Verzoeker klaagt er over dat (een) ambtena(a)r(en) van het regionale politiekorps Utrecht hem niet heeft/hebben gehoord inzake een ongeval, waarbij verzoeker op 21 december 2001 als slachtoffer betrokken was.
Beoordeling
Algemeen
Verzoeker reed op 21 december 2001 in de namiddag bij slecht weer op zijn fiets op de X-straat te Amersfoort. Ter hoogte van een benzinestation reed een bromfiets achter op hem in. Verzoeker en de bromfietser kwamen bij het incident ten val. Bij zijn val had verzoeker licht letsel aan zijn rug en nek opgelopen. Verzoeker werd per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis en kon dezelfde avond het ziekenhuis weer verlaten.
I. Bevindingen
1.1. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht hem niet heeft gehoord inzake een ongeval, waarbij verzoeker op 21 december 2001 als slachtoffer betrokken was.
1.2. Verzoekers lezing, zoals weergegeven in het verzoekschrift en in een brief van 27 januari 2003, gericht aan de politie, is als volgt. Verzoeker stelt dat hij als fietser het slachtoffer is geworden van een aanrijding, doordat een bromfietser achter op zijn fiets is ingereden. Verzoeker geeft aan dat de bromfietser onder invloed van alcohol verkeerde. Door het ongeval heeft verzoeker schade geleden. Verzoeker stelt dat zijn fiets en kleding zijn beschadigd en dat zijn (klik)achterlicht en bril kwijt zijn geraakt.
Voorts heeft verzoeker aangegeven dat hij na het ongeval een behandeling in het ziekenhuis heeft ondergaan. Dezelfde dag is hij weer naar huis gegaan. Verzoeker geeft aan dat hij dezelfde avond is benaderd door een hoofdagent, genaamd S., die telefonisch de zaak wilde afhandelen. Verzoeker stelt dat er uiteindelijk een afspraak is gemaakt voor februari 2002 en dat hij deze afspraak wegens pijnklachten vervolgens heeft afgezegd. Verzoeker geeft aan dat hij bij de afzegging heeft meegedeeld dat hij bereid was een nieuwe telefonische afspraak te maken, dat de politie bij hem langs kon komen en dat een nieuwe afspraak op het politiebureau kon worden gemaakt, overigens met het risico dat hij deze - gezien zijn conditie - zou afzeggen. Verzoeker zou vervolgens herhaaldelijk telefonisch contact hebben gezocht met de politie, en daarbij nooit zijn teruggebeld. Uiteindelijk kwam hij erachter dat de politie reeds in februari 2002 in een mutatie had vastgelegd dat hij geen verklaring wenste af te leggen, en dat de zaak naar justitie was gestuurd.
2.1. De Nationale ombudsman legde de klacht ter reactie voor aan de korpsbeheerder. De Nationale ombudsman verzocht de korpsbeheerder daarbij de voorschriften uit de Aanwijzing Verkeersongevallen van het College van procureurs-generaal, in werking getreden op 1 oktober 2000 (zie achtergrond), te betrekken. De korpsbeheerder schreef vervolgens in haar reactie - verwijzend naar een rapportage van de districtschef - dat zij de klacht niet gegrond acht.
2.2. De districtschef schreef in zijn rapportage verwijzend naar een gespreksverslag met S. - voor zover van belang - dat het niet bekend is geworden of S. verzoeker op dezelfde avond van het ongeval thuis had gebeld om de zaak af te handelen. Wel kan het zijn dat S. dezelfde avond van het ongeval telefonisch contact heeft gehad met verzoeker om te informeren naar zijn conditie.
Voorts is volgens de districtschef gebleken dat klager de afspraak met S., welke stond geagendeerd voor 7 februari 2002 om 16.00 uur, telefonisch had afgezegd via de afdeling service. Daarbij had hij meegedeeld dat hij geen verklaring wenste af te leggen. S. had tot die datum verschillende malen gepoogd contact te leggen met verzoeker, hetgeen niet lukte. Toen het hem gelukte met verzoeker in contact te treden, werd de afspraak voor 7 februari 2002 vastgelegd. Uiteindelijk werd op 13 maart 2002 gemuteerd dat in overleg met de politieparketsecretaris was besloten van de aanrijding geen proces-verbaal op te maken, omdat klager geen verklaring wilde afleggen en slechts gering letsel had.
