Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 21 juni 2001 en daarna hebben gehandeld naar aanleiding van een incident tussen haar en een buurjongen.
Verzoekster klaagt er onder meer over dat twee politieambtenaren op 21 juni 2001:
- niet op de telefonische melding van haar medebewoner hebben gereageerd, maar wel op de melding van de buurjongen;
- haar als verdachte van mishandeling hebben aangemerkt, haar hebben aangehouden en hebben overgebracht naar het politiebureau;
- het skateboard, waardoor het incident was ontstaan, bij haar hebben weggenomen en hebben teruggebracht naar de buurjongen;
- haar op het politiebureau uitgebreid hebben gefouilleerd, haar spullen hebben afgenomen en niet in een daarvoor bestemde zak hebben gedaan, en;
- haar tweeënhalf uur hebben ingesloten alvorens haar te horen.
Verder klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op diezelfde datum:
- haar er niet op heeft gewezen dat zij niet verplicht is om het proces-verbaal van haar verhoor te ondertekenen;
- op het proces-verbaal van haar aangifte van mishandeling tegen de buurjongen heeft aangegeven dat zij bezwaar had tegen het verstrekken van haar gegevens aan het Buro Slachtofferhulp, zonder dat hij haar toestemming hiervoor had verkregen, en;
- haar niet als getuige heeft gehoord naar aanleiding van een aangifte van haar medebewoner van vernieling van zijn auto door de buurjongen.
Voorts klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op 26 juni 2001 heeft geweigerd om een vervolgaangifte van mishandeling tegen de buurjongen op te nemen. Verzoekster stelt hierbij dat zij dit wilde, omdat inmiddels een enorme blauwe plek op haar been was ontstaan.
Ook klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op 11 juli 2001 telefonisch aan haar heeft meegedeeld dat de zaken naar aanleiding van de aangiften van zowel haar en haar medebewoner als van de buurjongen waren geseponeerd, zonder hierbij te hebben vermeld dat tegen deze sepotbeslissingen een beklagmogelijkheid openstaat.
Verzoekster klaagt verder over de wijze waarop een politieambtenaar haar op 6 september 2001 heeft bejegend door haar bij haar doopnaam te noemen, en door haar niet te hebben ingelicht over de reden waarom hij haar op het politiebureau uitnodigde.
Verzoekster klaagt er ook over dat zowel de chef van het district Binnensticht als de politieambtenaar, die haar op 6 september 2001 te woord stond, niet heeft gereageerd op haar aan de districtschef gerichte brief van 8 september 2001 over het voorval op 6 september 2001.
Verzoekster klaagt er voorts over dat het politiekorps niet heeft gereageerd op haar twee telefonische meldingen op 31 december 2001 met het verzoek om in de straat te surveilleren vanwege problemen met de buurjongen.
Eveneens klaagt verzoekster erover dat niemand van het politiekorps bij haar is langsgekomen om haar vernielde brievenbus te bekijken, terwijl een politieambtenaar haar dit op 4 januari 2002 op het politiebureau wel had toegezegd.
Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de chef van het district Eemland zuid bij brief van 11 augustus 2002 niet alle klachtonderdelen in haar klachtbrief van 10 juni 2002 heeft beoordeeld.
Beoordeling
I. Feiten
1. Op 21 juni 2001 zijn twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht ter plaatse gekomen naar aanleiding van een melding van de moeder van verzoeksters buurjongen M., dat M. door verzoekster was mishandeld. Ter plaatse is gebleken dat tijdens het voorval tussen verzoekster en haar buurjongen de auto van verzoeksters medebewoner is beschadigd.
De politieambtenaren hebben verzoekster aangehouden als verdachte van mishandeling van buurjongen M. (zie Achtergrond, onder 1.1). De politieambtenaren hebben haar overgebracht naar een politiebureau van het district Binnensticht, alwaar zij enige tijd is ingesloten geweest. Vervolgens heeft een andere politieambtenaar van bovengenoemd korps verzoekster gehoord als verdachte van de mishandeling, en heeft hij een tegen-aangifte van verzoekster opgenomen van mishandeling door M. Hierna is verzoekster heengezonden.
2. Bij brief van 11 juli 2001 heeft verzoekster een sepotbericht ontvangen van de hulpofficier van justitie W. van het bovengenoemd korps, waarin is aangegeven dat de zaak omtrent haar aangifte is geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs. Er waren slechts tegenstrijdige verklaringen, zonder getuigen. In het sepotbericht was verder vermeld dat verzoekster tegen de beslissing binnen zes weken in bezwaar kon gaan bij de officier van justitie te Utrecht. Verzoekster heeft hierop een bezwaarschrift tegen het sepotbericht ingediend bij de officier van justitie.
Op 4 juli 2001 is ook de aangifte van M. tegen verzoekster geseponeerd. M. heeft hiertegen geen bezwaarschrift ingediend.
3. Op 6 september 2001 heeft politieambtenaar H. van bovengenoemd korps een bezoek gebracht aan verzoekster. H. heeft verzoekster daarbij slechts bij haar doopnaam genoemd. Verzoekster heeft hierover bij brief van 8 september 2001 een klacht ingediend bij de chef van het district Binnensticht.
4. Op 4 januari 2002 heeft verzoekster het politiebureau van het district Binnensticht bezocht met de melding dat haar brievenbus was vernield door het afsteken van vuurwerk.
5. In antwoord op haar bezwaarschrift heeft de officier van justitie te Utrecht verzoekster bij brief van 6 februari 2002 laten weten dat hij de politie opdracht had gegeven om aanvullend onderzoek te verrichten inzake haar aangifte van mishandeling.
6. Bij brief van 10 juni 2002 heeft verzoekster een klacht over het handelen van de politieambtenaren ingediend bij de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht. Bij brief van 11 augustus 2002 heeft de chef van het district Eemland zuid hierop gereageerd.
7. Bij brief van 13 februari 2003 heeft de officier van justitie te Utrecht verzoekster meegedeeld dat naar aanleiding van het aanvullend onderzoek door de politie weliswaar genoeg wettig bewijs aanwezig is, maar dat de vervolging vanwege het lang lopende conflict tussen verzoekster en M. niet opportuun is. De officier heeft het sepotbericht daarom in stand gelaten.
8. Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 21 juni 2001 en daarna hebben gehandeld naar aanleiding van een incident tussen haar en een buurjongen.
II. Met betrekking tot de melding en aanhouding
1.1 Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren O. en Sc. op 21 juni 2001 niet op de telefonische melding van haar medebewoner hebben gereageerd, maar wel op de melding van de buurjongen.
Verzoekster stelt hierbij dat haar medebewoner met zijn mobiele telefoon voor ƒ. 6,38 met het telefoonnummer 0900 - 8844 van de politie heeft gebeld, en daarbij de vraag heeft gesteld om de situatie ter plaatse te komen bekijken en de aangiften van mishandeling van verzoekster en vernieling van de auto op te nemen. De telefonist van de politie heeft zich toen zeer dwars naar hem toe gedragen door te zeggen dat er geen politie ter plaatse zou komen. Een kwartier later is de politie naar aanleiding van een melding van de moeder van buurjongen M. wel gearriveerd, aldus verzoekster.
1.2.1 In beginsel dient het accent van politieoptreden bij meldingen over burenruzies zoveel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen. De politie dient zich daarbij met de nodige terughoudendheid op te stellen. Voorts mag van de politie worden verlangd dat zij in deze kwesties onbevooroordeeld optreedt. Hierbij is het van belang dat de politie zich onpartijdig opstelt. Ook elke schijn van partijdigheid dient te worden vermeden. De politie kan trachten om door bemiddeling tot een oplossing te komen of escalatie van een conflict te voorkomen. Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden, een aangifte op te nemen en vervolgens een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.
1.2.2 Uit een oogpunt van administratieve zorgvuldigheid dient de meldkamer van de politie de binnengekomen meldingen van burgers te registreren in het bedrijfsprocessensysteem van het politiekorps.
1.3 De korpsbeheerder deelde mee dat in het bedrijfsprocessensysteem van de politie regio Utrecht geen geregistreerde meldingen voorkomen van een medebewoner van verzoekster met betrekking tot een dergelijk incident op 21 juni 2001. Wel is de melding van de moeder van M. geregistreerd, waarop actie is ondernomen, aldus de korpsbeheerder.
1.4 Tijdens het onderzoek is uit de door politieambtenaren O. en Sc. opgemaakte mutatie over het voorval op 21 juni 2001 gebleken dat O. en Sc. door de meldkamer slechts op de hoogte zijn gesteld van een melding van de moeder van buurjongen M. O. en Sc. zijn vervolgens ter plaatse gegaan.
Echter, nu verzoekster nadrukkelijk en meerdere keren heeft aangegeven dat haar medebewoner heeft gebeld met de politie, en daarbij ook een weergave van het gesprek heeft gegeven, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de medebewoner van verzoekster een telefonische melding bij de politie heeft gedaan. Hierdoor wordt aannemelijk geacht dat de meldkamer van de politie de melding van verzoeksters medebewoner niet heeft geregistreerd, maar de melding van de moeder van M. wel heeft doorgegeven aan O. en Sc., die naar aanleiding van deze melding zijn opgetreden. Hiermee is niet voldaan aan het vereiste van administratieve zorgvuldigheid. Begrijpelijk is bovendien dat deze onzorgvuldigheid bij verzoekster de indruk heeft gewekt van partijdigheid. Dit is niet juist.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2.1 Verzoekster klaagt er verder over dat de politieambtenaren haar die dag als verdachte van mishandeling hebben aangemerkt, haar hebben aangehouden en hebben overgebracht naar het politiebureau.
In deze grief van verzoekster ligt, mede gelet op verzoeksters aangifte van mishandeling door de buurjongen, besloten dat zij het niet juist vindt dat de politie haar, en niet de buurjongen heeft aangehouden. Volgens verzoekster had juist de buurjongen zich schuldig gemaakt aan mishandeling.
2.2 Ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Dit artikel vereist bovendien dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') naar objectieve maatstaven gemeten redelijk dient te zijn (zie Achtergrond, onder 2.1).
Ingevolge artikel 53 Sv is in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit iedere opsporingsambtenaar bevoegd om een verdachte aan te houden. Deze ambtenaar draagt ervoor zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid (zie Achtergrond, onder 2.2).
2.3. De korpsbeheerder deelde mee dat verzoekster in haar klacht op dit punt niet-ontvankelijk is, omdat de aanhouding is getoetst door een hulpofficier van justitie, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Bezwaar kan dan ook bij hem worden ingediend, en niet bij de politie. Tijdens het onderzoek deelde de korpsbeheerder nog mee dat zij de hoofdofficier van justitie te Utrecht had verzocht om de aanhouding alsnog op rechtmatigheid te toetsen. De hoofdofficier van justitie heeft hierop aan de korpsbeheerder meegedeeld dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding.
2.4 Uit onderzoek is gebleken dat naar aanleiding van een melding van de moeder van buurjongen M. twee politieambtenaren ter plaatse zijn gekomen en als eerste hebben gesproken met M. en zijn moeder. M. deelde in dit gesprek mee dat verzoekster hem had geslagen en zijn skateboard had afgepakt, en dat hij daarvan aangifte wilde doen. Volgens M. was hij aan het skateboarden voor de woning van de verzoekster. Verzoekster ergerde zich hieraan. Verzoekster heeft M. vervolgens uitgescholden en geslagen met een paraplu. M. is hierdoor ten val gekomen. Verzoekster heeft vervolgens M. geduwd, waardoor hij tegen een winkelwagentje is gevallen, die vervolgens weer tegen de geparkeerd staande auto van verzoeksters medebewoner is aangereden. Hierdoor is er een deuk aan de voorzijde van de auto ontstaan. M. heeft de politieambtenaren een schaafwond op zijn been getoond en een gaatje in zijn spijkerbroek als gevolg van het vallen.
Nadat de politieambtenaren M. hadden gesproken, merkten zij verzoekster aan als verdachte van mishandeling en spraken haar hierop aan in haar woning. Verzoekster was het hier niet mee eens en verzocht de politieambtenaren om haar aangifte van mishandeling door M. op te nemen. De politieambtenaren hebben hierop besloten om verzoekster aan te houden en over te brengen naar het politiebureau.
De politieambtenaren hebben hierover meegedeeld dat zij verzoekster hadden aangeboden om ter plaatse een verklaring van haar als verdachte op te nemen, maar dat zij niet echt meewerkte. Om die reden is zij aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
Verzoekster deelde hierover mee dat politieambtenaar O. al bij haar binnenkwam met de mededeling "Wie gaat er hier verhuizen? Zij niet!", hierbij op de buren doelend. Nadat verzoekster had gevraagd of O. na haar verhoor ook haar aangifte zou willen opnemen, had O. haar gearresteerd en overgebracht naar het politiebureau.
2.5 Gelet op het feit dat de politieambtenaren, nadat zij de melding van de moeder van M. hadden ontvangen, van M. te horen hadden gekregen dat verzoekster hem had mishandeld en hij daarvan ook aangifte wilde doen, en gelet op het feit dat de politieambtenaren ook daadwerkelijk letsel bij M. aan diens been hadden waargenomen, was het besluit van de politie om verzoekster als verdachte aan te merken niet onbegrijpelijk. Immers op zichzelf waren er voldoende aanwijzingen dat verzoekster daadwerkelijk geweld had gebruikt tegen haar buurjongen. Nu de politieambtenaren hebben aangeven dat verzoekster in eerste instantie niet heeft willen meewerken aan het verhoor ter plaatse, hetgeen niet is weersproken door verzoekster, is het ook niet onjuist dat de politieambtenaren verzoekster hebben aangehouden. Nadat verzoekster was aangehouden diende zij vervolgens ook zo spoedig mogelijk te worden overgebracht naar het politiebureau om te worden geleid voor een hulpofficier van justitie.
