2004/210

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat de Nederlandse ambassade te Cuba haar medio juni 2002 onjuiste informatie heeft verstrekt inzake het aanvragen van een verblijfsvergunning ten behoeve van haar Cubaanse echtgenoot.

Beoordeling

1. Verzoekster wendde zich medio juni 2002 tot de Nederlandse ambassade te Havanna (Cuba) om informatie in te winnen over de aanvraag van een verblijfsvergunning voor haar Cubaanse echtgenoot, met wie ze op 30 mei 2002 te Cuba in het huwelijk is getreden. Uit het gesprek dat zij met haar echtgenoot op de ambassade voerde met één van de medewerksters, begreep zij dat haar echtgenoot voordat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning kon indienen, onder meer eerst de huwelijksakte moest laten legaliseren. Zij verzocht om legalisatie van de huwelijksakte en ging op 28 juni 2002 met haar echtgenoot opnieuw naar de ambassade om de verblijfsvergunning aan te vragen.

2. Op de ambassade werd hen meegedeeld dat verzoeksters echtgenoot een aanvraag kon indienen om verlening van een visum kort verblijf. Verzoekster begreep uit dit gesprek dat haar echtgenoot de verblijfsvergunning in Nederland zou kunnen aanvragen. Op 9 juli 2002 werd het visum kort verblijf verleend voor een periode van 90 dagen. Over het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf die nodig is voor de verkrijging van een verblijfsvergunning werd volgens verzoekster beide keren door het personeel van de ambassade niet gesproken. Zij gaf aan dat de gesprekken in het Spaans waren gevoerd, welke taal zij onvoldoende beheerst.

3. Op 11 augustus 2002 reisde verzoekster met haar echtgenoot naar Nederland. Op 16 september 2002 wendde verzoeksters echtgenoot zich tot de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Hollands Midden om een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in te dienen. De vreemdelingendienst liet hem daarop weten dat hij over een machtiging tot voorlopig verblijf diende te beschikken om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). Slechts in uitzonderlijke gevallen kon van dit vereiste worden afgeweken.

4. Verzoekster klaagt erover dat de Nederlandse ambassade te Cuba haar verkeerde informatie heeft verstrekt inzake het aanvragen van een verblijfsvergunning ten behoeve van haar Cubaanse echtgenoot.

5. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid en dienstbetoon moeten overheidsmedewerkers aan burgers die zich tot hen wenden met een verzoek om informatie, de juiste inlichtingen verstrekken.

6. De minister van Buitenlandse Zaken deelde in reactie op de klacht onder meer mee dat uit het dossier van verzoekers echtgenoot met betrekking tot de visumaanvraag niet is gebleken dat hij de bedoeling had zich in Nederland te vestigen. Evenmin is er een indicatie dat verzoekster dan wel haar echtgenoot zich tot de ambassade heeft gewend voor informatie over het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Indien aan het loket van de ambassade zou zijn aangegeven dat verzoeksters echtgenoot langdurig verblijf in Nederland beoogde, dan zou zijn uitgelegd wat de voorwaarden daarvoor zijn, onder andere dat een beslissing op een aanvraag machtiging voorlopig verblijf buiten Nederland moet worden afgewacht. De ambassade hanteert de regel dat aan aanvragers, van wie wordt vermoed dat zij vestiging in Nederland beogen, geen visa voor kort verblijf worden verstrekt. Omdat niet uitgesloten werd geacht dat verzoeksters echtgenoot tijdens zijn verblijf in Nederland een verblijfsvergunning zou aanvragen, was hem in dit geval gevraagd te verklaren dat hij binnen de gestelde termijn naar Cuba zou terugkeren. Van het gesprek dat verzoekster medio juni 2002 op de ambassade voerde noch van het gesprek van 28 juni 2002 zijn aantekeningen gemaakt, aldus de minister.

7. Nu er geen aantekeningen zijn gemaakt van het gesprek tussen verzoekster en de betreffende medewerkster van de ambassade in juni 2002, is niet meer met zekerheid vast te stellen wat verzoekster precies heeft gevraagd en welke informatie van de kant van de ambassade is verstrekt.

