2004/115

Rapport

Verzoekster klaagt over het optreden van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, district De Eilanden, tijdens de oudejaarsviering 2001-2002.

Met name klaagt zij erover dat de politie slechts twee ambtenaren heeft ingezet, terwijl, gelet op de ervaringen met voorgaande oudejaarsvieringen, had kunnen worden voorzien dat een grotere inzet nodig was.

Voorts acht zij het onjuist dat de ingezette politieambtenaren de bewuste avond niet hebben ingegrepen toen de situatie (onder andere bij het stoken van vuren) uit de hand liep.

Beoordeling

Algemeen

1. Verzoekster woont met haar gezin in een dorp op het eiland Goeree-Overflakkee. In dit dorp wordt de jaarwisseling op uitbundige wijze gevierd. Dit betekent onder meer dat binnen de woonkernen grote vuren worden gestookt,

2. Verzoekster heeft jarenlang overlast van met name het stoken van de vuren ervaren.

Na de jaarwisseling van 2000/2001 heeft verzoekster samen met een aantal andere bewoners van haar buurt een werkgroep opgericht, teneinde te komen tot een alternatieve viering.

3. De jaarwisseling 2001/2002 vond nog plaats op "traditionele wijze", en leidde voor verzoekster tot zoveel overlast, dat ze op 10 februari 2002 een klacht over de gang van zaken, en met name over het haars inziens nalatige politieoptreden in de oudejaarsnacht, indiende bij de officier van justitie te Rotterdam.

4. Op 31 juli 2002 berichtte de officier van justitie haar, dat haar klacht van 10 februari 2002 ter afhandeling was doorgezonden naar het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

5. In een brief van 14 november 2002 beantwoordde de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond verzoeksters klacht inhoudelijk.

6. Vervolgens wendde verzoekster zich met deze klacht tot de Nationale ombudsman.

1. Ten aanzien van de keuze om twee ambtenaren in te zetten

1.1. Verzoekster vindt het onjuist dat de politie op die bewuste oudejaarsavond slechts twee ambtenaren heeft ingezet, terwijl, gelet op de ervaringen met voorgaande oudejaarsvieringen, had kunnen worden voorzien dat een grotere inzet nodig was.

1.2. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is naar voren gekomen dat de activiteiten, met name het stoken van (grote) vuren, die rond de jaarwisseling in de woonplaats van verzoekster plaatsvinden, deel uitmaken van een folkloristisch dorpsfestijn, dat al tientallen jaren op Goeree-Overflakkee bestaat.

1.3. Op grond van de verstrekte informatie concludeert de Nationale ombudsman dat het verantwoordelijke gemeentebestuur jarenlang niet tegen het stoken van deze vuren heeft opgetreden, zodat in feite al die jaren sprake is geweest van een gedoogsituatie.

1.4. Uit de informatie die de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond naar aanleiding van verzoeksters klacht verstrekte, alsmede gelet op de inhoud van het memo van de gemeente Dirksland van 14 februari 2001, komt naar voren, dat ook de wijze waarop de politie zich in de oudejaarsnacht van 2001/2002 zou opstellen, berust op een bewuste beleidskeuze van het gemeentebestuur.

De gemeente had bepaald dat de inzet van de politie er tijdens de jaarwisseling op zou zijn gericht de jaarwisseling en de daarmee samenhangende feesten ongestoord te laten verlopen, eventuele feitelijke confrontaties te beëindigen en bij dreigende ordeverstoringen betrokken personen aan te houden.

1.5. Het beleid om het stoken van vuren tijdens de jaarwisseling 2001/2002 toe te staan, en niet te gaan blussen of anderszins op te treden, was afgesproken in het driehoeksoverleg; een overleg van burgemeester, justitie en politie. Deze keuze kwam voort uit het gegeven dat - zoals hiervoor al aangetekend - het stoken van vuren al tientallen jaren bestaat op Goeree-Overflakkee, en er weinig alternatieven voor de oud en nieuw viering voor handen waren.