2.6 Het feit dat verzoekster zowel in haar woning als op het politiebureau te kennen heeft gegeven dat de buurjongen zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en dat zij hiervan aangifte wilde doen, betekent niet zonder meer dat de politie ook tot het aanhouden van M. had moeten overgegaan. De politie beschikte namelijk op 21 juni 2001 al over de melding van M. over het gebeurde. Het aanhouden van verzoekster als zodanig betekende voorts niet dat daarmee M. niet op enig moment als verdachte kon worden aangemerkt. Het opgemaakte proces-verbaal van verzoeksters aangifte van mishandeling is overigens ingezonden naar het arrondissementsparket te Utrecht, waarna vervolgens de officier van justitie bij dat parket de zaak tegen zowel verzoekster als tegen M. heeft geseponeerd.
De onderzochte gedraging behoorlijk.
2.7 Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
De korpsbeheerder deelde tijdens het onderzoek mee dat de aanhouding van verzoekster niet onder zijn verantwoordelijk valt, omdat de hulpofficier van justitie, aan wie verzoekster is voorgeleid, de rechtmatigheid van de aanhouding heeft getoetst onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dit is niet juist.
De hulpofficier heeft in deze zaak een zelfstandige beslissing genomen waarover de korpsbeheerder een oordeel moet geven. De hulpofficier van justitie is immers een ambtenaar van politie.
Dat de korpsbeheerder zich bij zijn beslissing laat adviseren door de hoofdofficier van justitie doet daaraan niet af.
III. Met betrekking tot het skateboard
1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de politieambtenaren O. en Sc. die dag het skateboard, waardoor het incident was ontstaan, bij haar hebben weggenomen en hebben teruggebracht naar de buurjongen M.
Naar haar zeggen had zij dit skateboard meegenomen als corpus delicti.
2. De korpsbeheerder deelde mee dat de betrokken ambtenaren het betreffende skateboard bij verzoekster thuis hadden aangetroffen. Onder vermelding van het feit dat als verzoekster het skateboard zou houden dit diefstal dan wel verduistering is (zie Achtergrond, onder 1.2 en 1.3), is het skateboard door de genoemde verbalisant meegenomen en teruggegeven aan de buurjongen M., aldus de korpsbeheerder.
3. De Nationale ombudsman sluit zich aan bij het oordeel van de korpsbeheerder. Voor eventueel opsporingsonderzoek was het skateboard niet meer van belang, zodat dit board moest worden teruggegeven.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
IV. Met betrekking tot de insluiting
1.1 Verzoekster klaagt er ook over dat de politieambtenaren haar op die dag op het politiebureau uitgebreid hebben gefouilleerd, haar spullen hebben afgenomen en niet in een daarvoor bestemde zak hebben gedaan. Verzoekster stelt hierbij dat zij van top tot teen is gefouilleerd, haar privéspullen zijn afgepakt, en los in een kast zijn gegooid omdat de hiervoor voorgeschreven zak niet aanwezig was.
1.2 De korpsbeheerder deelde mee dat verzoekster voor enige tijd in een ophoudkamer van politiebureau Zeist is geplaatst. Daarom heeft een insluitingfouillering plaatsgevonden voor de veiligheid van de betrokkene zelf en anderen. Ten tijde van de insluiting waren er geen plastic zakken aanwezig om betreffende spullen in te doen. Betrokken politieambtenaar Sc. heeft hierbij aangegeven dat de spullen niet in een plastic zak maar in een bak zijn gedaan, welke vervolgens in de kast naast de ophoudkamer is geplaatst, aldus de korpsbeheerder.
1.3 Ingevolge artikel 28 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar onderzoekt de ambtenaar ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politiebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen. Bij het aantreffen van deze voorwerpen, neemt de ambtenaar deze in bewaring (zie Achtergrond, onder 3). Deze fouillering is te beschouwen als een maatregel in het belang van de veiligheid op het politiebureau en ter bescherming van de in te sluiten persoon, en mag standaard worden verricht.
Tot de vereisten van een adequate verzorging van personen die van hun vrijheid zijn beroofd, behoort onder meer het vereiste dat zorgvuldig met deze eigendommen wordt omgegaan zodat deze niet kunnen worden ontvreemd of worden beschadigd.
1.4 Op grond van het voorgaande hebben de politieambtenaren verzoekster aan haar kleding mogen fouilleren. Gebleken is verder dat de kleding van verzoekster niet in de daarvoor bestemde zakken is gedaan. Nu verder niet is gebleken dat verzoeksters eigendommen zijn ontvreemd en/of beschadigd, ziet de Nationale ombudsman echter geen reden om deze wijze van bewaring in dit geval af te keuren.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
2.1 Verzoekster klaagt er op dit punt ten slotte over dat de politieambtenaren haar die dag tweeënhalf uur hebben ingesloten alvorens haar te horen.
2.2 De korpsbeheerder deelde mee dat de politie zes uur heeft voor het nader onderzoek en het verhoor. Tweeënhalf uur is niet onnodig lang gezien het onderzoek dat is verricht in deze zaak, aldus de korpsbeheerder.
2.3 Het ligt voor de hand dat verzoekster het onvrijwillige verblijf in een ophoudkamer als onprettig heeft ervaren. Echter, wettelijk gezien is het de politie toegestaan een verdachte ten hoogste zes uur op te houden voor verhoor, mits deze duur zich verhoudt met de noodzaak ervan (zie Achtergrond, onder 2.3). De Nationale ombudsman ziet in dit geval geen reden om de duur van de insluiting af te keuren.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.
V. Met betrekking tot het verhoor
1.1 Verzoekster klaagt er op dit punt over dat een politieambtenaar haar er op 21 juni 2001 niet op heeft gewezen dat zij niet verplicht is om het proces-verbaal van haar verhoor te ondertekenen. Verzoekster stelt hierbij dat in het proces-verbaal het verhaal van de politieambtenaar is opgenomen. Deze heeft bepaald wat erin is komen te staan, ook al wilde verzoekster sommige dingen anders hebben geformuleerd.
1.2 De korpsbeheerder deelde mee dat de politieambtenaar heeft aangegeven dat verzoekster is gewezen op het recht dat zij niet tot antwoorden is verplicht op vragen van de politie die betrekking hebben op het incident. Zij is hierop gewezen door zowel de politieagenten ten tijde van de aanhouding, alsmede door de hulpofficier van justitie. Tevens heeft verzoekster het proces-verbaal van verhoor ter ondertekening kunnen lezen. Hierop heeft verzoekster de verklaring getekend en heeft daarbij niet expliciet aangegeven dat zij niet wist of zij verplicht was om te ondertekenen, en dat zij dit wilde weten alvorens zij zou tekenen, aldus de korpsbeheerder.
1.3 Tijdens het onderzoek heeft verzoekster niet nadrukkelijk aangegeven op welke punten zij de inhoud van het proces-verbaal onjuist acht. Uit haar mededelingen kan dan ook niet worden afgeleid dat de politie verzoeksters verklaring niet correct heeft opgenomen, waardoor tijdens het ondertekenen een discussie is ontstaan omtrent de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. Het is dan ook niet onjuist dat de politieambtenaar niet uit eigen beweging heeft meegedeeld dat verzoekster niet verplicht was om het proces-verbaal van haar verhoor te ondertekenen.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
2.1 Verzoekster klaagt er verder over dat de politieambtenaar op het proces-verbaal van haar aangifte van mishandeling tegen buurjongen M. heeft aangegeven dat zij bezwaar had tegen het verstrekken van haar gegevens aan het Buro Slachtofferhulp, zonder dat hij haar toestemming hiervoor had verkregen.
2.2 De korpsbeheerder deelde mee dat de politieambtenaar heeft verklaard dat hij verzoekster heeft gevraagd naar haar behoefte aan hulp van Buro Slachtofferhulp. Hierop gaf verzoekster aan dat zij geen bemoeienis van Buro Slachtofferhulp wenste. In het proces-verbaal staat dan ook vermeld dat verzoekster bezwaar heeft tegen verstrekking van gegevens door de politie aan Buro Slachtofferhulp. Ook dit proces-verbaal heeft verzoekster gelezen voor ondertekening. Hierop is niet aangegeven dat er een foutieve vermelding was vernoemd, aldus de korpsbeheerder.
2.3 Verzoekster deelde tijdens het onderzoek mee dat zij het proces-verbaal niet heeft gelezen voor ondertekening. De politieambtenaar heeft haar overdonderd door, voor aan de balie in het politiebureau, het proces-verbaal van aangifte onder haar neus te duwen met de mededeling dat zij moest tekenen. Ook is haar niets gevraagd omtrent Buro Slachtofferhulp. Dat in het proces-verbaal is vermeld dat zij bezwaar zou hebben tegen verstrekking van haar gegevens door de politie aan Buro Slachtofferhulp, berust op louter toeval omdat dit standaard in de processen-verbaal is opgenomen, aldus verzoekster.
2.4 Tijdens het onderzoek is echter komen vast te staan dat verzoekster het proces-verbaal van aangifte van mishandeling door M. heeft ondertekend.
Hiermee is verzoekster akkoord gegaan met de inhoud van de in het proces-verbaal weergegeven verklaring, waardoor haar klacht doel mist.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
3.1 Verzoekster klaagt er voorts over dat de politieambtenaar haar niet als getuige heeft gehoord naar aanleiding van een aangifte van haar medebewoner van vernieling van zijn auto door buurjongen M.
3.2 De korpsbeheerder deelde mee dat de politie, in opdracht van de officier van justitie van het arrondissementsparket te Utrecht, inmiddels een onderzoek heeft ingesteld naar de vernieling van de auto van verzoeksters medebewoner. Verzoeksters medebewoner is in deze gehoord.
Nu de korpsbeheerder verder geen reden heeft aangegeven op grond waarvan verzoekster niet eerder als getuige is gehoord, komt de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het niet horen van verzoekster als getuige naar aanleiding van een aangifte van haar medebewoner van vernieling van zijn auto door buurjongen M., niet juist is geweest.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
VI. Met betrekking tot de vervolgaangifte en het sepot
1.1 Verzoekster klaagt er op dit punt over dat een politieambtenaar op 26 juni 2001 heeft geweigerd om een vervolgaangifte van mishandeling tegen de buurjongen op te nemen. Verzoekster stelt hierbij dat zij dit wilde, omdat inmiddels een enorme blauwe plek op haar been was ontstaan. Politieambtenaar Bo. had haar meegedeeld dat politieambtenaar Br. contact met haar zou opnemen om bij haar langs te komen in verband met een vervolgaangifte. Politieambtenaar Br. heeft haar later echter meegedeeld dat hij niet zou langskomen, en ook haar aangifte niet zou aanvullen.
1.2 De korpsbeheerder deelde mee dat politieambtenaar Br. in een mutatie van 27 juni 2001 (zie Bevindingen, onder C.6) heeft vermeld dat verzoekster had gevraagd om een aanvullende verklaring. In haar proces-verbaal van aangifte staat al vernoemd dat de mishandeling haar pijn had toegebracht. Het ontstaan van een bloeduitstorting zou niets aan het delict veranderen. Dit is geen verzwaring, maar eerder een bevestiging hetgeen eerder is gezegd. Het voegt in dit geval dan ook niets toe aan een aangifte. Om deze reden is er geen aanvullende verklaring opgenomen, aldus de korpsbeheerder.
1.3 De Nationale ombudsman is van oordeel dat politieambtenaar Br. wel degelijk de nadere verklaring van verzoekster omtrent de gevolgen van de door haar gestelde mishandeling had moeten opnemen ter aanvulling op haar eerdere aangifte.
De door haar verstrekte informatie is immers van belang voor de beoordeling van de zaak naar aanleiding van haar aangifte, niet alleen bewijstechnisch maar ook voor de rest van de zaak.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2.1 Verzoekster klaagt er verder over dat een politieambtenaar op 11 juli 2001 telefonisch aan haar heeft meegedeeld dat de zaken naar aanleiding van de aangiften van zowel haar en haar medebewoner als van de buurjongen waren geseponeerd, zonder hierbij te hebben vermeld dat tegen deze sepotbeslissingen een beklagmogelijkheid openstaat.
2.2 De korpsbeheerder deelde mee dat hulpofficier van justitie W. zich niets kon herinneren van een telefonisch sepotgesprek met verzoekster. Uit de passage in de klachtbrief van verzoekster van 10 juni 2002 aan de korpsbeheerder is hem echter duidelijk geworden dat verzoekster tegen het seponeren van haar zaak in de brief van 11 juli 2001 van hulpofficier W. een bezwaarschrift heeft ingediend bij de officier van justitie te Utrecht. Hieruit maakt de korpsbeheerder op dat verzoekster de sepotbrief heeft ontvangen, en gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan, aldus de korpsbeheerder.
2.3 Verzoekster heeft tijdens het onderzoek nog aangegeven dat zij niet heeft gesproken met hulpofficier van justitie W., maar met politieambtenaar Br. Br. is dan ook degene waarop de klacht volgens haar betrekking heeft.
Hoe dit ook zij, gebleken is dat verzoekster bij sepotbrief van 11 juli 2001, op dezelfde dag als het plaatsgevonden telefoongesprek, op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om tegen de sepotbeslissing in bezwaar te gaan. Om die reden is de Nationale ombudsman van oordeel dat verzoeksters klacht hierdoor zijn doel mist.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
2.4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
In de sepotbrief van 11 juli 2001 heeft de hulpofficier aan verzoekster meegedeeld dat zij binnen zes weken een bezwaarschrift kan indienen bij de officier van justitie.
Hiermee wordt gesuggereerd dat sprake is van een formele bezwaarprocedure. Dit is niet juist. Verzoekster kan zich ook na de termijn van zes weken richten tot de officier van justitie.
VII. Met betrekking tot het voorval op 6 september 2001
1.1 Verzoekster klaagt hier over de wijze waarop een politieambtenaar haar op 6 september 2001 heeft bejegend door haar bij haar doopnaam te noemen, en door haar niet te hebben ingelicht over de reden waarom hij haar op het politiebureau uitnodigde.