8. Wel staat vast dat verzoeksters echtgenoot op 28 juni 2002 een visumaanvraagformulier heeft ingediend en daarop heeft aangegeven dat hij van 11 augustus 2002 tot en met 10 november 2002 bij verzoekster in Nederland wenste te verblijven. Ook werd in dit geval een bewijs overgelegd van verlenging met twee maanden van het uitreisvisum PVE (Permisio de Viaje al Exterior), welke toestemmingsverklaring van de Cubaanse autoriteiten vereist is voor kort verblijf in het buitenland. Daarnaast werd een bewijs van ziektekosten overgelegd geldig voor de periode van 11 augustus 2002 tot en met 10 november 2002.

Uit deze informatie valt niet af te leiden dat verzoeksters echtgenoot zijn bedoeling om zich permanent in Nederland te vestigen op enig moment aan de ambassade bekend heeft gemaakt. Daarom kan uit deze schriftelijke informatie niet worden geconcludeerd dat verzoekster door de ambassade verkeerd is geïnformeerd.

9. Verzoekster heeft nog naar voren gebracht dat zij de huwelijksakte en de geboorteakte van haar echtgenoot had laten legaliseren omdat zij van de ambassade had vernomen dat dit noodzakelijk was met oog op de aanvraag van een verblijfsvergunning. Hier valt echter niet uit af te leiden dat de ambassade had moeten begrijpen dat zij permanent verblijf voor haar echtgenoot in Nederland beoogde. De legalisatie van documenten is een aparte procedure, waarbij de ambassade niet vraagt naar de reden van legalisatie. Verder stelt verzoekster dat haar echtgenoot beschikte over een Cubaanse PRE (Permisio de Residencia en el Exterior), dat wil zeggen toestemming van de Cubaanse autoriteiten om voor langere tijd in het buitenland te verblijven. Niet gebleken is dat verzoekster deze Cubaanse PRE bij de visumaanvraag heeft overgelegd. Bij de visumaanvraag is een bewijs overgelegd dat hij toestemming had voor kort verblijf, de PVE (zie onder 8.). Ook hieruit had de ambassade niet anders kunnen concluderen dan dat een tijdelijk verblijf werd beoogd.

Tenslotte heeft verzoekster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te reageren op de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 28 maart 2003 waarin hij met allerlei documenten zijn stelling heeft onderbouwd dat de klacht van verzoekster ongegrond is.

10. Daarbij komt het volgende. Verzoeksters echtgenoot heeft in dit geval bij de aanvraag om het visum kort verblijf schriftelijk moeten bevestigen dat hij zich ervan bewust was dat hij na 90 dagen naar Cuba moest terugkeren. Indien de informatie van de ambassade in een eerder stadium onduidelijk of onjuist is geweest dan was dit op het moment dat verzoeksters echtgenoot de aanvraag van het visum kort verblijf ondertekende niet meer het geval. Het visum kort verblijf was bedoeld voor een verblijf van maximaal 90 dagen in Nederland. Hierover kon geen misverstand bestaan.

Indien aan verzoekster, zoals zij stelt, was meegedeeld dat haar echtgenoot eenmaal in Nederland alsnog een verblijfsvergunning kon aanvragen met het oog op permanente vestiging dan had het op de weg van verzoekster gelegen om bij de visumaanvraag het ambassadepersoneel te vragen hoe deze mededeling was te rijmen met de visumaanvraag, die slechts voor kort verblijf was bedoeld.

Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat de Nederlandse ambassade verkeerde informatie heeft verstrekt over de verblijfsmogelijkheden van verzoeksters echtgenoot in Nederland.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse ambassade te Havanna, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 11 december 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Hillegom, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassade te Havanna.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kreeg verzoekster de gelegenheid om op de door de minister van Buitenlandse Zaken verstekte informatie te reageren. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de minister van Buitenlandse Zaken gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. FEITEN

1. Verzoekster is op 30 mei 2002 te Cuba in het huwelijk getreden met een Cubaan. Omdat zij zo snel mogelijk een verblijfsvergunning voor haar echtgenoot wilde aanvragen wendde zij zich samen met haar echtgenoot medio juni 2002 tot de Nederlandse ambassade te Havanna (Cuba) om hieromtrent informatie in te winnen.