2.3. Op 12 november 2003 sprak de districtschef met S. over de door verzoeker bij de Nationale ombudsman ingediende klacht. S. verklaarde toen over het ongeval dat verzoeker licht letsel aan rug en nek had en dat hij deswege met de ambulance werd vervoerd naar het ziekenhuis. Volgens S. was bij het onderzoek ter plaatse gebleken dat verzoeker zonder verlichting had gereden, hetgeen voor S. de reden vormde beide betrokkenen als verdachte te horen. Van het ongeval waren geen getuigen en van alcoholgebruik was geen sprake. Ter plaatse hoorde hij de bromfietser. De aanrijding werd op 21 december 2001 in BPS gemuteerd. S. verklaarde verder dat het goed mogelijk was dat hij verzoeker nog op de avond van het ongeval had gebeld, om te informeren hoe het met hem ging, gezien het feit dat hij met letsel was afgevoerd. S. kan zich dit echter niet meer herinneren. S. kan zich wel goed herinneren dat hij op 10 januari 2002 telefonisch contact had met verzoeker, dit met de bedoeling om een verklaring van hem op te nemen over de aanrijding. Verzoeker gaf toen aan dat hij eerst contact wenste met zijn advocaat, alvorens hij naar het bureau zou komen. Verzoeker zegde toe met zijn advocaat naar het bureau te zullen komen en dat hij S. nog dezelfde week zou bellen voor een afspraak. Verzoeker nam vervolgens geen contact op. S. had daarom zelf vervolgens getracht verzoeker telefonisch te bereiken, en sprak bij verzoekers afwezigheid verzoekers moeder. Op 4 februari 2002 sprak hij verzoeker telefonisch. Toen werd de afspraak gemaakt dat verzoeker op 7 februari 2002 om 16.00 uur een verklaring zou komen afleggen in het politiebureau te Amersfoort. Volgens S. kwam verzoeker die dag niet opdagen en heeft hij nog op verzoeker gewacht. Medewerkers van de afdeling service deelden hem later mee dat verzoeker telefonisch had doorgegeven dat hij geen verklaring wilde afleggen. S. weet niet meer welke medewerker hem dat had verteld, noch op welke datum dit plaatsvond. Op 25 februari 2002 legde hij de gang van zaken vast in een ambtelijk verslag. Omdat verzoeker geen verklaring wenste af te leggen en gering letsel had, werd in overleg met de politieparketsecretaris besloten van de aanrijding geen proces-verbaal op te maken, hetgeen op 13 maart 2003 in BPS middels een mutatie werd vastgelegd.
Van de aanrijding is wel een registratieset opgemaakt, maar S. kan zich niet meer herinneren op welke datum.
3.1. Tijdens zijn onderzoek ontving de Nationale ombudsman van de korpsbeheerder de mutaties en de registratieset die naar aanleiding van het ongeval waren opgemaakt.
In een op 21 december 2001 opgemaakte mutatie staat onder meer het volgende vermeld:
"1. tijd 2. waar 3. toedracht 4. gevolgen 5. maatregel
1. Op vrij 21 december 2001, omstreeks 17.12 uur.
2. Op de X-str. te A'foort.
3. VE (verdachte; N.o.) H., k.u.d.r. A'foort en g.i.d.r. X, rijdt met zijn bromfiets achterop (zonder licht) fietsende VE J.
4. VE J. licht letsel aan rug en nek. Voorts beide voertuigen wat schade. VE J. is naar de Lichtenberg gebracht.
5. Registratieset opgemaakt."
3.2. In de naar aanleiding van het ongeval opgemaakte registratieset staat onder meer vermeld dat het ongeval tussen verzoeker en H. een kop/staartbotsing tussen rijdende voertuigen betrof, dat H. zich voortbewoog op een bromfiets en verzoeker op een fiets, dat verzoeker niet verzekerd was, dat de bromfiets aan de voorzijde beschadigd was en dat verzoekers fiets rondom schade had. Verder is bij 'lichtgesteldheid' aangegeven dat het duister was en aangaande de verdere situatie ter plaatse dat de wegverlichting brandde, dat het regende en dat het wegdek nat of vochtig was. Voorts staan bij de slachtoffergegevens verzoekers personalia vermeld en is aangegeven dat verzoeker als verdachte deelnam aan het verkeer. Ook staat bij de slachtoffergegevens vermeld dat verzoeker gewond was, last van nek en rug had en was vervoerd naar het ziekenhuis. De getuigengegevens zijn op de registratieset blanco gelaten.
