.

De gefaseerde afbouw van de 30 plaatsen in Huize St. Joseph ten gunste van de provincie Zuid-Holland zou ingaan met ingang van 1-1-1999. Afbouw van plaatsen leidt tot afbouw van inkomsten en zal daarmee gevolgen in personele zin hebben. Het personeelsbestand van Huize St. Joseph is echter vóór en ten tijde van de ingangsdatum van de reductie van plaatsen op het bestaande niveau gehandhaafd. Het toenmalige bestuur en management kon daarvoor als argument hebben gehad dat men het personeel dat vanwege de afbouw boventallig zou worden, kon gaan inzetten zodra de uitbreiding van Het Keerpunt gerealiseerd zou zijn.

Toenmalig bestuur en management werd in de loop van 1999 duidelijk dat het ministerie talmde met het nemen van een besluit over de uitbreiding van Het Keerpunt. Toen dit besluit uiteindelijk begin 2000 werd genomen, moesten bestuur en management hebben kunnen inzien dat het vervolgtraject tot het tijdstip van daadwerkelijke realisering van de nieuwe capaciteit nog zeker 3 jaar op zich zou laten wachten (periode van eerste bouwplannen maken tot daadwerkelijke ingebruikname). Het traject van gefaseerde afbouw van plaatsen zou uiterlijk per 31-12-2001 worden beëindigd. Daarmee wisten bestuur en management dat vanaf 1999 steeds meer personeel boventallig zou worden. Hiervoor werden geen maatregelen genomen. Er werden geen extra inkomstenbronnen gezocht om bij wijze van overbrugging dit boventallige personeel in dienst te kunnen houden. Ook bestond er geen plan of werden maatregelen getroffen voor het laten afvloeien van personeel. De uitbreidingsplannen voor Het Keerpunt lagen stil, zodat men had kunnen weten dat zich financiële problemen zouden gaan aandienen.

In het PriceWaterhouseCoopers-rapport staat geen rechtstreekse verwijzing naar het voormalig management wat betreft de tekorten waar de stichting op dat moment mee van doen had. Feit is dat het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers, dat werd ingesteld na het op non-actief stellen van de toenmalig directeur, van substantiële tekorten melding maakt. Omdat het interim-bestuur nog maar net in functie was, kan het niet anders worden uitgelegd dan dat de oorzaak hiervan bij de verantwoordelijken van voordien lag. Zou de toevoeging 'voormalig' niet in het persbericht zijn opgenomen dan zou volstrekt onduidelijk zijn waar de oorzaak van de problematiek lag. De conclusies die men aan persberichten en krantenartikelen kon verbinden, was dat bijvoorbeeld het interimbestuur het tekort zou hebben veroorzaakt.

Met het bovenstaande en met een verwijzing naar het bij het verweerschrift gevoegde 'historisch perspectief (…) zijn de betreffende passages in het persbericht naar oordeel van ons college voldoende onderbouwd.

Conclusie

Op grond van de passages uit het rapport van Sturkenboom & Partners zijn wij van mening dat een representatief deel van het personeel het vertrouwen in de directie had opgezegd.

Aan de hand van het geschetste tijdpad en mede gebaseerd op het rapport van PricewaterhouseCoopers is de relatie tussen de slechte financiële situatie en het door het management gevoerde beleid voldoende onderbouwd.

Gelet op de artikelen 9:11 en 9:12 van de Algemene wet bestuursrecht en gelezen het advies van de Awb-commissie klachtbehandeling, besluiten wij uw klacht d.d. 19 december 2001 ongegrond te verklaren.”

B. Standpunt verzoekers

Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht. Ter onderbouwing van hun verzoekschrift deelde verzoekers de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

“De Awb-commissie heeft het College van G.S. geadviseerd onze klacht gegrond te verklaren en deze is van mening, dat G.S. in onvoldoende mate zorgvuldig zijn omgegaan met de belangen van klagers en de mogelijke schade die voor hen kan ontstaan als gevolg van de inhoud van deze publicatie.

Het College van G.S. van Limburg heeft dit advies niet overgenomen en heeft de klacht ongegrond verklaard. De hiervoor gebezigde argumentatie overtuigt ons niet en om die reden komen we thans bij U in beroep. In ons bezwaarschrift hebben wij gereageerd op het persbericht over de financieel zorgelijke situatie van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph en dat was volgens die bron gebaseerd op een extern accountantsonderzoek. Dat blijkt een rapportage te zijn van PriceWaterhouseCoopers (PWC), die door bestuur en directie onder geheimhouding was overhandigd aan de O.R. van de betreffende Stichting. Volgens het persbericht waren klagers de belangrijkste veroorzakers van deze zorgelijke financiële situatie en mochten dit uit de krant vernemen. Wij hebben dit rapport op 20 september j.l. bij de Provincie Limburg ter inzage gevraagd en op 1 november j.l. ontvangen.

Ons is gebleken, dat in dit rapport inderdaad geen rechtstreekse verwijzing staat naar het voormalige management wat betreft de tekorten van de Stichting, maar dat stond wel in het persbericht en daarover ging de klacht!

Het betreffende rapport van PWC maakt vooral melding van substantiële tekorten als gevolg van het door G.S. van Limburg en D.J.I. van het Ministerie van Justitie ingezette reorganisatietraject bij de Stichting en in dit rapport komt het bedrag van 5.6 miljoen gulden niet voor zoals dat in het persbericht is opgenomen.

Met dit reorganisatietraject hebben wij in het geheel geen bemoeienis gehad, zodat naar onze mening dit argument geen hout snijdt en onze klacht derhalve op dit punt ook gegrond is. Uit de jaarrekeningen 2000 en 2001 van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph blijkt, dat er een bedrag van meer dan twee miljoen gulden is gedoteerd aan een fonds "frictie- en reorganisatiekosten", terwijl de kosten daarvan hierin niet zijn verantwoord. Vervolgens is er gedoteerd, terwijl er een negatief exploitatieresultaat is, hetgeen volgens wetenschap van klagers volgens vigerende regelgeving niet is toegestaan. Deze handelwijze impliceert naar onze opvatting, dat de Provincie Limburg en de dienst DJI niet op de juiste wijze en niet op de juiste plaats de besteding van overheidsmiddelen verantwoorden c.q. doen verantwoorden, waaraan de Awb-commissie refereert, en al helemaal niet bij het college, waar zulks plaats moet vinden. Naar onze mening is dat in onze staatsinrichting niet de pers, maar het gekozen vertegenwoordigend orgaan. Verder trekt het College van G.S. in zijn besluit de volstrekt verkeerde conclusie, dat het voormalige management verantwoordelijk moet worden gehouden voor "het tekort", omdat het interim-bestuur nog maar kort in functie was! Wij willen hierbij opmerken, dat het interim-bestuur al bijna tien maanden in functie was t.t.v. het publiceren van het persbericht en allerlei maatregelen heeft genomen c.q. laten nemen door zijn voorzitter, die vanaf eind augustus 2000 deze functie - nota bene - ging combineren met de functie algemeen directeur ad interim. Wij noemen hier de ons bekende maatregelen:

