2004/093

Rapport

Verzoekster klaagt over de lange duur van de behandeling door de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden van de aanvraag van 27 december 2001 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van haar echtgenoot.

Voorts klaagt zij erover dat zij steeds van het kastje naar de muur is gestuurd wanneer zij contact opnam met de vreemdelingendienst om te informeren naar de stand van zaken in de behandeling van de aanvraag. Tevens klaagt zij erover dat de vreemdelingendienst haar telefonisch verzoek om mee te delen of de door haar ten behoeve van de behandeling overgelegde bescheiden volledig waren, niet heeft gehonoreerd.

Tenslotte klaagt verzoekster erover dat de vreemdelingendienst niet heeft gereageerd op de klacht over het bovenstaande, die zij op 24 juli 2002 had ingediend.

Beoordeling

A. ten aanzien van de behandelingsduur

1. Een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) moet worden ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van bestendig verblijf van betrokkene. Vanuit de Nederlandse vertegenwoordiging wordt de mvv-aanvraag doorgezonden naar de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Tot 1 april 2003 stuurde de Visadienst de aanvraag vervolgens naar de woonplaats waar de vreemdeling zich tezijnertijd wilde vestigen. De vreemdelingendienst verrichtte een onderzoek naar aanleiding van de mvv-aanvraag en stuurde een advies in de vorm van een ”staat van inlichtingen” daarover naar de Visadienst. Vanaf 1 april 2003 is de rol van de vreemdelingendienst in de mvv-procedure overgenomen door de Visadienst (zie Achtergrond, onder 3).

De Visadienst beslist namens de minister van Buitenlandse Zaken op de mvv-aanvraag en stuurt, bij een gunstige beoordeling, een verklaring van geen bezwaar tegen de afgifte van de mvv aan de desbetreffende Nederlandse vertegenwoordiging. Daar wordt de mvv aan betrokkene uitgereikt.

2. Er is geen bijzondere wettelijke termijn waarbinnen op een mvv-aanvraag moet zijn beslist, zodat daarop de wettelijke regeling van de artikelen 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is (zie Achtergrond, onder 1.) De Vreemdelingencirculaire noemt als redelijke termijn voor de behandelingsduur van een mvv-aanvraag een periode van drie maanden (zie Achtergrond, onder 2.). Binnen dit tijdsbestek dienen de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst van de aanvrager, de Visadienst/IND en de vreemdelingendienst elk een deel van de behandeling voor hun rekening te nemen. Zij vormen met elkaar een keten.

3. Verzoeksters echtgenoot diende op 27 december 2001 bij de Nederlandse ambassade te Ghana een aanvraag in om verlening van een mvv.

Op 10 april 2002 ontving de Visadienst de aanvraag en op 1 juni 2002 nam de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden de aanvraag in behandeling. Op dat moment was de beslistermijn al met twee maanden verstreken. Op 28 augustus 2002 heeft de vreemdelingendienst de staat van inlichtingen ten behoeve van de verdere behandeling van de aanvraag aan de Visadienst gezonden. Op 9 oktober 2002 werd na een interventie van de Nationale ombudsman na ruim negen maanden een verklaring van geen bezwaar afgegeven door de Visadienst.

4. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht aangegeven dat hij de klacht met betrekking tot de lange duur van de behandeling van de mvv- aanvraag gegrond acht. Hij maakte daarbij echter de kanttekening dat de aanvraag pas op 10 april 2002 in Nederland was ontvangen, waarna het advies op 28 augustus 2002 aan de Visadienst was verzonden. De korpsbeheerder gaf aan dat een dergelijk advies binnen drie maanden dient plaats te vinden en dat in dit geval de termijn dus met meer dan een maand was overschreden. Alleen om die reden achtte de korpsbeheerder de klacht gegrond.

5. De Nationale ombudsman overweegt ten aanzien van de reactie van de korpsbeheerder dat in diens reactie onvoldoende wordt onderkend dat in de procedure zoals deze van toepassing was ten tijde van de aanvraag, van de totale beslistermijn van drie maanden slechts een gedeelte beschikbaar was voor de behandeling door de vreemdelingendienst, omdat ook nog de Nederlandse vertegenwoordiging in Ghana en de Visadienst/IND handelingen dienden te verrichten. Het advies van de vreemdelingendienst aan de Visadienst diende dan ook zodanig tijdig te worden gegeven dat er voor de andere ketenpartners nog voldoende tijd over was om de aanvraag binnen drie maanden af te handelen.