Onder het kopje 'beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval' is ten slotte het volgende beschreven:
"Betrokkene 1 (H.; N.o.) reed over de parallelrijbaan van de X-straat, komende uit de richting Amersfoort. Voor hem in dezelfde richting reed betrokkene 2 (verzoeker; N.o.).
Opeens zag betrokkene 1 dat betrokkene 2 voor hem reed, zonder dat betrokkene 2 zijn verlichting voerde. Op dit moment was betrokkene 1 niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding met vermelde schade."
3.3. Op 10 januari 2002 legde H. als verdachte ten overstaan van S. een verklaring af.
Hij verklaarde over de aanrijding onder meer dat het die avond slecht weer was, dat het regende en flink waaide, dat hij zijn verlichting voerde en dat hij 40 à 45 kilometer per uur reed. Voorts verklaarde hij dat hij vergezeld was van een vriend, rijdend op een snorbrommer. Deze vriend reed naast of achter hem. Volgens H. reed verzoeker zonder licht. H. kon verzoeker daarom - mede door het slechte weer - niet tijdig zien. Op het moment dat hij verzoeker had waargenomen reed deze één à twee meter voor hem uit. Ondanks dat H. hard remde raakte hij verzoeker, waardoor beiden ten val kwamen. Door de val waren zowel de brommer als de fiets beschadigd. De fietser werd naar het ziekenhuis gebracht.
3.4. In een proces-verbaal van bevindingen van 25 februari 2002, beschreef betrokken ambtenaar S. nogmaals zijn bevindingen omtrent het ongeval. Hij stelde dat het slecht weer was en dat het donker was. Voorts staat daarin vermeld dat door deze weersgesteldheid en doordat - volgens de bestuurder van de bromfiets - verzoeker geen achterverlichting voerde, de bromfietser de fietser te laat had opgemerkt. S. geeft aan dat hij door deze omstandigheden beide bestuurders als verdachte wilde horen. Over de uitnodiging richting verzoeker daartoe, vermeldt hij onder meer het volgende:
"Op 10 januari 2002 omstreeks 17.44 had ik telefonisch contact met verdachte J. en wilde van hem een verklaring opnemen betreffende eerder genoemde aanrijding.
Verdachte J. verklaarde echter dat hij eerst contact met zijn advocaat wilde opnemen voordat hij ook maar een verklaring wilde afleggen. Met verdachte J. heb ik afgesproken dat hij direct na het contact met zijn advocaat (dat dezelfde week nog zou zijn) een afspraak met mij zou maken om een verklaring af te leggen.
Daar verdachte J. geen contact met mij had opgenomen heb ik vervolgens op 4 februari 2002 omstreeks 17.56 uur wederom telefonisch contact met hem gehad. Wij maakten de afspraak dat hij op 7 februari 2002 te 16.00 uur naar het bureau van politie zou komen om een verklaring af te leggen.
Op 7 februari 2002 verscheen verdachte niet aan het bureau van politie. Via medewerkers van de afdeling service kreeg ik te horen dat hij had afgebeld en dat hij toch geen verklaring wilde afleggen."
3.5. Op 13 maart 2002 muteerde een ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht dat in opdracht met de politieparketsecretaris was besloten geen proces-verbaal op te maken, daar verzoeker geen verklaring wenste af te leggen en slechts gering letsel had opgelopen bij het ongeval.
