Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Maastricht geen uitvoering heeft gegeven aan de door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 28 januari 2002 gegeven last tot teruggave van een aantal inbeslaggenomen foto's, maar daarentegen die foto's heeft vernietigd.
Voorts klaagt verzoeker erover dat de officier van justitie te Maastricht niet is ingegaan op zijn verzoek om overleg te voeren over het vernietigen van andere inbeslaggenomen foto's en zo mogelijk bij de selectie van de te vernietigen foto's aanwezig te mogen zijn.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Op 25 februari 1999 werd door de foto-ontwikkelcentrale van een Kruidvat filiaal te Maastricht, contact opgenomen met de politie, aangezien er pornografisch fotomateriaal was aangetroffen. Het fotomateriaal zou bij het Kruidvat ter ontwikkeling zijn aangeboden. Op de ter ontwikkeling aangeboden envelop stond de naam van verzoeker.
2. Op 2 maart 1999 werd verzoeker, toen hij zijn foto's bij het Kruidvat kwam ophalen, door ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (zie achtergrond, onder 1.). De bij het Kruidvat ontwikkelde foto's (en de negatieven) werden in beslag genomen. Verzoeker werd in verzekering gesteld. Nog diezelfde dag vond er in de woning van verzoeker een huiszoeking plaats, alwaar een grote hoeveelheid film- en fotomateriaal in beslag werd genomen.
3. Op 4 maart 1999 deed verzoeker ten overstaan van de politie afstand van de onder hem inbeslaggenomen goederen, met uitzondering van de goederen waarop geen pornografische afbeeldingen stonden. Door officier van justitie S. werd vervolgens toestemming gegeven om al het niet-pornografisch materiaal aan verzoeker terug te geven (zie achtergrond, onder 2.). In opdracht van deze officier vond er een selectie plaats van de goederen op basis van het al dan niet bevatten van pornografische afbeeldingen. Op 11 maart 1999 werd een deel van het film- en fotomateriaal aan verzoeker teruggegeven.
4. Op 5 oktober 2000 werd verzoeker door de arrondissementsrechtbank te Maastricht veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, terzake "het in voorraad hebben van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand, die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken", meermalen gepleegd (zie achtergrond, onder 1.). Van dit vonnis ging verzoeker in hoger beroep.
5. Bij arrest van 28 januari 2002 achtte ook het gerechtshof te 's-Hertogenbosch het bovenvermelde feit bewezen en veroordeelde verzoeker tot een voorwaardelijke gevangenisstraf straf van zes maanden. Het hof verklaarde elf nader aangeduide foto's, een nader beschreven fotocollage en een foto-index onttrokken aan het verkeer en gelastte de teruggave van de "overige inbeslaggenomen foto's".
6. Begin 2002 heeft verzoeker, via zijn advocaat, bij het arrondissementsparket te Maastricht aandacht gevraagd voor het feit dat hij de goederen, waarvan het hof de teruggave had gelast, nog niet had teruggekregen. In reactie hierop liet officier van justitie G. verzoeker onder meer weten dat er inderdaad nog enkele spullen van verzoeker op het politiebureau aanwezig waren. Door de officier werd, met een verwijzing naar de afstandsverklaring van 4 maart 1999, toegezegd dat het niet-pornografisch materiaal via de politie aan verzoeker kon worden teruggegeven.
7. Op 26 juni 2002 heeft politieambtenaar Ge. van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van de op het politiebureau aanwezige onder verzoeker inbeslaggenomen goederen. Uit het proces-verbaal kan worden opgemaakt dat Ge. alle inbeslaggenomen goederen heeft geselecteerd op het al dan niet pornografische gehalte.
8. Op 10 september 2002 heeft officier van justitie G. politieambtenaar Ge. de opdracht gegeven om het beslag af te wikkelen, in de zin zoals door Ge. aangegeven in het proces-verbaal van 26 juni 2002.
9. Op 21 november 2002 zijn de goederen, die volgens de selectie van betrokken ambtenaar Ge. geen pornografische afbeeldingen bevatten, aan verzoeker teruggegeven. De goederen die niet aan verzoeker werden teruggegeven, zijn op 28 november 2002 vernietigd.
II. Ten aanzien van het geen (volledig) uitvoering geven aan de last tot teruggave
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt er over dat de officier van justitie te Maastricht geen uitvoering heeft gegeven aan de door het gerechtshof bij arrest van 28 januari 2002 gegeven last tot teruggave van een aantal inbeslaggenomen foto's, maar daarentegen die foto's heeft vernietigd. Het hof had nader aangeduid welke foto's moesten worden onttrokken aan het verkeer en gelast dat alle overige in beslaggenomen foto's aan verzoeker moesten worden teruggegeven (zie hierboven onder I.5.). Volgens verzoeker zijn echter lang niet alle "overige inbeslaggenomen foto's", aan hem teruggegeven. Uitgaande van het feit dat hij afstand heeft gedaan van alle goederen die pornografische afbeeldingen bevatten (zie hierboven onder I.3.) stelt verzoeker dat er in opdracht van officier van justitie G. een grote hoeveelheid fotomateriaal is vernietigd dat volstrekt niet pornografisch was.
