Verzoekster, van Hongaarse nationaliteit woonachtig in Hongarije, en verzoeker, haar partner van Finse nationaliteit en woonachtig in Nederland, klagen erover dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Boedapest (Hongarije) verzoekers rond september 2001 en daarna ontoereikende informatie heeft verstrekt met betrekking tot het vereiste om te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in verband met haar verzoek om toelating tot Nederland voor verblijf bij haar partner.
Voorts klagen verzoekers erover dat ook de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden tijdens de behandeling van de aanvraag om verlening van een mvv op dit punt ontoereikende informatie heeft verschaft.
Zij klagen er in dit verband met name over dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, noch de betreffende vreemdelingendienst hen erop heeft gewezen dat verzoekster zou zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste na registratie van hun partnerschap.
Voorts klagen verzoekers erover dat de klacht die zij hierover hadden ingediend bij enerzijds de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en het Ministerie van Buitenlandse Zaken en anderzijds de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden niet gegrond is verklaard.
Beoordeling
A. ALGEMEEN
1. Verzoekster, van Hongaarse nationaliteit, heeft een Finse partner met wie zij in Nederland wilde gaan samenwonen. Zij wendde zich in september 2001 tot de Nederlandse ambassade te Boedapest (Hongarije) om informatie te vragen over de te volgen toelatingsprocedure. De ambassade wees haar erop dat zij een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in moest dienen bij de ambassade.
2. Vreemdelingen die zich naar Nederland begeven voor een verblijf langer dan drie maanden, moeten in beginsel in het bezit zijn van een paspoort voorzien van een geldige mvv. De mvv is een nationaal visum dat door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland kan worden afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De vreemdeling die in aanmerking wenst te komen voor een mvv dient een daartoe strekkende aanvraag in bij de desbetreffende Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.
3. Er is een aantal categorieën vrijgesteld van het mvv-vereiste, waaronder gemeenschapsonderdanen. Gemeenschapsonderdanen zijn vreemdelingen die onderdaan zijn van de Europese Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER). Finland is één van de landen die zijn aangesloten bij de Europese Unie (zie Achtergrond, onder 1. en 2.)
4. Niet alleen de vreemdeling die zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU of EER, maar ook de vreemdeling die rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e) of kind van een gemeenschapsonderdaan, is vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vreemdelingenwet; zie Achtergrond, onder 1.) Sinds 1 januari 1998 bestaat in Nederland de mogelijkheid om een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Door het aangaan van een geregistreerd partnerschap, wordt de geregistreerde partner voor de Nederlandse vreemdelingenwet gelijkgesteld aan een echtgeno(o)t(e). Als gevolg hiervan is de geregistreerde partner van de gemeenschapsonderdaan ook vrijgesteld van het mvv-vereiste (zie Achtergrond, onder 2., 3. en 6.).
5. Op 6 maart 2002 heeft verzoekster de aanvraag om verlening van een mvv ingediend bij de Nederlandse ambassade te Boedapest.
B. TEN AANZIEN VAN DE AMBASSADE
1. Verzoekers klagen erover dat de ambassade verzoekster er niet op heeft gewezen dat zij zou zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste indien zij en verzoeker in Nederland een geregistreerd partnerschap zouden aangaan toen zij informatie kwam inwinnen bij de ambassade en later toen zij haar aanvraag om verlening van een mvv indiende bij de ambassade. Verzoekers zijn van mening dat de toelatingsprocedure hierdoor onnodig is vertraagd.
2. Verzoekster stelde dat haar bij haar eerste bezoek aan de Nederlandse ambassade te Boedapest in september 2001 in reactie op haar verzoek om informatie over de mogelijkheid voor haar om met haar Finse vriend in Nederland te gaan wonen een brochure “Paid employment in the Netherlands” was uitgereikt. In deze brochure, die bestemd is voor mensen die in Nederland willen gaan werken, en dus niet specifiek voor mensen die zich in Nederland met hun partner willen herenigen, staat slechts kort vermeld dat EU-onderdanen niet aan het mvv-vereiste behoeven te voldoen. Ben je onderdaan van een ander land, dan dien je wel een mvv aan te vragen, aldus de informatie in deze brochure (zie Achtergrond, onder 5.).
3. De minister van Buitenlandse Zaken deelde in reactie op de klacht mee dat over het bezoek van verzoekster aan de ambassade te Boedapest op enig moment voorafgaand aan 6 maart 2002 geen uitspraak kan worden gedaan omdat de ambassade bezoekers die alleen informatie komen vragen niet registreert. De minister stelt, afgaande op de stelling van verzoekster dat zij bovengenoemde brochure overhandigd heeft gekregen, dat slechts kan worden geconcludeerd dat de betreffende ambassademedewerker de vraag van verzoekster verkeerd heeft begrepen en heeft opgevat als een verzoek om informatie over de mogelijkheid om in Nederland te komen werken. De minister meent dat het verzoekster vrij stond om haar verzoek om informatie te verduidelijken. De minister meent dat overhandiging van de brochure “The admission of EU citizens to the Netherlands” (zie Achtergrond, onder 4.) voor de hand had gelegen. Volgens de minister had verzoekster deze brochure overigens ook zelf uit het rek met folders in het ambassadegebouw kunnen pakken om de informatie over de toepasselijke regelgeving voor gezinsleden van EU onderdanen te kunnen lezen.