1.2 De korpsbeheerder deelde mee dat de betrokken politieambtenaar H. kan begrijpen dat verzoekster zijn optreden niet professioneel vond. Aanvullend is door H. aangegeven dat toen hij op de betreffende dag voor de deur van verzoekster stond, niet meer op haar achternaam kon komen, maar dat hij zich nog wel de voornaam herinnerde. Tevens heeft H. verklaard dat hij heeft aangegeven dat verzoekster op het politiebureau werd verwacht in verband met een probleem in de buurt. Hij heeft aangegeven niet verder op de problematiek te zijn ingegaan, aldus de korpsbeheerder.
1.3 Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren een burger correct te woord staan, en deze correct inlichten over de reden waarom hij wordt uitgenodigd op het politiebureau.
Door de reactie van de korpsbeheerder is komen vast te staan dat politieambtenaar H. niet heeft voldaan aan hetgeen hiervóór is gesteld. De wijze waarop hij verzoekster heeft bejegend is dan ook niet juist geweest.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2.1 Verzoekster klaagt er ook over dat zowel de chef van het district Binnensticht als de politieambtenaar, die haar op 6 september 2001 te woord stond, niet heeft gereageerd op haar aan de districtschef gerichte brief van 8 september 2001 over het voorval op 6 september 2001.
2.2 De korpsbeheerder deelde mee dat het gebruikelijk is bij politiedistrict Binnensticht dat er op elke brief van een burger een reactie komt wanneer de brief ingaat op handelen van een politiemedewerker. Dan wel door de districtchef zelf dan wel door een leidinggevende die de brief in behandeling krijgt. De betreffende brief ging in op het handelen van een politiemedewerker van Binnensticht. Er is echter op de brief geen reactie gegeven, aldus de korpsbeheerder.
2.3 Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat bestuursorganen aan hen gerichte brieven adequaat verwerken, en zodanig afhandelen dat voldoende recht wordt gedaan aan hetgeen door de burger in zijn of haar brief wordt verzocht.
Nu uit de reactie van de korpsbeheerder is gebleken dat in het geheel niet is gereageerd op de brief van verzoekster, terwijl dit gewoonlijk wel gebruikelijk is, kan worden geconcludeerd dat de brief niet zorgvuldig is behandeld.
De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.
VIII. Met betrekking tot de meldingen over vuurwerk
1.1 Verzoekster klaagt er voorts over dat het politiekorps niet heeft gereageerd op haar twee telefonische meldingen op 31 december 2001 met het verzoek om in de straat te surveilleren vanwege problemen met de buurjongen.
Verzoekster stelt hierbij dat zij op 29 december 2001 bij het thuiskomen met de auto door M. in de V.-laan onder vuur is genomen met zijn vuurwerk. Mevrouw A., wonend V.-laan 29, vertelde haar later dat zij had gezien dat M. ook erg zijn best had gedaan om vuurwerk op haar balkon te gooien. Op 30 december 2001 ontdekte zij een enorme troep van afgestoken vuurwerk in haar brievenbus. Om maandagmorgen toch een schone krant te kunnen krijgen, heeft zij de troep maar met een plastic zak afgedekt. Maandagmorgen was M. weer volop bezig met vuurwerk afsteken waarop verzoekster om ± 11.45 uur de politie heeft gebeld. De politie wenste niet te komen. Toen verzoekster in de voormiddag post uit haar brievenbus wilde halen, waren er gaten in de plastic zak gebrand. Opnieuw was er vuurwerk in haar brievenbus gegooid. Zij heeft vervolgens contact gehad met de bewoners van V.-laan 56 waar haar brievenbus inpandig is. Zij waren erg geschrokken van de enorme knallen en hadden een brandlucht in huis geroken. Zij hebben een zoontje van ongeveer 15 maanden. De heer Al. van nr. 56 heeft M. op zijn vuurwerk aangesproken nadat zijn vrouw eerder M. ook al had aangesproken omtrent het vuurwerk gooien rond hun huis, en hem had weggestuurd. M. was naar huis gerend om naar later bleek, hulp te halen van de heer K. van nr. 26 die zich als 'vader' van M. opwerpt. Deze maakte hevig stampij en dreigde ons huis te zullen opblazen.
Van dit voorval met bedreigingen heeft verzoekster opnieuw om ± 16.45 uur naar de politie district Binnensticht gebeld en verzocht om aandacht in verband met de bedreigingen en om een surveillance uit te voeren in de V.-laan, aldus verzoekster.
1.2 De korpsbeheerder deelde mee dat er geen geregistreerde meldingen voorkomen in het Bedrijfsprocessen Systeem van de politie regio Utrecht met betrekking tot dit onderwerp. Hierdoor kan dit onderdeel niet worden geverifieerd, aldus de korpsbeheerder.
1.3 Eén van de taken van de politie is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren, zijn echter niet onbeperkt. In deze is van belang dat elk politiekorps bij de vervulling van zijn taken wordt beperkt door de middelen die het, in het kader van een landelijke verdeling, ter beschikking worden gesteld, bezien in samenhang met omvang en aard van het werkaanbod van het betreffende korps. Het voorgaande betekent dat de politie bij de vervulling van haar taken, waaronder het reageren op meldingen van eventueel strafbare feiten, prioriteiten dient te stellen. Daarbij mag worden verwacht dat deze prioriteitstelling weloverwogen gebeurt. Voor zover mogelijk dient de politie naast de gestelde prioriteiten ook aandacht te schenken aan die gevallen waaraan geen prioriteit kan worden toegekend.
1.4 Nu verzoekster haar meldingen met data en tijdstippen nadrukkelijk heeft omschreven, wordt aannemelijk geacht dat zij op 31 december 2001 twee meldingen bij de politie heeft gedaan. Omdat de meldingen niet in het bedrijfsprocessensysteem van de politie zijn geregistreerd, wordt eveneens aannemelijk geacht dat de politie niet op de meldingen heeft gereageerd. Echter, omdat vanwege het ontbreken van de registratie geen nadere informatie meer beschikbaar is omtrent de reden waarom de politie niet op de meldingen heeft gereageerd, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.
2.1 Eveneens klaagt verzoekster erover dat niemand van het politiekorps bij haar is langsgekomen om haar vernielde brievenbus te bekijken, terwijl een politieambtenaar haar dit op 4 januari 2002 op het politiebureau wel had toegezegd.
Verzoekster stelt daarbij dat politieambtenaar He. op 4 januari 2002 heeft toegezegd dat zij proces-verbaal van aangifte zou opmaken, en dat wijkagent H. later contact met haar zou opnemen om de brievenbus te bekijken.
2.2 De korpsbeheerder deelde mee dat hij dit klachtonderdeel gegrond acht daar er geen aangifte van vernieling is opgenomen. Aan verzoekster is inmiddels aangegeven dat alsnog een proces-verbaal kan worden opgemaakt. Tot dusver heeft het politiedistrict Binnensticht geen bericht van verzoekster gekregen dat zij een proces-verbaal van aangifte wenst te ontvangen, aldus de korpsbeheerder.
2.3 Nu de korpsbeheerder heeft erkend dat de aangifte van verzoekster niet is opgenomen terwijl dit wel is toegezegd, is ook aannemelijk geworden dat is toegezegd dat iemand van het politiekorps zou langskomen om haar vernielde brievenbus te bekijken. Ook deze toezegging is niet nagekomen.
2.4 Evenals hiervóór, onder VIII.1.3 is gesteld, geldt in beginsel ook ten aanzien van dit klachtonderdeel dat de politie de vrijheid heeft om, binnen de door haar te stellen prioriteiten in het kader van de aan haar opgedragen werkzaamheden, te bepalen wanneer zij optreedt tegen overtredingen.
Echter, gezien de aannemelijk geworden toezegging van politieambtenaar He. omtrent het bekijken van de brievenbus, moet worden geoordeeld dat het niet juist is geweest dat uiteindelijk niemand van het politiekorps de brievenbus heeft bekeken.
De onderzochte gedraging niet behoorlijk.
IX. Met betrekking tot de klachtbehandeling
1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de chef van het district Eemland zuid bij brief van 11 augustus 2002 niet alle klachtonderdelen in haar klachtbrief van 10 juni 2002 heeft beoordeeld.
2. De korpsbeheerder deelde mee dat hij voor dit klachtonderdeel verwijst naar het door klachtenbehandelaar By. opgemaakte rapport van 20 maart 2003, waarin staat beschreven dat er op 1 juli 2002 een gesprek met verzoekster heeft plaatsgevonden. In dit gesprek zijn de te behandelen klachtpunten afgesproken, die ook daadwerkelijk zijn onderzocht.
3. Eén van de vereisten van behoorlijke klachtbehandeling is dat in het oordeel gemotiveerd wordt ingegaan op alle aspecten van de klacht.
Nu uit het rapport van 20 maart 2003 is gebleken dat zowel politieambtenaar Am. als politieambtenaar D, die op 1 juli 2002 beiden aanwezig zijn geweest bij het gesprek met verzoekster, aan politieambtenaar By. hebben verklaard dat met verzoekster is afgesproken dat drie klachten zouden worden onderzocht (zie Bevindingen, onder C.7), en deze klachten ook daadwerkelijk zijn beoordeeld in de afdoeningsbrief van de districtschef van 11 augustus 2002, wordt de lezing van de korpsbeheerder meer aannemelijk geacht dan die van verzoekster. Gezien de mondelinge afspraken met verzoekster, kan het slechts oordelen over drie klachtonderdelen de toets der kritiek doorstaan.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet reageren op de telefonische melding van verzoeksters medebewoner, het niet horen van verzoekster als getuige, het noemen van verzoekster bij haar doopnaam en haar niet inlichten, het niet beantwoorden van verzoeksters brief van 8 september 2001, en het niet bekijken van verzoeksters brievenbus.
Ten aanzien van het niet reageren op verzoeksters meldingen op 31 december 2001 onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 20 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Zeist, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd aan negen politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Acht ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd aan de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 21 juni 2001 hielden twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht verzoekster aan als verdachte van mishandeling van een buurjongen M. (zie Achtergrond, onder 1.1) De politieambtenaren brachten haar over naar een politiebureau van het district Binnensticht, alwaar zij enige tijd is ingesloten.
Vervolgens verhoorde een andere politieambtenaar van bovengenoemd korps verzoekster als verdachte van mishandeling, en nam hij een aangifte van mishandeling op van verzoekster door M. Hierna is verzoekster heengezonden.
Verzoekster en haar medebewoner B. deden naar aanleiding van het voorval ook aangifte van vernieling van de auto van B. door M.
2. Bij brief van 11 juli 2001 ontving verzoekster een sepotbericht van de hulpofficier van justitie W. van het bovengenoemd korps. In dit bericht is onder meer het volgende opgenomen:
"Op 21 juni 2001 werd bij de politie Regio Utrecht distr. Binnensticht, aangifte gedaan van Geweld zonder letsel met wapen, gepleegd te Zeist, V.-laan, op 21 juni 2001 te 20:28 uur, waarvan u benadeelde bent.
Naar aanleiding van het door de politie ingestelde onderzoek heb ik besloten deze zaak te seponeren. Dit wil zeggen dat er geen verdere vervolging wordt ingesteld tegen de verdachte(n).
De reden hiervan is:
(…)
(x) Tegenstrijdige verklaringen, geen getuigen.
(…)
Mocht u het niet eens zijn met deze beslissing, dan kunt u binnen zes weken na ontvangst van deze brief, een bezwaarschrift met uw argumenten richten aan de officier van justitie, Postbus 16005, 3500 DA te Utrecht."
Verzoekster diende hierop schriftelijk een bezwaarschrift tegen dit bericht in bij de officier van justitie te Utrecht.
3. Naar aanleiding van een bezoek op 6 september 2001 van politieambtenaar H. van bovengenoemd korps aan haar woning, deelde verzoekster bij brief van 8 september 2001 aan de chef van het district Binnensticht onder meer het volgende mee:
"Op donderdag 6 september 2001 omstreeks 13.30 uur werd er bij mij aangebeld. Na het openen van de deur stond er iemand gekleed in een blauw overhemd en met een grote politiepet op. Zich voorstellen deed hij niet.
De persoon hakkelde iets over op zoek te zijn naar ene N., of ik daar ook iets van wist. Hij vervolgde, citaat: 'Wanneer u nu zegt hoe u heet, weet ik misschien wel of ik goed ben'. Na enig stilzwijgen ging hij verder en vroeg of ik dan misschien N. heette. Beamende dat dit mijn doopnaam is, wenste hij mijn achternaam te weten. Deze gaf ik hem. Daar ik niet verplicht ben zonder enig legitimatiebewijs van de bewuste persoon mijn namen bekend te stellen, kan mij niet verweten worden dat ik geen medewerking heb verleend. Iedereen kan immers een politiepet opzetten! Nu nog steeds niet wetende of hij inderdaad mij moest hebben, begon hij een verhaal dat er iets was gebeurd en dat hij een gesprek wilde. Mijn uitnodiging om binnen te komen, wimpelde hij af. Wel verlangde hij van mij om dinsdagavond naar het politiebureau te komen voor dit gesprek.
Mijn vraag waar het dan over zal gaan, wenste hij niet te beantwoorden. De vraag inzake het gesprek op het politiebureau had nader moeten worden gemotiveerd. Mijn vraag wie hij eigenlijk was, werd afgedaan met 'de wijkagent'. Op mijn veelvuldig vragen, citaat: 'maar u heeft toch wel een naam' kreeg ik eindelijk te horen dat hij H. heette.
Aangezien ik in december 2000 en in juni 2001 zeer negatieve ervaringen heb opgedaan i.v.m. het optreden van politieagenten, de heer H. niet heeft bevestigd of hij daadwerkelijk naar mij op zoek was noch wilde zeggen waarover hij mij wil spreken en de politieagenten - waaronder de heer H. - niet naar mij wensen te luisteren wanneer ik hen iets wil zeggen of laten zien, zijn voor mij redenen om dinsdagavond a.s. niet naar het politiebureau te komen.
Bij deze verzoek ik u de heer H. hierover te willen inlichten."