4.1. Betrokken ambtenaar S. reageerde telefonisch op de klacht van verzoeker bij de Nationale ombudsman. Hij gaf onder meer aan dat verzoeker zonder verlichting had gereden en dat dit een constatering ter plaatse was. Gezien dit feit wilde hij beide betrokkenen als verdachte horen. Uit niets kon hij afleiden dat betrokkene H. zou hebben verkeerd onder invloed van alcohol. Een ademtest heeft hij daarom niet afgenomen. Het kan zijn dat hij verzoeker de avond van het ongeval nog telefonisch had gesproken. Daarna heeft hij verzoeker nog enkele malen gebeld, doch kreeg toen slechts zijn moeder aan de lijn. Op 10 januari 2002 had hij telefonisch contact met verzoeker om van hem een verklaring af te nemen. Verzoeker gaf toen aan dat hij telefonisch geen verklaring wilde afleggen en dat hij eerst zijn advocaat wenste te spreken. Hij zou daartoe nog dezelfde week contact met de advocaat opnemen. De afspraak die verzoeker toen met S. had gemaakt kwam hij niet na. Op 4 februari 2002 deelde verzoeker hem mee dat zijn advocaat niet mee kon komen. Op een nieuwe afspraak, welke was geagendeerd voor 7 februari 2002, verscheen verzoeker wederom niet. Via de afdeling service had S. vernomen dat verzoeker zich had afgemeld met de mededeling dat hij geen verklaring wilde afleggen.
4.2. Op 16 februari 2004 legde S. telefonisch een verklaring af tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. Hij verklaarde onder meer dat hij verzoeker had gesproken op de plaats van het ongeval. Verzoeker was toen aanspreekbaar. Omdat verzoeker met de ambulance zou worden vervoerd, wilde S. verzoeker ter plaatse niet uitgebreid horen. De bromfietser had ter plaatse tegen S. gezegd dat verzoeker geen licht voerde. S. heeft dit ter plaatse aan verzoeker voorgelegd. Verzoeker was het met die visie niet eens. S. kan zich niet herinneren dat verzoeker - zoals verzoeker zelf stelt - een klikachterlicht voerde dat door de aanrijding was zoekgeraakt. Volgens S. zou het kunnen zijn dat de dynamo van verzoekers fiets door het slechte weer niet goed werkte en dat daardoor wellicht het achterlicht niet had gebrand. S. heeft ter plaatse niet onderzocht welk van beide lezingen de juiste was. Gezien het voorgevallene en gezien de lezing van de bromfietser, wilde S. beiden als verdachte horen en zodoende uitzoeken welke lezing juist was. S. had verzoeker ter plaatse ingelicht van het feit dat hij als verdachte zou worden gehoord. Verzoekers lezing staat niet op de registratieset, omdat S. verzoeker als verdachte zou horen. Een dag na het ongeval nam S. telefonisch contact op met verzoeker. Omdat deze toen niet aanspreekbaar was, heeft hij nog een aantal malen telefonisch contact gezocht met verzoeker, waarbij hij verzoekers moeder aan de lijn kreeg. Toen het uiteindelijk lukte telefonisch contact te krijgen met verzoeker om hem als verdachte te horen, wenste deze eerst zijn advocaat te spreken. Later werd een afspraak afgezegd, omdat de advocaat was verhinderd. Op een nieuwe afspraak kwam verzoeker vervolgens niet opdagen. S. kan zich niet meer precies herinneren wat voor letsel verzoeker had.
Het kan zijn dat er geen verklaring van de vriend van betrokkene H. op de registratieset staat, omdat deze achter op de brommer van H. zat en daarom niet veel kan hebben gezien van het voorval.
5. Verzoeker gaf in een zeer uitgebreide reactie op het standpunt van de korpsbeheerder aan dat de politie feiten verdraait en liegt. Volgens verzoeker heeft de politie besloten niets te doen met de zaak waarin hij betrokken was, en hem aan het lijntje gehouden. Het is volgens verzoeker niet waar dat hij ooit heeft gezegd niets meer met de zaak te maken te willen hebben, temeer niet nu hij juist al twee jaar met de zaak bezig is. Verzoeker geeft voorts aan dat zijn enige fout wordt gevormd door het feit dat hij afspraken heeft verzet wegens medische redenen. Dat doet hij echter niet alleen bij de politie. Hij moet daarmee leren leven en - volgens verzoeker - anderen ook.