4. De minister liet eveneens weten dat hij van mening is dat de ambassade bij haar voorlichting over de mvv-procedure mag afgaan op de feitelijke omstandigheden. De door verzoekster verstrekte feitelijke gegevens, waren voor de ambassade aanleiding geweest haar te adviseren een mvv aan te vragen. Met dit advies heeft de ambassade naar de mening van de minister correct gehandeld.
5. De minister deelde voorts mee dat de voorlichtingstaak van de ambassades en consulaten zich voor wat betreft de mvv-verlening beperkt tot de te volgen procedure. De voor beoordeling van mvv-aanvragen benodigde deskundigheid berust volgens hem bij de IND. Dit geldt volgens de minister nog sterker waar het eventuele ontheffing van het mvv-vereiste betreft, zoals bijvoorbeeld voor gemeenschapsonderdanen en hun gezinsleden. De minister concludeerde dat de klacht over de ontoereikende informatie begrijpelijk, maar niet terecht, was te achten.
6. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid en dienstbetoon kan van een bestuursorgaan worden verwacht dat hij de burger die zich tot hem wendt met een verzoek om informatie de juiste en volledige inlichtingen verstrekt. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan de burger die algemene vragen heeft over de te volgen toelatingsprocedure op zodanige wijze moet voorlichten dat deze in staat is zich een beeld te vormen over de regelgeving alvorens verdere stappen te ondernemen.
7. De minister kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de ambassade ten aanzien van de toelatingsprocedure slechts een beperkte voorlichtingstaak heeft. Iemand die in Nederland wil gaan wonen zal zich in eerste instantie altijd moeten wenden tot een Nederlandse vertegenwoordiging in zijn land om te informeren welke procedure hij moet volgen. De Nederlandse vertegenwoordiging is dan ook de instantie die bij uitstek dient te beschikken over voldoende informatie over de wet en regelgeving op dit vlak. De ambassade of het consulaat dient in staat te zijn de burger goede voorlichting te verstrekken over de toepasselijkheid van de mvv-procedure. Daarbij hoort ook voorlichting over een eventuele ontheffing van het mvv-vereiste. Nu de minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk is voor de verlening van mvv's moet hij de ambassades van voldoende informatie voorzien om vragen hierover te kunnen beantwoorden. De minister kan daarbij niet volstaan met een verwijzing naar de IND.
8. Voldoende is komen vast te staan dat de ambassade verzoekster de brochure “Paid employment in the Netherlands” heeft meegegeven. Verzoekster kon uit deze folder niet opmaken wat de regels zijn op het gebied van het mvv-vereiste en de gevallen waarin vrijstelling van het mvv-vereiste geldt voor gezinsleden van EU-onderdanen. De ambassade heeft verzoekster door het overhandigen van deze brochure niet voldoende geïnformeerd. De ambassade kon er bovendien niet van uit gaan dat verzoekster haar inlichtingen zelf uit een andere aanwezige brochure zou kunnen halen. De ambassade heeft door overhandiging van de brochure “Paid employment in the Netherlands” de indruk bij verzoekster gewekt dat deze brochure de voor haar relevante informatie bevatte. Als zij daarnaast een andere brochure had moeten raadplegen had de ambassade verzoekster hier op zijn minst op moeten attenderen. Nu verzoekster zelf immers geen EU-onderdaan is kon zij niet weten dat de brochure “The admission of EU citizens to the Netherlands” voor haar relevante informatie bevatte. Overigens is deze folder niet duidelijk over de gevolgen van het onderscheid tussen enerzijds gehuwden en geregistreerde partner en anderzijds ongehuwde en niet geregistreerde partners voor wat betreft het mvv-vereiste (zie Achtergrond, onder 4.).
9. Alhoewel de informatie van de ambassade aan verzoekster dat verzoekster een mvv-procedure moest opstarten om toelating tot Nederland te verkrijgen gezien de situatie op het moment van de aanvraag juist was is de ambassade ten aanzien van verzoekers tekort geschoten in haar voorlichtingstaak. De ambassade had verzoekster in eerste instantie, eventueel aan de hand van de brochure voor EU-onderdanen, moeten voorlichten over de mogelijkheden tot gezins- en partnerhereniging met een EU-onderdaan in Nederland inclusief de verschillen in rechtspositie tussen enerzijds gehuwden/geregistreerde partners en anderzijds ongehuwde/niet geregistreerde partners en de gevolgen met betrekking tot het mvv-vereiste. Nu dit niet is gebeurd heeft de ambassade verzoekster onvoldoende informatie verstrekt. De gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken is niet behoorlijk.