6. Nu de aanvraag pas op 10 april 2002 werd ontvangen, terwijl zij op 27 december 2001 was ingediend, was de totale beslistermijn al verstreken op het moment dat de vreemdelingendienst kon aanvangen met de behandeling van de mvv- aanvraag. Het streven van de vreemdelingendienst had er dan ook op moeten zijn gericht de aanvraag zo spoedig mogelijk te behandelen. Nu de vreemdelingendienst de aanvraag pas ruim vier maanden na ontvangst heeft afgehandeld, is onvoldoende voortvarend gehandeld.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

b. ten aanzien van de informatieverstrekking

1. Voor elke maatschappelijke organisatie behoort een goede dienstverlening norm te zijn. Wanneer het een overheidsdienst betreft, is het in acht nemen van deze norm van nog groter belang. De vreemdelingendiensten speelden tot 1 april 2003 een prominente rol in de mvv-procedures (zie Achtergrond, onder 3.). Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat er bij de betrokkenen behoefte bestond aan een toegankelijke organisatie, die ook bereid en in staat is om desgevraagd dan wel uit eigen beweging in persoon, telefonisch of schriftelijk informatie te verstrekken.

2. De vreemdelingendienst heeft verzoekster op 1 juni 2002 schriftelijk op de hoogte gesteld van de ontstane achterstanden, waardoor de verwerking van aanvragen tot negen maanden kon oplopen. De vreemdelingendienst verzocht verzoekster gedurende drie maanden geen contact op te nemen met de vreemdelingendienst. Op dat moment was de beslistermijn van de mvv- aanvraag van verzoeksters echtgenoot al met twee maanden overschreden.

3. Verzoekster nam desondanks, zes weken nadat zij de gevraagde bescheiden had opgestuurd, in juli 2002 telefonisch contact met de vreemdelingendienst op om te informeren of het dossier nu volledig was. Deze informatie werd haar niet verstrekt. De chef Bureau Vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps Haaglanden liet in het kader van het onderzoek weten dat bij telefonische verzoeken om informatie naar de stand van zaken de medewerkers van de vreemdelingendienst niet inhoudelijk op zaken waren ingegaan, maar slechts informatie van algemeen karakter hadden verstrekt. Hij gaf daarbij aan dat daarmee was beoogd om de wachttijd voor bellers kort te houden. Het verzoek om een dossier op volledigheid te toetsen was volgens de chef Bureau Vreemdelingenpolitie een verzoek om inhoudelijke behandeling van het dossier.

4. De schriftelijke mededeling over de ontstane achterstanden en het verzoek om de eerste drie maanden geen contact met de vreemdelingendienst op te nemen, deden niet af aan de gehoudendheid van de vreemdelingendienst om informatie te verstrekken over de stand van zaken in de behandeling van een aanvraag in het geval betrokkene contact opneemt met een verzoek om informatie, zeker wanneer de beslistermijn van de aanvraag op dat moment al is verstreken.

5. Hoewel begrip kan worden opgebracht voor de moeilijke omstandigheden waaronder de vreemdelingendienst moest werken ten gevolge van de ontstane achterstanden, als ook voor de pogingen om die moeilijkheden met praktische oplossingen het hoofd te bieden, had de vreemdelingendienst toch meer inhoudelijk moeten ingaan op de vraag van verzoekster. Doordat dit is nagelaten, heeft zij al met al van 10 april 2002 tot 28 augustus 2002, dus gedurende vier en halve maand, geen inhoudelijk bericht ontvangen over de afhandeling van de aanvraag. Daarmee is de vreemdelingendienst tekortgeschoten in zijn uit het zorgvuldigheidsbeginsel voortvloeiende verplichting tot adequate informatieverstrekking.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

c. ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Verzoekster diende bij brief van 24 juli 2002 een klacht in over het voorgaande bij de vreemdelingendienst. Bovenaan deze brief stond vermeld “klacht i.v.m. MVV aanvraag”. De korpsbeheerder deelde tijdens het onderzoek mee dat de klacht abusievelijk was opgeborgen in het aanvraagdossier. Verzoekster ontving derhalve geen reactie op de klacht.

2. Vervolgens ontving verzoekster bericht dat het advies met betrekking tot de mvv-aanvraag op 28 augustus 2002 aan de Visadienst was gezonden. De chef Bureau Vreemdelingenpolitie liet tijdens het onderzoek weten dat met dit bericht aan verzoekster de klacht als afgedaan was beschouwd.