1. toekennen van extra periodieken aan personeel

2. uitbetaling van " overuren"

3. opdrachten aan externe en interne adviseurs c.q. adviesbureaus

4. aantrekken van vervangers zonder financiële dekking ter bezwering van het uit de pan gerezen ziekteverzuim

5. benoeming van personeel in nieuwe functies zonder financiële dekking

6. drastische verhoging van vacatiegelden van bestuursleden

7. afvloeiingskosten en kosten sociaal plan

Al deze uitgaven zijn gedaan door het huidige interim-bestuur en verklaren naar onze vaste overtuiging het tekort in de reguliere exploitatie. Hiermee is de misvatting van G.S. verklaard! In het rapport PWC is ons verder gebleken, dat er zeer veel bedragen worden gebezigd die fel overdreven zijn en in het geheel niet zijn onderbouwd. Drie voorbeelden:

- er is opgenomen een bedrag van 1.500.000 voor de kosten van het sociaal plan (PWC) en in een ander stuk van de Provincie Limburg, dat op 22 november 2002 werd toegestuurd op ons verzoek, is opgenomen 500.000. Het rapport PWC is gedateerd 3 april 2001 en het andere document 4 april 2001!

(…)

- Voorziening vervuilde grond. Hiervoor wordt gereserveerd een bedrag van 220.000, terwijl deze grond kan worden verwijderd voor max. 30.000 gulden incl. BTW, hetgeen ons bekend is uit ons lidmaatschap van een andere stichting die eigenaar is van een perceel grond, waarop de vervuilde grond is gestort. Een grondig onafhankelijk onderzoek is naar onze mening geïndiceerd, maar gaat de reikwijdte en het belang van dit beroep te boven. Komen we tenslotte bij de rapportage van het bureau Sturkenboom en Partners en wat G.S. hierover opmerken, alsmede de conclusies, die hieruit worden getrokken. Deze rapportage bestaat uit twee rapporten, die geschreven en herschreven zijn (...) in opdracht van het toenmalige bestuur van de Stichting (…). Naar aanleiding van een crisissituatie in de Stichting Jeugdzorg St. Joseph., die was veroorzaakt door het opzeggen van het vertrouwen in de directie door een vakbondsbestuurder (…) op 24 december 1999 namens de Bedrijfsledengroep, bestaande uit 16 werknemers, liet het bestuur een inventariserend onderzoek uitvoeren (...). De door deze persoon uitgebrachte rapporten werden door het bestuur (…) besproken en het tweede rapport werd overhandigd aan de vertegenwoordigers van de subsidiënten i.c. de Provincie Limburg en de dienst DJI van het Ministerie van Justitie. Op 23 mei 2000 werd ondergetekende (de heer Y; N.o.) op het Provinciehuis te Maastricht ontboden en citeerden beide vertegenwoordigers uit het rapport, dat ondergetekende in het geheel niet bekend was en drongen er bij hem op aan zijn functie neer te leggen, waarop door hem werd geantwoord dit enkel en alleen in beraad te zullen nemen en het een vreemde zaak te vinden, dat anno 2000 zo wordt gehandeld. Verder deelden zij mede, dat er een procesmanager zou worden benoemd per 1 juni 2000 alsmede de naam van deze persoon (Deze is echter niet benoemd, omdat de voorzitter van het interim-bestuur zichzelf blijkbaar geschikter vond voor deze functie). Beide vertegenwoordigers gingen vervolgens naar een bijeenkomst van het gehele personeel van de hulpverlenende instellingen van de Stichting, waar de (voorzitter van het bestuur; N.o.) informatie verschafte over het onderzoek, het ontslag van het bestuur aankondigde, de opheffing van de Stichting en het onderbrengen van de onderdelen daarvan in andere rechtspersonen. De (verantwoordelijk gedeputeerde; N.o.) van Limburg deelde hier mede, dat er een interim-bestuur zou worden benoemd door het oude bestuur. Eerst op 13 juni 2000 werd bij ondergetekende thuis het rapport van de firma Sturkenboom bezorgd door de nieuwe voorzitter, die dat de volgende dag wilde bespreken. Dat is gebeurd en de inhoud van dit gesprek is vervat in de brief van 19 juni 2000 (…). Deze brief is niet beantwoord door het bestuur, zodat ondergetekende mocht aannemen, dat de (voorzitter van het interim-bestuur; N.o.) dit rapport zou terughalen. Verkeerd gedacht blijkbaar, want G. S. van Limburg komt er thans in het besluit weer mee te voorschijn! Daarom zijn ondertekenaars derhalve nu gedwongen op de inhoud van het rapport in te gaan.

Deze rapportage mist iedere professionele onderbouwing, is absoluut niet representatief te achten voor het aanwezige personeel (bijna 300 medewerkers), er is geen a-selecte onderzoeksmethode toegepast en geeft voor het merendeel de opvattingen weer van de bedrijfsledengroep (…). Bovendien zijn er mensen geïnterviewd die niet in de organisatie werkzaam waren, ja zelfs een advocaat in Heerlen, die op basis van het eerste - overigens door het bestuur als onwetenschappelijk gekwalificeerd - rapport gevraagd wordt juridisch advies uit te brengen over het mogelijk ontslag van de algemeen directeur, wordt meegeteld in de percentages! Ook de vakbondsbestuurder wordt meegeteld alsmede een bedrijfsarts, die net twee maanden voor de organisatie werkzaam was. Overigens het belangrijkste verschil tussen het eerste en het tweede rapport bestaat uit het noemen van percentages, die niet verifieerbaar zijn.

(…)

Hier willen we uitdrukkelijk nog eens herhalen, dat de rapportage (...) zinnen en conclusies bevat, die onder het begrip smaad gerekend kunnen worden. Ze worden gebaseerd op gesprekken met medewerkers - door hem modieus klokkenluiders genoemd - die echter zorgden voor zestig procent van het ziekteverzuim en daardoor de nodige problemen in de organisatie opriepen! Over de overige zullen we hier verder maar zwijgen!

Gaan we tenslotte over naar de rol, die de Gedeputeerde voor jeugdzorg in de Provincie Limburg (…) heeft gespeeld in relatie tot de Stichting Jeugdzorg St. Joseph vanaf 1999. Hierover hebben we in het bezwaarschrift het een en ander opgenomen - hetgeen we hier als ingelast willen beschouwen -, waar de Awb-commissie niet op is ingegaan, terwijl dat naar onze opvatting van cruciaal belang is. Het gaat immers over onzorgvuldig bestuur en de betrouwbaarheid van een bestuurder, die hier in het geding is. We leggen hier (…) over een kopie van een ambtelijk stuk, waar duidelijk uit blijkt welke plannen er op de Provincie Limburg werden ontwikkeld vanaf het moment, dat de Provincie door de Stichting Jeugdzorg St. Joseph werd uitgenodigd om deel te nemen in een coproductie ter uitbreiding van de justitiële inrichting. Deze uitbreiding is als gevolg van de crisis in de Stichting (nog steeds) niet tot stand gekomen.