Over het ongeval verklaart hij dat hij op de dag van het ongeval niet bij machte was mee te werken, omdat hij in een shocktoestand verkeerde. Hij werd naar het ziekenhuis afgevoerd en is daar zelf nog dezelfde avond weggegaan, terwijl men hem daar langer wilde houden. Hoewel het voor hem belangrijk is dat hij zijn schade vergoed krijgt, is zijn recht zijn belangrijkste drijfveer.
Verzoeker geeft verder aan dat hij niet dezelfde avond van het ongeval is gebeld, wellicht heeft de politie zijn moeder gesproken: verzoeker lag zelf nog in het ziekenhuis. Pas enige tijd later heeft de politie hem gebeld als reactie op verzoeken van hem daartoe. In dezelfde reactie schrijft verzoeker dat de politieambtenaar 's avonds telefonisch had gezegd dat hij eigenhandig de zaak zou afsluiten, indien het opmaken van een proces-verbaal te lang zou duren. Verzoeker geeft aan dat hij op dat moment thuis was.
Anderzijds schrijft verzoeker verder in zijn reactie dat de politieambtenaar hem thuis had gebeld om informatie van verzoekers zijde te vergaren. Omdat verzoeker het koud had, pijn ondervond en geen goede conditie had en het al laat was, werd er een afspraak gemaakt voor een later contact. Verzoeker stelt dat hij deze afspraak heeft afgezegd wegens pijn en andere klachten. Verzoeker heeft bij zijn afzegging verzocht door te geven dat hij was verhinderd en dat S. kon bellen voor een nieuwe afspraak. S. was zelf niet aanwezig. Verzoeker stelt dat daarmee de ellende begon. S. heeft volgens verzoeker de zaak gesloten en onterecht aangegeven dat verzoeker geen verklaring wenste af te leggen. Verzoeker geeft aan dat hem over de afwikkeling van het ongeval nooit een beslissing of bericht is gestuurd.
Met betrekking tot de aanleiding tot het ongeval ontkent verzoeker dat hij zonder licht heeft gereden. Zijn achterlicht is van zijn fiets gevallen doordat de bromfiets hem aan de achterzijde had geraakt.
II. Beoordeling
6. Het College van procureurs-generaal heeft regels opgesteld met betrekking tot de afhandeling van verkeersongevallen door de politie. Deze regels, zoals die ten tijde van het ongeval van toepassing waren, zijn vastgelegd in de "Aanwijzing verkeersongevallen" (zie achtergrond). In deze richtlijn is aangeduid in welke gevallen politieambtenaren kunnen volstaan met het opmaken van een registratieset en in welke gevallen tevens proces-verbaal dient te worden opgemaakt.
7. Volgens de Aanwijzing dient proces-verbaal van een aanrijding te worden opgesteld wanneer bij een verkeersongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. Verder schrijft de Aanwijzing voor dat proces-verbaal wordt opgemaakt indien het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan. Dit betekent volgens de Aanwijzing dat indien een betrokkene van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Van het opmaken van proces-verbaal kan worden afgezien als later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is. De behandeld politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of de behandeld arts.
Voorts bepaalt de Aanwijzing dat indien op de plaats van het ongeval wordt getwijfeld of ter zake van het ongeval proces-verbaal moet worden opgemaakt, het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk wordt afgerond. Daarmee wordt voorkomen dat gegevens, die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan.
8. De betrokken ambtenaar heeft verklaard dat hij van het ongeval proces-verbaal wilde opmaken en zowel verzoeker als de andere bij het ongeval betrokken persoon als verdachte wilde horen. Dat hij verzoeker als verdachte wilde horen, werd ingegeven door de lezing van de andere betrokkene, inhoudende dat verzoeker zonder licht had gereden.
9. Hier zij reeds opgemerkt dat S. op grond van de Aanwijzing achteraf in het geheel had kunnen afzien van het opmaken van proces-verbaal, en daarmee het horen van verzoeker als verdachte. Daartoe is van belang dat verzoeker op dezelfde dag dat hij naar het ziekenhuis was vervoerd, het ziekenhuis weer heeft verlaten en dat geen sprake is geweest van een ongeval waarbij de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. Voor zover verzoeker bedoelt te klagen dat hij in dit opzicht niet is gehoord, moet worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk is.