2. Uit het gesprek dat zij op de ambassade voerde met een van de medewerksters begreep zij dat haar echtgenoot voordat hij een aanvraag om een verblijfsvergunning kon indienen, onder meer eerst de huwelijksakte moest laten legaliseren. Het gesprek vond plaats in het Spaans, een taal die verzoekster onvoldoende maar haar echtgenoot goed beheerst. Verzoekster diende vervolgens een verzoek om legalisatie van de huwelijksakte in bij de ambassade. Op 28 juni 2002 gingen verzoekster en haar echtgenoot opnieuw naar de ambassade met de bedoeling om een aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen.

3. Op de ambassade werd hen meegedeeld dat verzoeksters echtgenoot een aanvraag kon indienen om een visum kort verblijf. De verblijfsvergunning zelf zou hij in Nederland kunnen aanvragen. Op 9 juli 2002 werd het visum kort verblijf met een geldigheidsduur van 90 dagen door de ambassade afgegeven.

4. Verzoeksters echtgenoot nam in verband met zijn definitieve vertrek naar Nederland ontslag en zegde zijn huurovereenkomst op. Op 11 augustus 2002 reisde hij met verzoekster naar Nederland. Op 16 september 2002 wendde hij zich tot de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Hollands Midden om een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in te dienen. De vreemdelingendienst liet hem daarop weten dat hij over een machtiging tot voorlopig verblijf diende te beschikken om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan van dit vereiste worden afgeweken. De vreemdelingendienst adviseerde hem zijn aanvraag om een verblijfsvergunning weer in te trekken en terug te reizen naar Cuba teneinde daar een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in te dienen.

5. Verzoekster en haar echtgenoot volgden het advies van de vreemdelingendienst op om de aanvraag in te trekken.

6. Nadat zij juridisch advies hadden ingewonnen diende verzoeksters echtgenoot op 29 oktober 2002 opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in bij de vreemdelingdienst van het regionale politiekorps Hollands Midden. Op 10 januari 2003 werd deze aanvraag door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen wegens het ontbreken van de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf. Op 17 januari 2003 diende verzoeksters gemachtigde hiertegen een bezwaarschrift in.

7. Op verzoek van verzoekster geleidde de Nationale ombudsman op 18 november 2002 de volgende klacht door naar de minister van Buitenlandse Zaken:

“…Nogmaals heb ik pen en papier genomen om u onze situatie uit te leggen.

Het gaat hier weer over het verblijf van mijn man (…) en over mij (verzoekster; N.o.). Het lijkt ons zo onderhand dat de autoriteiten niet echt willen mee werken, en ons steeds naar een ander verwijzen om zelf 't probleem niet te hoeven oplossen! In het kort nog maar eens ons verhaal. Wij zijn in Cuba getrouwd. Daar heb ik een permanente verblijfsvergunning voor mijn echtgenoot aangevraagd. Ik heb voor alle papieren gezorgd die daarvoor nodig zijn, die zijn ook van alle stempels en zegels voorzien en gelegaliseerd door de Nederlandse Ambassade in Havana. Dit heeft mij circa 3000 dollar gekost! Wij moesten wachten tot alles geregeld zou zijn. Maar dit was niet gebeurd! Wij zijn terug gereisd naar Havana, daar hadden ze al onze papieren nog liggen! Ik help u er tevens nog eens aan te herinneren dat ik 't zeer vreemd vind dat er slechts Cubanen werken, in de Nederlandse Ambassade. Die alleen Spaans spreken!

Ik vroeg wat nu te doen, want mijn vertrekdag was nabij!

De snelste weg voor ons zou zijn, om een 3 maanden visum te nemen en in Nederland moest ik maar de rest regelen, dus een permanente verblijfsvergunning. Als ik echt alleen een 3 maanden visum had gewild dan had ik me 't vele werk van wachten, advocaat en geld kunnen besparen, want ik wist dat je dan al die papieren niet nodig had. Nu terug in Nederland, blijkt alles heel anders. Niemand schijnt ook maar geïnteresseerd te zijn in onze zaak, of zijn/haar best voor ons te willen doen. Het verhaal dat mijn man terug moet om een MVV papiertje te halen is me al tig keer verteld, maar in Cuba heeft nooit iemand iets hierover gezegd!

Daarom ben ik nu boos! Wij zijn dus verkeerd geïnformeerd!

En wij willen nu dat er iemand met ons mee denkt en het dus ook vanaf onze zijde wil bekijken. Ik wil mijn man hier bij mij houden ik heb hem nodig en hij mij. Wij zijn enorm in elkaar geïnteresseerd en willen gewoon gelukkig zijn en alsnog een gezinnetje beginnen.