Wij persisteren tenslotte bij hetgeen we in het bezwaarschrift hebben opgemerkt over de bedoelingen van het persbericht en zijn in de juistheid van onze opvattingen alleen maar gesterkt na bestudering van het PWC-rapport en de jaarrekeningen 2000 en 2001 en het bericht van de O.R., dat hun drie maanden een geheimhoudingsplicht was opgelegd inzake het PWC-rapport.”

2. Op 23 december 2002 werd verzoekers om een afschrift gevraagd van de door hen aangehaalde rapporten van Sturkenboom & Partners van mei 2000 en van PriceWaterhouseCoopers van april 2001, welke afschriften op 9 januari 2003 werden ontvangen.

In de inleiding op de rapportage van Sturkenboom & Partners wordt door de opsteller daarvan opgemerkt dat eind 1999, begin 2000 er een hevig conflict was ontstaan tussen de medewerkers en de directie van de Stichting Jeugdzorg. Uit een door de ondernemingsraad, na de vertrouwensbreuk tussen de bedrijfsledengroep en de directie, gehouden enquête bleek dat 50 % van de achterban voor, en 50 % tegen het gedwongen vertrek van de directie was. Door de opsteller van de rapportage wordt tevens opgemerkt dat het een goede zaak zou zijn om de rapportage, na bespreking en besluitvorming binnen het bestuur op 18 april c.q. 3 mei 2000, aan de ondernemingsraad en de bedrijfsledengroep ter hand te stellen en de - in de rapportage opgenomen - voorstellen ter verbetering met hen te bespreken.

Uit de op 3 april 2001 verschenen rapportage van PriceWaterhouseCoopers kan worden opgemaakt dat het interim-bestuur van de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph, middels haar opdrachtbevestigingen van 24 november 2000 en 31 januari 2001, heeft verzocht een specifiek onderzoek te doen naar de (financiële) gevolgen van de voorgenomen ontvlechting van het internaat Huize “Sint Joseph” en het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling van Kind en Gezin bij de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph te Margraten. Binnen het kader van deze opdracht is de financiële positie beoordeeld van Huize “Sint Joseph”, van het Opvang- en behandelcentrum 't Keerpunt en van het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling.

C. Standpunt college van gedeputeerde staten

1. In reactie op het verzoekschrift liet het college van gedeputeerde staten de Nationale ombudsman op 30 september 2003 onder meer het volgende weten:

“Na een beknopt overzicht van de belangrijkste feiten zullen wij ingaan op de - naar ons oordeel - kernvraag ten aanzien van de ingediende klacht:

Is het uitbrengen van het persbericht van 6 april 2001, of de wijze waarop wij dat hebben gedaan, op enigerlei wijze aan te merken als een gedraging die niet behoorlijk was tegenover de beide klagers?

1 Overzicht van de feiten

Alvorens een chronologisch overzicht van de feiten te geven achten wij het voor de volledigheid goed kort weer te geven op welke wijze de particuliere Stichting Jeugdzorg St. Joseph is (was) georganiseerd. De Stichting exploiteerde, voor zover hier van belang, een jeugdinternaat (Huize St. Joseph), een Regionaal Centrum voor Dagbehandeling en een justitiële jeugdinrichting (Het Keerpunt). De justitiële jeugdinrichting valt onder de plannings- en financieringsverantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Voor de beide andere onderdelen ligt of lag die verantwoordelijkheid bij de Provincie Limburg. Tot 1 januari 2002 had de Stichting één directie en één bestuur voor alle onderdelen. Sinds 1 januari 2002 maakt het jeugdinternaat onderdeel uit van Xonar Zuid-Limburg. Reeds in 1996 hebben wij ten aanzien van het jeugdinternaat besloten de capaciteit van 96 plaatsen terug te brengen door 30 van die plaatsen per 1 januari 2002 over te dragen aan de Provincie Zuid-Holland.

Dat besluit vloeide voort uit afspraken die op landelijk niveau waren gemaakt.

Chronologisch overzicht

Medio 1999 gaf het toenmalig bestuur van de Stichting Jeugdzorg St. Joseph aan het onderzoeksbureau Sturkenboom & Partners opdracht een onderzoek in te stellen. Aanleiding was een conflict tussen een deel van de medewerkers van de Stichting enerzijds en de directie anderzijds. Een deel van de medewerkers had het vertrouwen in de directie opgezegd. Naar aanleiding van het rapport dat door Sturkenboom & Partners werd uitgebracht (…) deelde het toenmalig bestuur van de Stichting aan de beide subsidiënten (Ministerie van Justitie en Provincie Limburg) op 16 mei 2000 mee te zullen aftreden. Het bestuur achtte zichzelf in onvoldoende mate toegerust om het noodzakelijke veranderingstraject binnen de Stichting naar de toekomst met voldoende slagkracht te kunnen inzetten. Het bestuur verzocht zorg te dragen voor een interim-bestuur. In de periode van 16 mei 2000 tot 23 mei 2000 werd aan dat verzoek gevolg gegeven.

Op 23 mei 2000 was er een bijeenkomst met het personeel van de Stichting. Daarin werd van onze zijde en van de zijde van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (DJI) mededeling gedaan van het aftreden van het bestuur. Vervolgens werd het inmiddels geformeerde nieuwe interim-bestuur gepresenteerd. Voorafgaand aan de bijeenkomst hadden (...), directeur van de DJI, en (de gedeputeerde; N.o.), destijds verantwoordelijk voor jeugdzorg in Limburg, een gesprek met de heer Y, toenmalig directeur van de Stichting. De heer Y werd in het gesprek geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoeksbureau.

Het nieuwe interim-bestuur kreeg van ons en de DJI als opdracht mee, de management- en organisatiestructuur te verbeteren. Tijdens een bestuurlijk overleg tussen de beide subsidiënten en het interim-bestuur op 3 juli 2000 liet het interim-bestuur weten dat de heer Y niet langer als directeur van de Stichting kon blijven functioneren. Op 19 september 2000 liet het interim-bestuur weten dat de heer Y per 21 augustus 2000 was teruggetreden als algemeen directeur van de Stichting. Hij bleef in eerste instantie verbonden aan de Stichting als adviseur van het interim-bestuur.

In het kader van de opdracht die het interim-bestuur had meegekregen werd op 24 november 2000 PriceWaterhouseCoopers (PWC) verzocht een accountantsonderzoek uit te voeren. Het interim-bestuur beoogde daarmee meer inzicht te krijgen in de financiële positie van de Stichting. Bovendien werd aan PWC opdracht gegeven te adviseren over een aantal onduidelijke (financiële) kwesties, waarvoor een oplossing moest worden gevonden.