C. TEN AANZIEN VAN DE VREEMDELINGENDIENST
1. Verzoeker diende op 6 maart 2002 een verzoek om advies in met betrekking tot de mvv-aanvraag van verzoekster bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden. Verzoeker heeft bij de aanvraag vermeld dat hij niet gehuwd was met verzoekster. Op 8 oktober 2002 heeft verzoeker volgens de korpsbeheerder aan één van de medewerkers van de vreemdelingendienst te kennen gegeven dat hij van plan was een geregistreerd partnerschap aan te gaan.
2. De vreemdelingendienst had op grond van de op dat moment geldende regelgeving de taak om de Visadienst te adviseren met betrekking tot de positie van de referent in verband met de mvv-aanvraag van zijn buitenlandse partner. In dit geval heeft de vreemdelingendienst de behandeling van het advies, weliswaar vertraagd (pas na ruim acht maanden), op zich genomen. Toen verzoeker zich echter vervolgens tot de vreemdelingendienst wendde met de mededeling dat verzoekers een geregistreerd partnerschap wilden aangaan is verzoeker meegedeeld dat verzoekster dan niet langer verplicht was om de mvv-procedure te volgen.
3. Verzoekers klagen erover dat de vreemdelingendienst hen ontoereikende informatie heeft verstrekt en hen niet heeft gewezen op de mogelijkheid van het aangaan van een geregistreerd partnerschap.
4. Verzoekers kunnen niet worden gevolgd in dit standpunt. De vreemdelingendienst mocht ervan uitgaan dat verzoekers hadden gekozen voor ongehuwd samenwonen en - in ieder geval nu nog - geen huwelijk of geregistreerd partnerschap wilden aangaan. Nu de mvv-procedure bovendien bij de Nederlandse ambassade in Boedapest in gang was gezet mocht de vreemdelingendienst er van uit gaan dat verzoekers door de ambassade op de hoogte waren gesteld van de toepasselijke regelgeving en de te volgen procedure. Toen bleek dat verzoekers een geregistreerd partnerschap wilden aangaan heeft de vreemdelingendienst verzoeker laten weten dat verzoekster na het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet langer mvv-plichtig zou zijn. De vreemdelingendienst is hiermee niet tekortgeschoten in zijn taak op het gebied van voorlichting.
De gedraging van de vreemdelingendienst is daarmee behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse ambassade, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, is gegrond ten aanzien van het verstrekken van toereikende informatie. De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst, die wordt aangemerkt als een klacht over de korpsbeheerder is niet gegrond.
Onderzoek
Op 25 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Hongarije en de heer K. te Delft, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassade te Boedapest en een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden. Bij brief van 19 november 2002 liet de Nationale ombudsman aan verzoekers weten dat nog geen onderzoek naar deze gedragingen werd ingesteld omdat op dat moment de klacht nog bij de minister van Buitenlandse Zaken in behandeling was. Bij brief van 10 december 2002 lieten verzoekers weten dat inmiddels een reactie op de klacht was ontvangen en dat zij zich niet konden verenigen met de reactie op de klacht. Bij brief van 27 januari 2003 lichtten verzoekers hun klacht toe. Op 28 maart 2003 lieten verzoekers weten dat zij zich evenmin konden verenigen met de reactie van de korpsbeheerder van 20 maart 2003 op de klacht over de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden die zij op 3 december 2002 hadden ingediend.
Vervolgens werd een onderzoek ingesteld naar de gedraging van de Nederlandse ambassade te Boedapest (Hongarije) en de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden. De gedraging van de Nederlandse ambassade te Boedapest werd daarbij aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken. De gedraging van de vreemdelingendienst werd aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag).
In het kader van het onderzoek werd de minister van Buitenlandse Zaken en de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Verzoekers maakten van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van de minister van Buitenlandse Zaken gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekster, van Hongaarse nationaliteit, wendde zich in september 2001 tot de Nederlandse ambassade te Boedapest (Hongarije) met een verzoek om informatie over de mogelijkheid om met haar Finse vriend in Nederland, verder te noemen verzoeker, te gaan samenwonen.
2. Op 6 maart 2002 diende verzoekster een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in bij de Nederlandse ambassade te Boedapest. Op 13 maart 2002 werd de aanvraag door de ambassade doorgeleid naar de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Na ontvangst van een bericht van 4 maart 2003 van de Visadienst, waarin werd vermeld dat het belang aan verzoeksters aanvraag was komen te vervallen omdat verzoekster inmiddels legaal verblijf in Nederland had, heeft de ambassade de aanvraag administratief buiten behandeling gesteld.
3. Bij brief van 14 oktober 2002 aan de ambassade klaagde verzoeker over de gebrekkige informatie die de ambassade aan verzoekster zou hebben verstrekt in verband met de door haar ingediende mvv-aanvraag. Met name had de ambassade nagelaten verzoekster te wijzen op de mogelijkheid om vrijstelling van het mvv-vereiste te verkrijgen, door in het huwelijk te treden met verzoeker of een geregistreerd partnerschap met verzoeker aan te gaan.
