Verzoekster klaagt erover dat een politieambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Midden op 10 oktober 2002 bij haar thuis is geweest, omdat de auto van haar partner lange tijd in de straat stond geparkeerd, zonder dat er mee werd gereden.
Beoordeling
Bevindingen
1. Verzoekster liet in verband met haar klacht weten dat de betreffende auto op een niet ongebruikelijke plaats stond geparkeerd, er nog goed uitziet en zeker geen wrak is. Voorts berichtte verzoekster dat er regelmatig met de auto wordt gereden en dat haar partner, de eigenaar van de auto, nogal eens een praatje maakt met de buren en dat iedereen hem kent. Verzoeksters partner woont in het Gooi. Verzoekster is van mening dat de betreffende politieambtenaar, de wijkagent, geen reden had om bij haar langs te komen omdat hij wist wie in de auto reed. Er was immers geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit, aldus verzoekster. Ook had de wijkagent haar partner niet om het rijbewijs en het kentekenbewijs mogen vragen. Verzoekster liet weten dat zij in haar dorp een slechte naam krijgt omdat de wijkagent in vol ornaat bij haar is langsgekomen.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden deelde mee dat de politie in oktober 2002 een anonieme melding had ontvangen dat op de betreffende plaats een auto langdurig geparkeerd stond en dat in die auto veel spullen lagen. De gebiedsagent, die daar ter plaatse was gegaan was door een passant verwezen naar het adres van verzoekster. Hij heeft daar in de woning gesproken met de eigenaar van de auto, die zonder bezwaar te maken hem het rij- en kentekenbewijs heeft overhandigd. De gebiedsagent heeft slechts een kort onderzoek ingesteld naar een mogelijk verdachte situatie waarbij is gebleken dat alles in orde was. Er is geen proces-verbaal en geen mutatie in het dag- en nachtrapport van dit optreden opgemaakt, aldus de korpsbeheerder.
Op vragen van de Nationale ombudsman liet de korpsbeheerder weten dat het niet verboden is gedurende langere tijd een auto in een straat te parkeren en dat verzoeksters partner ook niet daarop is aangesproken. Er was slechts een kort onderzoek ingesteld naar een mogelijk verdachte situatie waarbij is geverifieerd of verzoeksters partner inderdaad de eigenaar/houder was van het betreffende voertuig.
De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman voorts weten dat de auto in een normale staat verkeerde. De anonieme melding was geweest dat een auto langdurig daar stond geparkeerd en dat daarin veel spullen lagen.
3. Politieambtenaar Be. verklaarde dat hij ter plaatse was gegaan om na te gaan of het een sloopauto of een gestolen auto betrof. Be. liet weten dat het kenteken van de auto niet als gestolen stond gesignaleerd en toebehoorde aan een persoon die in Hilversum woonachtig was. Iemand die daar voor het raam van een woning stond verwees Be. naar verzoeksters adres. Be. kende verzoekster en hij was ervan op de hoogte dat bij haar regelmatig een vriend verbleef. Om er zeker van te zijn of alles in orde was heeft Be. bij verzoekster aangebeld en aan haar vriend gevraagd of de auto van hem was. Het was namelijk voor Be. niet voldoende dat de auto niet als gestolen stond gesignaleerd. Indien de auto naar de sloop moest had hij daarbij behulpzaam kunnen zijn, aldus Be. Verzoeksters vriend heeft alle medewerking verleend bij het inzien van de autopapieren. Be. heeft aan het eind van zijn optreden laten weten dat alles in orde was en dat hij bij een volgende melding kon laten weten dat er niets met de auto aan de hand was. Voorts had Be. verzoekster bericht dat de melding anoniem was gedaan en dat hij in het geval dat niet zo zou zijn de naam van de melder niet aan haar had laten weten.
4. Verzoekster liet voorts weten dat anonieme meldingen alleen in behandeling dienen te worden genomen als het zware misdrijven betreft. De spullen in de auto hadden slechts bestaan uit een vouwfietsje, aldus verzoekster. Voorts was verzoekster van mening dat de melding was gedaan door een buurvrouw waarvan zij al enige tijd overlast ondervond.
Beoordeling
5. De politie dient passend te reageren op meldingen. Op anoniem gedane meldingen dient de politie in beginsel ook te reageren.
6. Het staat vast dat politieambtenaar Be. een onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van de melding dat een auto al geruime tijd stond geparkeerd in de straat waar verzoekster woonde. Voorts staat vast de betreffende auto in de politie ten dienste staande systemen niet als gestolen stond gesignaleerd. Ook staat vast dat de auto op naam stond van iemand die niet woonachtig was in de directe omgeving van de plaats waar de auto stond. Gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat politieambtenaar Be. naar aanleiding van een aanwijzing van een buurtbewoner bij verzoekster heeft geïnformeerd naar de auto. In zoverre heeft Be. juist gehandeld.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
7. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Onder deze omstandigheden strekte het te ver dat Be. verzoeksters partner heeft gevraagd om inzage in zijn rij- en kentekenbewijs. Dit betreft het gebruik van (controle)bevoegdheden die (kunnen) leiden tot, dan wel gebruikt worden bij de constatering van een strafbaar feit of een gedraging. Dit was in dit geval niet aan de orde. Het is niet juist dat dit is gebeurd.
Het had voorts in de rede gelegen dat politieambtenaar Be. van zijn optreden een mutatie in het dag- en nachtrapport had opgemaakt ten behoeve van het informeren van zijn collega-politieambtenaren. Bij een eventuele volgende melding zouden dan ook zij op de hoogte kunnen zijn van deze afloop zodat verzoekster niet nodeloos zou worden benaderd.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 7 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Wolfheze, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoekster noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van mevrouw B. te Wolfheze, met als bijlage een antwoordbrief van de regionale klachtencoördinator van de regiopolitie Gelderland-Midden.
2. Het klachtdossier van het regionale politiekorps Gelderland-Midden waarin onder meer het oorspronkelijke verzoekschrift van verzoekster aan de korpsleiding en het verzoekschrift aan de officier van justitie te Arnhem zijn opgenomen.
3. Standpunt van de korpsbeheerder van de regiopolitie Gelderland-Midden van 15 december 2003.
4. Verklaring van de bij het optreden betrokken politieambtenaar Be.
5. Reactie van verzoekster, ontvangen op 9 maart 2004.
Bevindingen
Zie onder beoordeling.