Gelet op deze bewuste beleidskeuze om niet op te treden tegen het stoken van vuren tijdens de jaarwisseling 2001/2002, kan begrip worden opgebracht voor het standpunt van de korpsbeheerder in zijn verwijzing naar de gemeente voor de aanpak van eventuele problemen rond de jaarwisseling. Van de politie kan immers niet worden verwacht dat zij in een situatie waarin het verantwoordelijke bestuur aangeeft dat niet behoeft te worden opgetreden, veelvuldig (via de strafrechtelijke weg) handhavend optreedt.

1.6. In dit licht bezien was de keuze om bij de jaarwisseling (slechts) twee politieambtenaren in te zetten niet onjuist, nu deze inzet, aldus de korpsbeheerder, op basis van ervaringen met voorgaande jaarwisselingen, toereikend was om een naar het oordeel van bestuur en justitie aanvaardbaar niveau van openbare orde en veiligheid te kunnen waarborgen. Dit geldt met name omdat aan de betreffende twee politiemensen, indien daartoe een noodzaak bestond, zonder problemen assistentie had kunnen worden verleend.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

2. Ten aanzien van het (niet) ingrijpen

2.1. Verzoekster acht het voorts onjuist dat de ingezette politieambtenaren de bewuste avond niet hebben ingegrepen toen de situatie (onder andere bij het stoken van vuren) uit de hand liep.

2.2. Uit de verstrekte informatie komt naar voren dat vooraf door het bevoegde gezag was bepaald dat een buitenbrand (vreugdevuur) zou worden geblust indien er naar het oordeel van de brandweer sprake was van brandgevaar voor de directe omgeving of er naar het oordeel van de politie sprake was van een ernstige aantasting van de openbare orde en veiligheid.

Bij het gebruik van olie en autobanden zou worden overlegd tussen brandweer en politie met betrekking tot de te volgen koers.

2.3. De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman weten dat de ter plaatse ingezette politieambtenaren ook in dit opzicht hadden gehandeld overeenkomstig de beleidsuitgangspunten.

De politieambtenaren hadden - toen er olie en autobanden op het vuur werden gegooid -in overleg met de brandweer het moment bepaald waarop het vuur moest worden gedoofd. Hierna hadden zij zich naar andere locaties binnen de woonkern begeven, waar vuren werden ontstoken. Toen later die nacht het vuur in de buurt van verzoeksters woning opnieuw was aangestoken, hadden zij zich daar wederom geposteerd.

2.4. Met inachtneming van wat hiervoor onder punt 1 is overwogen is de Nationale ombudsman overigens wel van mening dat de politie - ongeacht de geformuleerde beleidsuitgangspunten - wél moet optreden in geval van strafbare feiten waarbij de veiligheid van personen of goederen daadwerkelijk in het geding is.

Gelet op de door verzoekster verstrekte informatie, die door de korpsbeheerder niet is weersproken, moet het ervoor worden gehouden dat daarvan in deze specifieke situatie wel degelijk sprake was: met name het gegeven dat een caravan, gevuld met stro, in brand was gestoken op slechts enkele meters afstand van huizen vandaan, waarbij door de hitte van het vuur verschillende ramen van woonhuizen waren gesprongen, betekent dat de politie in dit geval gebruik had moeten maken van de in de instructie neergelegde mogelijkheid om assistentie te vragen, omdat sprake was van een veiligheidsrisico voor in ieder geval goederen, en wellicht ook voor personen.

In dit opzicht heeft de politie dan ook niet juist gehandeld; de onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond ten aanzien van de keuze om twee ambtenaren in te zetten, en gegrond ten aanzien van het (niet) ingrijpen door deze ambtenaren.

Onderzoek

Op 28 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag te wijzigen en aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster woont met haar gezin in een dorp op het eiland Goeree-Overflakkee. In dit dorp wordt de jaarwisseling op uitbundige wijze gevierd. Dit betekent onder meer dat binnen de woonkernen grote vuren worden gestookt.