Wie wil ons nou eigenlijk dit geluk van ons afnemen?!

Wij hebben onze MVV hier ook aangevraagd en ingevuld, stom "spelletje", want tevens word je verteld dat dat hier niet kan?!

Ook M50 ingevuld om ontheffing van MVV te krijgen, maar mijn man is er ingetuind door dit later door ondertekening weer te laten intrekken. Zo genaamd vrijwillig! Want (…), vreemdelingendienst, vertelde dat `t een onmogelijke weg was om hiervoor in aanmerking te komen, en voor ons huwelijk zou 't ook gezonder zijn want wij lijden momenteel behoorlijk door de spanning, wat gaat er gebeuren?

Dus ondertekening zou' t beste zijn. En terug te keren naar Cuba.

Stom dat hij zich zo had laten beïnvloeden, maar ik heb niets ondertekend! Wij konden 's nachts niet slapen, ik kan niet zonder mijn man, ik heb hem nodig, en ook zijn wij momenteel niet vermogend om hem te laten gaan en daar in de armoede achter te laten om weer een ticket te kopen!

Terwijl dit alles niet onze schuld is. Mijn man wil hier zo snel mogelijk aan de slag. Nu willen wij gerechtigheid. Na ondertekening van 't M50 formulier hadden wij dus al weer spijt, en hebben nu besloten alles op alles te zetten. We proberen (betrokken ambtenaar vreemdelingendienst; N.o.) te pakken te krijgen maar die blijkt op vakantie te zijn gegaan voor een maand!! Niemand scheen voor haar waar te nemen onder haar nummer (…).

Ik moest maar weer nieuwe afspraak maken! Maar de volgende dag lag er wel een Cheque van justitie om 258 euro, over te maken. Voor wat? Is mijn vraag! Ik wil een nieuw M 50 formulier en een snelle afhandeling van ons probleem. Ik heb inmiddels ook een advocaat in 't leven geroepen want ben het echt beu! Nu wil ik gerechtigheid, waar ik als Nederlandse staatsburger gewoon recht op heb. Mijn advocaat is (…).

Deze brief heb ik naar verschillende instanties laten gaan, en deins niet terug, om er alles aan te doen om mijn man bij me te kunnen laten houden!

Ben ook bezig met mensenrechtenorganisaties + ombudsman.

Ik dacht dit jaar voor het eerst Kerstmis met mijn man te kunnen vieren, het is zo belangrijk voor ons denkt u alstublieft aan dit thema!

En dan nog een heel belangrijk thema waarom wij angst hebben om (verzoeksters echtgenoot; N.o.) naar Cuba te laten terugkeren, en wij gedoemd zijn 3 maanden zonder elkaar te leven. Denkt u eens aan 't feit dat dit u zou overkomen!

Mijn man is 20 jaar geleden uitgezonden naar Berlijn om te werken. Hij had daar een vriendin en een kind van 7 maanden, toen hij onverwachts terug moest! Hij heeft zijn zoon nooit meer terug gezien, omdat hij het land niet meer uit kon. Deze pijn leeft al 20 jaar in mijn man dat hij nooit heeft kunnen uitleggen aan zijn zoon wat er gebeurd is. Hij wil nu niet weer zijn vrouw verliezen. Wij zijn slachtoffers geworden door schuld van een ander. Vanaf mei zijn wij al aan `t vechten voor een permanent verblijf, we hebben steeds oproepen van CWI die werk voor mijn man hebben en voor een inburgeringcursus, maar beide willen zijn verblijfsvergunning zien en sofi-nummer, evenals de aanvraag voor evt. huursubsidie!

Per 1 juli 2002 is de MVV aanvraag gewijzigd! Wij waren al bezig in mei, dus volgens mij vallen we onder een andere wet!

Van de Cubaanse autoriteiten heeft (verzoeksters echtgenoot; N.o.) een permanente verblijfsvergunning gekregen om in het buitenland te mogen wonen, hier heb ik nog 200 dollar voor betaald. Dit was voor een visum allemaal niet nodig geweest…”

8. Op 5 december 2002 reageerde het Hoofd van de Afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als volgt op de klacht:

“…Uw brieven van 27 en 29 oktober jl. waarin u, onder andere, klaagt over de handelwijze van de Nederlandse Ambassade te Havanna, zijn door mij in goede orde ontvangen.