3. Verzoeksters klacht was duidelijk als zodanig herkenbaar, maar is niettemin noch direct noch in tweede instantie volgens de in de eigen klachtenregeling voorgeschreven wijze (zie Achtergrond, onder 4.) in behandeling genomen en afgedaan. Verzoekster is niet gehoord en heeft geen bericht over de afdoening van de klacht ontvangen. Het bericht van 28 augustus 2002 met de mededeling dat het advies met betrekking tot de mvv-aanvraag aan de Visadienst was gezonden, bevat geen oordeel over de gegrondheid van de klacht en is ook anderszins niet aan te merken als een reactie op de klacht. Nu de klacht niet in behandeling is genomen is gehandeld in strijd met de klachtenregeling van de politie Haaglanden. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.

Onderzoek

Op 5 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Delft, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden. Op 16 september 2002 heeft de Nationale ombudsman de vreemdelingendienst verzocht alsnog inhoudelijk te reageren op de klacht met betrekking tot de behandeling van de mvv-aanvraag ten behoeve van haar echtgenoot die verzoekster op 24 juli 2002 bij de vreemdelingendienst had ingediend. In reactie hierop liet de vreemdelingendienst op 24 september 2002 weten dat de vreemdelingendienst niet meer zou reageren op de klacht. Inmiddels was de mvv-aanvraag op 28 augustus 2002 naar de Visadienst doorgezonden. Voor de reactie op de klacht werd verwezen naar de ontvangstbevestiging van de mvv-aanvraag waarin het verzoek was gedaan gedurende een bepaalde periode geen telefonisch contact met de vreemdelingendienst op te nemen om te informeren naar de stand van zaken. Dit vormde voor de Nationale ombudsman aanleiding om het onderzoek schriftelijk voort te zetten.

Naar de gedraging van de vreemdelingendienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten

1. Verzoeksters echtgenoot diende op 27 december 2001 een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in bij de Nederlandse ambassade te Ghana.

2. Op 24 juli 2002 klaagde verzoekster bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden over de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag door de vreemdelingendienst en over de informatieverstrekking door de vreemdelingendienst over de behandeling van de mvv-aanvraag.

3. Verzoekster ontving geen reactie op de klacht. De vreemdelingendienst stuurde op 28 augustus 2002 wel een aantal originele gegevens en bescheiden retour met de mededeling dat de vreemdelingendienst een “staat van inlichtingen” in verband met de aanvraag had opgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die de behandeling van de aanvraag zou voortzetten.

4. Op 5 september 2002 klaagde verzoekster er bij de Nationale ombudsman over dat de politie niet op haar klacht had gereageerd.

Op 3 oktober 2002 legde de Nationale ombudsman de klacht telefonisch voor aan de Visadienst. Daarop liet een medewerkster van de Visadienst op 10 oktober 2002 weten dat binnen vier weken op de aanvraag zou worden beslist. Op 10 oktober 2002 ontving verzoekster een “verklaring van geen bezwaar tegen de afgifte van een mvv aan haar echtgenoot” gedateerd 9 oktober 2002.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt Korpsbeheerder

1. In zijn reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder bij brief van 31 maart 2003 onder meer het volgende mee:

“Ik heb de chef van het bureau Vreemdelingenpolitie gevraagd mij te informeren over de door u vastgestelde klachtelementen. Ik heb kennisgenomen van zijn reactie d.d. 20 maart jl.

Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.

Ik kan mij daar in vinden. Ik ben van oordeel dat het eerste klachtelement gegrond is. De laatste twee klachtelementen daarentegen, acht ik niet gegrond.

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel merk ik op dat in casu enige nuancering wel op zijn plaats is, aangezien de indruk ontstaat dat de volledige ontstane vertraging veroorzaakt is door het bureau Vreemdelingenpolitie van het korps Haaglanden.

In casu heeft de IND, na binnenkomst via het ministerie van Buitenlandse Zaken en het advies van het bureau Vreemdelingenpolitie, een beslissing genomen over de aanvraag van de MVV. De aanvraag d.d. 27 december 2001 is pas op 10 april 2002 in Nederland ontvangen. Hierop is door het bureau Vreemdelingenpolitie de zaak in behandeling genomen, waarna op 28 augustus 2002 het advies naar de IND is gezonden.

Een dergelijk advies dient binnen drie maanden plaats te vinden. In casu is die termijn door het betreffende bureau met meer dan een maand overschreden. Alleen om die reden acht ik de klacht gegrond.

