2004/135

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de unitdirecteur van de P.I. Haaglanden, locatie Scheveningen-Noord, geen nadere informatie heeft verstrekt over het geweld dat op 19 mei 1997 door personeelsleden van de P.I. Haaglanden jegens hem is toegepast, en waarbij hij een hoofdwond heeft opgelopen.

Beoordeling

I. Algemeen

In het voorjaar van 1997 verbleef verzoeker in de penitentiaire inrichting Haaglanden (P.I. Haaglanden), locatie Scheveningen-Noord (destijds het Penitentiair Complex Scheveningen genaamd), alwaar hij op 19 mei 1997 een poging tot gijzeling zou hebben ondernomen.

In het rapport van 19 mei 1997 dat de penitentiair inrichtingswerkers (p.i.w.'ers) naar aanleiding van dit incident hadden opgemaakt, staat vermeld dat zij verzoeker met gepast geweld hebben kunnen overmannen, en dat zij hem naar een strafcel hebben overgebracht.

Naar aanleiding van het incident is verzoeker op 19 mei 1997 met onder meer een hoofdwond opgenomen in het penitentiair ziekenhuis.

Bij brief van 11 juni 2002 verzocht verzoekers raadsvrouw de unitdirecteur van de penitentiaire inrichting haar te laten weten waaruit het geweld jegens verzoeker op 19 mei 1997 had bestaan. Voorts stelde zij de vraag op welke wijze de toepassing van geweld jegens gedetineerden wordt gerapporteerd en hoe wordt beoordeeld of dit geweld al dan niet gepast is. In deze brief gaf zij aan dat ze de relevante stukken uit het penitentiair dossier had opgevraagd en gekregen, maar dat er na het lezen van deze stukken nog vragen open bleven.

Omdat verzoekers raadsvrouw nog geen antwoord op haar brief van 11 juni 2002 had ontvangen, rappelleerde zij de unitdirecteur bij brief van 26 juli 2002.

De unitdirecteur deelde verzoekers raadsvrouw bij brief van 13 augustus 2002 mee dat de aanwezige personeelsleden verzoeker hadden vastgepakt, en dat ze hem het steekwapen afhandig hadden gemaakt. Tevens liet de unitdirecteur weten dat wanneer er geweldpleging binnen de inrichting plaatsvindt, dit wordt gerapporteerd aan de directeur door middel van een rapport, en dat dit ook in deze zaak is gebeurd. Vervolgens zal de directie per geval beoordelen of er sprake is geweest van gepast geweld, aldus de unitdirecteur.

Verzoekers raadsvrouw deelde de unitdirecteur bij brief van 7 oktober 2002 mee dat er nog steeds een aantal vragen bleven staan. Uit de brief van de unitdirecteur van 13 augustus 2002 bleek volgens haar niet waaruit het geweld dat ten aanzien van verzoeker was toegepast, had bestaan, en dat het onduidelijk bleef hoe verzoeker aan zijn hoofdwond was gekomen. Volgens verzoekers raadsvrouw was het door de p.i.w.'ers opgemaakte rapport zeer summier.

Verzoekers raadsvrouw verzocht de unitdirecteur haar in kennis te stellen van de overwegingen op grond waarvan was besloten dat er sprake was van gepast geweld. Tevens verzocht zij de unitdirecteur aan te geven hoe verzoeker aan zijn hoofdwond was gekomen.

Bij brief van 2 december 2002 berichtte de unitdirecteur verzoekers raadsvrouw dat hij niet over aanvullende informatie beschikte ten aanzien van het incident dat op 19 mei 1997 had plaatsgevonden.

Begin 2003 wees de unitdirecteur verzoekers raadsvrouw schriftelijk op de mogelijkheid om het penitentiair dossier van verzoeker in te zien.

In haar brief van 14 april 2003 verzocht verzoekers raadsvrouw de Nationale ombudsman een oordeel te geven over haar klacht. Aangezien de klacht nog niet als zodanig aan het bestuursorgaan was voorgelegd, stelde de Nationale ombudsman op dat moment nog geen onderzoek in.