4. Op 4 januari 2002 bezocht verzoekster het politiebureau van het district Binnensticht met de melding dat haar brievenbus was vernield door het afsteken van vuurwerk.
5. De officier van justitie te Utrecht liet verzoekster en haar medebewoner B. bij brief van 6 februari 2002 onder meer het volgende weten:
"Ten eerste wil ik u mijn excuses aanbieden voor de late beantwoording van uw brief. Ten tweede heb ik het dossier dat door de politie is opgemaakt in deze zaken opgevraagd en bestudeerd. In de dossiers bevinden zich de verklaringen/aangiftes zoals u beiden die hebt afgelegd en de verklaring van M. Deze verklaringen zijn inderdaad, zoals de politie u reeds meedeelde in de sepotbeslissing, tegenstrijdig. Andere getuigen, zoals u die in uw brief aangeeft, zijn niet gehoord; nu het mogelijk is dat deze getuigen een verklaring afleggen die duidelijkheid brengt in dit verhaal, heb ik de politie verzocht alsnog aanvullend onderzoek te verrichten. Zodra dat is gebeurd, zal de zaak opnieuw beoordeeld worden."
6. Verzoekster deelde bij brief van 10 juni 2002 een klacht in bij het regionale politiekorps Utrecht. De klacht hield onder meer het volgende in:
"Op 21 juni 2001 heeft zich het volgende voorgedaan.
Vrijwel de gehele dag heeft het schildersbedrijf (…) werkzaamheden uitgevoerd. Het betrof het uithakken van een verrot kozijn en daarna het weer dichtmaken met behulp van vloeibaar hout. Omdat ik al de hele dag hoofdpijn had, was ik blij dat de klus erop zat. Het raam moest i.v.m. het drogen open blijven staan. Even wilde ik rustig zitten en om 16.00 uur het journaal zien daar ik de hele dag nog geen nieuws had gehoord. Het nieuws was voor mij onverstaanbaar omdat M., V.-laan 17, precies onder het openstaande raam in de meest letterlijke zin met zijn skateboard herrie stond te trappen. Van skaten op het trottoir was geen sprake alleen maar constant met het skateboard op de rijbaan proberen te springen hetgeen M. niet kan en dus steeds een zware klap gaf. Een keer of vier heb ik M. gevraagd ergens anders te gaan, zoals b.v. bij zijn eigen huis waar een heel groot trottoir is, dit in tegenstelling tot mijn huis waar tegen het huis aan, helemaal geen trottoir is en de geluiden dus rechtstreeks binnenkomen. M. begon mij verder uit te dagen o.a. door te zeggen dat ik een oude heks, een oud wijf, enz. was en dat ik toch niet naar beneden durfde te komen. Toen het me teveel werd, ben ik naar beneden gegaan. M. zag mij aankomen en rende weg waarbij hij over zijn eigen benen viel. Bliksemsnel stond hij op, raapte zijn skateboard op en gooide dit in mijn been. Wegens de pijn stond ik als aan de grond genageld. Heel voorzichtig strompelde ik naar huis en hoorde een vreselijk kabaal. Opkijkend zag ik M. aan komen rennen met een winkelwagentje om deze met de woorden, citaat 'Zo hier heb je er ook nog een dikke deuk bij.' vol voorin de auto van de heer B., V.-laan 58, te smijten. Toen de heer B. omstreeks 16.30 uur thuiskwam, belde hij direct via het 0900-8844 nummer de politie en verzocht i.v.m. mijn mishandeling en de opzettelijke vernieling van zijn auto de politie om de situatie ter plaatse te bekijken en de aangiften inzake de mishandeling en de vernieling op te nemen. De politie gaf de heer B. te kennen dat geen politie ter plaatse komt. Klaarblijkelijk gaat de politie district Binnensticht Zeist voor crimineel gedrag wel gelijk ter plekke terwijl de gedupeerden aan hun lot worden overgelaten want tot onze stomme verbazing was er na ongeveer een kwartier ineens wel politie in de straat. In mijn woning gaf de agente, die opgaf te zijn O. mij te kennen dat ik - in plaats van mishandelde - verdachte was en dat zij mij kwam verhoren. Al bij binnenkomst had zij de opmerking gemaakt, citaat: ' Wie gaat er hier verhuizen? Zij - doelend op de bewoners van V.-laan 17 - niet!'. Wanneer de agenten zich van tevoren via het politiebureau even hadden laten informeren over M. en zijn familie - en mij uiteraard - hadden zij beter beslagen ten ijs gekomen. Nadat ik agente O. vroeg of zij na het verhoor ook mijn aangifte opnam, raakte agente O. volkomen over de rooie. Zij arresteerde mij en ondanks het feit dat ik mijn been bijna niet kon bewegen, moest ik twee trappen af en naar de politieauto die heel ver van mijn huis stond geparkeerd, lopen. Onderweg naar de politieauto werd mij vele malen toegesnauwd dat ik niet naar mijn buren mocht terugzwaaien en dat ik 'de koningin niet was'. Kort tevoren had agente O. uitdagend voor de heer B. staande, hem op een vreselijke manier uitgedaagd om hem vooral iets te ontfutselen waarop ze hem in de vorm van een belediging van een ambtenaar in functie zou kunnen pakken. De andere agent, die opgaf te zijn Sc. trad nog tactlozer op. Hij ging naar het huis van M. om daar het skateboard dat ik als corpus delicti mee naar huis had genomen, te retourneren.
(…)
In het politiebureau aangekomen werd ik van top tot teen gefouilleerd, werden mijn privé spullen afgepakt en los in een kast gegooid omdat de hiervoor voorgeschreven zak niet aanwezig was. Vervolgens werd ik in een cel gesmeten waarin ik ± 2 1/2 uur opgesloten heb gezeten. Hierna werd eindelijk het proces-verbaal van verhoor (…) door agent J. opgemaakt. Een kanttekening wil ik bij dit proces-verbaal maken, namelijk het is het verhaal van de verbalisant. Deze bepaalt wat erin komt te staan ook al wilde ik sommige dingen anders geformuleerd zien. Mij is niet gezegd dat ik kon weigeren het proces-verbaal van verhoor te ondertekenen.
Het proces-verbaal van aangifte (…) is volledig door de verbalisant agent J. verwoord, om reden dat ik hierin totaal niet ben gekend. Tegen de zinsnede, citaat: 'Ik heb bezwaar tegen verstrekking van mijn gegevens en de feitgegevens door de politie en/of justitie aan het Buro Slachtofferhulp', maak ik o.a. bezwaar omdat mij niet is gevraagd of ik slachtofferhulp wilde ontvangen en dit desondanks is opgenomen in het proces-verbaal van aangifte. De verbalisant agent J. had kennelijk ineens haast gekregen en wilde mijn aangifte van mishandeling niet opnemen maar maakte even snel een uitdraai op de computer. In dit 'proces-verbaal van aangifte' staat zelfs de verwijzing naar het proces-verbaal van verhoor hetgeen een totaal andere zaak is. Er had gewoon een correct proces-verbaal van aangifte moeten worden opgenomen zonder verwijzing naar het proces-verbaal van verhoor.
Gezien ik getuige ben van het feit dat M. een winkelwagentje in de auto van de heer B. heeft gegooid, had de politie mij ook minimaal een getuigenverklaring moeten afnemen hetgeen achterwege is gelaten.
Dinsdag 26 juni 2001 ben ik zo goed en zo kwaad als mogelijk was, naar het politiebureau gegaan om vervolg-aangifte te doen omtrent mijn been met de enorm blauwe plek waaraan geen enkele agent ook maar enige aandacht heeft geschonken. De agent, die opgaf te zijn, Bo. liet weten geen vervolgaangifte op te nemen en dat alles door was naar de wijkagent Br. Deze zal opbellen voor een afspraak om langs te komen i.v.m. het opnemen van mijn been met de grote blauwe plek. Dagen later belde agent Br. op met de mededeling dat hij niet van plan was om langs te komen. Alle reeds genoemde agenten van de politie district Binnensticht Zeist hebben bewust geprobeerd mij, mijn bewijzen van mishandeling te ontnemen. Agent Br. belde mij op 11 juli 2001 ± 13.45 heel laconiek op met de mededeling dat alles was geseponeerd. Op mijn vraag wat hij zou doen als zijn auto op deze wijze zo was vernield, antwoordde hij dat dit een privé vraag was waar hij geen antwoord op wenste te geven. Op laatdunkende wijze dacht agent Br. even telefonisch van mij af te kunnen komen. De beslissing van de hulpofficier van Justitie wilde ik toch schriftelijk toegestuurd krijgen! Met postafstempeling 12 juli 2001 is de beslissing van de hulpofficier van Justitie W. verzonden en door mij op 13 juli 2001 ontvangen. In de beslissing staat vermeld dat ik een bezwaarschrift kan indienen tegen deze beslissing. Het is klachtwaardig dat agent Br. eerder heeft verzwegen dat ik bezwaar kon aantekenen.
(…)
Op 8 september 2001 heb ik de volgende brief aan mw Z. district Binnensticht Zeist gezonden, (zie hiervóór, onder A.3; N.o.) (…).
Op deze brief heb ik noch van mw Z. noch van wijkagent H. respons ontvangen.
Op vrijdag 4 januari 2002 tussen 18.00 en 19.00 uur, heb ik bij de politie district Binnensticht Zeist aangifte gedaan van vernieling van onze brievenbus welke zich inpandig in de woning V.-laan 56 bevindt. Het volgende heb ik agente He. aangegeven.
Zaterdag 29 december 2001 bij het thuiskomen met de auto zijn wij door M. in de V.-laan onder vuur genomen met zijn vuurwerk. Mevrouw A., wonend V.-laan 29, vertelde ons later dat ze had gezien dat M. ook erg zijn best had gedaan om vuurwerk op ons balkon te gooien. Zondagavond 30 december 2001 ontdekten wij een enorme troep van afgestoken vuurwerk in onze brievenbus. Om maandagmorgen toch een schone krant te kunnen krijgen, hebben wij de troep maar met een plastic zak afgedekt. Maandagmorgen was M. weer volop bezig vuurwerk af te steken waarop ik om ± 11.45 uur de politie heb gebeld. De politie wenste niet te komen. Toen wij in de voormiddag post uit onze brievenbus wilden halen, waren er gaten in de plastic zak gebrand. Opnieuw was er vuurwerk in onze brievenbus gegooid! Wij hebben contact gehad met de bewoners van V.-laan 56 waar onze brievenbus inpandig is. Zij waren erg geschrokken van de enorme knallen en hadden een brandlucht in huis geroken. Zij hebben een zoontje wat toen ongeveer 15 maanden oud was. De heer Al. van nr. 56 heeft M. op zijn vuurwerk gooien aangesproken nadat zijn vrouw eerder M. ook al had aangesproken omtrent het vuurwerk gooien rond hun huis en hem had weggestuurd. M. was naar huis gerend om naar later bleek, hulp te halen van de heer K. van nr. 26 die zich als 'vader' van M. opwerpt. Deze maakte hevig stampij en dreigde ons huis te zullen opblazen.
Van o.a. dit voorval met bedreigingen heb ik opnieuw om ± 16.45 uur naar de politie district Binnensticht Zeist - agent Sw. - gebeld en verzocht om aandacht i.v.m. de bedreigingen en een surveillance uit te voeren in de V.-laan.
Bij navraag tijdens mijn aangifte d.d. 4 januari 2002 is gebleken dat er bij de politie district Binnensticht Zeist van dit alles volstrekt niets bekend is. Hoe kan dit?
(…)
Zaterdag 9 februari 2002 ben ik naar het politiebureau Zeist gegaan om een kopie van het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2002 (…) op te vragen. Tot mijn stomme verbazing kreeg ik niets mee. Er was alleen een interne mutatie gemaakt waar ik niets mee te maken had en die niet aan mij werd afgegeven.
De politie district Binnensticht Zeist wil op geen enkele manier meewerken en laat zo crimineeltjes van nu, uitgroeien tot de criminelen van straks.
(…)
Tegen het seponeren van mijn zaak bij brief d.d. 11 juli 2001 door W., heb ik een bezwaarschrift ingediend bij de Officier van Justitie te Utrecht.
De Officier van Justitie Ko. heeft mij bij brief d.d. 6 februari 2002 (…) laten weten, citaat: 'Andere getuigen, zoals u die in uw brief aangeeft, zijn niet gehoord; nu het mogelijk is dat deze getuigen een verklaring afleggen die duidelijkheid brengt in dit verhaal, heb ik de politie verzocht alsnog aanvullend onderzoek te verrichten'.
De politie district Binnensticht Zeist heeft - gezien dat ik de getuige ben van het feit dat M. een winkelwagentje in de auto van de heer B. heeft gegooid - mij nog steeds geen getuigenverklaring afgenomen.
Ook uit navraag bij de andere getuigen - mw Aa. en mw Ku. - is gebleken dat de politie district Binnensticht Zeist na RUIM VIER maanden nog steeds geen aanvullend onderzoek heeft verricht zoals de Officier van Justitie Ko. de politie district Binnensticht Zeist heeft opgedragen.
Gezien voornoemde getuigenverklaringen en de opdracht tot aanvullend onderzoek van de Officier van Justitie Ko. waaraan tot dusver geen gevolg is gegeven, acht ik het gehele optreden en handelen van de politie district Binnensticht Zeist jegens mij volkomen onterecht en klachtwaardig. Onnodig heeft de politie district Binnensticht Zeist mij ± 2 1/2 uur in een cel vastgehouden. De processen-verbaal zijn - zonder onderzoek te hebben verricht - door de politie district Binnensticht Zeist, geseponeerd. Ten onrechte ben ik als verdachte aangehouden. Bovendien is mij geen getuigenverklaring afgenomen inzake de vernieling aan de auto van de heer B."