4. Bij brief van 22 oktober 2002 legde verzoeker dezelfde klacht voor aan de minister van Buitenlandse Zaken. De minister van Buitenlandse Zaken bevestigde bij brief van 29 oktober 2002 de ontvangst van de brief en deelde mee dat de brief ter beantwoording was doorgezonden naar de betreffende ambassade.
5. De ambassadeur reageerde bij brief van 27 november 2002 dat inderdaad een vrijstelling van het mvv-vereiste mogelijk was voor de huwelijkspartner of de geregistreerde partner van een gemeenschapsonderdaan en voorts dat de akte van partnerschap, opgemaakt door een Hongaarse notaris, niet voldeed aan het voor de mvv-vrijstelling vereiste “geregistreerde partnerschap”. De brief vervolgde met de mededeling dat, indien de ambassade verzoekster niet alle benodigde informatie heeft kunnen verstrekken en verzoekers zich hierdoor benadeeld voelden, zulks werd betreurd. Uitgelegd werd dat de ambassade in Boedapest weinig ervaring heeft met mvv-aanvragen als de onderhavige. De ambassadeur besloot zijn brief met het aanbieden van zijn oprechte verontschuldiging voor de geleden emotionele schade.
6. Naar aanleiding van de brief van 27 november 2002 werd vanaf 9 december 2002 per e-mail gecorrespondeerd tussen verzoeker en de ambassade in Boedapest. Verzoeker van zijn kant benadrukte daarin de plicht van de ambassademedewerkers om volledige informatie te verstrekken, om gemaakte vergissingen te erkennen en, als gevolg van door verzoekers geleden schade, een financiële vergoeding te overwegen. Van de kant van de ambassade werd uitgelegd dat op basis van de bij haar overgelegde informatie, verzoekster ten tijde van de indiening ervan over een mvv diende te beschikken en dat de spijtbetuiging van de ambassadeur niet moest worden opgevat als een erkenning van gemaakte fouten doch als het betreuren van de ontstane situatie en de als gevolg daarvan door verzoekers geleden emotionele schade.
7. Bij brief van 18 december 2002 klaagde verzoeker er bij de minister van Buitenlandse Zaken onder andere over dat de Nederlandse ambassade te Boedapest, de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn vriendin en hem niet juist hadden geïnformeerd over de te volgen toelatingsprocedure.
8. Bij brief van 23 januari 2003 reageerde de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze brief. Met betrekking tot de vraag of terecht gesteld was dat verzoekster diende te beschikken over een mvv verwees de minister naar de brief van 27 november 2002 waarin werd gesteld dat nu er op het moment van de mvv-aanvraag geen sprake was van een huwelijk dan wel van geregistreerd partnerschap tussen verzoekers, verzoekster niet was vrijgesteld van het mvv-vereiste. Met betrekking tot de klacht dat verzoekers niet juist waren geïnformeerd liet het hoofd Vreemdelingen- en Visumzaken weten begrip te hebben voor verzoekers irritatie over het gebrek aan duidelijkheid gecombineerd met de lange duur van de behandeling van de aanvraag. Voorts bleek op grond van de feiten dat verzoekster niet was uitgezonderd van het mvv-vereiste. Hij stelde dat het één van de taken van de Nederlandse ambassades en consulaten is om vreemdelingen te informeren over de voorwaarden en procedures met betrekking tot visa's en mvv's. In het geval van mvv-aanvragen echter wordt niet van hen verwacht dat zij uitgebreide informatie verschaffen, omdat de bevoegdheid om te beslissen op de mvv aanvragen en de relevante deskundigheid niet bij dit ministerie ligt maar bij de IND.
Het hoofd van de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken concludeerde dat de informatie die de Nederlandse ambassade in Boedapest had verstrekt niet onjuist was. Met betrekking tot de klacht dat verzoekers niet alle benodigde informatie hadden gekregen van de verschillende Nederlandse autoriteiten stelde hij dit te betreuren.
9. Verzoeker reageerde bij e-mail van 31 januari 2003 op de brief van 23 januari 2003. Hij reageerde op de mededeling dat het de verantwoordelijkheid is van de IND om uitgebreide informatie te geven over de verblijfsrechten gerelateerd aan het EU recht. Verzoekster stelde dat het volgens de IND juist de verantwoordelijkheid van elke ambassade is om deze informatie te verschaffen. Voorts liet verzoeker weten dat de registratie van het partnerschap in dit geval de sleutel tot de verblijfsstatus van verzoekster was. Er waren immers twee mogelijkheden. Ten eerste de aanvraag van een mvv gevolgd door een aanvraag van een verblijfsvergunning, welke procedure meer dan een jaar kon duren. Ten tweede de registratie van het geregistreerd partnerschap waarna de verblijfsprocedure slechts ongeveer een maand in beslag nam. Verzoeker liet weten dat zijn partner hem had verzekerd dat de ambassade niets had verteld over dit verschil, zelfs niet had laten weten dat bij een huwelijk vrijstelling gold van het mvv-vereiste.