In uw brieven stelt u verkeerd geïnformeerd te zijn. U klaagt erover dat op de Nederlandse Ambassade te Havanna slechts Cubanen werken die alleen Spaans spreken. Ook zou u geadviseerd zijn om een visum kort verblijf te nemen en in Nederland de rest te regelen. Aan u zou niet verteld zijn dat de aanvrager van een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) tijdens de procedure niet in Nederland mag verblijven.

Uw klachten zijn voor nader onderzoek voorgelegd aan het hoofd van de afdeling Consulaire en Algemene Zaken (HCZ) van de Ambassade te Havanna. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.

Het dossier bevat de volgende bescheiden.

1. Uitnodiging d.d. 11 februari 2002 door (verzoekster; N.o.) van (verzoeksters echtgenoot; N.o.) voor een aanvraag toeristenvisum;

2. Fotokopie van de huwelijksakte d.d. 30 mei 2002 van beide echtelieden;

3. Fotokopie van het paspoort van (verzoeksters echtgenoot; N.o.), afgiftedatum 14 juni 2002;

4. Visumaanvraagformulier op 28 juni 2002 door (verzoeksters echtgenoot; N.o.) ingevuld; daarop geeft hij aan verblijf in Nederland te beogen van 19 augustus tot en met 10 november 2002;

5. Garantverklaring door (verzoekster; N.o.), getekend d.d. 8 juli 2002;

6. Bewijs van ziektekostenverzekering Asistur t.b.v. (verzoeksters echtgenoot; N.o.), gedateerd 9 juli 2002, geldig voor de periode 11 augustus 2002 (datum vertrek naar Nederland van (verzoeksters echtgenoot; N.o.)) tot en met 10 november 2002 (beoogde datum terugkeer naar Cuba van (verzoeksters echtgenoot; N.o.);

7. Fotokopie kwitantie ("comprobante de cobro") voor verlenging met twee maanden van uitreisvisum PVE (Permisio de Viaje al Exterior): bij vestiging buiten Cuba is een PRE (Permisio de Residencia en el Exterior) vereist;

8. Een door (verzoeksters echtgenoot; N.o.) op 9 juli 2002 ondertekende verklaring waarin hij zich verplicht aan het eind van zijn verblijf van 90 dagen in Nederland naar Cuba te zullen terugkeren;

9. Fotokopie van de vliegticket d.d. 8 juli 2002 van (verzoeksters echtgenoot; N.o.): vertrek naar Nederland 11 augustus 2002, beoogde terugvlucht 10 november 2002;

10. Uitdraai uit het Visum Informatie Systeem (VIS), kenmerk NLDHAV200200602 d.d. 9 juli 2002.

Uit niets blijkt dat (verzoeksters echtgenoot; N.o.) voornemens was zich tijdens deze reis blijvend in Nederland te vestigen, of dat hij ter ambassade een MVV-aanvraag heeft ingediend. Deze zou dan in het registratiesysteem geregistreerd moeten zijn, hetgeen niet het geval is.

Ten aanzien van de Spaans sprekende medewerkers:

Eén consulaire medewerkster spreekt Spaans, Engels en Frans, de anderen Spaans en Engels. Wanneer behoefte bestaat aan uitleg in het Nederlands, kan hierop een beroep worden gedaan.

Ten aanzien van de gestelde misinformatie:

Aanvragers wordt altijd verteld dat de beslissing op een MVV-aanvraag in Cuba dient te worden afgewacht. Hierbij wordt zeer uitdrukkelijk vermeld dat het tijdens een kort bezoek aan Nederland aanvragen van een verblijfsvergunning als consequentie heeft dat de aanvrager binnen acht dagen Nederland dient te verlaten om in Cuba de beslissing af te wachten.

Gezien voornoemde informatie acht ik uw klacht ongegrond en is er geen aanleiding over te gaan tot vergoeding van door u gemaakte kosten.

Voor wat betreft uw klachten over andere instellingen, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Ministerie van Justitie en de Vreemdelingendienst, wil ik u voor een reactie naar deze instanties zelf verwijzen, daar u in een van uw brieven aangeeft ook deze aangeschreven te hebben.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd…”

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt minister VAN buitenlandse Zaken

Bij brief van 28 maart 2003 reageerde de minister van Buitenlandse Zaken als volgt op de klacht:

“…De klacht betreft de handelwijze van de Nederlandse Ambassade te Havanna.