7. De chef van het district Eemland zuid van het regionale politiekorps Utrecht reageerde bij brief van 11 augustus 2002 onder meer als volgt op de klacht:
"In mijn opdracht stelde de heer Am., inspecteur van politie regio Utrecht, tevens klachtbehandelaar van het district Eemland zuid, een onderzoek in. Er is op 1 juli 2002 een uitgebreid gesprek met u geweest in het bijzijn van de heer D., eveneens klachtbehandelaar van het district Eemland zuid. Hierin heeft u nogmaals uw klacht mondeling toegelicht en uitgelegd waarom de klacht door u is ingediend. U geeft tijdens dit gesprek aan dat u het gehele optreden en handelen van de politie Binnensticht volkomen onterecht vindt jegens u.
Naar mijn mening is de klacht onder te verdelen in de volgende gebeurtenissen:
1. Het voorval op 21 juni 2001 waarbij u als verdachte bent aangehouden en ongeveer twee en een half uur opgesloten heeft gezeten.
U vindt dat u ten onrechte als verdachte bent aangehouden en onnodig lang in een cel heeft gezeten.
Tevens klaagt u over het feit dat u niet als getuige bent gehoord inzake de vernieling van de personenauto van de heer B., wonende te (…) V.-laan 58. Dit feit is ook gebeurd op 21 juni 2002 (bedoeld wordt: 2001; N.o.).
Bovendien geeft u aan het oneens te zijn met de seponering van de processen-verbaal en dat de officier van justitie mr. Ko. opdracht heeft gegeven om een aanvullend onderzoek te verrichten. U klaagt dat u daar nog niets van heeft gehoord van de zijde van de politie Binnensticht.
2. Het voorval van 6 september 2001, waarbij de wijkagent H. van het district Binnensticht bij u aan de deur is geweest en naar uw mening niet professioneel heeft opgetreden. Naar aanleiding van de uitnodiging door deze wijkagent ten einde op het politiebureau te Zeist te verschijnen, heeft u een brief geschreven aan de districtschef Z. waarin u aangaf dat u niet op de gevraagde datum en het gevraagde tijdstip aanwezig zou zijn. U klaagt dat u geen respons heeft ontvangen van zowel genoemde mw. Z. als de heer H.
3. Het voorval op 4 januari 2002, waarbij er vernielingen werden verricht aan een brievenbus door middel van vuurwerk in de woning V.-laan 56 (…). U klaagt daarbij over het feit dat u geen proces-verbaal heeft meegekregen toen u daar op 9 februari 2002 om kwam vragen op het politiebureau te Zeist. De reden hiervoor was dat er geen proces-verbaal was opgemaakt maar een mutatie.
Ik heb ten aanzien van de klachtonderdelen als volgt geconcludeerd:
Ad1:
Het feit dat u bent aangehouden als verdachte en of dit wel of niet terecht is geweest, ligt niet binnen de competentie van het klachtenonderzoek en is dit klachtonderdeel niet ontvankelijk. Indien u vindt dat u ten onrechte bent aangehouden kunt u hierover bezwaar maken bij de officier van justitie. Het feit dat u twee en een half uur heeft vast gezeten, heeft te maken met het feit dat u als verdachte bent aangehouden en de politie vervolgens 6 uur heeft voor verhoor en nader onderzoek. Naar mijn mening is deze twee en een half uur niet onnodig lang geweest gezien het onderzoek dat is verricht in deze zaak. Ik acht dit deel - voorzover dit binnen de competentie van het klachtonderzoek valt - ongegrond.
In uw verklaring die van u is opgenomen als verdachte bent u gehoord over de vernieling van de auto van dhr B. Het is niet noodzakelijk dat er naast deze verklaring nog een getuigenverklaring opgenomen wordt. De verklaring die u als verdachte heeft afgelegd kan worden gebruikt als een getuigenverklaring. Ik acht dit deel van de klacht ongegrond.
Ik heb begrepen dat u inmiddels bent gehoord door de politie Binnensticht naar aanleiding van het bericht van de officier van justitie omtrent het aanvullend onderzoek. Ik acht dit deel van de klacht gegrond.
Ad 2.
Er is een gesprek geweest met wijkagent H. over het genoemde voorval. Daarin geeft hij aan volledig te begrijpen dat u het optreden van hem niet professioneel vond. Hij was op zoek naar iemand waarvan hij alleen nog de voornaam wist. Hij had u uitgenodigd naar aanleiding van een klacht van een buurtbewoner.
Door wijkagent H. is diverse malen geprobeerd om contact met u op te nemen naar aanleiding van uw brief. Hij is minimaal 5 maal op verschillende momenten van de dag bij u aan de deur geweest. Tevens heeft hij een visitekaartje achtergelaten met daarop het verzoek om contact met hem op te nemen. Daarop werd door u niet gereageerd. Wijkagent H. heeft daarop de bemiddeling stop gezet. Door de districtschef mevr. Z. is niet persoonlijk gereageerd op uw brief. U heeft hier in uw brief ook niet om gevraagd. Ik acht dit deel van de klacht ongegrond.
Ad 3.
Uit het Bedrijfsprocessensysteem van de politie Binnensticht blijkt dat u op 4 januari 2002 op het bureau (…) aangifte wilde doen van vernieling van uw brievenbus. Uit de mutatie blijkt dat de binnenkant van de brievenbus was beschadigd. Uiteraard kunt u aangifte doen van een strafbaar feit. Van dit feit is - al dan niet in overleg - geen proces-verbaal van aangifte opgemaakt. Ik acht dit deel van de klacht gegrond. Indien u alsnog een proces-verbaal wenst te ontvangen zal dit op uw aangeven alsnog kunnen worden opgemaakt."
8. Bij brief van 13 februari 2003 liet de officier van justitie te Utrecht aan verzoekster en haar medebewoner B. onder meer het volgende weten:
"Na mijn vorige brief aan u heb ik een aanvullend proces-verbaal gekregen van de politie Binnensticht dat ik inmiddels uitgebreid heb bestudeerd. Naar aanleiding hiervan ben ik tot de volgende conclusie gekomen. In het dossier bevindt zich nu een verklaring van een getuige die verklaart van M. gehoord te hebben dat hij de bewuste vernieling heeft gepleegd. Naast de verklaring van mevrouw S. (verzoekster; N.o.) is daarmee in elk geval (net) genoeg wettig bewijs aanwezig. De volgende vraag die beantwoord dient te worden, is of vervolging van M. opportuun is. Ik ben van mening dat dat niet het geval is, aangezien in deze kennelijk sprake is van een al langer lopend conflict waarbij beide partijen betrokken zijn. Een strafvervolging van M. zou slechts één kant van het verhaal belichten, terwijl uit het dossier ook blijkt dat mevrouw S. een rol in het geheel heeft gehad.
Om die reden ben ik van mening dat het politiesepot in stand kan blijven, zij het om andere redenen dan aanvankelijk aangegeven."
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht nam bij brief van 27 mei 2003 het volgende standpunt in:
"Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht op 21 juni 2001 en daarna hebben gehandeld naar aanleiding van een incident tussen haar en een buurjongen. Verzoekster klaagt er onder meer over dat twee politieambtenaren op 21 juni 2001:
-niet op de telefonische melding van haar medebewoner hebben gereageerd, maar wel op de melding van de buurjongen;
In het Bedrijfsprocessen Systeem (BPS) van Politie Regio Utrecht komen geen geregistreerde meldingen voor van een medebewoner van mevr. S. met betrekking tot een dergelijk incident. Wel is de melding van de moeder van M. geregistreerd, waarop vervolgens actie is ondernomen. (…)
- haar als verdachte van mishandeling hebben aangemerkt, haar hebben aangehouden en hebben overgebracht naar het politiebureau;
In het klachtenonderzoek gehouden door de heer L., districtchef Eemland zuid komt in zijn brief van 11 augustus 2002 onder Ad 1. naar voren, dat de toetsing van een al dan niet terechte aanhouding door de dienstdoende Hulpofficier van Justitie is gedaan. Hierdoor kan er bezwaar worden gemaakt in de richting van deze Hulpofficier van Justitie, maar het klachtenonderzoek is op dit onderdeel niet ontvankelijk. Er zijn met betrekking tot dit onderwerp geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen waardoor dit standpunt zou moeten worden herzien.
- het skateboard, waardoor het incident was ontstaan, bij haar hebben weggenomen en hebben teruggebracht naar de buurjongen;
Op 7 mei 2003 gaf Sc., betrokken verbalisant, aan dat hij en zijn collega O. het betreffende skateboard bij mevr. S. thuis hadden aangetroffen. Onder vermelding van het feit dat als mevr. S. het skateboard zou houden dit diefstal dan wel verduistering is, is het skateboard door de genoemde verbalisant meegenomen en teruggegeven aan de buurjongen M.
- haar op het politiebureau uitgebreid hebben gefouilleerd, haar spullen hebben afgenomen en niet in een daarvoor bestemde zak hebben gedaan;
Op 7 mei 2003 gaf verbalisant Sc. aan dat hij zich de insluiting van mevr. S. herinnert. Daar mevr. S. voor enige tijd in een ophoudkamer van politiebureau Zeist werd geplaatst heeft er een insluitingfouillering plaatsgevonden voor de veiligheid van de betrokkene zelf en anderen. Ten tijde van de insluiting waren er geen plastic zakken aanwezig om betreffende spullen in te doen. De heer Sc. gaf aan dat de spullen niet in een plastic zak maar in een bak zijn gedaan, welke vervolgens in de kast naast de ophoudkamer is geplaatst.
- haar tweeënhalf uur hebben ingesloten alvorens haar te horen.
In het klachtenonderzoek gehouden door de heer L., districtchef Eemland zuid komt in zijn brief van 11 augustus 2002 onder Ad 1. naar voren dat de politie 6 uur heeft voor het nader onderzoek en het verhoor. Tweeënhalf uur is niet onnodig lang gezien het onderzoek dat verricht is in deze zaak. Er zijn met betrekking tot dit onderwerp geen nieuwe feiten of omstandigheden.
Verder klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op diezelfde datum:
- haar er niet op heeft gewezen dat zij niet verplicht is om het proces-verbaal van haar verhoor te ondertekenen;
Op vrijdag 9 mei 2003 geeft de heer J. aan dat hij zich mevr. S. herinnert en tevens het opmaken van het proces-verbaal van verhoor. De heer J. geeft aan dat hij het verhoor heeft opgenomen daar dat beter leek, omdat de relatie tussen mevr. S. en de twee politieambtenaren, die haar hadden aangehouden, enigszins gespannen was. Mevrouw S. is gewezen op het recht dat zij niet tot antwoorden verplicht is op vragen van de politie die betrekking hebben op het incident. Zij is hierop gewezen door zowel de politieagenten ten tijde van de aanhouding van mevrouw S., alsmede door de Hulpofficier van Justitie, Ka. Tevens heeft mevrouw S. het proces-verbaal van verhoor, welke is opgenomen door verbalisant J., ter ondertekening kunnen lezen. In het proces verbaal van verhoor (…) staat aangegeven dat 'Na duidelijk voorlezing volhardde verdachte bij deze verklaring en ondertekende deze.' Hierop heeft mevrouw S. de verklaring getekend en heeft niet expliciet aangegeven dat zij niet wist of ze verplicht was om te ondertekenen en dat zij dit wilde weten alvorens zij zou tekenen.
- op het proces-verbaal van haar aangifte van mishandeling tegen de buurjongen heeft aangegeven dat zij bezwaar had tegen het verstrekken van haar gegevens aan het Buro Slachtofferhulp, zonder dat hij haar toestemming hiervoor had verkregen;
Politiemedewerker de heer J. heeft het proces-verbaal van aangifte opgemaakt (…). Op vrijdag 9 mei 2003 geeft de heer J. aan dat hij zich mevr. S. herinnert en tevens het opmaken van het proces-verbaal van aangifte. Hij verklaart dat hij haar gevraagd heeft naar haar behoefte aan hulp van Buro Slachtofferhulp. Hierop gaf mevr. S. aan dat zij geen bemoeienis van Buro Slachtofferhulp wenste. In het proces-verbaal staat daadwerkelijk vermeld dat mevrouw S. bezwaar heeft tegen verstrekking van gegevens door de politie aan Buro Slachtofferhulp. Ook dit proces-verbaal heeft mevrouw S. gelezen voor ondertekening. Hierop is niet aangegeven dat er een foutieve vermelding was vernoemd.
- haar niet als getuige heeft gehoord naar aanleiding van een aangifte van haar medebewoner van vernieling van zijn auto door de buurjongen. In opdracht van de Officier van Justitie, Ko., van het arrondissementsparket te Utrecht, heeft Bx inmiddels een onderzoek ingesteld naar de vernieling van de auto van de heer B. Mevrouw S. is in deze gehoord. (…)
Voorts klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op 26 juni 2001 heeft geweigerd om een vervolgaangifte van mishandeling tegen de buurjongen op te nemen. Verzoekster stelt hierbij dat zij dit wilde, omdat inmiddels een enorme blauwe plek op haar been was ontstaan. Onder mutatienummer (…) heeft verbalisant Br. vermeld, dat mevrouw S. gevraagd had om een aanvullende verklaring. In haar proces-verbaal van aangifte staat al vernoemd dat de mishandeling haar pijn had toegebracht. Het ontstaan van een bloeduitstorting zou niets aan het delict veranderen. Dit is geen verzwaring, maar eerder een bevestiging hetgeen eerder gezegd is. Dit voegt niets toe aan een aangifte in dit geval. Om deze reden is er geen aanvullende verklaring opgenomen.
Ook klaagt verzoekster erover dat een politieambtenaar op 11 juli 2001 telefonisch aan haar heeft meegedeeld dat de zaken naar aanleiding van de aangiften van zowel haar en haar medebewoner als van de buurjongen waren geseponeerd, zonder hierbij te hebben vermeld dat tegen deze sepotbeslissing een beklagmogelijkheid openstaat. De heer W. verklaart op 1 mei 2003 het volgende:
Ik kan mij niet herinneren dat ik een telefonisch sepotgesprek heb gevoerd met mevr. S. Uit de passage in de klachtbrief van mevr. S. d.d. 10 juni 2002 aan de korpsbeheerder (…) waarin zij zegt:
'Tegen het seponeren van mijn zaak bij brief d.d. 11 juli 2001 door W. heb ik een bezwaarschrift ingediend bij de ovj (..)' maak ik op dat zij a) de brief heeft ontvangen en b) gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan.