Op 3 april 2001 deed PWC verslag van zijn bevindingen in een rapport (…). Uit het rapport bleek dat de financiële situatie van de Stichting zorgelijk was.

Op 6 april 2001 werd het persbericht waartegen de klacht zich richt uitgegeven (…). Het betrof een gezamenlijk persbericht van de DJI, de Stichting Jeugdzorg St. Joseph en de Provincie Limburg.

De kantonrechter bepaalde dat het arbeidscontract met de heer Y per 1 november 2001 werd ontbonden.

Op 21 december 2001 dienden de heren Y en Z hun klacht in bij ons college. De klacht werd in behandeling genomen door de Awb-klachtenadviescommissie. Daarbij moet worden opgemerkt dat de commissie niet het volledige dossier ter beschikking had bij de beoordeling van de klacht. De reden daarvoor was dat de Stichting St. Joseph destijds verwikkeld was in verschillende (juridische) procedures. (…) Ter beschikkingstelling van het volledige dossier zou leiden tot openbaarmaking van gevoelige informatie, met mogelijk een nadelige invloed op eerdergenoemde geschillen. Er waren derhalve gegronde redenen niet het volledige dossier ter beschikking te stellen. Die Awb-klachtenadviescommissie adviseerde ons de klacht gegrond te verklaren. In afwijking van dat advies verklaarden wij de klacht ongegrond. Daarbij hebben wij overwogen dat het advies van de commissie waarschijnlijk anders zou hebben geluid indien zij de beschikking had gehad over het volledige dossier.

Gebleken is dat de klacht van de heren Z en Y uitsluitend is gericht tegen een gedraging van de Provincie Limburg en/of ons college, en niet tegen een gedraging van de DJI, ressorterend onder het Ministerie van Justitie. Dat bevreemdt ons nu het persbericht gezamenlijk werd uitgegeven door de Provincie Limburg, de DJI en de Stichting St. Joseph.

2 Persbericht 6 april 2001

In uw verzoek van 7 juli 2003 geeft u aan dat uw onderzoek in beginsel betrekking zal hebben op hetgeen in de klachtformulering is opgenomen. In deze reactie zullen wij hetzelfde als uitgangspositie nemen.

De klacht heeft betrekking op de "inhoud, de vorm en de procedure van het persbericht" van 6 april 2001.

1. Ten aanzien van de vorm en de procedure

De partijen die verantwoordelijk zijn voor het uitbrengen van het persbericht van 6 april 2001 waren het eens over de inhoud van dat bericht. Voor het uitbrengen van een persbericht is welbewust gekozen door de Stichting, de DJI en de Provincie Limburg. Reden voor het uitbrengen van het persbericht was dat de regionale pers (…) actief de kwestie volgde. Om te voorkomen dat er ongenuanceerde of onjuiste berichtgeving in de pers zou verschijnen werd gekozen voor het actief informeren van de pers. Diezelfde aanpak werd overigens al eerder toegepast toen bekend werd dat het bestuur van de Stichting was teruggetreden. Ook toen werd om dezelfde reden gekozen voor actieve informatieverschaffing door middel van een persbericht d.d. 23 mei 2000.

Gelet op het voorgaande wordt met klem opgemerkt dat er geen intentie was om klagers te beledigen of te beschadigen. Het tegendeel is het geval.

2. Ten aanzien van de inhoud van het persbericht

Klagers zijn het niet eens met de inhoud van het persbericht. Het persbericht is deels gebaseerd op de inhoud van de rapporten van Sturkenboom & Partners en PWC. De rapporten zélf zijn niet aan te merken als "gedragingen" als bedoeld in artikel 9:1 Algemene wet bestuursrecht en artikel 12 Wet Nationale Ombudsman. De inhoud van de rapporten zou naar ons oordeel dan ook niet ter discussie mogen staan in het kader van de onderhavige klacht. Het is echter onmogelijk te reageren op de klacht zonder de inhoud van die rapporten daarbij te betrekken. Centraal zou echter de vraag moeten staan of hetgeen gesteld in het persbericht strookt met de inhoud van de rapporten. Met andere woorden, is de in het persbericht verstrekte informatie terecht op die manier verwoord?

De passages in het persbericht waar de klacht kan worden geacht betrekking op te hebben zijn de volgende:

a. "Mogelijke financiële problemen kwamen aan het licht nadat een deel van het personeel medio vorig jaar het vertrouwen in de toenmalige directeur van de Stichting had opgezegd."

b. "Uit het nu verschenen externe accountantsonderzoek blijkt dat er sprake is van een zorgelijke financiële situatie. Belangrijkste reden hiervoor vormt het feit dat het voormalig management van de instelling onvoldoende heeft geanticipeerd op de afbouw van

30 internaatplaatsen per 1 januari 2002 ten gunste van de Provincie Zuid-Holland."

c. "Uit het accountantsonderzoek blijkt dat de Stichting Jeugdzorg St. Joseph kampt met een incidenteel begrotingstekort van 5,6 miljoen gulden."

De passage sub a geeft naar ons oordeel weer waardoor de problemen - want die waren er onmiskenbaar - bij de Stichting aan het licht kwamen. Directe aanleiding was het feit dat een deel van het personeel het vertrouwen in de toenmalig directeur opzegde en dat het bestuur opstapte na het verschijnen van het rapport van Sturkenboom & Partners. Met de komst van een nieuw bestuur werd een aantal zaken opgepakt, onder meer een onderzoek naar de financiële stand van zaken binnen de Stichting.

Klagers stellen zich onder meer op het standpunt dat het deel van het personeel dat het vertrouwen in de voormalig directeur opzegde niet representatief was. Hoewel dit feitelijk niet ter zake doet (nogmaals, de inhoud van de rapporten staat hier niet ter discussie) hechten wij er aan op te merken dat Sturkenboom & Partners interviews heeft gehouden onder alle geledingen van het personeel. In totaal werden 92 medewerkers geïnterviewd, hetgeen op een personeelsbestand van circa 250 zonder meer als representatief moet worden beschouwd (voor een overzicht verwijzen wij naar bijlage 6 bij het rapport van Sturkenboom en Partners).

Van die 92 geïnterviewden gaven er 74 (oftewel bijna 80% van de ondervraagden) aan geen vertrouwen te hebben in het zittende management.

De passages sub b en c geven aan dat het rapport van PWC heeft uitgewezen dat er sprake was van substantiële tekorten (fl. 5,6 miljoen) en dat een oorzaak daarvan was gelegen in het feit dat onvoldoende was geanticipeerd op de gevolgen van het terugbrengen van het aantal plaatsen bij het jeugdinternaat.