Ten aanzien van het tweede en derde klachtelement merk ik op dat klaagster zeer frequent telefonisch contact heeft opgenomen met het bureau Vreemdelingenpolitie. Hierop is door de betrokken ambtenaren meer dan eens uiteengezet wat de (feitelijke) procedure en situatie was.

Gezien het feit dat haar telefonische verzoeken qua feiten geen nieuwe feiten en `omstandigheden bevatten zou dat m.i. normaliter een reden zijn om dergelijke verzoeken, vooralsnog niet meer in behandeling te nemen. Ondanks voorgaande is steeds gereageerd op haar telefonische verzoeken. Ik acht deze klachtonderdelen dan ook niet gegrond.

Een afschrift van de brief van de chef van de betreffende bureauchef heb ik hierbij gevoegd.”

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een afschrift gevoegd van de brief van de chef Bureau Vreemdelingenpolitie aan de korpsbeheerder gedateerd 20 maart 2003. Daarin deelde hij de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

“Naar aanleiding van de klacht van (verzoekster; N.o.) bij de Nationale ombudsman over:

de lange duur van de behandeling van de MVV-aanvraag door de Vreemdelingenpolitie;

het feit dat zij steeds van het kastje naar de muur is gestuurd als zij contact opnam met de Vreemdelingenpolitie om te informeren naar de behandeling van de aanvraag;

het feit dat de Vreemdelingenpolitie telefonisch niet heeft meegedeeld of de overgelegde bescheiden volledig waren;

bericht ik u het volgende.

Ad. 1:

De bedoelde MVV-aanvraag is ingediend op de Nederlandse ambassade in Accra op 27 december 2001;

Uit de klacht blijkt dat de aanvraag pas op 10 april 2002 Nederland binnen is gekomen;

Op 1 juni 2002 is de aanvraag door de Vreemdelingenpolitie in behandeling genomen.

Op 24 juli 2002 heeft klaagster schriftelijk haar beklag gedaan bij de Vreemdelingenpolitie. Deze klacht is abusievelijk geborgen in het aanvraagdossier;

Op 26 juli 2002 is bericht ontvangen dat het buitenlands huwelijk was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

Op 28 augustus 2002 is de aanvraag met ons advies verzonden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Daarvan is klaagster schriftelijk op de hoogte gebracht. Daarmee werd haar klacht van 24 juli als afgedaan beschouwd;

Op 17 september 2002 werd op verzoek van klaagster geïntervenieerd door de Nationale ombudsman;

Op 9 oktober 2002 is de aanvraag ingewilligd door de IND.

Uit het vorenstaande blijkt dat de aanvraag bij meerdere ketenpartners lang in behandeling is geweest. Ruim 9 maanden, waarvan 3 bij de Vreemdelingenpolitie, is de aanvraag in behandeling geweest. Ik acht derhalve dit klachtpunt gegrond.

Ad. 2:

De aanvraagprocedure bij de Vreemdelingenpolitie is een schriftelijke procedure die, vanwege de grote werkdruk en de daardoor ontstane achterstand, 6 tot 9 maanden kan duren. Daarvan is klaagster in juni 2002 schriftelijk op de hoogte gebracht. Ook is een beroep op haar gedaan de eerste 3 maanden niet telefonisch of schriftelijk informatie in te winnen over de stand van zaken. Om aan de grote behoefte aan informatie te kunnen voldoen worden er dagelijks meerdere personeelsleden ingezet om telefonisch het publiek te woord te staan. Om de wachttijd voor bellers kort te houden wordt niet inhoudelijk op zaken ingegaan maar heeft de informatieverstrekking een algemeen karakter. Klaagster heeft zowat wekelijks telefonisch geïnformeerd naar de stand van zaken. Daarbij kon om bovenstaande redenen niet altijd haar aanvraagdossier inhoudelijk met haar besproken worden. Enkele malen is een beroep op haar gedaan de procedure af te wachten en is haar beloofd dat zij schriftelijk geïnformeerd zou worden wanneer dat nodig zou zijn. Klaagster is niet van het kastje naar de muur gestuurd. Op grond van het vorenstaande acht ik dit klachtpunt ongegrond.