Op verzoek van verzoekers raadsvrouw stuurde de Nationale ombudsman de klacht op 20 mei 2003 door naar de P.I. Haaglanden, Locatie Scheveningen, waarna verzoekers raadsvrouw bij brief van 7 juli 2003 liet weten nog geen reactie op de klacht te hebben ontvangen.

I. Bevindingen

1. Verzoeker klaagt erover dat de unitdirecteur van de P.I. Haaglanden, locatie Scheveningen-Noord, geen nadere informatie heeft verstrekt over het geweld dat op 19 mei 1997 door personeelsleden van de P.I. Haaglanden jegens hem is toegepast, en waarbij hij een hoofdwond heeft opgelopen.

2. De minister van Justitie heeft de Nationale ombudsman bij brief van 22 augustus 2003 laten weten dat uit de betreffende rapportage, in samenhang met de medische gegevens ten aanzien van verzoekers verwonding, mag worden geconcludeerd dat, gegeven de uiterst bedreigende situatie - het plotseling vastgrijpen van een p.i.w.'er, het daarbij dreigen met een scherp voorwerp en het tijdens de daarop volgende worsteling verwonden van een andere p.i.w.'er - het op dat moment tegen verzoeker aangewende geweld niet disproportioneel is geweest. Dat verzoeker geen beklag heeft ingediend bij de beklagcommissie over het jegens hem toegepaste geweld, en verzoeker geen aangifte deed wegens mishandeling, ondersteunt deze conclusie nog eens, aldus de minister.

De minister heeft gesteld dat sinds het bewuste incident inmiddels ruim vijf jaar zijn verstreken, en het alsnog bevragen van de direct betrokkenen niet zinvol lijkt. Dit geldt volgens de minister temeer daar op grond van de schriftelijke gegevens een voldoende beeld kan worden verkregen van het voorval.

De minister acht de klacht ongegrond.

3. In reactie op het standpunt van de minister deelde verzoekers raadsvrouw de Nationale ombudsman bij brief van 21 november 2003 mee dat de conclusie van de minister dat het aangewende geweld niet disproportioneel is omdat er zich een uiterst bedreigende situatie voordeed - niet juist is. Hoe ernstig een situatie ook is en hoe bedreigend de gedetineerde ook kan overkomen, het geweld dat jegens hem wordt aangewend kan volgens de raadsvrouw altijd disproportioneel zijn. Geweld mag worden aangewend als het doel niet op andere wijze kan worden bereikt, en ook is het mogelijk dat er teveel geweld wordt aangewend om het doel te bereiken, aldus verzoekers raadsvrouw. Voorts voerde verzoekers raadsvrouw aan dat het feit dat verzoeker geen beklag heeft ingesteld of aangifte heeft gedaan, samenhing met de medische situatie waarin hij na het incident verkeerde.

Verder stelde verzoekers raadsvrouw dat het niet juist is dat de schriftelijke gegevens voldoende beeld geven van de situatie. Volgens de raadsvrouw maakt het feit dat de gebeurtenis langgeleden heeft plaatsgevonden het onderzoek zeker moeilijker, maar niet onmogelijk.

4. Omdat niet vast was komen te staan waaruit het jegens verzoeker toegepaste geweld had bestaan, verzocht de Nationale ombudsman de minister van Justitie bij brief van 3 december 2003 aan te geven hoe de minister tot de conclusie was gekomen dat het toegepaste geweld niet disproportioneel is geweest.

De minister liet in zijn brief van 27 januari 2004 weten dat wanneer bij de overbrenging van verzoeker het aanwenden van extra geweld noodzakelijk zou zijn geweest, dit in het door de p.i.w.'ers opgemaakte rapport zou zijn gemeld. Ten aanzien van het door de p.i.w.'ers opgemaakte rapport, wees de minister de Nationale ombudsman nog op jurisprudentie van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, waarin de beroepscommissie heeft gesteld dat "de directeur zwaar gewicht mag toekennen aan het op ambtseed opgemaakt verslag".

Voorts stelde de minister dat de aard en ernst van de verwonding aan verzoekers hoofd, niet wijzen op een disproportionele inbreuk op verzoekers lichamelijke integriteit. Indien er sprake zou zijn geweest van excessief geweld, zou meer en ernstiger letsel ook elders op verzoekers lichaam niet denkbeeldig zijn geweest.