Klagers stellen zich op het standpunt dat die informatie niet is terug te vinden in het rapport van PWC. Wij onderschrijven dat standpunt in zoverre, dat een en ander niet in letterlijke bewoordingen in het rapport is opgenomen. De informatie is echter zeker af te leiden uit het rapport. Dat blijkt uit het overzicht financiële risico-inventarisatie (…), dat werd opgesteld door de interim-directeur en zijn financiële medewerkers, nadat het rapport van PWC was afgegeven. De heer Y ontving van dat overzicht een kopie. Dezelfde baten en lasten als vermeld in het rapport van PWC hebben voor het overzicht model gestaan. Analyse van die baten en lasten bij een normale bedrijfsvoering, samengevoegd met een aantal incidentele risico's en onbekende tegenvallers, die voorheen niet zichtbaar waren gemaakt en waarop de interim-directie stuitte, leidden tot een verantwoorde inschatting van de zorgwekkende financiële situatie van de Stichting. Gebleken is overigens dat daarbij nog buiten beschouwing is gebleven het geschil dat de Stichting destijds had met de Congregatie van de Priesters van het Heilig Hart van Jezus over achterstallige rente over een door de Congregatie aan de Stichting ter beschikking gestelde lening. Dat geschil heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Stichting aan de Congregatie een bedrag van fl. 340.000,— alsnog heeft voldaan. Met dit laatste willen wij aangeven dat er in het persbericht zeker geen sprake was van een overdreven negatief geschetst financieel beeld.

Dat dat negatieve financieel beeld deels is terug te voeren op het onvoldoende anticiperen op de afbouw van 30 internaatplaatsen blijkt onder meer uit hetgeen gesteld in het rapport van PWC op pagina 21, nr. 3033. Gelet op de geschatte kosten van die afbouw (fl. 1,5 miljoen) had het in de rede gelegen dat het voormalig management in dat kader voorzieningen had getroffen. De beslissing tot afbouw was immers reeds in 1996 genomen. Voorzieningen bleken echter niet te zijn getroffen. Ten onrechte voeren klagers dan ook aan dat het interim-bestuur en/of management hiervoor verantwoordelijk zouden moeten worden gehouden, nu deze eerst medio 2000 zijn aangetreden.

Samenvattend kan worden gesteld dat het in het persbericht beschreven negatieve financieel beeld een interpretatie was van het rapport van PWC en de gegevens die aan dat rapport ten grondslag lagen. De in het persbericht gebezigde terminologie "uit het accountantsonderzoek blijkt" is daarmee naar ons oordeel in overeenstemming. Daar komt bij dat de beschreven financiële situatie ronduit zorgelijk was. Het rapport van PWC toont dat onomwonden aan. Wij verwijzen onder meer naar pagina 50 en volgende.

3. Conclusie

Het persbericht van 6 april 2001, gezamenlijk uitgegeven door de Stichting Jeugdzorg St. Joseph, de DJI en de Provincie Limburg, had tot doel te voorkomen dat er onjuiste of ongenuanceerde berichtgeving in de pers zou verschijnen. De inhoud van het persbericht vloeit voort uit hetgeen is gesteld in de rapporten van Sturkenboom & Partners en van PWC. De inhoud van de rapporten staat in deze procedure naar ons oordeel niet ter discussie. De vraag of de wijze waarop het persbericht is geredigeerd spoort met het gestelde in de beide rapporten moet naar ons oordeel bevestigend worden beantwoord. Wij zijn dan ook van mening dat het uitbrengen van het persbericht niet is aan te merken als een gedraging die onbehoorlijk zou zijn jegens klagers. Wij verzoeken u derhalve de klacht van de heren Z en Y ongegrond te verklaren.”

2. Door het college van gedeputeerde staten was tevens een afschrift meegestuurd van de in april 2000, door Sturkenboom & Partners Interim Management B.V., uitgebrachte rapportage over de Stichting Jeugdzorg te Cadier en Keer en van het op 3 april 2001 door PriceWaterhouseoopers uitgebrachte rapport van bevindingen inzake de (financiële) ontvlechting van de onder de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph vallende inrichting Huize “Sint Joseph”, Opvang- en Behandelcentrum 't Keerpunt en Regionaal centrum voor Dagbehandeling van Kind en gezin.

3. Uit de bij de rapportage van Sturkenboom & Partners Interim-management B.V. behorende bijlage 6 valt op te maken dat in totaal 92 interviews zijn gehouden met personen uit verschillende geledingen van de organisatie.

Op basis van deze interviews concludeert de opsteller van de rapportage dat ongeveer 80 % van de medewerkers, met name binnen het primaire proces, de organisatie als `onveilig' ervaren en dat men zeer ontevreden is over het ontbreken van een goed personeelsbeleid. Naar de mening van de opsteller van de rapportage geniet de algemeen directeur onvoldoende draagvlak binnen de organisatie.

4. Uit het rapport van bevindingen van PriceWaterhouseCoopers N.V. valt op te maken dat het interim-bestuur van de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph heeft verzocht een specifiek onderzoek te doen naar de (financiële) gevolgen van de voorgenomen ontvlechting van het bij de stichting behorende internaat Huize “Sint Joseph” en het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling. Dit onderzoek vond plaats in het kader van de voorgenomen overdracht van het internaat en regionaal centrum aan de nieuw op te richten multifunctionele organisatie voor jeugdzorg in de provincie Limburg en uitsluitend bedoeld voor de besluitvorming ter zake.

Binnen het kader van het onderzoek zijn beoordeeld:

De financiële positie van inrichting Huize “Sint Joseph”;

De financiële positie van Opvang- en Behandelcentrum `t Keerpunt;

De financiële positie van het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling en

De toekomstige exploitaties voor 2001 en 2002 van voornoemde inrichtingen.

Voor het onderzoek is onder andere gebruik gemaakt van:

De jaarrekeningen 1998 en 1999 van voornoemde inrichtingen;

De voorlopige begrote exploitatierekening 2000 van voornoemde inrichtingen;

De begrote exploitatierekening 2001 en 2002 van voornoemde inrichtingen en

De lange termijn huisvestingsplannen per locatie.

Ten aanzien van het resultaat voor Huize “Sint Joseph” en het Opvang- en Behandelcentrum 't Keerpunt wordt opgemerkt dat, alhoewel het definitieve resultaat over het jaar 2000 nog niet bekend is, het wel duidelijk is dat beide inrichtingen over dat jaar verlies hebben geleden. De omvang van de geleden verliezen zou mede afhankelijk zijn van de hoogte van de nog te vormen (incidentele) voorzieningen. Deze voorzieningen zijn noodzakelijk, zodra besloten werd tot (juridische) fusie en er een ontvlechtingsbalans dient te worden opgesteld. Voor 2001 werd voor beide inrichtingen eveneens een tekort geprognotiseerd, terwijl vanaf 2002 verwacht werd een sluitende begroting te kunnen realiseren.