Ad. 3:

Het verzoek van klaagster om haar dossier op volledigheid te toetsen is een verzoek om inhoudelijke behandeling van haar dossier. Om de, bij de reactie op punt 2, vermelde redenen is kennelijk niet aan dat verzoek voldaan. Dat is conform de werkwijze van de Vreemdelingenpolitie. Bij het in behandeling nemen van de aanvraag is klaagster daarvan op de hoogte gesteld, zoals hiervoren is vermeld. Op grond hiervan acht ik dit klachtpunt ongegrond.”

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:13

"1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid heeft gedaan."

Artikel 4:14

"1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.

3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien."

2. Vreemdelingencirculaire

B 1.1.1 Achtergrond

"...Er is voor mvv-aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Awb). De Algemene Termijnenwet is van toepassing..."

3. Overdracht van taken

In het kader van de overdracht van de toelatingstaken van de vreemdelingendiensten aan de IND, is de procedure inzake de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met ingang van 1 april 2003 gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat de taken met betrekking tot de behandeling van aanvragen om een mvv, die voorheen werden uitgevoerd door de vreemdelingendiensten, vanaf die datum door de Visadienst worden uitgevoerd.

4. De klachtenregeling van het regionale politiekorps Haaglanden

Artikel 3 Informele procedure

“1. Een klacht die bij eerste kennisneming kan worden beschouwd als een klacht van minder ernstige aard wordt in beginsel behandeld door het verduidelijken van het politieoptreden, het rechtzetten van feiten of een bemiddelingspoging. De bureauchef belegt daartoe een gesprek met de klager in aanwezigheid van de politieambtenaar. Indien uit dit gesprek en/of de eerste informatievergaring blijkt dat aan de klacht een groter gewicht moet worden toegekend wordt de formele procedure gevolgd. De klager en de politieambtenaar moeten akkoord gaan met het volgen van de informele procedure.

2. Wanneer de klacht is behandeld in het kader van de informele procedure zendt de bureauchef na afsluiting daarvan de klager een schriftelijke bevestiging van de afdoening van de klacht. In dit bericht wordt de klager gewezen op de mogelijkheid om de klacht alsnog door middel van de formele procedure te laten behandelen, indien hij het oneens is met de informele afdoening.

3. De bureauchef zendt daarna het klachtdossier naar de onderdeelschef. De bureauchef zendt een kopie van de brief aan klager naar de burgemeester en de hoofdofficier van justitie.”

Artikel 4 Formele procedure in eerste aanleg, het onderzoek

“1. Het onderzoek naar de klacht is de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Het onderzoek vindt plaats onder toezicht van de onderdeelschef.

2. De bureauchef belast een leidinggevende met het onderzoek.

3. De onderzoeker neemt contact op met de klager. Hij vraagt om een toelichting op de klacht en informeert de klager omtrent de stappen in de procedure.

(...)

5. De onderzoeker hoort de politieambtenaar en getuigen en verzamelt relevante informatie.

6. Hij hoort de klager opnieuw in het geval de lezing omtrent de gebeurtenissen van de politieambtenaar afwijkt van die van de klager. Hij stelt de klager op de hoogte van deze lezing en stelt hem in de gelegenheid hierop te reageren.

7. Hij legt zijn bevindingen vast in een rapport dat hij aanbiedt aan de bureauchef.

8. De bureauchef zendt het dossier voorzien van zijn advies en een concept-antwoordbrief aan de klager naar de onderdeelschef.

9. De onderdeelschef zendt het dossier voorzien van zijn advies en de concept- antwoordbrief naar de burgemeester.”

Artikel 5 Formele procedure in eerste aanleg, de afdoening

“1. Afdoening van een klacht in eerste aanleg geschiedt door de burgemeester.

2. De burgemeester zendt de klager na ontvangst van het volledige dossier een brief waarin hij zijn oordeel over de gegrondheid van de klacht uitspreekt.

3. De klager wordt in de afdoeningsbrief gewezen op de mogelijkheid ten aanzien van het oordeel van de burgemeester voorziening te vragen bij de korpsbeheerder en op de mogelijkheid het oordeel te vragen van de Nationale ombudsman.

4. De burgemeester zendt de hoofdofficier van justitie een kopie van de afdoeningsbrief.

(…)”

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Lange behandelingsduur van aanvraag om verlening van mvv t.b.v. verzoeksters echtgenoot; steeds van kastje naar de muur gestuurd wanneer verzoekster contact opnam; telefonisch verzoek om mee te delen of de door haar t.b.v. de behandeling overgelegde bescheiden volledig waren, niet gehonoreerd; vreemdelingendienst niet gereageerd op klacht over bovenstaande .

Oordeel:

Gegrond