10. Wel diende S. op grond van de Aanwijzing een registratieset op te maken, hetgeen ook is geschied.
Een registratieset is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie achtergrond). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten worden gebaseerd op vaststaande feiten of op de bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vast staat wie schuldig is aan de aanrijding, verdient het de aanbeveling dat in de registratieset de lezingen van elk der partijen - kort - worden weergegeven.
11. In de registratieset staat onder "beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval" vermeld dat betrokkene 1 (de bromfietser) had gezien dat betrokkene 2 (verzoeker) zonder licht had gereden. Tevens staat daarin vermeld dat daardoor een aanrijding ontstond, waaruit schade was ontstaan.
Deze lezing betreft slechts de lezing van betrokkene 1. Verzoekers lezing is niet in de registratieset opgenomen terwijl verzoeker, blijkens de verklaring van S. van 16 februari 2004, ter plaatse reeds had aangegeven dat hij de lezing van de andere betrokkene had betwist.
Het is op grond van het hierboven bij punt 10 vermelde niet juist dat deze lezing niet in de registratieset is opgenomen. Dit klemt temeer nu op grond van de Aanwijzing ter plaatse een sporenonderzoek had moeten plaatsvinden. Tevens had van de aanwezige getuige, de vriend van betrokkene 1., een verklaring moeten worden opgenomen. Het stond immers direct na het ongeval nog niet vast of verzoeker in het ziekenhuis een behandeling zou ondergaan waartoe hij in het ziekenhuis zou blijven. Uit de verklaring van S. zoals hij die telefonisch heeft afgelegd tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman blijkt dat een zodanig onderzoek ter plaatse niet had plaatsgevonden. De juistheid van verzoekers verweer had echter via een onderzoek ter plaatse direct kunnen worden geverifieerd. Nu dit ten onrechte is nagelaten, had ook zo bezien ten minste kunnen worden verwacht dat verzoekers lezing wel in de registratieset was vermeld. Voor zover verzoeker bedoelt te klagen, dat zijn lezing niet in de registratieset is opgenomen, moet worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk is.
12. Ten overvloede zij het volgende opgemerkt.
Verzoeker stelt in diverse brieven dat hij op de plaats van het ongeval veel pijn had en niet in staat was te verklaren. Uitgaande van deze visie en los van de vraag of verzoekers lezing van het ongeval in de vorm van een proces-verbaal dan wel ten behoeve van de registratieset had moeten worden opgenomen, geldt dan het volgende.
Vast staat dat verzoeker bij de telefonische contacten die hij met S. had, heeft aangegeven dat hij geen verklaring kon afleggen - volgens S. omdat hij eerst met zijn raadsman wilde spreken, volgens verzoeker omdat hij lichamelijke belemmeringen voelde - en daarbij heeft gemeld dit op een andere datum te willen doen. Voorts staat in deze context op grond van het in het proces-verbaal van 25 februari 2002 vermelde vast dat S. op 10 januari 2002 en 4 februari 2002 contact met verzoeker heeft gehad. Tevens staat vast dat S. uiteindelijk op 7 februari 2002 via de afdeling service vernam dat verzoeker geen verklaring wilde afleggen. S. heeft dit zodanig geïnterpreteerd dat verzoeker in het geheel geen verklaring wilde afleggen. Dit is volgens de Nationale ombudsman niet juist. Het had in de rede gelegen dat S. de informatie die hij via de afdeling service had verkregen, zelf bij verzoeker zou hebben geverifieerd. Nu hij dit heeft nagelaten en zich heeft verlaten op de juistheid van de informatie van de afdeling service, kan niet worden gezegd dat hij voldoende doortastend heeft opgetreden.
13. Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding om de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht in overweging te geven het registratieformulier in die zin aan te passen dat in rubriek 8 ("beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval") naast de lezing van bromfietser H., ook de lezing van verzoeker met betrekking tot de toedracht van de aanrijding wordt vermeld.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond ten aanzien van het niet opnemen van verzoekers lezing in de registratieset en niet gegrond ten aanzien van het niet horen van verzoeker als verdachte.
Aanbeveling
In een registratieset moet het gaan om geconstateerde gegevens. Eventuele conclusies moeten worden gebaseerd op vaststaande feiten of op de bijzondere wetenschap van degene die het registratiesetformulier invult.