In de bijgevoegde stukken bevindt zich een brief van 11 juli 2001 met betrekking tot het seponeren van de zaak gericht aan mevr. S., waarin zoals gebruikelijk staat dat mevr. S. binnen zes weken na ontvangst van deze brief een bezwaarschrift met eigen argumenten kan richten aan de Officier van Justitie.
Verzoekster klaagt verder over de wijze waarop een politieambtenaar haar op 6 september 2001 heeft bejegend door haar bij haar doopnaam te noemen, en door haar niet in te hebben lichten over de reden waarom hij haar op het politiebureau uitnodigde.
In het klachtenonderzoek gehouden door de heer L., districtchef Eemland zuid staat in zijn brief van 11 augustus 2002 onder Ad 2 omschreven dat de heer H. kan begrijpen dat u zijn optreden niet professioneel vond. Aanvullend is op 6 mei 2003 door de heer H. aangegeven dat toen hij op de betreffende dag voor de deur van mevr. S. stond niet meer op de achternaam van mevr. S. kon komen, maar dat hij zich nog wel de voornaam herinnerde. Tevens verklaart hij dat hij aan haar heeft aangegeven dat mevr. S. op het politiebureau werd verwacht in verband met een probleem in de buurt. Hij geeft aan niet verder op de problematiek te zijn ingegaan.
Verzoekster klaagt er ook over dat zowel de chef van het district Binnensticht als de politieambtenaar, die haar op 6 september 2001 te woord stond, niet heeft gereageerd op haar aan de districtschef gerichte brief van 8 september 2001 over het voorval op 6 september 2001.
In het klachtenonderzoek gehouden door de heer L., districtchef Eemland zuid, staat in zijn brief van 11 augustus 2002 onder Ad 2 omschreven dat in de brief gericht aan de districtchef van district Binnensticht niet expliciet staat omschreven dat mevrouw S. een persoonlijke reactie van de districtschef wilde ontvangen. Het is gebruikelijk aan politiedistrict Binnensticht dat er op elke brief van een burger een reactie komt dan wel door de districtchef zelf dan wel door een leidinggevende die de brief in behandeling krijgt, wanneer de brief ingaat op handelen van een politiemedewerker. De betreffende brief ging in op het handelen van een politiemedewerker van Binnensticht. Er is op deze brief van 6 september 2001 geen reactie gegeven door de districtchef.
Verzoekster klaagt er voorts over dat het politiekorps niet heeft gereageerd op haar twee telefonische meldingen op 31 december 2001 met het verzoek om in de straat te surveilleren vanwege problemen met de buurjongen.
Er komen geen geregistreerde meldingen voor in het Bedrijfsprocessen Systeem (BPS) van de politie regio Utrecht met betrekking tot dit onderwerp. Hierdoor kan dit onderdeel niet worden geverifieerd.
Eveneens klaagt verzoekster erover dat niemand van het politiekorps bij haar is langsgekomen om haar vernielde brievenbus te bekijken, terwijl een politieambtenaar haar dit op 4 januari 2002 op het politiebureau wel had toegezegd. In het klachtenonderzoek gehouden door de heer L., districtchef Eemland zuid staat in zijn brief van 11 augustus 2002 onder Ad 3 vernoemd, dat dit onderdeel gegrond wordt geacht daar er geen aangifte is opgenomen. Aangegeven is dat op haar aangeven er alsnog een proces verbaal kan worden opgemaakt. Tot dusver heeft politiedistrict Binnensticht geen bericht van mevrouw S. gekregen dat zij een proces-verbaal van aangifte wenst te ontvangen.
Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de chef van het district Eemland zuid bij brief van 11 augustus 2002 niet alle klachtonderdelen in haar klachtbrief van 10 juni 2002 heeft beoordeeld.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel verwijs ik naar het bijgevoegde rapport, van 20 maart 2003, opgemaakt door By, waarin beschreven staat dat er op 1 juli 2002 een gesprek met mevr. S. heeft plaatsgevonden. In dit gesprek zijn de te behandelen klachtpunten afgesproken, die ook daadwerkelijk zijn onderzocht.
Op grond waarvan achtte de districtschef in zijn brief van 11 augustus 2002 verzoekster niet-ontvankelijk in haar klacht over de aanhouding op 21 juni 2001 en om welke reden dient verzoekster bezwaar te maken bij de officier van justitie.
In opdracht van de plaatsvervangend districtchef van het district Eemland zuid, de heer Kn., heeft de inspecteur van politie de heer Am. een onderzoek ingesteld. Naar aanleiding van zijn rapportage heeft de heer Kn. de klacht bij brief d.d. 11 augustus 2002 aan klaagster afgedaan. Kortheidshalve verwijs ik u naar het door hem bijgevoegd opgemaakte rapport.
Er zijn geen feiten of omstandigheden uit het nader onderzoek naar voren gekomen, die mij aanleiding geven tot een andersluidend oordeel dan eerder is gegeven door de betrokken districtchefs."
2. Bij haar standpunt voegde de korpsbeheerder een afschrift van een door politieambtenaar J. opgemaakt proces-verbaal van aangifte van mishandeling door verzoekster van 21 juni 2001. In dit door verzoekster ondertekende proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
"Ik heb bezwaar tegen verstrekking van mijn gegevens en de feitgegevens door de politie en/of justitie aan het Buro Slachtofferhulp."
3. Verder voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van een door de politieambtenaren O. en Sc. opgemaakte mutatie over het voorval op 21 juni 2001. In deze mutatie is onder meer het volgende opgenomen:
"Melding dat er een mishandeling had plaatsgevonden na een onenigheid over een skateboard. Tp (ter plaatse; N.o.) gesprek gehad met de AAN (de aangever M.; N.o.) en zijn moeder bleek dat er ruzie geweest was omdat AAN met zijn skateboard te veel herrie maakte. VE (verdachte S.; N.o.) zou naar beneden geroepen hebben dat de moeder van AAN een hoer was ect. Dit pikte AAN niet en schold weer terug. Hierna zou Ve naar beneden gekomen zijn en AAN een klap met een paraplu gegeven hebben. Hierdoor zou AAN gevallen zijn tegen een winkelwagen. De winkelwagen was tegen de auto van de man van VE aangekomen (schade). Door de val heeft AAN zijn knie geschaafd.
VE was niet echt medewerkend en haar de kans gegeven om als verdachte de verklaring ter plaatse op te nemen. Dit wilde zij niet dus is zij aangehouden en naar het buro gebracht.
Door drukte is VE pas laat op de avond gehoord. Hierna heeft zij ook een tegen aangifte gedaan.
Verb. (verbalisant; N.o.) heeft nog telefonisch contact gehad met de moeder van AAN en haar verteld dat wij het idee hadden gekregen dat het niet helemaal gegaan was zoals AAN verklaard had. Dit wilde zij (uiteraard) niet geloven."
4. Ook voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van een door politieambtenaar Sc. op 21 juni 2001 opgemaakt proces-verbaal van aangifte van mishandeling van M. tegen verzoekster. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
"Letselomschrijving Aangever heeft een schaafwond op zijn rechterbeen net onder zijn knie.
Schade-omschrijving In zijn spijkerbroek zit een gaatje, dit is ontstaan doordat hij gevallen is."
5. Voorts voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van een door de politieambtenaren O. en Sc. opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van verzoekster op 21 juni 2001. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
"Op donderdag 21-JUN-01 17:30 uur werd door ons te Zeist op/in de V.-LAAN (…) IN DE WONING een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:
S.
(…)
De aanhouding werd verricht op grond van artikel 300 1 Wetboek van Strafrecht en vond plaats naar aanleiding van het volgende:
Op 21 juni 2001, omstreeks 16.40 uur kregen wij, verbalisanten, de melding om naar de V.-laan te Zeist te gaan. Aldaar zou een jongen door een buurtbewoonster zijn geslagen en zijn skateboard zou zijn afgepakt. Ter plaatse hebben wij de aangever gesproken. Hij vertelde ons dat hij aan het skateboarden was voor de woning van de verdachte. De verdachte ergerde zich hieraan. De verdachte heeft de aangever vervolgens uit gescholden en de aangever geslagen met een paraplu. De aangever is hierdoor ten val gekomen. De verdachte heeft vervolgens de aangever geduwd waardoor hij tegen een winkelwagentje aan is gevallen en die op zijn beurt weer tegen de geparkeerd staande auto van de verdachte aan gereden. Hierdoor is er een deuk aan de voorzijde van de auto ontstaan.
Wij hebben in overleg met de Hulpofficier van justitie Ka. afgesproken om de verdachte aan te houden en op het bureau van politie te Zeist te horen. Wij hebben de verdachte vervolgens medegedeeld waarvoor zij was aangehouden en dat zij niet tot antwoorden was verplicht. Wij hebben de verdachte ongeboeid overgebracht naar het bureau van politie te Zeist."
6. Ook voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van een door politieambtenaar Br. opgemaakte mutatie van 27 juni 2001. In deze mutatie is onder meer het volgende opgenomen:
"Nav een verzoek tel. contact gehad met dhr B. en vriendin S. S. wilde melden dat zij nav aangifte vernieling en mishandeling een grote bloeduitstorting op haar been had en Br. moest hiernaar komen kijken en een aanvullende verklaring opnemen. Rapp heeft uitgelegd dat er een aangifte lag en dat hierin voldoende stond. S. had zeer veel grieven tegen de knaap met wie zij een conflict had gehad (M.) en wilde zijn volledige gegevens hebben, welke zij uiteraard niet kreeg op grond van de privacy wetgeving.
Zij nam hiermee geen genoegen en had zeer veel problemen met het optreden van de politie bij haar aanhouding als verdachte van mishandeling van M., bij de telefoontjes en toen zij aan het bureau was om de blauwe plek te laten zien. Zij zou wel een brief schrijven om haar ongenoegens kenbaar te maken.
Rapp. heeft na een gesprek van een half uur aangegeven dat zij nog door rapp binnen twee weken benaderd werd en geïnformeerd zou worden over de voortgang."
7. Voorts voegde de korpsbeheerder een door klachtenbehandelaar By opgemaakt rapport van 20 maart 2003 bij. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"Op 20 juni 2002 kwam bij de politie district Eemland zuid een klacht binnen van mevrouw S., (…). Genoemde klacht met als dagtekening 10 juni 2002 (…) werd door de inspecteur van politie Am. behandeld. In verband hiermee sprak ik op maandag 17 maart met:
Am.,
(…)
Hij deelde mij het volgende mee:
'Ik kan mij deze zaak nog heel goed herinneren. Gezien de complexiteit van de klacht heb ik met mevrouw S. haar klacht doorgesproken op 1 juli 2002. Bij dit gesprek was ook de inspecteur van politie D. aanwezig en de heer B., deze was met mevrouw S. meegekomen.
Dit gesprek heeft ruim twee en een halfuur geduurd wij hebben toen haar hele klacht doorgesproken. Wij kwamen in dat gesprek met haar overeen, dat ik uit haar klacht drie (hoofd) klachtpunten zou onderzoeken, namelijk:
• Het voorval op 21 juni 2001 waarbij klaagster is aangehouden als verdachte van mishandeling. Dat zij niet is gehoord inzake een vernieling van een personenauto van de heer B. eveneens op 21 juni 2002.
• Het voorval van 6 september 2001.
• Het voorval van 4 januari 2002.
In haar klacht omschrijft zij eigenlijk alles wat om deze voorvallen heen is gebeurd. Dit hebben mijn collega en ik uitgebreid met haar besproken en ter kennisneming aangenomen. Dit waren geen klachten als wel opmerkingen van haar hoe de politie van Zeist in haar beleving functioneerde. Volgens haar was dat niet goed. De door mij onderzochte drie klachtpunten heb ik in een rapport vastgelegd d.d. 12 augustus 2002 (…) Naar aanleiding van mijn rapport werd aan haar door de plaatsvervangend districtchef een afdoeningsbrief gezonden, (…).
In haar brief d.d. 18 september 2002 gericht aan de Nationale Ombudsman (…) vermeldt mevrouw S., dat in het afdoeningsbericht van de plaatsvervangend districtschef van Eemland zuid, een aantal onderwerpen niet zijn behandeld. Al de door haar genoemde onderwerpen zijn in ons gesprek aan de orde geweest en houden verband met de drie door mij onderzochte klachtpunten die met haar waren overeengekomen.
Voor wat betreft het onderzoek naar de aanhouding van mevrouw S. op 21 juni 2002, heeft de plaatsvervangend districtschef zich niet ontvankelijk verklaard, omdat artikel 9 lid 8 van de Klachtenregeling Politie Regio Utrecht 1998 bepaalt dat de behandeling van een klacht achterwege blijft indien deze betrekking heeft op een gepleegd misdrijf en in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld.'
Op donderdag 20 maart 2003 sprak ik met:
D.,
(…)
Hij deelde mij het volgende mee:
'Ik kan mij deze zaak nog wel herinneren. Collega Am. vroeg aan mij bij het gesprek met klaagster S. aanwezig te zijn omdat het een complexe zaak was. Dat gesprek vond plaats op 1 juli 2002 en heeft volgens mij langer dan twee en een halfuur geduurd. Er was ook een meneer B. met klaagster S. meegekomen. Wij hebben vooral met klaagster de hele klacht doorgesproken. Zij omschrijft in haar klacht hoe de politie Zeist in haar beleving werkt en dat zij het daar niet mee eens is.
Haar brief vermeldde niet zozeer veel klachten als wel opmerkingen.
In genoemd gesprek kwam Am. met mevrouw S. overeen dat hij drie (hoofd) klachtpunten zou behandelen
namelijk:
• Het gebeuren op 21 juni 2001 waarbij klaagster was aangehouden als verdachte van mishandeling en over een vernieling van een personenauto van meneer B.