10. Bij brief van 18 september 2002 klaagde verzoeker over de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag door de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden. Tevens klaagde hij erover dat hij niet was geïnformeerd over de stand van zaken in de mvv-procedure en de redenen van het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. Op 18 november 2002 klaagde verzoeker voorts over het uitblijven van verzending van het, voor inschrijving van het geregistreerd partnerschap, benodigde formulier (M46 formulier), naar de gemeente administratie in Delft.
11. Bij brief van 3 december 2002 deelde de commissaris van politie, plaatsvervangend chef Bureau Vreemdelingenpolitie, onder meer mee dat de klacht over de lange behandelduur gegrond was aangezien de behandelduur op dat moment acht maanden had geduurd waardoor de wettelijke behandelduur was overschreden.
De klacht over het opmaken van het M46-formulier achtte de commissaris van politie ongegrond omdat het formulier achttien dagen na ontvangst door de vreemdelingendienst was verzonden naar de gemeente Delft.
12. Bij brief van 3 december 2002 diende verzoeker opnieuw een klacht in bij de vreemdelingendienst. Verzoeker klaagde er onder meer over dat hij er niet in de eerste plaats op gewezen was dat het zijn partner was toegestaan zonder een mvv Nederland in te reizen en dat de ambassade in Boedapest weigerde de documenten op 6 maart 2002 in ontvangst te nemen waardoor op de datum van het aan hem geboden herstel, namelijk op 27 november 2002, de stukken inmiddels verouderd waren en de herstelperiode te kort was om aan nieuwe documenten te komen. Tevens vroeg hij om een redelijke compensatie voor het ongerief dat hij had ondervonden.
13. Bij brief van 20 maart 2003 reageerde de chef Bureau Vreemdelingenpolitie op de klacht. Hij deelde onder meer mee dat verzoeker bij indiening van de mvv-aanvraag niet had vermeld dat het ging om een geregistreerd partnerschap. Pas op 8 oktober 2002 had verzoeker aan één van de medewerkers te kennen gegeven dat hij van plan was een geregistreerd partnerschap aan te gaan, zodat het mvv-vereiste voor zijn partner kon komen te vervallen. Nu het M46-formulier tijdig door de vreemdelingendienst was verwerkt concludeerde de chef Bureau Vreemdelingenpolitie dat het aan verzoekers eigen onwetendheid en/of nalatigheid te wijten was dat zijn partnerschap niet eerder was geregistreerd en dat hij onnodig een mvv-procedure was begonnen. Hij achtte de klacht op dit punt ongegrond.
Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de documenten deelde de chef Bureau vreemdelingenpolitie mee dat het voor hem niet controleerbaar was welke stukken verzoekster bij de mvv-aanvraag bij de ambassade te Boedapest had aangeleverd en of de ambassade had geweigerd die stukken in ontvangst te nemen. Omdat op het moment van toetsing stukken ontbraken die aan de vreemdelingendienst behoorden te worden overgelegd, was volgens de chef terecht herstel verzuim geboden. De chef concludeerde dat hij de klacht niet kon beoordelen. De chef liet tenslotte weten dat hij uit begrip voor verzoekers beleving heeft gemeend daaraan tegemoet te komen door de aanvraag om een verblijfsvergunning van verzoekster met voorrang te behandelen. De verblijfsvergunning kon reeds één maand na de aanvraag, namelijk op 20 januari 2003, aan haar worden verleend.
14. Op 10 december 2002 liet verzoeker aan de Nationale ombudsman weten dat hij zich niet kon verenigen met de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op de klacht. Op 28 maart 2003 liet hij telefonisch weten zich evenmin te kunnen verenigen met de reactie van de chef Bureau vreemdelingenpolitie van de regionale politie Haaglanden op de klacht.
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekers staat samengevat onder Klacht.
C. Standpunt minister van Buitenlandse Zaken
1. De minister van Buitenlandse Zaken reageerde onder meer als volgt op de klacht:
“In reactie op de klacht van verzoekers over de ontoereikende informatie die de ambassade te Boedapest rond september 2001 en daarna zou hebben verstrekt over het vereiste om over een mvv te beschikken, wordt het volgende opgemerkt.
Over een bezoek van verzoekster aan de ambassade te Boedapest op enig moment voorafgaand aan de indiening van haar mvv-aanvraag op 6 maart 2002, kan de ambassade geen uitspraak (meer) doen. Bezoekers die alleen informatie komen vragen worden niet geregistreerd bij de ambassade.
Met welke vraag precies verzoekster zich in september 2001 tot de ambassade heeft gewend kan derhalve niet meer worden achterhaald. In haar relaas (in de brief d.d. 27 januari 2003; zie hiervoor onder A.14.; N.o.) spreekt verzoekster van een verzoek om informatie over de mogelijkheid voor haar om met haar Finse vriend in Nederland te gaan samenwonen. De ambassade zou haar toen een brochure getiteld 'Paid employment in the Netherlands' hebben overhandigd (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.). Een dergelijke reactie komt de ambassade onwaarschijnlijk voor. De ambassade beschikte op dat moment over de door de IND uitgegeven brochure 'The admission of EU citizens to the Netherlands' en overhandiging hiervan had, afgaande op het door verzoekster gewenste verblijfsdoel, voor de hand gelegen. Bovendien stond (en staat) een rek met alle IND-informatiebrochures voor de diverse verblijfsdoelen in de wachtruimte van de consulaire afdeling en bezoekers kunnen zich vrijelijk bedienen van de door hen gewenste informatie.