In het rapport van bevindingen werden de volgende voorzieningen genoemd, zoals de `Voorziening groot onderhoud', de `Voorziening onderbezettingsverlies', de `Voorziening vervuilde grond', de `Voorziening sociaal plan' en de `Reorganisatievoorziening'. Specifiek ten aanzien van de `Voorziening onderbezettingsverlies' wordt onder meer het volgende opgemerkt:

“In de balans ultimo 1999 is een voorziening onderbezettingsverlies opgenomen ad f 216.062. Deze voorziening betreft een onderbezettingsverlies van de Provincie Limburg ontstaan in 1996, als gevolg van een opgelegde bezuinigingstaakstelling in verband met de herspreiding. Bij schrijven d.d. 14 januari 1997 heeft de Provincie Limburg bepaald dat het onderbezettingsverlies dient te worden gereserveerd ten behoeve van de exploitatie 1998, ingevolge de financiering van 40 plaatsen, in 1999 reeds teruggebracht tot 30 plaatsen, die door de Provincie Zuid-Holland beschikbaar zijn gesteld. Er heeft tot op heden nog geen verrekening plaatsgevonden door de Provincie Zuid-Holland.”

Specifiek ten aanzien van de exploitatiegegevens 1999 tot en met 2002 wordt wat betreft Huize “Sint Joseph” opgemerkt dat de belangrijkste verklaring voor de tekorten in 2001 en 2002 volgens het management is dat de gevraagde zorg niet binnen het reguliere budget kan worden gerealiseerd en de privatisering van de Ziektewet ertoe heeft geleid dat ten opzichte van het verleden de vergoeding van de kosten voor ziekteverzuim sterk is afgenomen, wat met name een negatief effect heeft gehad op de resultaten vanaf 2000.

Tevens wordt onder andere opgemerkt dat in de prognoses geen rekening is gehouden met een eventuele terugbetalingsverplichting aan de provincie Limburg bij een eventuele onderbezetting.

Ten aanzien van het aantal verpleegdagen in relatie tot de toe te kennen (provinciale) subsidie wordt op pagina 29 van de rapportage onder meer het volgende opgemerkt:

“In haar brief van 9 mei 2000 heeft de Provincie Zuid Holland bevestigd dat in het kader van de afbouw van de plaatsen Zuid Holland bij de afrekening van de subsidie 1999, 2000 en 2001, voor zover van toepassing, geen onderbenuttingscorrectie zal worden toegepast. De eventuele onderbenutting kan worden aangewend voor het omscholen van personeel zodat zij kunnen worden ingezet in de nieuwe voorziening. Aangezien geen afzonderlijke (financiële) verantwoording aan zowel de Provincie Limburg als Provincie Zuid Holland wordt afgelegd betekent dit dat voor 2000 en 2001 slechts een onderbezettingsrisico bestaat ten aanzien van Provincie Limburg gedeelte. Wij adviseren hierover nadere afspraken met de Provincie Limburg te maken.

(…) In de balans ultimo 1999 is een voorziening onderbezettingsverlies opgenomen ad f 216.062. Deze voorziening betreft een onderbezettingsverlies van de Provincie Limburg ontstaan in 1996, als gevolg van een opgelegde bezuinigingstaakstelling in verband met de herspreiding. Bij schrijven d.d. 14 januari 1997 heeft de provincie Limburg bepaald dat het onderbezettingsverlies dient te worden gereserveerd ten behoeve van de exploitatie 1998, ingevolge de financiering van 40 plaatsen, in 1999 reeds teruggebracht tot 30 plaatsen, die door de Provincie Zuid Holland beschikbaar zijn gesteld. Er heeft tot op heden nog geen verrekening plaatsgevonden door de Provincie Zuid Holland. Wij adviseren met beide provincies nadere afspraken over te maken. Mogelijk kan de bestemming van deze gelden worden gewijzigd en gebruikt worden ten behoeve van de (vorming van de multifunctionele organisatie; N.o.).”

Uit het op pagina 30 van de rapportage opgenomen overzicht `Budget- en capaciteits

(-ontwikkelingen)' valt op te maken dat aan “Huize Sint Joseph”, op basis van subsidiebesluiten, voor de jaren 2000 en 2001 voor de provincie Limburg een capaciteit van 66 plaatsen was toegekend en voor de provincie Zuid-Holland een capaciteit was toegekend van 30 plaatsen per 1 januari 2000, 20 plaatsen per 1 juli 2000, 10 plaatsen per 1 juli 2001 en per 1 januari 2002 geen enkele plaats meer. De gemiddelde personeelskosten per plaats bedroegen in 1999, op basis van de gecontroleerde jaarrekening, f 77.330,- en werden voor de jaren 2002 tot en met 2001 geraamd op respectievelijk f 78.990, f 83.790 en f 93.470 per plaats.

Ten aanzien van de afbouw van de subsidie van de provincie Zuid-Holland werd aangegeven dat dit ertoe leidt dat de volledige personeelsbezetting van begin oktober 2000 dient te worden afgebouwd met 28,29 fte's.

Specifiek ten aanzien van de exploitatiegegevens 1999 tot en met 2002 wordt wat betreft het Opvang- en Behandelcentrum `t Keerpunt opgemerkt dat de belangrijkste verklaring voor het verwachte negatieve resultaat in 2000 is gelegen in de forse stijging van de personeelskosten, tengevolge van bijvoorbeeld de invoering van de Arbeidstijdenwet en studieregeling, welke kosten ook doorwerken in de exploitaties 2001 en 2002.

Specifiek ten aanzien van de exploitatiegegevens 1999 tot en met 2002 wordt wat betreft het Regionaal Centrum voor Dagbehandeling opgemerkt dat de belangrijkste verklaring voor de tekorten volgens het management is dat de gevraagde zorg niet binnen het reguliere budget kan worden gerealiseerd en de privatisering van de Ziektewet ertoe heeft geleid dat ten opzichte van het verleden de vergoeding van de kosten voor ziekteverzuim sterk is afgenomen. Daarnaast laat 2001 een forse stijging van de personeelskosten zien.

Samenvattend werden in het rapport van bevindingen de volgende verliezen begroot

1999 2000 2001 2002

Huize “Sint Joseph” 1 152 (124) (571)

Opvang- en behandelings-

Centrum (11) (718) (788) (901)

Regionaal centrum voor

Dagbehandeling (110) (71) (254) (283)

Totaal (negatief)

exploitatieresultaat (120) (637) (1.166) (1.755)

5. Ten slotte werd door het college van gedeputeerde staten bij zijn reactie tevens overgelegd een afschrift van het op 4 april 2001 opgestelde indicatieve overzicht met betrekking tot het veranderings- en ontvlechtingtraject. Uit dit overzicht valt op te maken dat in totaal ruim f 5.8 miljoen aan extra lasten werden geprognotiseerd en f 1.2 miljoen aan extra inkomsten, waaronder f 1 miljoen door de provincie Limburg en het Ministerie van Justitie toegezegde frictie subsidie.

Op het indicatief overzicht zijn in totaal 21 verschillende kostenposten onderscheiden, zoals de kosten voor het bureau voor interim-management (f 95.000), de bestuurskosten en fiscalisering daarvan voor het interim-bestuur (f 287.000), interimkosten personeel en organisatie (f 315.000), prognose exploitatietekort 2000 (f 600.000) en 2001 (f 1.166.000), indicatie Voorziening Sociaal Plan (f 500.000), salariskosten detachering directeur ad interim (f 215.000) en afvloeiings- en frictiekosten (f 1.900.000).