• Over een voorval op 6 september 2001.
• Over een voorval op 4 januari 2002.
Ik weet dat Am. deze drie klachtpunten heeft onderzocht en daar een rapport over heeft gemaakt.' "
D. Reactie hoofdofficier van justitie
De hoofdofficier van justitie te Utrecht reageerde bij brief van 8 april 2003 onder meer als volgt:
"Naar aanleiding van de klacht van mevrouw S. ingediend bij de Nationale ombudsman over een gedraging van de regiopolitie Utrecht, heeft u mij in de gelegenheid gesteld mijn zienswijze (desgewenst) kenbaar te maken.
Ik bericht u dat de bemoeienissen van het Utrechtse parket in deze de volgende zijn geweest. In 2001 is aangifte gedaan van vernieling van de auto van de heer B. (de partner van mevrouw S.) en mishandeling van mevrouw S., beide zouden zijn gepleegd door een buurjongen. Deze aangifte is door de politie niet verder in behandeling genomen wegens gebrek aan bewijs. Mevrouw S. heeft hierover bij de districtsofficier van justitie geklaagd, waarna deze de politie heeft gevraagd nader getuigen te horen. Het resultaat hiervan was, dat weliswaar voldoende bewijs aanwezig was voor de mishandeling, doch dat de districtsofficier van justitie het, gelet op de kring waarin zich het een en ander had afgespeeld en de rol van mevrouw S. zelf, niet opportuun achtte te vervolgen. De districtsofficier van justitie heeft de heer B. en mevrouw S. hiervan op de hoogte gesteld en hun gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen ex art. 12 Sv."
E. Nader standpunt korpsbeheerder
1. In vervolg op het standpunt van de korpsbeheerder van 27 mei 2003 verzocht de substituut-ombudsman de korpsbeheerder bij brief van 8 juli 2003 het volgende:
"In reactie op de vraag van de Nationale ombudsman op grond waarvan de districtschef verzoekster niet-ontvankelijk heeft geacht in haar klacht over de aanhouding op 21 juni 2001, verwijst u naar een door betrokken ambtenaar Am. opgemaakt rapport van 11 augustus 2002. In dit rapport is slechts opgenomen dat het klachtonderdeel niet ontvankelijk is. In het door u bijgevoegde rapport van betrokken ambtenaar By van 20 maart 2003 is echter opgenomen dat de plaatsvervangend districtschef zich niet ontvankelijk heeft geacht, omdat artikel 9, lid 8, van de Klachtenregeling Politie Regio Utrecht 1998 bepaalt dat de behandeling van een klacht achterwege blijft indien deze betrekking heeft op een gepleegd misdrijf en in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld.
Uit de door u op 27 januari 2003 aan de Nationale ombudsman toegestuurde stukken is gebleken dat de aangifte tegen verzoekster op 4 juli 2001 is geseponeerd. Dit houdt in dat geen vervolging door de officier meer gaande is. De benadeelde partij heeft tegen deze beslissing geen klacht ingediend bij het gerechtshof ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Ik zie daarom geen reden waarom zowel de betreffende districtschef in zijn brief van 11 augustus 2002 als u in uw brief van 27 mei 2003 niet bevoegd is om een oordeel te geven over de klacht over de aanhouding van verzoekster. Verzoekster is ingevolge uw klachtenregeling wel ontvankelijk in deze klacht.
Ik verzoek u dan ook om binnen twee weken alsnog aan te geven of u dit klachtonderdeel gegrond acht."
2.1 De korpsbeheerder nam bij brief van 20 augustus 2003 het volgende nadere standpunt in:
"In bovengenoemde brief d.d. 8 juli 2003 verzoekt u mij de niet-ontvankelijkheid van het betreffende klachtonderdeel nogmaals te bezien, omdat de reden die hiervoor in het rapport van de klachtbehandelaar d.d. 20 maart 2003 werd opgegeven niet relevant is vanwege het feit dat de aangifte tegen verzoekster al in juli 2001 was geseponeerd. Dit is een juiste constatering.
In mijn brief d.d. 27 mei 2003 heb ik u bericht dat de reden voor het niet ontvankelijk verklaren van dit klachtonderdeel is gelegen in het feit dat de rechtmatigheid van de aanhouding is getoetst door een hulpofficier van justitie, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.
(…)
De dienstdoende Hulpofficier van Justitie, de heer Ka., heeft informatie ingewonnen over de verdachte en het vermoedelijk door deze gepleegde strafbare feit. Uit het korte verhoor tijdens de voorgeleiding heeft de Hulpofficier van Justitie niet kunnen vaststellen dat de rechtmatigheid van de aanhouding in het geding was. De Hulpofficier van Justitie heeft de rechtmatigheid van aanhouding getoetst en de aanhouding rechtmatig bevonden.
De functie Hulpofficier van Justitie is door de wetgever ingesteld, omdat het onmogelijk is voor de Officier van Justitie om terstond bij het begin van alle opsporingen beslissingen te nemen die de wet aan de Officier van Justitie toevertrouwt. Degene die de functie van Hulpofficier van Justitie uitoefent kan aldus beslissingen nemen namens de Officier van Justitie. In deze zaak, betreffende mevrouw S., heeft Hulpofficier van Justitie de heer Ka. de voorgeleiding gedaan voor het Openbaar Ministerie. De zaak is echter niet behandeld door het Openbaar Ministerie, daar de zaak omtrent S. een politie-/OMsepot (sepot 02) is geworden op grond van onvoldoende bewijs. Het betrof een één tegen één zaak en er zijn verder geen getuigen bij het voorval aanwezig geweest. Dit houdt in dat de toetsing van een rechtmatige aanhouding niet nader getoetst is door het Openbaar Ministerie.
Inmiddels heb ik de Hoofdofficier van Justitie verzocht de aanhouding alsnog op rechtmatigheid te doen toetsen. Hij heeft mij per brief d.d. 7 augustus laten weten dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding van mevrouw S. op 21 juni 2003 (bedoeld wordt: 2001; N.o.). Ik stel daarmee vast dat de klacht van mevrouw S. op dit punt ongegrond is."
2.2 Bij haar nadere standpunt voegde de korpsbeheerder een aan het regionale politiekorps Utrecht gerichte brief van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van 7 augustus 2003. In deze brief staat onder het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van bovengenoemd verzoek van de Nationale ombudsman kan ik u berichten, dat de voormalige districtsofficier van justitie mr. Ko. nogmaals naar de stukken heeft gekeken en heeft geconcludeerd dat er in casu geen sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding van mevrouw S. op 21 Juni 2001."
f. reactie verzoekster
1. Verzoekster reageerde bij brief van 29 oktober 2003 onder meer als volgt:
Naar aanleiding van de brief d.d. 27 mei 2003.
(…)
Op 21 juni 2001 is vanaf de gsm met nummer 06-(…) van provider Dutchtone (nu Orange) volgens administratie voor een bedrag ad f. 6,38 gebeld naar 0900-8844.
(…) Waarom kan er dan bij de politie van Binnensticht Zeist de melding van 21 juni 2001 van bovenvermeld gsm nummer niet worden achterhaald? Alle gevoerde gesprekken worden immers opgenomen op band. De melding van de locatie V.-laan 17 van 21 juni 2001 om 16:42 uur kon volgens gevoegde bijlage wel worden genoteerd.
(…)
Omdat de centralist zeer dwars was en naar thans is gebleken onze telefonische melding niet heeft geregistreerd, zijn de agenten O. en Sc. - zonder vooraf de gebruikelijke informatie over M. en mij in te winnen - linea recta naar het huis van M. gegaan om daar zijn verhaal aan te horen. Door de agenten ben ik vervolgens zonder dat ze naar mijn verhaal wilden luisteren direct al als verdachte aangemerkt. Vooraf hadden zij een oordeel klaar want ze kwamen al binnen met de vraag, citaat ' Wie gaat er hier verhuizen? Zij (M. en familie) niet!'. Inzake de aanhouding en overbrenging naar het politiebureau, is vooraf bij mij thuis geen toetsing noch overleg met een hulpofficier van justitie geweest.
(…)
Agent Sc. geeft op 7 mei 2003 (wat een geheugen) aan dat hij en zijn collega O. het skateboard bij mij hadden aangetroffen. Echter heb ik zelfde agenten op het feit gewezen dat ik het skateboard als corpus delicti mee naar huis had genomen. Citaat: 'Onder vermelding van het feit dat als mevr. S. het skateboard zou houden dit diefstal dan wel verduistering is, is het skateboard door de genoemde verbalisant meegenomen en teruggegeven aan de buurjongen M.' hebben beide agenten uit eigener beweging het skateboard van mij afgenomen en teruggebracht zonder mij - zoals agent Sc. thans beweert - op de hoogte te stellen dat dit diefstal c.q. verduistering zou kunnen zijn.
(…)
Agent Sc. geeft op 7 mei 2003 aan dat hij zich mijn insluiting herinnert. Agent Sc. kan zich mijn insluiting helemaal niet herinneren daar hij als man zijnde niet eens in mijn cel is geweest en de insluiting door vrouwelijke agenten is uitgevoerd waarbij ook agente O. niet betrokken is geweest. Agent Sc. liegt inzake zijn stelling dat mijn spullen niet in een plastic zak maar in een bak zijn gedaan welke vervolgens in de kast naast de ophoudkamer is geplaatst omdat hij bij mijn insluiting niet betrokken is geweest. Mijn bezwaar inzake de bewaring van mijn afgenomen privé bezittingen zonder de daarvoor vereiste zak is derhalve gegrond.
(…)
Er is beslist geen onderzoek verricht in mijn zaak gezien het feit dat ik alleen moest wachten tot er een agent beschikbaar zou zijn om proces-verbaal op te nemen. Bij aankomst aan de achterzijde van het politiebureau stond daar een 'erehaag' peuken rokende agenten. Eén van hen had gelijk met het opnemen van het proces-verbaal kunnen beginnen hetgeen wel zo efficiënt is noch afgezien van het feit dat agente O. die zich niet wist te beheersen, het proces-verbaal gewoon bij mij thuis had moeten opnemen. Het is absurd om mij onder etenstijd eerst 2 ½ uur op te sluiten om vervolgens nog eens proces-verbaal op te gaan maken. Om ongeveer half tien kwam ik pas weer op vrije voeten en kon na thuiskomst wat gaan eten. Het is klagenswaardig dat mij niet is gevraagd of ik misschien een aandoening heb waardoor ik op tijd moet eten. Deze wijze van handelen door de politie kan fataal aflopen.
(…)
'Hierop heeft mevrouw S. de verklaring getekend en heeft niet expliciet aangegeven dat zij niet wist of ze verplicht was om te ondertekenen en dat zij dit wilde weten alvorens zij zou tekenen.' Ten tijde van mijn aanhouding was ik 61 jaar en nog nooit op dergelijke manier met de politie in aanraking geweest. Het reilen en zeilen van de politie bij een aanhouding is mij volkomen onbekend. Verbalisant J. had mij toentertijd op mijn rechten moeten wijzen en kan dit nu niet afdoen met het citaat: 'heeft niet expliciet aangegeven dat zij niet wist of ze verplicht was om te ondertekenen en dat zij dit wilde weten alvorens zij zou tekenen.' Dit is compleet kletspraat en schoonvegen van zijn straatje. Verbalisant J. heeft mij verklaard dat hij liever als motoragent op zijn dienstmotor door het land scheurde dan dat hij op het bureau processen-verbaal moest opnemen. Uit gemakzucht heeft verbalisant J. zonder mijn bijzijn ergens in een kantoortje in ijltempo een proces-verbaal van aangifte (…) met verwijzing naar het proces-verbaal van verhoor (…) uit de computer geramd. Dit is geen serieuze aangifte omdat hierin is verwoord hetgeen mij als verdachte is gevraagd. Bovendien zijn beide processen-verbaal geredigeerd door de verbalisant J. waarbij ik geen inspraak heb gehad.
(…)
Citaat: 'Ook dit proces-verbaal heeft mevrouw S. gelezen voor ondertekening.' is onjuist. Verbalisant J. overdonderde mij door, voor aan de balie in het politiebureau, het proces-verbaal van aangifte onder mijn neus te duwen met de mededeling dat ik moest tekenen. Ook is mij niets gevraagd omtrent bureau Slachtofferhulp. Dat in het proces-verbaal is vermeld dat ik bezwaar zou hebben tegen verstrekking van mijn gegevens door de politie aan bureau Slachtofferhulp, berust op louter toeval omdat dit standaard in de processen-verbaal is opgenomen. Verbalisant J. levert hiermee geen bewijs dat hij mij inzake bureau Slachtofferhulp ook daadwerkelijk heeft gevraagd. 'Hierop is niet aangegeven dat er een foutieve vermelding was vernoemd', is derhalve klinkklare nonsens en louter een wel zeer flauwe smoes van verbalisant J.
(…)
In mijn klacht stond aangegeven dat agent Br. telefonisch melding heeft gedaan van het seponeren van de aangiften. Met het verweer (…) inzake het niet herinneren van het sepotgesprek door hulpofficier W., is meteen de grote onzorgvuldigheid van dit onderzoek aangetoond. Conform mijn agenda weet ik pertinent zeker dat ik op 11 juli 2001 ± 13.45 uur ben opgebeld door agent Br. met de mededeling dat de aangiften zijn geseponeerd. Mijn vraag aan hem wat hij zou doen wanneer hij door moedwil zo'n schade aan zijn auto had opgelopen, beantwoordde hij op laagdunkende wijze, citaat: 'Dat zeg ik niet, dat is privé.' Omdat ik me niet zomaar wilde laten afschepen, heb ik gelijktijdig aan agent Br. de schriftelijke bewijzen van het seponeren opgevraagd. Bij brief d.d. 11 juli 2001 welke volgens poststempel is verzonden op 12 juli 2001, is het seponeren van de aangiften medegedeeld. Citaat: '.... maak ik op dat zij de brief heeft ontvangen....', heb ik de brief pas ontvangen nadat ik er eerst uitdrukkelijk om heb moeten vragen. In deze brief is vermeld dat ik binnen zes weken na ontvangst een bezwaarschrift aan de officier van justitie kan richten. Agent Br. heeft deze belangrijke vermelding in zijn telefoongesprek achterwege gelaten. Het verweer (…) strookt niet met de werkelijke gang van zaken.