Verzoekster klaagt erover dat de ambassade haar in juni 2002 verkeerde informatie heeft verstrekt inzake het aanvragen van een verblijfsvergunning ten behoeve van haar Cubaanse echtgenoot.

Kopieën van de stukken die op deze zaak betrekking hebben, zijn bijgevoegd. Het betreft:

1. Uitnodiging d.d. 11 februari 2002 door (verzoekster; N.o.) van (verzoeksters echtgenoot; N.o.) voor een aanvraag toeristenvisum;

2. Huwelijksakte d.d. 30 mei 2002 van beide echtelieden;

3. Paspoort van (verzoeksters echtgenoot; N.o.), afgiftedatum 14 juni 2002;

4. Visumaanvraagformulier op 28 juni 2002 door (verzoeksters echtgenoot; N.o.) ingevuld; daarop geeft hij aan verblijf in Nederland te beogen van 19 augustus tot en met 10 november 2002;

5. Garantverklaring door (verzoekster; N.o.), getekend d.d. 8 juli 2002;

6. Bewijs van ziektekostenverzekering Asistur t.b.v. (verzoeksters echtgenoot; N.o.), gedateerd 9 juli 2002, geldig voor de periode 11 augustus 2002 (datum vertrek naar Nederland van (verzoeksters echtgenoot; N.o.)) tot en met 10 november 2002 (beoogde datum terugkeer naar Cuba van (verzoeksters echtgenoot; N.o.);

7. Kwitantie ("comprobante de cobro") voor verlenging met twee maanden van uitreisvisum PVE (Permisio de Viaje al Exterior): bij vestiging buiten Cuba is een PRE (Permisio de Residencia en el Exterior) vereist;

8. Een door (verzoeksters echtgenoot; N.o.) op 9 juli 2002 ondertekende verklaring waarin hij zich verplicht aan het eind van zijn verblijf van 90 dagen in Nederland naar Cuba te zullen terugkeren;

9. Vliegticket d.d. 8 juli 2002 van (verzoeksters echtgenoot; N.o.): vertrek naar Nederland 11 augustus 2002, beoogde terugvlucht 10 november 2002;

10. Uitdraai uit het Visum Informatie Systeem (VIS), kenmerk NLDHAV200200602 d.d. 9 juli 2002.

Uit het overgelegde dossier blijkt niet dat (verzoeksters echtgenoot; N.o.) voornemens was zich blijvend in Nederland te vestigen. Evenmin is er een indicatie dat verzoekster dan wel haar echtgenoot zich tot de ambassade heeft gewend voor informatie over het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Indien aan het loket van de ambassade zou zijn aangegeven dat (verzoeksters echtgenoot; N.o.) langdurig verblijf in Nederland beoogde, dan zou zijn uitgelegd wat de voorwaarden daarvoor zijn, onder andere dat een beslissing op een MVV-aanvraag buiten Nederland dient te worden afgewacht. Ook zou dan uitdrukkelijk zijn vermeld dat de consequentie van het tijdens een kort bezoek aan Nederland aanvragen van een verblijfsvergunning is, dat de aanvrager binnen acht dagen Nederland dient te verlaten om de beslissing af te wachten.

De ambassade hanteert de regel dat aan aanvragers, van wie wordt vermoed dat zij vestiging beogen, geen visa voor kort verblijf (korter dan drie maanden) worden verstrekt. Dit omdat terugkeer in dat geval niet gewaarborgd is. Het is dan ook niet aannemelijk dat een visum voor kort verblijf wordt verstrekt aan iemand die te kennen geeft zich metterwoon in Nederland te willen vestigen. Omdat niet uitgesloten werd geacht dat (verzoeksters echtgenoot; N.o.) tijdens zijn verblijf in Nederland een verblijfsvergunning zou aanvragen, is hem gevraagd schriftelijk te verklaren dat hij binnen de gestelde termijn naar Cuba zou terugkeren (…). Door het tekenen van deze verklaring heeft (verzoeksters echtgenoot; N.o.) expliciet aangegeven op dat moment geen permanent verblijf in Nederland te beogen, maar binnen 90 dagen naar Cuba terug te zullen keren.