Nu ten gevolge van de verschillen tussen de lezingen van verzoeker en de bromfietser en het feit dat verder onderzoek ter plaatse niet heeft plaatsgevonden, onvoldoende is komen vast te staan door wiens schuld het ongeval werd veroorzaakt, wordt de beheerder van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek in overweging gegeven de registratieset in die zin aan te passen dat in rubriek 8 van de registratieset ("beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval"), naast de lezing van de bromfietser, ook verzoekers lezing met betrekking tot de toedracht van het ongeval wordt vermeld.
Bij brief van 1 juli 2004 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman weten de aanbeveling op te volgen: verzoekers lezing van de toedracht van het ongeval zal in de registratieset worden vermeld.
Onderzoek
Op 12 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. uit X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar verzoekers klacht werd nog geen onderzoek ingesteld, omdat het de Nationale ombudsman was gebleken dat de klacht nog in behandeling was bij het regionale politiekorps Utrecht.
Op 18 augustus 2003 ontving de Nationale ombudsman opnieuw een brief van verzoeker, waarin hij meedeelde dat hij alsnog een onderzoek wenste door de Nationale ombudsman. Naar de gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd daarop een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Verder is de betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de betrokken ambtenaar gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschriften van 10 maart 2003 (ontvangen op 12 maart 2003) en 18 juni 2003 (ontvangen op 18 augustus 2003).
2. Verzoekers klaagschrift van 27 januari 2003, gericht aan het regionale Politiekorps Utrecht, district Eemland Zuid.
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 17 oktober 2003.
3. Standpunt van de korpsbeheerder van 11 december 2003, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages, mutatierapporten, processen-verbaal en de registratieset.
4. Reactie van verzoeker van 5 januari 2004 (ontvangen op 15 januari 2004).
5. Verklaring van betrokken ambtenaar S. van 16 februari 2004.
6. Aanwijzing Verkeersongevallen, geldend van 1 oktober 2000 tot 1 januari 2002.
Bevindingen
Zie Beoordeling.
Achtergrond
Aanwijzing verkeersongevallen
(Aanwijzing in de zin van artikel 130, lid 4 Wet RO van het College van procureurs-generaal, geldend van 1 oktober 2000 tot 1 januari 2002):
"1. Definities
verkeersongeval: een ongeval dat zich tussen verkeersdeelnemers of tussen verkeersdeelnemer en een stilstaand object voordoet.
registratieset: formulier dat door behandelende politiemensen opgemaakt wordt indien zij een aanrijding opnemen. In het formulier worden gegevens van voertuigen, betrokkenen en aanrijdingen opgenomen, inclusief een situatietekening.
proces-verbaal: ambtelijk verslag van een aanrijding opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM, waarin naast gegevens over de aanrijding eventuele strafbare gedragingen genoemd staan.
2. Geen proces-verbaal
In beginsel (zie de uitzonderingen genoemd in par. 4) wordt geen proces-verbaal opgemaakt in geval van licht letsel en zeer lichte schade. Bij licht letsel kan gedacht worden aan een blauw oog, bloedneus, tand door de lip, lichte kneuzingen of lichte ontvellingen; letsel waarvoor in de regel geen medische hulp hoeft te worden ingeroepen. Bij zeer lichte schade kan gedacht worden aan blik- en krasschade; schade waarbij het voertuig zonder gevaarzetting zijn weg kan vervolgen.
3. Registratieset
Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of zwaarder letsel tot gevolg heeft, dan wel zeer lichte schade of meer dan zeer lichte schade, wordt alleen een registratieset opgemaakt. Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. De onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat opgestelde 'Handleiding Registratie Verkeersongevallen' duidt aan hoe gegevens worden vastgelegd.
Bij meer dan licht letsel moet gedacht worden aan letsel voor de behandeling waarvan hulp van een eerstelijns arts dient te worden ingeroepen, zoals wonden waarvoor, uit cosmetisch oogpunt minder ernstige, hechtingen nodig zijn, een lichte hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen. Bij zwaarder letsel moet gedacht worden aan letsel, voor de behandeling waarvan een medisch specialist nodig is. Het betreft letsel dat als regel niet wordt begrepen in artikel 82 WvSr, zoals gebitsschade, gebroken neus, jukbeen of sleutelbeen, littekens in het gezicht of een zware hersenschudding.