6. Daarnaar gevraagd ontving de Nationale ombudsman op 9 februari 2004, ter aanvulling op de reeds toegestuurde stukken, van de provincie Limburg afschriften van de correspondentie inzake de overdracht van de financiering van een deel van de capaciteit van “Huize Sint Joseph” aan de provincie Zuid-Holland.

7. Uit deze stukken blijkt onder andere dat de Directeur Jeugdbeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij brief van 7 augustus 1996 nader heeft geïnformeerd over de verdeling over de provincies van de extra financiële middelen, beschikbaar gesteld voor het terugdringen van capaciteitsproblemen in de jeugdzorg. Specifiek ten aanzien van de instelling Sint Joseph in Cadier en Keer is daarbij aangegeven dat het beleidsmatige beheer van een deel van de plaatsen bij deze voorziening per 1 januari 1997 wordt ondergebracht bij de provincie Zuid-Holland, terwijl voor de financiering daarvan een bedrag beschikbaar gesteld wordt. Met ingang van 1999 dient de provincie jaarlijks f 2.3 miljoen in te zetten voor de instandhouding van deze overgedragen plaatsen. Bij brief van 12 augustus 1996 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland de met het ministerie gemaakte afspraken bij het bestuur van de Stichting jeugdzorg Sint Joseph bevestigd. Daarbij heeft het college aangegeven niet voornemens te zijn - bij ongewijzigd beleid - de overgedragen capaciteit in de komende periode ter discussie te stellen, maar dat een eventuele verdere uitbreiding van de justitiële jeugdinrichting “Het Keerpunt” voor het college aanleiding zal zijn nader overleg te voeren over reductie van de aan de provincie Zuid-Holland toegekende capaciteit van de voorziening.

8. Bij brief van 21 maart 2000 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het bestuur van de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph, naar aanleiding van de op 16 februari 2000 met de directeur van de stichting besproken begroting 2000, nader geïnformeerd over de afbouw van de aan Zuid-Holland beschikbaar gestelde plaatsen met ingang van 1 juli 2000 en eindigend op uiterlijk 1 januari 2002. De afbouw van deze aan de provincie Zuid-Holland beschikbaar gestelde plaatsen werd gerelateerd aan de uitbreiding van de capaciteit door het Ministerie van Justitie.

Bij brief van 9 mei 2000 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het bestuur van de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph meegedeeld dat, in verband met de afbouw van plaatsen van Zuid-Holland, een eventuele onderbenutting van de provinciale subsidie voor de jaren 1999, 2000 en 2001 kan worden aangewend voor het omscholen van personeel, zodat zij kunnen worden ingezet in de nieuwe voorziening.

D. Reactie verzoekers

1. Op 17 november 2003 reageerden verzoekers op het aan hen ter kennisname toegestuurde standpunt van het college van gedeputeerde staten. In zijn brief schreef de heer Y, mede namens de heer Z onder meer het volgende:

“In het overzicht van de feiten staat in de laatste alinea een cruciale fout over het terugbrengen van de capaciteit en over het tijdstip. In 1996 werden door de provincie Limburg 60 plaatsen van de voorziening Huize St. Joseph geschrapt; echter via landelijke afspraken (…) werden 40 van de genoemde 60 plaatsen toebedeeld aan de provincie Zuid-Holland voor een periode tot tenminste 2002. Er ontstond daardoor in 1997 een zelfstandige subsidierelatie (…) met de provincie Zuid-Holland met aparte begroting en afrekening. Ergo: de provincie Limburg regardeerde dit niet en had daarover zeker niets te besluiten en al helemaal niet in 1996! Met de provincie Zuid-Holland zijn in 1999 afspraken gemaakt door de Stichting Jeugdzorg St. Joseph om deze capaciteit af te bouwen in 2000 en 2001 zoals opgenomen in de jaarrekening 1999 en een brief van de provincie Zuid-Holland. Nadat van het Ministerie van Justitie de toezegging was verkregen om de capaciteit van de justitiële inrichting "Het Keerpunt" uit te breiden met 40 plaatsen met een daarbij behorende nieuwbouw, was deze afbouw mogelijk. Dit betekende tenminste 36 extra arbeidsplaatsen en een gedeeltelijk nieuwe accommodatie! Bovendien moest de capaciteit voor Zuid-Holland conform de regelgeving en afspraken voor 2000 en 2001 worden nagekomen en dat maakte anticiperen niet eens mogelijk, ja zelfs gelet op de parallel lopende uitbreiding van het Keerpunt overbodig! Beter kon het niet naar onze vaste overtuiging. Het is daarom ook onmogelijk "het financiële tekort" hieraan toe te schrijven en het voormalige management een trap na te geven!

In het chronologische overzicht staat abusievelijk in de eerste alinea, dat het bestuur medio 1999 een onderzoek liet instellen in plaats van in maart 2000 en weer het opzeggen van vertrouwen in de directie door een deel van de medewerkers in plaats van door een bestuurder van de (vakbond; N.o.) namens een klein aantal ontevreden medewerkers. De provincie geeft hier in zijn reactie impliciet aan, dat in het persbericht weer twee fouten staan nl. het opzeggen van het vertrouwen in de directie (in plaats van directeur) en het opstappen van het bestuur naar aanleiding van het onderzoek, omdat het onvoldoende was toegerust om het verandertraject uit te voeren. Er waren immers toen geen financiële problemen en de onderzoeker maakt in zijn verslag melding van de aanwezige grote reserves.

Op pagina 3 staat in de tweede alinea, dat er een drietal punten met gevoelige informatie in het verslag van PWC stonden en daarom niet het volledige dossier aan de Awb-commissie was verstrekt, die dan wellicht anders zou hebben geadviseerd!

Ook mag de inhoud van de rapporten niet ter discussie staan volgens de reactie. Wat van deze rapporten kwalitatief ook gevonden mag worden, het lijkt ons toch wel zeer inconsistent en vreemd, dat het ene en dan weer het andere rapport wel inhoudelijk wordt gebruikt, wanneer het de provincie blijkbaar te pas komt bv. het rapport Sturkenboom, dat wel aan de Awb-commissie werd overhandigd en uitvoerig deel uitmaakt van de argumentatie van het besluit van g.s. en in de onderhavige reactie, terwijl het onprofessioneel en onder de maat is zoals beargumenteerd in ons bezwaarschrift. De provincie gaat op onze kritiek op dit rapport vervolgens in de reactie niet in. Het PWC-rapport, dat de provincie nu blijkbaar - en niet zonder reden - inhoudelijk buiten schot wil houden, bevat noch direct noch indirect een verwijzing naar het tekortschieten van het voormalige management. Beide rapporten zijn thans gebruikt door de provincie en moeten naar onze opvatting dan ook bij de behandeling van deze klacht betrokken worden.