In haar brief van 8 december 2002 vraagt verzoekster zich af waarom zij enkele documenten, waaronder hun huwelijksakte hebben laten legaliseren indien geen permanent verblijf in Nederland werd beoogd. Anders dan verzoekster veronderstelt, is de legalisatie van een huwelijksakte en een uittreksel uit het geboorteregister geen reden om aan te nemen dat een verblijfsvergunning wordt beoogd. De ambassade legaliseert op verzoek dergelijke documenten zonder navraag naar de reden van de legalisatie. Legalisatie is immers niet meer of minder dan een bevestiging van de authenticiteit en rechtsgeldigheid van een op het document gestelde handtekening.

Ten slotte stelt verzoekster in haar brief van 8 december 2002 dat haar echtgenoot beschikt over een Cubaans PRE (Permisio de Residencia en el Exterior; voor vestiging in het buitenland). Dit is niet het geval. (Verzoeksters echtgenoot; N.o.) beschikt over een PVE uitreisvisum (Permisio de Viaje al Exterior), geldig voor drie maanden.

Bewijs hiervoor is de kwitantie voor verlenging met zestig dagen van zijn uitreisvisum voor een maand van de Consultoría Juridica Internacional (uitvoeringsinstantie van de Cubaanse equivalent van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (…).

Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat de door (verzoekster; N.o.) ingediende klacht voor wat betreft het handelen van de Nederlandse ambassade te Havanna ongegrond is…”

Achtergrond

1. Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Overeenkomst van 13 juni 1990, Trb. 1990, 145)

Artikel 5, eerste lid:

"1. Aan een vreemdeling die aan onderstaande voorwaarden voldoet, kan toegang worden verleend tot het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden:

a. in het bezit zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument of van de geldige grensoverschrijdingsdocumenten, aangewezen door het Uitvoerend Comité;

b. indien vereist, in het bezit zijn van een geldig visum;

c. het, zo nodig, overleggen van documenten ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden alsmede het beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat, waar de toelating is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;

(...)."

Artikel 15:

"De visa als bedoeld in artikel 10 (visa voor kort verblijf; No) mogen in beginsel slechts worden afgegeven, voor zover de vreemdeling aan de in artikel 5, lid 1, onder a.,b.,c. (...) gestelde voorwaarden voor binnenkomst voldoet."

2 Vreemdelingencirculaire 2000

"7.2.7 Visa voor verblijf van langere duur

(…)

7.2.7.1 Algemeen

(…)

7.2.7.2 Machtiging tot voorlopig verblijf

De machtiging tot voorlopig verblijf is een nationaal visum dat wordt afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. In de meeste gevallen wordt de machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst, een aantal ambassades is echter zelfstandig bevoegd tot het afgeven van machtigingen tot voorlopig verblijf.

Ten aanzien van houders van een machtiging tot voorlopig verblijf heeft een aan de komst naar Nederland voorafgaand onderzoek plaatsgevonden omtrent de vraag of toelating voor lang verblijf kan worden verleend. Houders van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf ten aanzien van wie geen aanleiding bestaat de toegang om andere redenen genoemd in artikel 3, eerste lid, Vreemdelingenwet te weigeren en ten aanzien van wie geen redenen zijn om aan te nemen dat hij zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden hebben toegang tot Nederland.

De machtiging tot voorlopig verblijf geeft aan voor welke datum de vreemdeling Nederland moet binnenkomen. De houder van een machtiging tot voorlopig verblijf dient zich, eenmaal in Nederland binnengekomen, binnen drie dagen bij de korpschef waarin de gemeente waar het verblijf wordt beoogd is gelegen, aan te melden.

Een m.v.v.-verklaring, in de vorm van een voorbedrukt formulier, kan in de plaats komen van de machtiging tot voorlopig verblijf gesteld in het paspoort. In dat geval moet de houder van de verklaring steeds in het bezit zijn van het daarin aangegeven document.

Voor een model van een als machtiging tot voorlopig verblijf gebruikte visumsticker, zie de Handleiding voor Afgifte en Invullen van de Schengen-visumsticker."

Instantie: Nederlandse ambassade te Havanna

Klacht:

Onjuiste informatie verstrekt inzake het aanvragen van een verblijfsvergunning t.b.v. Cubaanse echtgenoot.

Oordeel:

Niet gegrond