2. Verzoekster heeft jarenlang overlast van met name het stoken van de vuren ervaren.

Na de jaarwisseling van 2000/2001 heeft verzoekster samen met een aantal andere bewoners van haar buurt een werkgroep opgericht, teneinde te komen tot een alternatieve viering.

3. De jaarwisseling 2001/2002 vond nog plaats op “traditionele wijze”, en leidde voor verzoekster tot zoveel overlast, dat ze op 10 februari 2002 een klacht over de gang van zaken, en met name over het haars inziens nalatige politieoptreden in de oudejaarsnacht, indiende bij de officier van justitie te Rotterdam.

4. Op 31 juli 2002 berichtte de officier van justitie haar, dat haar klacht van 10 februari 2002 ter afhandeling was doorgezonden naar het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

5. In een brief van 14 november 2002 beantwoordde de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond verzoeksters klacht inhoudelijk. Verzoekster werd meegedeeld wat de (veranderde) aanpak zou zijn van de (toen aankomende) oudejaarsviering van 2002.

Voorts stond in deze brief het volgende vermeld over het optreden van de regiopolitie in de nacht van 31 december 2001:

"Voor wat betreft het politieoptreden tijdens de jaarwisseling 2001/2002 kan ik meedelen dat het beleid om het stoken van vuren toe te staan afgesproken was in het driehoeksoverleg. De officier van justitie H. heeft zich in de Oud en Nieuw viering van 2000/2001 op de hoogte gesteld van de mate van overlast op het Y te X. Hij heeft het Y te X hiertoe in de Oud en Nieuw nacht bezocht. Dit bezoek gaf geen aanleiding om het tot dan gevoerde beleid in de Oud en Nieuw nacht van 2002/2003 te wijzigen. De afweging is gemaakt om, mede door het gekozen beleid, niet te gaan blussen of anderszins op te treden. Dit omdat optreden een groter openbare orde probleem had veroorzaakt.

De politie heeft, mede naar aanleiding van klachten van burgers, geconstateerd dat dit beleid bijgesteld dient te worden. Deze vorm van overlast/schade is ontoelaatbaar. De politie heeft aangegeven bij de burgemeester en de officier van justitie dat het beleid bijgesteld moest worden. Er is daarom gekozen voor een andere (hardere) aanpak voor de Oud en Nieuw viering van 2002/2003.

Indien aangifte gedaan wordt van een strafbaar feit wordt door de afdeling opsporing van de politie in samenwerking met de officier van justitie bekeken of de aangifte behandeld moet worden. Helaas is het onmogelijk om alle aangiften te behandelen door capaciteitsgebrek bij zowel politie als justitie. Steeds wordt een beslissing genomen op grond van beleidsprioriteiten en opsporingsindicatoren. Uw aangifte nummer (...) is niet in behandeling genomen. Ondanks dat ik mij realiseer dat wij in deze weinig voor U hebben kunnen betekenen, heeft de Oud en Nieuw viering van 2001/2002 wel aanleiding gegeven tot het aanpassen van het beleid voor 2002/2003."

6. De jaarwisseling 2002/2003 vond plaats op alternatieve wijze, waarbij minder overlast voor de buurtbewoners ontstond.

7. Op 26 maart 2003 wendde verzoekster zich met haar klacht tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat weergegeven in de klachtsamenvatting.

2. Verzoekster was van mening dat de politie het gedoogbeleid van de gemeente niet had mogen goedkeuren. Zij stelde dat een politie-inzet met slechts twee politieambtenaren op oudejaarsavond veel te beperkt was.