Afgaande op de stelling van verzoekster, dat de ambassade haar een brochure over het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland heeft overhandigd in reactie op haar verzoek om informatie, kan slechts worden geconcludeerd dat de betreffende ambassademedewerker de vraag van verzoekster heeft opgevat als een verzoek om informatie over de mogelijkheid om in Nederland te komen werken. Het stond verzoekster vrij om, op dat moment of op een later moment, de ambassade op deze -kennelijke- misvatting te wijzen en haar verzoek om informatie te verduidelijken.
De klacht dat de door de ambassade verstrekte informatie -voorafgaande aan of ten tijde van de indiening van de mvv-aanvraag- ontoereikend was, is begrijpelijk doch niet terecht. Zoals eerder gesteld (in de brief van 23 januari 2003 aan verzoeker, zie hiervoor onder A.8.; N.o.) beperkt de voorlichtingstaak van de ambassades en consulaten zich voor wat betreft de mvv-verlening tot de te volgen procedure. De voor beoordeling van mvv-aanvragen benodigde deskundigheid berust bij de IND. Dit geldt nog sterker waar het eventuele ontheffing van het mvv-vereiste betreft, zoals bijvoorbeeld het geval is voor gemeenschapsonderdanen en hun gezinsleden. Om die reden zijn door de IND voor ieder verblijfsdoel aparte brochures uitgegeven met daarin de belangrijkste informatie over de verblijfsvoorwaarden.
De brochure "The admission of EU citizens to the Netherlands” van januari 2002 (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.), die ten tijde van de mvv-aanvraag van verzoekster in gebruik was, wordt hierbij voor uw informatie overgelegd. De IND-brochures die vóór januari 2002 in gebruik waren, zijn niet meer voorhanden. De verblijfsvoorwaarden voor gemeenschapsonderdanen en hun gezinsleden zoals die in januari 2002 golden, zijn sedert 1998 van kracht en waren derhalve ook opgenomen in de brochures die de IND in 2001 in omloop bracht.
Ook de in deze brochure opgenomen informatie is niet op alle punten volledig, reden waarom de lezer wordt aangeraden -op de voorlaatste pagina van de brochure- om zich tot de IND te wenden voor meer gedetailleerde informatie. De benodigde telefoon- en faxnummers, evenals het e-mailadres, worden expliciet aangegeven.
De belangrijkste taak van de ambassades en consulaten in dit verband is een correcte voorlichting over de mvv-procedure. De ambassade mag daarbij afgaan op de feitelijke omstandigheden. De door verzoekster verstrekte feitelijke gegevens -zij gaf aan toelating in Nederland te wensen met het oog op verblijf bij haar Finse partner, met wie zij een relatie had, doch met wie zij niet was gehuwd en met wie geen geregistreerd partnerschap bestond- waren voor de ambassade aanleiding haar te adviseren een mvv aan te vragen. Met dit advies heeft de ambassade naar mijn mening correct gehandeld.
Gelet op het bovenstaande acht ik de klacht van verzoekers over het feit dat de ambassade te Boedapest hen niet heeft gewezen op de mogelijkheid voor verzoekster om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het mvv-vereiste, niet gegrond. De klachten van verzoekers bij de ambassade te Boedapest en bij de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van dit ministerie zijn correct afgehandeld. Verzoeksters klacht dat eerdere klachten niet gegrond zijn verklaard acht ik niet gegrond.”
2. Bij de brief van 27 juni 2003 was een afschrift gevoegd van e-mailcorrespondentie tussen de minister van Buitenlandse Zaken en verzoeker. Tevens was een exemplaar van de brochure “The admission of EU citizens to the Netherlands” van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bijgesloten.
D. standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden reageerde als volgt op de klacht:
“…In antwoord op uw brief d.d. 29 april 2003 inzake de klacht van (verzoekers; N.o.) vraag ik graag uw aandacht voor het volgende.
Ik heb de chef van het bureau Vreemdelingenpolitie gevraagd mij te informeren over de door u in uw brief genoemde onderdelen.
Ik heb kennisgenomen van de reactie d.d. 15 mei 2003 met daarbij gevoegd de antwoordbrief d.d. 20 maart 2003. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die antwoordbrief met name het gestelde onder punt Ad.1. Ik kan mij daar in vinden.