Aangezien de indieners van de klacht ook zelf betrokken zijn - in een andere hoedanigheid weliswaar - bij de zogenaamd gevoelige zaken, kunnen we hierover het volgende rapporteren:

1. De Congregatie van de S.C.J.

De lening aan de stichting bedroeg 497.000 gulden, over rente en aflossing waren geen afspraken gemaakt en dateerde uit 1967. De voorzitter en de huisadvocaat van de stichting stelden in de correspondentie met de congregatie, dat deze lening geen echte lening was - terwijl deze steeds tot 1999 in de jaarrekeningen als lening was opgenomen - en als het dat wel was, deze lening was verjaard! In de jaarrekening 2000 werd zonder enig overleg met de crediteur - blijkbaar wel met instemming van de externe accountant PWC - deze lening weggeboekt! Uiteindelijk wordt deze lening afgekocht met 300.000 gulden. De congregatie der SCJ wilde echter een procedure hierover vermijden. Wanneer hierover behoorlijk overleg was gevoerd, had de Stichting Jeugdzorg nog jaren over deze lening kunnen beschikken! Het interim-bestuur heeft hierdoor op zijn minst de financiële situatie van de stichting geschaad.

2. Kwestie vervuilde grond.

Hiervoor wordt door PWC een bedrag opgevoerd van 220.000 gulden. Dit probleem is inmiddels opgelost voor een bedrag van 2750 Euro excl. BTW! Gevoelig?

3. Het geschil met de Stichting Steunfonds Jeugdwerk Don Bosco.

Hierover lopen op dit moment twee procedures. De ene betreft de eis tot het ontslag van de bestuurders (waaronder de indieners van deze klacht) op grond van wanbeheer, die door de rechtbank te Maastricht in het voordeel van deze bestuurders is geëindigd en thans in hoger beroep dient. Het arrest van het Hof den Bosch zal binnenkort worden gewezen.

De andere over een geldvordering, waarvan de grondslag inmiddels al twee keer is gewijzigd en thans in een eindstadium verkeert bij de rechtbank te Maastricht.

Het niet beschikbaar stellen van het PWC-rapport aan de Awb-commissie (tijdens de hoorzitting was ons het bestaan ervan nog niet bekend, omdat in het persbericht slechts sprake was van een extern accountantsonderzoek) wegens gevoelige informatie is de verantwoordelijkheid van de provincie. Wij hebben later het rapport opgevraagd bij de provincie op grond van de Wet openbaarheid bestuur en een exemplaar ontvangen met weglating van de zogenaamd gevoelige passages. Wellicht had deze commissie het rapport bestudeerd en was dan tot de conclusie gekomen, dat de inhoud van het persbericht ook al niet op dit rapport gebaseerd kon zijn!

De provincie onthoudt de Awb-commissie blijkbaar essentiële informatie en overweegt vervolgens met de wetenschap, dat klagers het rapport hebben opgevraagd, dat de commissie anders zou hebben geadviseerd, indien de commissie deze informatie wel had gehad. Vervolgens nemen g.s. een besluit, waarin deze overweging volgens de reactie impliciet wordt betrokken zonder hiervan melding te maken. Deze handelwijze en redenering zijn volstrekt onbegrijpelijk en verwerpelijk.

Klagers beledigen of beschadigen was ook niet de intentie aldus de reactie. Het tegendeel was het geval! Dat laatste valt echt nergens uit op te maken.

Mogen we opmerken, dat in dit geval het effect van belang is en dat iedereen, die het bericht las, niet anders kon denken dan aan belediging en beschadiging. Bovendien werd dit persbericht aan het regionale dagblad "De Limburger” verstrekt, die eerder over de crisis had geschreven, die door een regiobestuurder van de (vakbond; N.o.) namens een klein aantal ontevreden medewerkers werd veroorzaakt en in ieder geval de steun kreeg van de voorzitter van het in mei 2000 afgetreden bestuur (zie bijlage).

De bijlage geeft duidelijk aan, hoe "De Limburger" met een dergelijk persbericht omgaat en natuurlijk is de provincie daarvoor niet verantwoordelijk, maar ze maakt er handig gebruik van!

Ten tijde van het verschijnen van het onderhavige persbericht liepen de onderhandelingen over het mogelijke ontslag van ondergetekende (de heer Y; N.o.) en was nota bene wederzijds geheimhouding van toepassing c.q. schriftelijk vastgelegd. Het behoeft geen betoog, dat het laten verschijnen van het persbericht op deze onderhandelingen invloed moest hebben. Daardoor is in ieder geval de geheimhouding geschonden door het bestuur van de stichting, dat mede verantwoordelijk was voor het persbericht.

Op pagina 4 en vooral 5 wordt wederom de inhoud van de rapporten gebruikt om aan te tonen, dat er problemen op financieel vlak waren, die op last van het interim-bestuur waren geïnventariseerd. Wij blijven bij onze argumentatie zoals weergegeven in onze klacht, dat deze financiële problemen - voorzover ze al bestaan hebben - veroorzaakt zijn door dat interim-bestuur en de door DJI beschikbaar gestelde interim-directeur. Zij hebben in overleg met de provincie en DJI maatregelen genomen en zijn daarvoor verantwoordelijk. Echter de zogenaamde "zorgelijke financiële situatie" via de pers verwijten o.a. aan een algemeen directeur, die op dat moment nog in dienst van de stichting was en bijna 20 jaar hieraan leiding had gegeven, getuigt niet van enig niveau of respect.

Zoals U kunt concluderen, zijn wij het met de conclusie van de provincie volstrekt oneens.

Wij verzoeken U het besluit van g.s. van Limburg te vernietigen en zijn te allen tijde bereid nadere informatie te verschaffen.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:1

“1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.

2. Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.”

2. Wet Nationale ombudsman

Artikel 12, eerste lid

“Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of rechtspersoon heeft gedragen, tenzij sedertdien meer dan een jaar is verstreken. Indien binnen een jaar nadat de gedraging plaatsvond die gedraging aan het oordeel van een rechterlijke instantie, dan wel ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening aan het oordeel van een andere instantie is onderworpen, eindigt de termijn een jaar na de datum waarop in die procedure een uitspraak is gedaan waartegen geen beroep meer openstaat, of de procedure op een andere wijze is geëindigd.”

Instantie: Gedeputeerde Staten provincie Limburg

Klacht:

Klacht over het onder verantwoordelijkheid van de provincie Limburg uitgebracht persbericht over de door de Stichting Jeugdzorg Sint Joseph aangekondigde reorganisatie ongegrond verklaard: mededeling dat deel van het personeel medio 2000 het vertrouwen in de toenmalige directeur had opgezegd; .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Gedeputeerde Staten provincie Limburg

Klacht:

Mededeling over relatie tussen financiële situatie en het gevoerde beleid.

Oordeel:

Gegrond