C. Standpunt Beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. Op 19 augustus 2003 zond de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de Nationale ombudsman de volgende reactie op deze klacht:

"Uw schrijven d.d. 22 juli 2003 inzake de klacht van mevrouw K. is door mij in goede orde ontvangen. U vat de klacht als volgt samen:

Verzoekster klaagt over het optreden van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, district De Eilanden, tijdens de oudejaarsviering 2001-2002. Met name klaagt zij erover dat de politie slechts twee ambtenaren heeft ingezet, terwijl, gelet op de ervaringen met voorgaande jaarwisselingen, had kunnen worden voorzien dat een grotere inzet nodig was. Voorts acht zij het onjuist dat de ingezette politieambtenaren de bewuste avond niet hebben ingegrepen toen de situatie (onder andere bij het stoken van vuren) uit de hand liep.

Met betrekking tot de gepleegde inzet, kan ik u als volgt informeren. In totaal waren er in de regio gedurende de periode 31 december 2001 te 22.00 uur tot 1 januari 2002 te 07.00 uur, 518 personeelsleden in dienst. Daarvan werkten er 82 in het district De Eilanden, waarbinnen de woonkern X gesitueerd is. Op het eiland Goeree-Overflakkee waren 40 personeelsleden ingezet, waarvan er 26 vast aan de 13 woonkernen waren toegewezen.

Buiten de 82 medewerkers die (vast) actief waren binnen het district, waren 56 personeelsleden aanwezig waarop - in het kader van ondersteuning van de districten - via de Algemeen Commandant een beroep kon worden gedaan. Het betreft hier onder andere de hondenbrigade, de zogenoemde Flex-ME en de OG.

Op basis van ervaringen met de voorgaande jaarwisselingen is gebleken dat een dergelijke inzet toereikend is om een naar het oordeel van bestuur en justitie aanvaardbaar niveau van openbare orde en veiligheid te kunnen waarborgen. Tevens zij daar mee vastgesteld dat, indien de betreffende twee collega's assistentie hadden gevraagd, deze zonder problemen had kunnen worden gegeven. Wel moet op Goeree-Overflakkee - tengevolge van de relatief grote afstanden tussen de woonkernen en het feit dat er voornamelijk over provinciale wegen moet worden gereden - met een langere aanrijtijd worden gerekend.

Ik stel vast dat de problemen rond de betreffende jaarwisseling niet op het conto van de politie kunnen worden geschreven. Immers: het door de driehoek vastgestelde beleid luidde: De inzet van de politie is er op gericht de jaarwisseling en de daarmee samenhangende feesten ongestoord te laten verlopen, eventuele feitelijke confrontaties te beëindigen en bij dreigende ordeverstoringen betrokken personen aan te houden.

Voorts was door het bevoegd gezag bepaald dat een buitenbrand (vreugdevuur) geblust wordt indien er:

• naar het oordeel van de brandweer sprake is van brandgevaar voor de directe omgeving.

• naar het oordeel van de politie sprake is van een ernstige aantasting van de openbare orde en veiligheid.

Bij gebruik van olie en autobanden zou worden overlegd tussen brandweer en politie met betrekking tot de te volgen koers.

Ik kan als korpsbeheerder geen oordeel geven over het beleid dat door het bevoegde gezag in een gemeente wordt vastgesteld. Evenmin ben ik bevoegd vast te stellen of en in hoeverre de lokale driehoek van oordeel is dat het optreden ter handhaving van de beleidslijnen, als geslaagd kan worden aangemerkt.

Als korpsbeheerder ben ik gehouden zorg te dragen voor een zodanige inzet dat de openbare orde en veiligheid binnen de kaders van het vastgestelde beleid kunnen worden gehandhaafd. Ik ben echter tevens van oordeel dat vanuit een oogpunt van efficiënt korpsbeheer een massale politie-inzet slechts gerechtvaardigd is indien alle andere mogelijkheden, bijvoorbeeld in de sfeer van bestuurlijke preventie, optimaal zijn benut.

In dit verband wijs ik op het memo van de gemeente Dirksland d.d. 14 februari 2001, waaruit blijkt dat de burgemeester mogelijkheden ziet om de folklore om met de jaarwisseling grote vreugdevuren midden in de woonkern te stoken, te doorbreken. Daarbij ziet hij een actieve rol voor de bewoners zelf, en meer in het bijzonder het verenigingsleven, weggelegd.