Tevens wil ik nog vermelden dat de chef van het bureau Vreemdelingenpolitie in zijn antwoordbrief aangeeft dat hij, uit begrip voor de beleving van klagers, hen tegemoet is gekomen door hun aanvraag met voorrang te behandelen, reden waarom op 20 januari 2003 de verblijfsvergunning kon worden afgegeven. Voor de overschrijding van de behandeltermijn van de klacht is aan klagers excuses aangeboden…”
2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een afschrift gevoegd van de chef Bureau Vreemdelingenpolitie aan de korpsbeheerder gedateerd 15 mei 2003. Daarin deelde hij de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
“Naar aanleiding van het schrijven van 29 april 2003 van de Nationale Ombudsman, waarin hij aangeeft, dat hij een klacht in behandeling heeft van (verzoekers; N.o.), die klagen over het feit dat verscheidene instanties, waaronder de Vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps Haaglanden:
1. hen niet op de juiste wijze heeft geïnformeerd tijdens de behandeling van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van (verzoekster; N.o.);
2. hun eerdere klacht hierover door bedoelde instanties, waaronder de Vreemdelingenpolitie Haaglanden, niet gegrond is verklaard, bericht ik u het volgende:
Vermelde klachtpunten zijn het afgelopen halfjaar tijdens de behandeling van 3 vorige klachten van (verzoeker; N.o.), uitputtend schriftelijk zowel telefonisch met hem besproken.
Ik geef u derhalve in overweging de Nationale Ombudsman hiervan op de hoogte te stellen en hem kortheidshalve te verwijzen naar bijgevoegde kopie van de afdoening van de 3e klacht van (verzoeker; N.o.).”
3. Als bijlage bij deze brief was een afschrift van de brief van 20 maart 2003 van de chef Bureau Vreemdelingenpolitie aan verzoeker gevoegd.
“…Naar aanleiding van uw brief van 3 december 2002, inhoudende klachten betreffende het feit:
1. dat u er niet in de eerste plaats op gewezen bent dat het uw partner was toegestaan zonder een machtiging tot voorlopig verblijf Nederland binnen te reizen;
2. dat de ambassade in Budapest weigerde de documenten op 6 maart 2002 in ontvangst te nemen waardoor op de datum van het aan u geboden herstel, namelijk op 27 november 2002, de stukken inmiddels verouderd waren en de herstelperiode van 14 dagen te kort was om aan nieuwe documenten te komen;
3. dat niemand u precies kon vertellen wat de wettelijke basis van de werkwijze van de Vreemdelingenpolitie is;
4. dat de medewerkster die u het herstel geboden heeft u zou hebben medegedeeld in opdracht van haar superieuren gehandeld te hebben.
bericht ik u het volgende:
Ad. 1:
De MVV-aanvraag is ingediend op 6 maart 2002. U hebt toen niet vermeld dat het ging om een geregistreerd partnerschap. Dat kon ook niet want u hebt pas op 8 oktober 2002 aan een van onze medewerkers te kennen gegeven dat u van plan was een geregistreerd partnerschap aan te gaan, zodat het MVV-vereiste voor uw partner kon komen te vervallen. Het M46 formulier waarop wij ons advies, over de inschrijving van uw geregistreerd partnerschap, aan de gemeentelijke basis administratie moeten uitbrengen hebt u ons pas op 4 november 2002 toegestuurd. Nadat het formulier door ons verwerkt was is het na 18 dagen op de gebruikelijke wijze opgestuurd naar de gemeente Delft. Op 25 november 2002 is het formulier door de gemeente Delft verwerkt en is uw partnerschap aldaar ingeschreven. Het is derhalve aan uw eigen nalatigheid en/of onwetendheid te wijten dat uw partnerschap niet eerder is geregistreerd en dat u onnodig een MVV-procedure hebt opgestart. Op grond van het vorenstaande acht ik uw klacht op dit punt ongegrond.
Ad. 2:
Het is voor mij niet controleerbaar welke stukken uw partner bij de MVV-aanvraag bij de ambassade in Budapest heeft aangeleverd en of de ambassade geweigerd heeft die stukken in ontvangst te nemen. Op het moment van toetsing van het dossier ontbraken daarin documenten die aan ons behoren te worden overgelegd daarom is aan u terecht herstel geboden. Of de gevraagde documenten reeds in uw bezit waren maar door de tijdsruimte, tussen de aanvraag en het moment van het geboden herstel, verouderd zijn geraakt, kan ik niet beoordelen.
Ad. 3:
De taken en de werkwijze van de Vreemdelingenpolitie zijn bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 geregeld. De belangrijkste bepalingen, die op uw situatie van kracht zijn zijn terug te vinden in Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000, het Voorschrift Vreemdelingen 2000, de Wet arbeid Vreemdelingen en het Verdrag betreffende de Europese Unie. In de bijgevoegde bijlage kunt u bijzonderheden lezen over de vindplaatsen van genoemde wettelijke regelingen en de begripsbepalingen. Ik hoop hiermede uw vraag (geen klachtpunt), naar tevredenheid te hebben beantwoord.
Ad. 4:
Het is in Nederland bij wet geregeld dat alle ambtenaren hun werkzaamheden verrichten in ondergeschiktheid aan het boven hun gestelde gezag. Dat onze medewerkster dat aan u heeft trachten duidelijk te maken, stel ik zeer op prijs. Dit klachtpunt acht ik derhalve ongegrond.