4. Proces-verbaal
In de hieronder genoemde gevallen (par. 4.1 t/m 4.5) wordt op de registratieset aangegeven of al dan niet proces-verbaal wordt opgemaakt.
4.1. Ernstige overtreding van de verkeerswetgeving
Wanneer bij een verkeersongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan, wordt naast de registratieset altijd proces-verbaal opgemaakt.
Toelichting
Het hier gestelde zal zich onder meer voordoen bij overtreding van die verkeersvoorschriften, waarvan de niet-naleving tot de belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen behoort en die als zodanig veelal object zijn van gericht verkeerstoezicht (bijv. agressief rijgedrag (kleven e.d.), rijden door rood licht of het met hoge snelheid rijden). Geenszins is bedoeld, dat deze overtredingen altijd en automatisch moeten leiden tot het opmaken van proces-verbaal. De politie zal van geval tot geval op grond van haar ervaring met en inzicht in verkeerszaken moeten beoordelen of het betreffende verkeersongeval is veroorzaakt door een uit een oogpunt van verkeersveiligheid ernstige fout en de verdachte daarbij in die situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. De politieambtenaar dient hierover niet alleen te oordelen. Hij zal in geval van twijfel of hij te maken heeft met een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving moeten rapporteren. Hierbij vermeldt hij zijn oordeel. Per politieregio dienen één of meer kaderleden te zijn aangewezen die dergelijke rapporten beoordelen. Zij beslissen op basis van de rapportage of het gedrag van de verdachte valt onder het begrip 'ernstige overtreding'.
Buiten de gevallen als bedoeld in deze paragraaf, dient overeenkomstig 4.2 tot en met 4.4 proces-verbaal te worden opgemaakt.
4.2. Zwaar lichamelijk letsel / dood
Wanneer het verkeersongeval de dood, zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, tot gevolg heeft, wordt proces-verbaal terzake artikel 6 WVW 1994 opgemaakt.
Toelichting
Indien een der betrokkenen binnen dertig dagen na het verkeersongeval overlijdt dient ook proces-verbaal te worden opgemaakt, omdat binnen deze termijn de gevolgen nog worden gerelateerd aan het betreffende ongeval. Het opmaken van proces-verbaal geldt eveneens indien het een eenzijdig ongeval betreft.
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan letsel dat in normaal spraakgebruik als zodanig wordt aangeduid alsmede hetgeen in artikel 82 WvSr onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen en de daarbij behorende jurisprudentie.
4.3. Medische behandeling in ziekenhuis ten gevolge van letsel
Wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is, wordt naast de registratieset, proces-verbaal opgemaakt.
Toelichting
In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien een der betrokkenen van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts. In het geval dat een verkeersslachtoffer niet terstond naar het ziekenhuis wordt vervoerd, doch zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan een later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.
4.4. Alcohol- en/ of drugsgebruik
Indien het vermoeden bestaat dat het ongeval (mede) te wijten is aan het gebruik van alcohol- en/ of drugs wordt naast een registratieset altijd proces-verbaal opgemaakt terzake artikel 8 WVW 1994.
In artikel 6 WVW-zaken geldt het gebruik van alcohol en/ of drugs als strafverzwarende omstandigheid.
(…)
5. twijfelgevallen
Indien op de plaats van een verkeersongeval getwijfeld wordt of ter zake van het ongeval proces-verbaal moet worden opgemaakt, wordt het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk afgerond. Dit om te voorkomen dat gegevens, die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De behandelend politieambtenaar informeert de betrokkenen over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval.
De gegevens die een politieambtenaar noteert, vormen de basis van het eventueel op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens altijd gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld. Hiertoe worden de gegevens van verkeersongevallen verstrekt aan de Stichting Processen Verbaal. Een correcte en volledige registratie van verkeers-ongevallen kan bovendien worden gebruikt ter onderbouwing van aanbevelingen of beslissingen betreffende infrastructurele aanpassingen, wetenschappelijk onderzoek en/ of gericht verkeerstoezicht door de politie."