De burgemeester van die gemeente geeft overigens terecht aan dat er met betrekking tot de inzet van de politie keuzes moeten worden gemaakt. Het gaat daarbij niet alleen om keuzes met betrekking tot wat wel en wat niet wordt aangepakt, maar ook op welk moment. Bij dreigende confrontaties tussen groepen jongeren, spreken we van een andere situatie dan indien een groep jongeren samen een vreugdevuur stookt.

Dit geldt eens temeer omdat het hier eigenlijk niet gaat om een groepje jongeren: het betreft hier een dorpsfestijn waarbij de ouderen de jongeren aanmoedigen om het vuur zo hoog mogelijk te doen oplaaien. Eigenlijk ziet een aanzienlijk deel van de bevolking het vreugdevuur als onschuldig vermaak waarbij men elkaar als lokale gemeenschap ontmoet.

Ingrijpen in een dergelijke situatie betekent bijna per definitie dat het dan in de betreffende woonkern de hele avond onrustig blijft en dat de betreffende ondersteuningseenheden, die eigenlijk zijn bedoeld om regionaal dan wel districtelijk kortdurend bijstand te verlenen, voor de rest van de nacht op één locatie zijn vastgepind omdat stokers enerzijds en brandweer en politie anderzijds, dan verwikkeld raken in een kat-en-muisspel.

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat klaagster vindt dat de aanwezige agenten inadequaat hebben ingegrepen, vraag ik uw aandacht voor het volgende. Tijdens de briefing krijgt het politiepersoneel op Goeree-Overflakkee de volgende opdracht mee:

• zij dienen zich op te houden bij een eenmaal ontstaan vuur;

• zij moeten proberen zoveel mogelijk stokers bij het vuur te houden om te voorkomen dat er meerdere branden in één en dezelfde woonkern ontstaan;

• waar mogelijk dienen zij te voorkomen dat er olie en autobanden op het vuur worden geworpen;

• zij dienen te allen tijde als koppel te opereren met het oog op de eigen veiligheid.

De betrokken politiemensen zijn er niet in alle gevallen in geslaagd te voorkomen dat er olie en autobanden op het vuur werden gegooid. Wel hebben zij toen zulks het geval was, in overleg met de brandweer het moment bepaald waarop het vuur moest worden gedoofd. Daarbij hebben zij mijns inziens overeenkomstig de beleidsuitgangspunten gehandeld.

Toen het vuur werd geblust, werden - zoals te verwachten was - op andere plekken binnen de woonkern vuren ontstoken. De betreffende politieambtenaren hebben zich daarheen begeven. Ook dit is volgens de instructies. Toen het vuur op het Y opnieuw was aangestoken, hebben zij zich ingevolge hun instructies daar geposteerd.

Evenmin ben ik van oordeel dat de betrokken medewerkers strafrechtelijk hadden moeten optreden tegen mensen die een door bestuur en justitie gedoogd vreugdevuur aan de gang houden, zelfs niet indien daar olie en autobanden aan te pas komen. Als gevreesd moet worden dat strafrechtelijk optreden tegen betrekkelijk geringe strafbare feiten, ernstige negatieve consequenties heeft voor de openbare orde, is het een naar mijn oordeel correcte afweging om de escalatie in elk geval niet te zoeken.

Samenvattend ben ik van oordeel dat de politie conform de door het bevoegd gezag vastgestelde kaders gehandeld heeft. Er zullen andere wegen gevonden moeten worden dan een massale politie-inzet om het dorpsfestijn in goede banen te leiden."

2. Het memo van de gemeente Dirksland van 14 februari 2001, waarna de korpsbeheerder in zijn brief verwijst, luidt als volgt:

"Op 13 februari 2001 om 20.00 uur heeft een gesprek plaatsgevonden tussen uw college en een vertegenwoordiging van de opgerichte werkgroep "het Y" uit X naar aanleiding van de incidenten tijdens de jaarwisselingen.