Tenslotte heeft u gevraagd om een redelijke compensatie voor het ongerief dat u hebt ondervonden. Uit begrip voor uw beleving heb ik gemeend daaraan tegemoet te moeten komen door de aanvraag voor een verblijfsvergunning van uw partner met voorrang te laten behandelen. Daarom kon reeds 1 maand na haar aanvraag, namelijk op 20 januari 2003, de verblijfsvergunning aan haar worden verleend. Dat is ruim binnen de wettelijke termijn van 6 maanden.
Door het toegenomen aantal klachten ben ik helaas genoodzaakt prioriteiten te stellen bij de afhandeling van de klachten. De maand voorafgaande aan uw klacht had ik reeds 2 klachten van u afgedaan waarin reeds op verscheidene van uw, opnieuw geuite grieven, was ingegaan. De prioriteit die aan uw 3e klacht werd toegekend heeft er helaas toe geleid dat de klacht niet binnen de aangekondigde 9 weken kon worden afgehandeld. Daarvoor bied ik u bij deze mijn verontschuldigingen aan…”
Achtergrond
1. Vreemdelingenwet 2000
Artikel 1
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. gemeenschapsonderdanen
1. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het
Verdrag tot oprichting van de Europese Unie gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven ;
2. familieleden van de onder 1. genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;”
Artikel 16
“1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.”
Artikel 17
“1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:
a de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;
b de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a.;”
2. Vreemdelingencirculaire 2000 Deel B 1.2.1
In de Vreemdelingencirculaire Deel B 1.2.1. staat een toelichting per vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17 van de wet:
“ad a. Deze landen zijn: Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Japan, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zweden en Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein).
ad b. Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU of EER, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e) of kind van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vreemdelingenwet);”
3. Vreemdelingencirculaire 2000 Deel B10.5.1.2
“De partner, indien er sprake is van geregistreerd partnerschap
Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan de partner van een gemeenschapsonderdaan zijn de regels vermeld in B2 Vreemdelingencirculaire van toepassing. Door het aangaan van een geregistreerd partnerschap, wordt de partner voor de Vreemdelingenwet gelijkgesteld aan een echtgeno(o)t(e). In dat geval is de partner van de gemeenschapsonderdaan voor Nederlands recht gelijkgesteld aan de huwelijkse partner en heeft die partner op grond van deze gelijkstelling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.
Het aan de partner verleende verblijfsdocument op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet kan in dat geval worden omgewisseld voor een verblijfsdocument, waaruit het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.”
4. brochure “The admission of EU citizens to the Netherlands”
In de brochure “The admission of EU citizens to the Netherlands” staat onder 2. “Who should read this brochure?” vermeld dat deze brochure informatie bevat voor EU-burgers die willen verblijven in Nederland. Vervolgens staan de landen opgenoemd die zijn aangesloten bij de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte. Daarna staat vermeld:
“If you have the nationality of one of these countries, or you are a familymember of a person who has the nationality of one of the countries mentioned, but you yourself do not have the nationality of an EU/EEA country, you are nonetheless considered to be an EU citizen and this brochure therefore also covers your residence rights in the Netherlands.”
Onder 5. “which rules apply to your stay in the Netherlands” staat onder e “family members” vermeld dat gezinsleden van EU-onderdanen die in Nederland wonen ook recht op verblijf in Nederland hebben. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende categoriën: echtgenoot of geregistreerde partner, kinderen jonger dan 21 jaar, bloedverwanten van in op gaande en neergaande lijn die financieel worden onderhouden door de EU-onderdaan. Daarnaast is vermeld dat in het geval er geen sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap er als extra voorwaarde geldt dat de EU-onderdaan over voldoende inkomen beschikt en dat een ziektekostenverzekering is afgesloten voor de partner.)
5. Brochure “Paid employment in the Netherlands”
De brochure is bestemd voor vreemdelingen die voor een periode langer dan drie maanden willen werken in Nederland en beschrijft de regels en de procedure die gevolgd moet worden.
In deze brochure staat op pagina 7 vermeld:
“If you wish to work in the Netherlands for more than three months, whether or not you need to have an mvv depends on your nationality. If you are a national of a European Union country or of Australia, Canada, Japan, Liechtenstein, Monaco, New Zeland, Norway, Vatican city, The USA or Switzerland, you do not need to apply for an mvv”. In this case continue reading from Section 7 `what do I need to do on arriving in the Netherlands?'. If you are not a national of any of these countries, and wish to work in the Netherlands for more than three months, you must apply for an MVV.”
6. Wet geregistreerd partnerschap
Op 5 juli 1997 is de Wijzigingswet Boek 1 Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opneming bepalingen voor het geregistreerd partnerschap) aangenomen. De wet is in werking getreden op 1 januari 1998 (Besluit van 17 december 1997, stb.1997, 661).
Het geregistreerd partnerschap heeft bijna alle rechtsgevolgen van een huwelijk. De belangrijkste verschillen tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk zijn dat het huwelijk tot voor kort alleen opengesteld was voor twee personen met verschillend geslacht terwijl het geregistreerd partnerschap ook voor personen van hetzelfde geslacht is opengesteld en dat geregistreerd partnerschap geen afstammingsrechtelijke gevolgen heeft.