2.1. In reactie op de klacht van verzoeker boog de minister van Justitie zich in de eerste plaats over de vraag hoe de beslissing van het hof dient te worden verstaan. De minister gaf te kennen dat de genoemde beslissing aldus dient te worden verstaan, dat het hof slechts een besluit heeft genomen ten aanzien van de foto's die door de politie aan het strafdossier zijn gevoegd. De minister kwam tot dit oordeel op grond van de bewezenverklaring, de wijze waarop de beslagafwikkeling in de beslissing is omschreven (zie hierboven onder I.5.) en de volgende overweging in het vonnis: "De in de beslissing als zodanig te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zulke aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het deels voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deels voorwerpen die bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvoor verdachte is vervolgd zijn in beslag genomen en aan verdachte toebehoren. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken". Volgens de minister is slechts een beperkt aantal foto's onderdeel van de bespreking ter zitting geweest en ziet de last tot teruggave van het hof dan ook niet op al het overige materiaal dat tijdens de huiszoeking op 2 maart 1999 bij verzoeker in beslag is genomen.
2.2. Vervolgens gaf de minister te kennen dat uit de stukken naar voren was gekomen dat het Openbaar Ministerie ten onrechte geen (volledige) uitvoering heeft gegeven aan de last tot teruggave van het hof. Het arrondissementsparket had namelijk een deel van de aan het strafdossier toegevoegde foto's overgedragen aan het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die deze foto's bij de overige onder verzoeker inbeslaggenomen goederen (die op het politiebureau te Maastricht werden bewaard) had gevoegd. Aangezien het proces-verbaal van 26 juni 2002 van politieambtenaar Ge. (zie hierboven onder I.7.) omtrent deze goederen geen duidelijkheid verschaft, zijn deze naar alle waarschijnlijkheid vernietigd, aldus de minister. De minister acht de klacht dan ook gegrond en heeft aangegeven bereid te zijn met verzoeker in contact te treden over een gepaste vergoeding van geleden schade.
2.3. Ten aanzien van de overige onder verzoeker inbeslaggenomen goederen, merkte de minister, in een ten overvloede overweging, onder meer het volgende op. Uit het proces-verbaal van 26 juni 2002 was naar voren gekomen dat politieambtenaar Ge. het tijdens de huiszoeking inbeslaggenomen materiaal dat nog niet aan verzoeker was teruggegeven stuk voor stuk had bekeken en omschreven. Door Ge. was vastgesteld dat het merendeel van de inbeslaggenomen goederen kinderpornografisch materiaal bevatte. Van dit materiaal had verzoeker op 4 maart 1999 afstand gedaan (zie hierboven onder I.3.). Officier van justitie G. had op grond van dit proces-verbaal op 10 september 2002 besloten de goederen waarop geen kinderpornografische afbeeldingen stonden aan verzoeker terug te geven en ten aanzien van de overige goederen te handelen als waren zij onttrokken aan het verkeer en deze te vernietigen. Op 21 november 2002 is een aantal goederen aan verzoeker teruggegeven en op 28 november 2002 zijn de overige goederen vernietigd, aldus de minister.
2.4. Ten aanzien van deze gang van zaken is de minister van oordeel dat het arrondissementsparket te Maastricht met meer voortvarendheid de afhandeling van het beslag ter hand had moeten nemen. Van onzorgvuldige of onrechtmatige gedragingen van het Openbaar Ministerie is volgens de minister evenwel niet gebleken.
Beoordeling
3.1. De Nationale ombudsman acht het - net als de minister - gelet op de motivering van het arrest van het hof van 28 januari 2002 aannemelijk dat de door het hof gegeven last tot teruggave slechts betrekking heeft op een beperkt aantal bij het strafdossier gevoegde foto's en niet op het overige materiaal dat bij verzoeker in beslag is genomen.
3.2. Voorzover het deze goederen betreft heeft de minister te kennen gegeven dat er ten onrechte geen (volledige) uitvoering is gegeven aan de last tot teruggave van het hof.
In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook niet behoorlijk.
4. Hoewel de last tot teruggave van het hof niet zag op alle overige bij verzoeker inbeslaggenomen goederen, was het aan het arrondissementsparket te Maastricht om, na het onherroepelijk worden van het arrest van het hof, een beslissing te nemen ten aanzien van deze goederen (zie achtergrond, onder 2.). De minister heeft te kennen gegeven dat het parket de afhandeling van het beslag met meer voortvarendheid ter hand had moeten nemen.
5. Uiteindelijk zijn de goederen in opdracht van officier van justitie G. aan verzoeker teruggegeven, met uitzondering van de pornografische goederen waarvan verzoeker op 4 maart 1999 afstand had gedaan (zie achtergrond, onder 2.). Verzoeker stelt zich op het standpunt dat deze teruggave onzorgvuldig is geweest. Volgens verzoeker is er in opdracht van officier van justitie G. een grote hoeveelheid fotomateriaal vernietigd dat volstrekt niet pornografisch was (zie hierboven onder II.1.). Zoals foto's van familie, kerken, stillevens en landschappen.