Door de aanwezige leden van de werkgroep wordt naar voren gebracht dat de laatste tien jaar op het Y in X gedurende de oudejaarsavond en -nacht een groot vuur wordt gestookt, die de omwonenden een onveilig gevoel geeft. Heel de buurt is het er mee eens dat er iets moet gebeuren en hiervoor worden initiatieven verwacht van de gemeente. Kan er b.v. niet iets georganiseerd worden elders voor de jeugd, zoals in andere gemeenten ook gebeurt. Waarom wordt er niet eerder ingegrepen door de politie, wijkagent, die er bij staat en ongetwijfeld de daders kent? Waarom worden er niet meer processen-verbaal opgemaakt tegen b.v. vaten olie of zwaar vuurwerk op het vuur gooiende personen?. Bestaat überhaupt wel een idee wat er allemaal op het vuur wordt gegooid en tot welke gevolgen zal dit nog eens aanleiding geven? Op die avond wordt alles gedoogd en inmiddels moet toch bekend zijn bij de overheid tot welke gevolgen dit kan leiden. Het komt over als een complete anarchie op deze avond. Het gebeurt dat na het blussen weer diep in de nacht een caravan, gevuld met autobanden wordt aangevoerd, waarbij de brandweer en politie er alleen voor zorgt dat het vuur niet te dicht bij de huizen komt, maar verder niet ingrijpt. De omwonenden moeten de gehele nacht alert blijven voor hun eigen veiligheid. Dit is al jaren hun oud en nieuw "viering". Waar kan de schade worden verhaald? Bij de gemeente? Is videobewaking op deze avond een oplossing? Kan niet tevoren in publicaties in de streekpers worden aangegeven dat er geverbaliseerd zal worden bij het stoken? De indruk bestaat dat de oude generatie stokers is afgezwaaid en een nieuwe generatie voor het eerst actief is. Het lijkt dan zaak om op dit moment in te grijpen. De werkgroep vraagt dus concreet aan de gemeente iets te doen aan de deze jaarlijks terugkerende ontoelaatbare overlast. Zij vinden, dat zij daar als inwoners van deze gemeente recht op hebben.

De burgemeester zegt de gevoelens van onveiligheid volledig te kunnen begrijpen en er begrip voor te hebben dat deze avond en nacht zenuwslopend is voor de omwonenden. Het betreft hier echter een "folklore" die al tientallen jaren bestaat op Goeree-Overflakkee en niet alleen in X. Wat zijn de alternatieven? Als de gemeente een stookplaats aan zal wijzen op een niet-hinderlijke plaats gelooft hij niet dat daar dan naar toe wordt gegaan. Dit zal alleen werken als dit vanuit de jeugd zelf, al of niet geïnitieerd vanuit bevolking, zal gebeuren. Voor het hele eiland zijn op de jaarwisseling 26 politiemensen beschikbaar over 13 gemeenschappen, dus 2 per dorp. Als de brandweer direct blust, zo is de ervaring uit het verleden, worden de slangen doorgesneden. Hij wil niet spreken van anarchie, maar door de massaliteit van de gebeurtenissen gedurende de jaarwisseling op het gehele eiland en de beperking van de mogelijke inzet van de politie moeten keuzes gemaakt worden en kan niet worden voorkomen dat er gestookt wordt. Eerst als het echt uit de hand loopt zal ingegrepen worden. Dit is in het verleden ook gebeurd in X en dit jaar b.v. in Middelharnis. Hij begrijpt dat dit voor de werkgroep zeker niet bevredigend zal zijn, maar hij wil ook geen valse hoop doen en beloftes doen, die niet waar gemaakt kunnen worden. De verantwoordelijkheid, en dus ook de aansprakelijkheid voor de schade, ligt niet bij de gemeente maar bij de daders. Wellicht ook bij de ouders, die op verjaardagen smakelijk vertellen over hun "prestaties" bij het stoken vroeger. Het zal niet meevallen er iets aan te doen, maar de gemeente is zeker bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn.