Dat de medische situatie verzoeker zou hebben verhinderd beklag in te stellen dan wel aangifte te doen, vindt volgens de minister geen steun in de voorhanden zijnde gegevens en wordt evenmin door verzoekers raadsvrouw toegelicht.

II Beoordeling

5. Vast is komen te staan dat er op 19 mei 1997 een incident in de P.I. Haaglanden, locatie Scheveningen-Noord, is geweest, waarbij p.i.w.'ers verzoeker met geweld hebben weten te overmannen. Volgens het door de p.i.w.'ers opgemaakte rapport hebben zij jegens verzoeker gepast geweld toegepast. In geen der stukken is nader omschreven waaruit dat geweld heeft bestaan.

Eveneens is vast komen te staan dat verzoekers raadsvrouw de unitdirecteur van de P.I. Haaglanden meermalen heeft verzocht om haar nadere informatie te verstrekken ten aanzien van het jegens verzoeker toegepaste geweld, en dat hij haar niet meer informatie heeft gegeven dan dat het toegepaste geweld gepast was, en dat de p.i.w.'ers verzoeker hebben vastgepakt en het steekwapen hebben afgepakt. De unitdirecteur heeft aangegeven dat hem niet meer gegevens bekend zijn.

6. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de betrokkenen het incident niet deugdelijk hebben gerapporteerd. De p.i.w.'ers hebben in het rapport slechts gesteld dat zij verzoeker met gepast geweld konden overmannen, en hebben niet nader uiteengezet waaruit dat geweld heeft bestaan. De unitdirecteur heeft in zijn brief van 13 augustus 2002 aan verzoekers raadsvrouw gesteld dat de directie aan de hand van een rapport per geval beoordeelt of er sprake is van gepast geweld. Deze beoordeling heeft in dit geval niet kunnen plaatsvinden, althans niet op basis van het opgemaakte rapport, omdat het geweld hierin niet was omschreven en de p.i.w.'ers zelf al de beoordeling hadden gemaakt dat het geweld gepast was. De Nationale ombudsman acht het niet juist dat niet uit het rapport of een aanvullende mededeling is gebleken waaruit het toegepaste geweld heeft bestaan, en dat de directie op basis van de ter beschikking staande gegevens geen zorgvuldige beoordeling heeft kunnen maken. Het feit dat de directie een zwaar gewicht mag toekennen aan een op ambtseed opgemaakt verslag, doet hieraan niet af. De beoordeling van geweldgebruik dient immers door de directie te geschieden, en niet door de p.i.w.'ers die het geweld zelf hebben toegepast.

Nu de Nationale ombudsman van oordeel is dat de P.I. Haaglanden het incident niet deugdelijk heeft vastgelegd, had van de unitdirecteur mogen worden verwacht dat hij zich had ingezet om meer informatie te achterhalen.

Daarmee is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de minister van Justitie is gegrond.

Onderzoek

Op 8 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B., verblijvende te Ter Apel, ingediend door Rechtshulp Noord te Groningen, met een klacht over een gedraging van de penitentiaire inrichting Haaglanden, Locatie Scheveningen-Noord. Verzoekers raadsvrouw had zich al eerder, bij brief van 15 april 2003, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van de tweede brief van verzoekers raadsvrouw werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd aan twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om op de klacht te reageren. Zij maakten daarvan geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoekers raadsvrouw de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. De minister werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister van Justitie en verzoekers raadsvrouw deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschriften van 7 juli 2003 en 14 april 2003, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen verzoekers raadsvrouw en de unitdirecteur van de P.I. Haaglanden, locatie Scheveningen-Noord.

2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 22 augustus 2003.

3. Standpunt van de minister van Justitie van 14 oktober 2003.

4. Reactie van verzoekers raadsvrouw van 21 november 2003.

5. Nadere inlichtingen van de minister van Justitie van 27 januari 2004.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Instantie: Minister van Justitie

Klacht:

Geen nadere informatie verstrekt over het geweld dat door personeelsleden van de P.I. Haaglanden jegens verzoeker is toegepast, waarbij hij een hoofdwond heeft opgelopen.

Oordeel:

Gegrond