6. Uit de stukken is naar voren gekomen dat officier van justitie G. politieambtenaar Ge., heeft verzocht om het beslag conform het door Ge. op 26 juni 2002 opgemaakte proces-verbaal af te wikkelen (zie hierboven onder I.7). Uit dit proces-verbaal is op te maken dat er een zeer nauwgezette selectie van de onder verzoeker inbeslaggenomen voorwerpen heeft plaatsgevonden. Zo geeft het proces-verbaal een gedetailleerde opsomming van het pornografisch materiaal en blijkt voorts dat politieambtenaar Ge. de inbeslaggenomen voorwerpen stuk voor stuk heeft bekeken. De Nationale ombudsman ziet dan ook geen aanleiding om de selectie, die overigens werd uitgevoerd door een politieambtenaar die gedurende langere tijd werkzaam is geweest voor de afdeling zedenzaken en derhalve geacht kan worden expertise te hebben op dit terrein, onzorgvuldig te achten.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
III. Ten aanzien van het niet ingaan op het verzoek om overleg te voeren
Bevindingen
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de officier van justitie te Maastricht niet is ingegaan op zijn verzoek om overleg te voeren over het vernietigen van andere inbeslaggenomen foto's en zo mogelijk bij de selectie van de te vernietigen foto's aanwezig te mogen zijn. Volgens verzoeker hadden de betrokken officier en de betrokken politieambtenaar verzoeker bij de selectie van wat wel en wat niet pornografisch fotomateriaal inhield moeten betrekken. Verzoeker is van mening dat de betrokken politieambtenaar, die in opdracht van de officier van justitie de selectie heeft uitgevoerd, geen expertise had deze taak goed uit te voeren. Bovendien vermoedt verzoeker dat deze politieambtenaar er met de pet naar heeft gegooid.
2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. De minister gaf aan van oordeel te zijn dat er noch een rechtsregel, noch een fatsoensregel bestaat die de officier van justitie te Maastricht verplichtte het verzoek van verzoeker om met hem overleg te voeren over het vernietigen van de inbeslaggenomen foto's en bij de selectie daarvan aanwezig te zijn in te willigen. De beoordeling van de vraag welke van de inbeslaggenomen foto's kinderpornografisch van karakter waren, was en is niet aan verzoeker.
Beoordeling
3. Op grond van artikel 116 lid1 Sv dient het Openbaar Ministerie, zodra het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzet, de inbeslaggenom achtergrond, en goederen terug te geven aan degene bij wie het in beslag is genomen (zie achtergrond, onder 2.). Het artikel geeft geen bepaling omtrent de wijze waarop deze teruggave dient te geschieden.
4. Met de minister is de Nationale ombudsman van oordeel dat er in dit geval ook geen zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden door niet in te gaan op het verzoek om overleg te voeren over het vernietigen van andere inbeslaggenomen foto's en zo mogelijk bij de selectie van de te vernietigen foto's aanwezig te mogen zijn.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Maastricht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet volledig uitvoering geven aan de last tot teruggave van het hof; op dit punt is de klacht gegrond.
Onderzoek
Op 18 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Maastricht, ingediend door ingediend door de heer mr. G.J.A.F. van Beulen, advocaat te Landgraaf, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Maastricht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van 18 april 2003, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen de advocaat van verzoeker en het arrondissementsparket te Maastricht.
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 19 september 2003.
3. Nadere stukken van verzoeker, door de Nationale ombudsman ontvangen op 1 augustus 2003.
4. Standpunt van de minister van Justitie van 25 november 2003, met bijlagen, waaronder de volgende stukken:
een brief van officier van justitie G. aan betrokken ambtenaar Ge. van 10 september 2002;
een proces-verbaal van bevindingen van betrokken ambtenaar Ge. van 12 december 2002;
een door verzoeker getekend bewijs van ontvangst van in beslaggenomen goederen, afgegeven door de politie op 21 november 2002;
een proces-verbaal van bevindingen van betrokken ambtenaar Ge. van 26 juni 2002;
een door verzoeker getekende afstandsverklaring van 4 maart 1999;
een door verzoeker getekend bewijs van ontvangst van inbeslaggenomen goederen van 11 maart 1999;
een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 januari 2002;
een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 5 oktober 2000;
het proces-verbaal nummer 99025847, onder andere bevattende een lijst van de in beslaggenomen goederen met RC-nummer 99/153.
5. Reactie van verzoeker van 18 december 2003.
Achtergrond
1. Wetboek van Strafrecht
Artikel 240b, eerste lid:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding - of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreidt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of in bezit heeft."
2. Wetboek van Strafvordering
Artikel 116, eerste, tweede en vijfde lid:
"1. Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, doet het openbaar ministerie dit teruggeven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen.
2. Indien deze ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een andere opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan het openbaar ministerie:
a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is;
c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
(...)
5. Indien het openbaar ministerie overeenkomstig het tweede of vierde lid of de rechtbank overeenkomstig artikel 353, tweede lid, de bewaring van het voorwerp heeft gelast, doet het openbaar ministerie dit voorwerp na het bekend worden van de rechthebbende aan deze teruggeven."