De volgende afspraken worden gemaakt:

* via de inmiddels aangestelde jongerenwerkers op Goeree-Overflakkee, waarbij de jeugd zelf en wellicht het verenigingsleven - gedacht wordt aan de voetbalvereniging - betrokken zal worden zal de gemeente het initiatief nemen om te trachten te komen tot een alternatief voor de jaarwisseling;

* zowel technisch (vandalismebestendig) als juridisch (is hiervoor een wettelijke grondslag mogelijk) zal worden bezien of videobewaking tijdens de jaarwisseling op het Y kan worden geïnstalleerd;

* onderzocht zal worden of op korte termijn nieuwe bomen op het Y kunnen worden gepoot van behoorlijke omvang in overleg met de omwonenden;

* op de burgeravond in X in het kader van het integraal veiligheidsbeleid in april 2001 zal aan deze problematiek aandacht worden besteed, waarbij het streven zal zijn zo breed mogelijk de inwoners van X te betrekken om werkbare oplossingen te vinden, die zo breed mogelijk binnen de gemeenschap X worden gedragen;

* een exemplaar van deze memo zal worden opgestuurd naar mevrouw K. (...) als vertegenwoordigster van de werkgroep."

D. Reactie verzoekster

1. Op 4 september 2003 werd verzoekster in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op het (hiervoor onder C. weergegeven) standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

2.1. In haar antwoord van 18 september 2003 handhaafde verzoekster haar eerder weergegeven standpunt. Zij benadrukte dat zij met name de volgende passage in de brief van de korpsbeheerder onjuist vond:

"Evenmin ben ik van oordeel dat de betrokken medewerkers strafrechtelijk hadden moeten optreden tegen mensen die een door bestuur en justitie gedoogd vreugdevuur aan de gang houden, zelfs niet indien daar olie en autobanden aan te pas komen. Als gevreesd moet worden dat strafrechtelijk optreden tegen betrekkelijk geringe strafbare feiten, ernstige negatieve consequenties heeft voor de openbare orde, is het een naar mijn oordeel correcte afweging om de escalatie in elk geval niet te zoeken."

2.2. Verzoekster tekende aan, dat zij het onbegrijpelijk vond dat jarenlang dit gedoogbeleid was gevoerd ondanks herhaaldelijke klachten van bewoners van Y over de toenemende onveiligheid en de ieder jaar weer terugkerende materiële schade. Voorts gaf zij aan, dat de feiten die zich op de bewuste oudejaarsavond hadden voorgedaan, naar haar mening wel ernstig genoeg waren geweest om op te treden. Zij stelde dat onder meer een aanhangwagen in vlammen was opgegaan, dat nieuwe houten balken waren verbrand, en dat een caravan, gevuld met stro, in brand was gestoken op slechts enkele meters afstand van huizen vandaan.

Door de politieambtenaren was niet gecontroleerd wat er precies in de caravan zat en zij hadden ook geen moeite gedaan het vuur te verkleinen of te verplaatsen, hoewel door de hitte van het vuur verschillende ramen van woonhuizen zijn gesprongen en de verf blaarvorming is gaan vertonen.

Verzoekster herhaalde dan ook, dat zij vond dat beide aanwezige politieambtenaren nalatig in hun optreden zijn geweest.

E. Reactie Beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

Op 14 november 2003 liet de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond weten dat de reactie van verzoekster van 18 september 2003 (hiervoor weergegeven onder D.) geen aanleiding vormde om nader te reageren, aangezien er, aldus de korpsbeheerder, in essentie door verzoekster geen nieuwe elementen werden toegevoegd aan haar eerder naar voren gebrachte inzichten en standpunten.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

De keuze om slechts twee ambtenaren in te zetten tijdens de oudejaarsviering 2001-2002;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Niet ingegrepen toen de situatie (o.a. bij het stoken van vuren) uit de hand liep.

Oordeel:

Gegrond