(…)
In tegenstelling tot onze telefonische meldingen naar de politie, zijn gegevens van politie Binnensticht zelf wel vastgelegd in het Bedrijfsprocessen Systeem.
Op 31 december 2001 is volgens administratie ook hier vanaf de gsm met nummer 06-(…) van provider Dutchtone (nu Orange) eerst gebeld om ± 11.45 uur naar 112 voor vuurwerkoverlast en later om ± 16.45 uur naar nummer 030-(…). Op dit nummer heb ik gesproken met agent Sw. en hem verteld van de reeds gedane vernielingen in onze brievenbus door M. waarbij ik hem heb gevraagd om een surveillance in de V.-laan uit te voeren wegens bedreigingen - o.a. ons huis met vuurwerk opblazen- door de 'vader' (de moeder van M. had op dat moment 4 kinderen van 3 verschillende vaders) van het gezin waartoe M. behoort. Het is niet aanvaardbaar dat politie Binnensticht zo onprofessioneel omgaat met mijn telefonische meldingen.
(…)
Het schrijft op 20 maart 2003 wel erg gemakkelijk weg door een voor mij totaal onbekend persoon die bij het gesprek op 1 juli 2002 niet aanwezig was, (…) meent te moeten stellen, citaat: 'In dit gesprek zijn de te behandelen klachtpunten afgesproken, die ook daadwerkelijk zijn onderzocht.' Er zijn op 1 juli 2002 geen klachtpunten afgesproken omdat alle klachten zouden worden onderzocht. Bovendien is in de brief d.d. 11 augustus 2002 van Eemland zuid vermeld, citaat: 'Naar mijn mening is de klacht onder te verdelen in de volgende gebeurtenissen:'
Op 1 juli 2002 ben ik door de agenten Am. en D. gehoord inzake mijn klachten. Er zijn toentertijd alleen aantekeningen gemaakt. Het gestelde in het rapport d.d. 20 maart 2003, citaat: 'Wij kwamen in dat gesprek overeen, dat ik uit haar klacht drie (hoofd) klachtpunten zou onderzoeken, ...' is om reden van de brief d.d. 11 augustus 2002 van Eemland zuid, 'Naar mijn mening is de klacht onder te verdelen in de volgende gebeurtenissen:' geheel onjuist.
(…) Het rapport d.d. 20 maart 2003 is zeer onzorgvuldig opgesteld. Zo is o.a. vermeld dat de vernieling van de auto van de heer B. is gebeurd op 21 juni 2002 i.p.v. de feitelijke datum 21 juni 2001. De vernielingen in de brievenbus hebben niet op 4 januari 2002 plaatsgevonden maar wel op 30 en 31 december 2001. Ook zijn er dingen opgeschreven die ik zo niet heb gezegd.
(…)
Mijn commentaar op de bijlagen.
Melding met rapportage gemuteerd op 22:50 21-jun-01
(…)
Citaat: ' VE was niet echt medewerkend en haar de kans gegeven om als verdachte de verklaring ter plaatse op te nemen. Dit wilde zij niet dus is zij aangehouden en naar het buro gebracht. Door drukte is VE pas laat op de avond gehoord. Hierna heeft zij ook een tegen aangifte gedaan.' Agente O. wist zich niet te gedragen (stond o.a. de heer B. uit te dagen) noch te beheersen. Zij raakte zo opgefokt toen ik haar vroeg of ze ook mijn aangifte van mishandeling ging opnemen dat ze niets anders wist te doen dan mij te arresteren. Ik wilde wel degelijk meewerken gezien ik haar eerder al had gevraagd mijn aangifte op te nemen. De drukte op het bureau is fake omdat er bij mijn aankomst op het bureau veel agenten buiten stonden te roken. Voor wat betreft de tegen aangifte: thuis wilde ik al aangifte van mishandeling doen! Ik wist ook niet beter of de politie kwam naar aanleiding van onze telefonische melding. In deze melding met rapportage blijkt dat de politie het idee had gekregen, citaat: '.... dat het niet helemaal gegaan was zoals AAN (M.) verklaard had'. Onbegrijpelijk dat bij de politie wel een lichtje gaat branden maar dat ze dan achterwege laten om hier iets mee te doen.
Proces-verbaal van aanhouding (…). Citaat: 'Wij hebben in overleg met de Hulpofficier van justitie Ka. afgesproken om de verdachte aan te houden en op het bureau van politie te Zeist te horen.' is ook een pertinente leugen daar in mijn woning geen overleg met een hulpofficier van justitie heeft plaatsgevonden. De voorgeleide aan de hulpofficier van justitie is mij niet bekend. (Heb een nieuwsgierige man gezien, moet die dat dan zijn geweest?). De agenten van O. en Sc. nemen het niet zo nauw met hun ambts- eed en/of belofte want het hele proces-verbaal van aanhouding staat vol onjuiste verklaringen.
(…)
Naar aanleiding van de brief d.d. 20 augustus 2003.
Deze gehele brief van (…) (de korpsbeheerder; N.o.) is een complete herhaling van haar brief d.d. 27 mei 2003. Dat zij bovendien deze brief ondoordacht en niet serieus heeft opgesteld, blijkt uit het feit dat zij stelt, citaat: 'Inmiddels heb ik de Hoofdofficier van Justitie verzocht de aanhouding alsnog op rechtmatigheid te doen toetsen. Hij heeft mij per brief d.d. 7 augustus laten weten dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding van mevrouw S. op 21 juni 2003.' Gelukkig ben ik niet opnieuw op 21 juni 2003 aangehouden. De onrechtmatige aanhouding is wel door een opgefokte agente O. op 21 juni 2001 gedaan. Het is natuurlijk heel gemakkelijk om achteraf op 7 augustus 2003 het arrondissementsparket Team Binnensticht een verklaring te laten opstellen dat er geen sprake zou zijn geweest van een onrechtmatige aanhouding. De hoofdofficier van justitie kan en zal zijn medewerkers niet afvallen omdat hij met deze mensen moet samenwerken.
(…)
Mijn aanhouding door de politieagenten Binnensticht O. en Sc. heeft op schandalige wijze plaatsgevonden. Het incompetente optreden van de beide agenten hebben veel ellende veroorzaakt. Door zich vooraf niet goed te laten informeren door de collega's op het bureau en door het verduisteren van onze telefonische melding, hebben ze de stommiteit begaan om mij als verdachte aan te houden. Er zijn over mij geen klachten van buurtbewoners zoals de Wo. (moeder van M.) probeert rond te strooien. (…)
Eigenlijk walg ik ook nu weer van de manier waarop door de politie mijn klachten worden afgedaan. Ze willen, moeten en zullen ten koste van alles gelijk hebben."
2. Bij haar reactie stuurde verzoekster een door haar medebewoner B. opgemaakt verslag van de gebeurtenissen op 21 juni 2001. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:
"Even na 16.10 uur werd ik opgebeld door mw. S. Zij vroeg mij naar huis te komen omdat M., nadat hij opzettelijk zijn skateboard tegen het been van mw. S. had gesmeten, doelbewust een bij zijn huis - V.-laan 17 - opgehaald boodschappenwagentje - Edah - tegen mijn auto had geknald waardoor aanzienlijke schade aan mijn auto is ontstaan.
Om 16.30 uur was ik weer thuis. Het been van mw. S. was inmiddels al behoorlijk opgezwollen. Zij kon amper meer lopen. Het boodschappenwagentje stond nog tegen mijn auto.
Het opzettelijk gooien van het skateboard door M. tegen het been van mw. S. is een vorm van ernstige mishandeling. Op grond van deze mishandeling door M. en de door hem veroorzaakte schade aan mijn auto, heb ik de politie via het nummer 0900 - 8844 gebeld. Na lang wachten werd ik doorverbonden met de als centralist dienstdoende agent van de meldkamer van bureau Zeist. In het kort heb ik aan deze centralist gemeld wat er in de V.-laan was gebeurd en gezegd dat wij aangiften willen doen van mishandeling van mw. S. en vernieling van mijn auto.
Om reden dat het boodschappenwagentje nog tegen mijn auto stond, heb ik deze centralist verzocht om een agent ter plaatse naar deze situatie te laten kijken zodat deze op grond van zijn bevindingen mijn aangifte inzake de vernieling van mijn auto kan opnemen. Ook zou deze agent de getuigenverklaring van mw. S. kunnen opnemen. Mw. S. is getuige en zij heeft waargenomen dat M. het boodschappenwagentje met opzet tegen mijn auto heeft geknald waarbij hij volgens mw. S. geroepen heeft, citaat: 'Zo hier heb je er ook nog een dikke deuk bij.' Tegelijkertijd zou deze agent de aangifte van mishandeling door M., van mw. S. kunnen opnemen.
De centralist weigerde iedere medewerking. Hij zei geen surveillancewagen te willen sturen. Mw. S. moest, ondanks dat zij zeer moeilijk kon lopen, persoonlijk naar het bureau komen om aangifte van de mishandeling te doen. Om aangifte van de vernieling van mijn auto te doen, moest ik eveneens met mijn auto naar het bureau komen. Ik was het hier niet mee eens en heb dat de centralist ook te kennen gegeven.
Nog geen kwartier later stond er toch een surveillancewagen van de politie in de V.-laan. Persoonlijk zag ik even later de agenten O. en Sc. bij de woning van M. - V.-laan 17 - vandaan komen en in de richting van mijn auto lopen. Toen ben ik naar buiten gegaan. Op verzoek van agent Sc. heb ik hem de schade aan mijn auto laten zien. Nadien is gebleken dat agent Sc. hier niets mee heeft gedaan. Terwijl ik met deze agent stond te praten, werd agente O. gebeld op haar mobiele telefoon. Deze agente O. kwam toen al zeer gestresst over. Zij riep agent Sc. bij zich en beval mij naar binnen te gaan en daar te wachten tot zij zouden komen.
Agente O. kwam de woonkamer van onze woning - V.-laan 58 - al binnen met de uitspraak, citaat: 'Wie gaat er hier verhuizen? Zij (van nummer 17) niet!' Ik was stomverbaasd over deze uitspraak, die in mijn ogen nergens op sloeg . Kennelijk heeft de moeder van M. iets gezegd van verhuizen. Naar verluidt zijn zij en haar kinderen gedwongen te verhuizen naar de V.-laan omdat M. de vorige buurt waar zij woonden ook al terroriseerde en daar zelfs een schuurtje in de brand heeft gestoken.
Tot mijn grote verbazing stelde agente O. dat mw. S. door haar gehoord moest worden als verdachte in de zaak met M. Op mijn vraag waarom mw. S. ineens als verdachte werd gezien en niet M. die al deze ellende heeft veroorzaakt, gaf agente O. te kennen dat die persoon die het eerst bij de politie aanklopt altijd wordt beschouwd als degene die aangifte doet. In dit geval is de aanspraak op politiehulp van de moeder van M. gehonoreerd en wordt haar minderjarige zoon gezien als slachtoffer en zijn zij dus als degenen die aangifte doen in de processen-verbaal opgenomen.
Hoeveel eerder en op welke wijze - 112 of 0900 - 8844 de moeder van M. contact met de politie heeft gehad is niet bekend. Welke rol de centralist van bureau Zeist hierin speelt zou ik ook niet weten, maar zowel agente O. als agent Sc. hebben bevestigd dat de reactie en de weigering van de centralist op mijn verzoeken in de telefonische melding van circa 16.35 uur, onjuist waren.
Na de eerste vraag van agente O. ten aanzien van het verhoor van mw. S., stelde mw. S. de vraag of agente O. ook haar aangifte van mishandeling door M. zou opnemen. Agente O. zei alleen mw. S. te willen horen als verdachte. Van een opname van aangifte inzake mishandeling was geen sprake zoals er evenmin sprake was dat zij een getuigenverklaring van mw. S. inzake de vernieling van mijn auto wenste op te nemen. Terwijl agente O. dit zei viel mij op dat zij steeds meer geïrriteerd raakte. Vervolgens stelde agente O. dat zij vond dat mw. S. niet meewerkte aan het onderzoek. Zonder enige verdere aanleiding en zonder (telefonische) toestemming van de hulpofficier van justitie, stelde agente O. mw. S. onder arrest en zei dat ze als verdachte mee moest naar het bureau. Zowel mw. S. als ik protesteerden hier ernstig tegen. Terwijl ik mijn protest tegen de arrestatie van mw. S. uitte en probeerde te zeggen wat ik ervan vond, kwam de wel zeer overspannen reagerende agente O. vlak voor mij staan en daagde mij uit met de woorden: 'zeg het maar, zeg het maar.' Gewaarschuwd door mw. S. dat agente O. mij ook zou kunnen arresteren op grond van belediging van een ambtenaar in functie, heb ik verder mijn mond gehouden. Gedurende het hele voorval heeft agent Sc. niets gezegd en nergens op gereageerd. Opvallend was dat hij zich door agente O. liet behandelen als een aspirant-agent."
Achtergrond
1. Wetboek van Strafrecht (Sr)
1.1 Artikel 300, eerste lid, Sr:
"Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
1.2 Artikel 310, Sr:
"Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
1.3 Artikel 321Sr:
"Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent, wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2. Wetboek van Strafvordering (Sv)
2.1 Artikel 27, eerste lid, Sv:
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
2.2 Artikel 53 Sv:
"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.
2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.
(…)"
2.3 Het op 21 juni 2001 geldende Artikel 61 Sv:
"1. Wordt de verdachte noch (…) in verzekering gesteld, noch (…) voor den rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tusschen middernacht en negen uur voormiddag niet wordt medegerekend."
3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar
Artikel 28
"1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.
3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen."