2004/084

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet is overgegaan tot het uitvoeren van een taalanalyse, ondanks herhaalde daartoe strekkende verzoeken.

Verzoeker klaagt er tevens over dat de IND pas naar aanleiding van een terzake bij brief van 9 januari 2003 ingediende klacht inhoudelijk op dit verzoek heeft gereageerd, terwijl het verzoek reeds kenbaar was gemaakt aan de IND bij de indiening bij brief van 16 februari 2001 van de nadere gronden bij verzoekers bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toelating als vluchteling.

Beoordeling

1. Verzoeker, die stelt afkomstig te zijn uit Liberia, ontving op 14 december 2000 de beschikking waarbij zijn aanvraag om toelating tot Nederland als vluchteling werd afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Zijn gemachtigde diende bij brief van 16 februari 2001 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de nadere gronden van bezwaar in tegen die beslissing. Zij verzocht daarbij met nadruk om over te gaan tot het uitvoeren van een taalanalyse, dan wel om doorverwijzing daartoe naar een door de IND erkende instelling.

2. Op 8 november 2002 werd verzoekers bezwaar ongegrond verklaard. De beschikking bevatte de volgende overweging:

“…Betrokkene heeft voorts verklaard zijn nationaliteit te willen bewijzen door middel van een taalanalyse dan wel (…). Geen van deze bewijzen zijn tot op heden echter overgelegd…”

3. Verzoekers gemachtigde verzocht daarop, onder verwijzing naar de brief van 16 februari 2001, bij brief van 21 november 2002 nogmaals om over te gaan tot het uitvoeren van een taalanalyse, dan wel doorverwijzing naar een door de IND erkende instelling teneinde verzoeker in staat te stellen zijn nationaliteit te bewijzen. Zij rappelleerde de IND bij brief van 18 december 2002, en diende bij brief van 9 januari 2003 een klacht in bij de IND over het uitblijven van een reactie op de brieven van 21 november 2002 en 18 december 2002.

4. De IND liet ter bevestiging van een telefonisch contact op 6 februari 2003 met verzoekers gemachtigde bij brief van 4 maart 2003 weten dat de klacht ten aanzien van het niet beantwoorden van de brieven gegrond werd geacht; ten aanzien van het feit dat de IND verzoeker niet aan een taalanalyse wilde onderwerpen, of wilde doorverwijzen naar een door de IND erkende taalanalist, werd de klacht ongegrond geacht, omdat er voor de IND geen aanleiding bestond om verzoeker een taalanalyse te laten ondergaan. Verder werd meegedeeld dat de IND geen informatie verstrekt met namen en adressen van instellingen of deskundigen die een taalanalyse dan wel een contra-expertise betreffende een taalanalyse kunnen uitvoeren, en dat de achterliggende gedachte daarbij is dat de door verzoeker gewenste taalanalyse onafhankelijk van de IND dient te geschieden. Verzoeker wendde zich daarop tot de Nationale ombudsman.

5. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de IND niet is overgegaan tot het uitvoeren van een taalanalyse, ondanks herhaalde daartoe strekkende verzoeken.

5.1. In de IND-Werkinstructie nr. 227 inzake het toepassen van taalanalyse is aangegeven dat indien op basis van de beschikbare informatie twijfel bestaat omtrent de aangegeven nationaliteit, etniciteit of herkomst van een vreemdeling, en de twijfel niet zodanig sterk is dat de asielaanvraag alleen op grond daarvan al kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk kan worden verklaard, een taalanalyse kan worden aangevraagd (zie Achtergrond, onder 2.).

5.2. In haar reactie op de klacht verklaarde de minister de klacht op dit punt ongegrond. Zij liet weten dat uitgangspunt is dat een onderzoek via een taalanalyse niet wordt opgestart, tenzij het doorslaggevend is voor de beoordeling van de vraag of de asielzoeker in aanmerking komt voor statusverlening. Zij verwoordde het hiervóór genoemde beleid en gaf aan dat onnodig onderzoek dient te worden voorkomen. Gelet op het ontbreken van enige twijfel omtrent de ongeloofwaardigheid van de gestelde herkomst van verzoeker, had geen aanleiding bestaan tot het laten uitvoeren van een taalanalyse, aldus de minister. Zij gaf aan dat deze handelwijze blijkens vaste jurisprudentie door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geaccepteerd: ten aanzien van het laten uitvoeren van een taalanalyse oordeelde de Afdeling dat het aan de Minister is om te bepalen wanneer een taalanalyse wordt afgenomen.

5.3. In de hiervóór onder 5.1. genoemde werkinstructie is aangegeven in welke gevallen door de IND een taalanalyse wordt aangevraagd. Voorts heeft de minister in haar reactie onderbouwd aangegeven dat de keuze voor het uitvoeren van een taalanalyse alleen bij haar ligt en niet kan worden ingezet wanneer een vreemdeling daarom vraagt ten behoeve van de onderbouwing van zijn asielaanvraag.

Dit laatste ligt ook in de rede nu het ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 aan de vreemdeling is zijn aanvraag om een verblijfsvergunning te onderbouwen (zie Achtergrond, onder 1). Het was derhalve aan verzoeker om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden op dit punt aannemelijk te maken. Nu de IND gelet op de beschikbare informatie geen aanleiding zag tot het laten uitvoeren van een taalanalyse, behoefde het verzoek daartoe niet te worden gehonoreerd.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6. Bovenstaande neemt niet weg dat het niet juist was dat niet op het verzoek van 16 februari 2001 om een taalanalyse te laten uitvoeren, dan wel daar toe door te verwijzen, is gereageerd, en dat verzoeker pas uit de afwijzende beschikking van 8 november 2002 op zijn bezwaar kon afleiden dat een dergelijke analyse niet werd uitgevoerd.

Gelet op de gang van zaken was het bovendien niet juist dat in die beschikking werd overwogen dat verzoeker had verklaard zijn nationaliteit te willen bewijzen door middel van een taalanalyse, maar daarvan geen bewijs had overgelegd.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

7.1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de IND pas nadat op 9 januari 2003 een klacht was ingediend over de gang van zaken, inhoudelijk op het verzoek van 16 februari 2001 heeft gereageerd.

7.2. De minister onderkende dat verzoekers gemachtigde gedurende de bezwaarfase diverse malen schriftelijk om een taalanalyse had verzocht, en dat op dit verzoek in de beschikking van 8 november 2002 niet was ingegaan, en dat evenmin op de rappelbrieven van 21 november en 18 december 2002 was gereageerd. Zij deelde mee de klacht op dit punt gegrond te achten, nu pas nadat op 9 januari 2003 een klacht was ingediend, en nadat de klacht vervolgens ook door de Nationale ombudsman ter kennis van de IND was gebracht, op 6 februari 2003 telefonisch contact was opgenomen met verzoekers gemachtigde en één en ander bij brief van 4 maart 2003 schriftelijk was bevestigd en nader was toegelicht.

7.3. Verzoeker heeft aldus ruim twee jaar moeten wachten op een reactie op zijn verzoek. Dit is veel te lang. Dit schrijnt des te meer omdat verzoeker geen tussenberichten heeft ontvangen, en gelet op het belang dat hij eraan hechtte om snel duidelijkheid te krijgen omtrent hetgeen van de minister kon worden verlangd op het gebied van taalanalyse.

De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is niet gegrond wat betreft het niet uitvoeren van een taalanalyse, en gegrond wat betreft het uitblijven van een reactie.

Onderzoek

Op 4 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Ter Apel, ingediend door Stichting Rechtsbijstand Asiel te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker ontving op 14 december 2000 de beschikking waarbij zijn aanvraag om toelating als vluchteling niet werd ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. Zijn gemachtigde diende bij brief van 16 februari 2001 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de nadere gronden van bezwaar in tegen die beslissing. Zij verzocht daarbij met nadruk om over te gaan tot het uitvoeren van een taalanalyse, dan wel daartoe door te verwijzen naar een door de IND erkende instelling.

2. Op 8 november 2002 werd verzoekers bezwaar ongegrond verklaard. De beschikking bevatte de volgende overweging:

“…Betrokkene heeft voorts verklaard zijn nationaliteit te willen bewijzen door middel van een taalanalyse dan wel (….). Geen van deze bewijzen zijn tot op heden echter overgelegd…”

3. Verzoekers gemachtigde verzocht daarop, onder verwijzing naar de brief van 16 februari 2001, bij brief van 21 november 2002 nogmaals om over te gaan tot het uitvoeren van een taalanalyse, dan wel doorverwijzing:

“…Onder verwijzing naar onderdeel 8A van het bezwaar, is er door (verzoeker; N.o.) aan u nadrukkelijk verzocht over te gaan tot een dergelijke taalanalyse. (Verzoeker; N.o.) heeft zich onmiddellijk bereid verklaard hieraan medewerking te verlenen.

(Verzoeker; N.o.) heeft daarnaast zeer nadrukkelijk verzocht om een doorverwijzing naar een door u erkende instelling alwaar hij alsdan zelfstandig een taalanalyse zou kunnen laten uitvoeren, indien er aan uw zijde geen medewerking verleend zou worden om uwerzijds de taalanalyse uit te laten voeren.

De nadrukkelijke verzoeken van (verzoeker; N.o.) zijn niet enkel niet gehonoreerd uwerzijds, hetgeen als in strijd met uw onderzoeksplicht gezien wordt. In de bestreden beslissing worden deze nadrukkelijke verzoeken daarnaast zodanig gehanteerd dat zij ten onrechte ten nadele van (verzoeker; N.o.) uitgelegd worden.

Wederom nadrukkelijk verzoekt (verzoeker; N.o.) u om tot uitvoering van een taalanalyse over te gaan.

Wanneer u daartoe, vanwege de stand van de procedure, niet bereid bent, wordt u wederom nadrukkelijk verzocht om een doorverwijzing naar een door u erkende taalanalist in het Madingo, zodat (verzoeker; N.o.) zelf in staat is zijn nationaliteit te bewijzen…”

4. De gemachtigde rappelleerde de IND bij brief van 18 december 2002.

5. Bij brief van 9 januari 2003 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de IND over het uitblijven van een reactie op de brieven van 21 november 2002 en 18 december 2002.

6. De gemachtigde diende bij brief van 6 februari 2003 een klacht in bij de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman stuurde de klacht ter behandeling aan de IND. De IND reageerde bij brief van 4 maart 2003 aan de gemachtigde als volgt op de klacht:

“Naar aanleiding van het telefoongesprek dat u op 6 februari 2003 met mijn collega, de heer X., gehad heeft, stuur ik u deze brief.

In het telefoongesprek zijn u excuses aangeboden voor het feit dat uw brieven van 21 november 2002 en 18 december 2002 onbeantwoord zijn gebleven. Uw klacht van 9 januari betreffende het onbeantwoord blijven van voornoemde brieven is dan ook gegrond verklaard.

Het tweede gedeelte van uw klacht behelst het feit dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) uw cliënt niet aan een taalanalyse wil onderwerpen dan wel hem doorverwijzen naar een door de IND erkende taalanalist. In het gesprek is u verteld dat er voor de IND geen aanleiding bestaat om uw cliënt een taalanalyse te laten ondergaan. Voorts is u medegedeeld dat de IND geen informatie verstrekt met namen en adressen van instellingen of deskundigen die een taalanalyse dan wel een contra-expertise betreffende een taalanalyse kunnen uitvoeren. Ik wil hier aan toevoegen dat de achterliggende gedachte hierbij is dat de door u gewenste taalanalyse onafhankelijk van de IND dient te geschieden. Op grond van bovenstaande is het tweede deel van uw klacht ongegrond verklaard.”

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

2. Verzoekers gemachtigde gaf in het verzoekschrift aan zich ermee te kunnen verenigen dat de klacht wat betreft het onbeantwoord laten van brieven gegrond was verklaard. Zij maakte daarbij de volgende kanttekening:

“Wel wenst verzoeker hierbij aan te tekenen dat zijn verzoek betreffende de taalanalyse aan het ministerie van Justitie reeds dateert van 16 februari 2001. Verzoeker acht het triest te moeten constateren dat er zijdens het ministerie van Justitie vanaf februari 2001 niet gereageerd wordt op duidelijke verzoeken totdat er een klacht bij de Nationale ombudsman ingediend wordt en het ministerie van Justitie alsdan vervolgens middels gegrondverklaring van de klacht en gemaakte excuses verder geen hinder ondervindt van de van haar zijde zeer hinderlijke opstelling en gedraging.”

C. Standpunt minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In reactie op de klacht deelde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 18 juni 2003 onder meer het volgende mee:

Beoordeling eerste klachtonderdeel

Uitgangspunt is dat een onderzoek via een taalanalyse niet wordt opgestart, tenzij het doorslaggevend is voor de beoordeling van de vraag of de asielzoeker in aanmerking komt voor statusverlening. Onnodig onderzoek dient te worden voorkomen. Een taalanalyse kan als instrument worden ingezet indien op basis van de beschikbare informatie twijfel bestaat omtrent de aangegeven nationaliteit of herkomst van een asielzoeker, en de twijfel niet zodanig sterk is dat de asielaanvraag alleen op grond daarvan als kennelijk ongegrond kan worden verklaard.

Gelet op het ontbreken van enige twijfel omtrent de geloofwaardigheid van het gestelde land van herkomst van (verzoeker; N.o.), bestaat daarmee in het licht van het vorenstaande geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een taalanalyse. Deze handelwijze is blijkens vaste jurisprudentie door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geaccepteerd. Ten aanzien van het laten uitvoeren van een taalanalyse oordeelde de Afdeling dat het aan de Minister is om te bepalen wanneer een taalanalyse wordt afgenomen.

Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

Beoordeling tweede klachtonderdeel

De gemachtigde van (verzoeker; N.o.) heeft gedurende de bezwaarfase diverse malen schriftelijk om een taalanalyse verzocht. In de bezwaarbeschikking van 8 november 2002 is hierop niet ingegaan. Bij rappelbrieven van 21 november en 18 december 2002 is voormeld verzoek door de gemachtigde herhaald. Bij schrijven van 9 januari 2003 is door de gemachtigde bij mij een klacht over het uitblijven van enige reactie ingediend. Eerst nadat de gemachtigde bij brief van 6 februari 2003 de klacht bij u heeft kenbaar gemaakt is hierover door een beslisambtenaar telefonisch contact met de gemachtigde opgenomen. Bij brief van 4 maart 2003 is het telefonisch contact schriftelijk bevestigd en nader toegelicht.

In de telefonische en schriftelijke reactie van 6 februari respectievelijk 4 maart 2003 is ingegaan op het verzoek om een taalanalyse. Er is onderkend dat verzuimd is tijdig op dit verzoek te reageren nu dit eerst is geschied nadat de gemachtigde van (verzoeker; N.o.) een klacht bij u heeft ingediend. Naar de gemachtigde toe is dit verzuim erkend, getuige voormelde mondelinge en schriftelijke reactie. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Vorenstaande geeft geen aanleiding tot enigerlei maatregel of actie ten behoeve van (verzoeker; N.o.) dan wel in algemene zin.

Ik merk daarbij op dat het feit dat niet tijdig gereageerd is op de verzoeken van betrokkene tot het opstarten van een taalanalyse niet van invloed is geweest op de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Zoals eerder gezegd ligt de keuze voor een taalanalyse alleen bij mij. Dit brengt met zich mee dat dit instrument niet desgevraagd door een asielzoeker, ten behoeve van de onderbouwing van zijn asielaanvraag, wordt ingezet.”

D. Reactie verzoeker

Verzoekers gemachtigde reageerde bij brief van 17 juli 2003 op bovenstaande reactie onder meer als volgt:

“Hoewel begrepen dat het aan de Minister is om te bepalen wanneer een taalanalyse wordt afgenomen, kan (verzoeker; N.o.) zich niet aan de indruk onttrekken dat er met die bepaling willekeurig omgegaan wordt. (Verzoeker; N.o.) verwijst hiertoe naar de reeds eerder ingebrachte motivatie daaromtrent in de u reeds toegezonden stukken (welke uiteraard ook eerder in kopie aan het ministerie van Justitie gezonden zijn).

Bovendien is er naar de mening van (verzoeker; N.o.) tevens duidelijk sprake van inequality of arms in het kader van de taalanalyse.

Dit klemt te meer nu blijkt dat (verzoeker; N.o.) in de beslissing in bezwaar tegengeworpen krijgt dat hij nog geen taalanalyse uitgevoerd heeft, terwijl hij voldoende verduidelijkt heeft dat er voor hem wat dat betreft geen mogelijkheden bestaan om een dergelijke analyse uit te laten voeren en hij deswege verzoekt om gebruik te mogen maken van de middelen die de minister ter beschikking staan dan wel via de minister een doorverwijzing te verkrijgen om het een en ander zelfstandig te kunnen regelen.

Dit klemt daarnaast te meer omdat (verzoeker; N.o.) van aanvang af verduidelijkt heeft dat zijn medewerking aan een taalanalyse voor hem vrijwel de enige mogelijkheid is om zijn nationaliteit te bewijzen en hij, overtuigt van zijn eigen nationaliteit, gaarne zijn medewerking daaraan wil verlenen.”

E. nadere Reactie minister

Op 18 september 2003 ontving de Nationale ombudsman per e-mail bericht van de IND dat geen aanleiding werd gezien om een nadere uiteenzetting te geven naar aanleiding van verzoekers reactie.

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet 2000

Artikel 31, eerste lid

“Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.”

2.1. IND-Werkinstructie nr. 227; Het toepassen van taalanalyse

“1. INLEIDING

In zaken van asielzoekers uit een aantal landen is het mogelijk om een taalanalyse aan te vragen ter vaststelling van de herkomst van een asielzoeker. In deze werkinstructie wordt aangegeven hoe en wanneer een taalanalyse dient te worden aangevraagd en hoe met het resultaat dient te worden omgegaan.

2. KARAKTER VAN HET INSTRUMENT TAALANALYSE

Herkomst is een van de weinige objectief toetsbare elementen in het verhaal van de asielzoeker. Een asielrelaas kan pas geloofwaardig zijn als er geen twijfel over de herkomst van de asielzoeker bestaat De taalanalyse kan dienen als een instrument voor zowel bepaling als verificatie van de herkomst. Tevens kan in sommige gevallen door middel van toepassing van een taalanalyse worden aangetoond in welke verschillende spraakgebieden de betrokkene in zijn leven heeft gewoond of dat hij al dan niet tot een bepaalde minderheid behoort.

Ten behoeve van een taalanalyse wordt een bandopname gemaakt van een gesprek tussen de vreemdeling en een hoorambtenaar. Het gesprek heeft betrekking op het leven van de vreemdeling in het (gestelde) land van herkomst. De bandopname van het gesprek wordt vervolgens gezonden aan het Bureau Taalanalyse van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Een taalanalist beluistert de opname en stelt een analyse op. In het resultaat worden zowel het dialect van de vreemdeling als de inhoud van zijn verklaringen over het land of gebied van herkomst betrokken.

Taalanalyse vormt een verantwoord instrument om de herkomst van vreemdelingen te bepalen. De resultaten van een taalanalyse worden door de Nederlandse rechter als een zorgvuldige herkomstbepaling beschouwd (AWB 98/1280). Het is voorts meerdere malen voorgekomen dat rechters om een taalanalyse hebben gevraagd.

3. WANNEER AANVRAGEN?

In de werkinstructies met landgebonden asielbeleid staat aangegeven of een taalanalyse kan worden verricht voor een bepaalde nationaliteit, herkomstgebied of taal.

(…)

Indien op basis van de beschikbare informatie twijfel bestaat omtrent de aangegeven nationaliteit, etniciteit of herkomst van een vreemdeling, en de twijfel is niet zodanig sterk dat de asielaanvraag alleen op grond daarvan al kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk kan worden verklaard, kan een taalanalyse worden aangevraagd.

(…)

Taalanalyse kan voorts in alle stadia van de procedure worden aangevraagd (…)

4. HOE AANVRAGEN?

Taalanalyse dient te worden aangevraagd via de contactpersonen, die per fase in de asielprocedure aanwezig zijn. In de instroomfase zijn dit de contactpersonen op de aanmeldcentra. In de doorstroomfase zijn dit de contactpersonen binnen de Regionale Directies. Tenslotte is er een contactpersoon voor het Huis van Bewaring in Ter Apel. Bij twijfel over de vraag of een zaak geschikt is voor taalanalyse, dient met de contactpersoon te worden overlegd.

Indien de asielaanvraag van de asielzoeker niet binnen het aanmeldcentrum niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond kan worden verklaard en er wel aanleiding en de mogelijkheid tot het verrichten van taalanalyse bestaat, worden de resultaten van de taalanalyse afgewacht voordat de beslissing in eerste aanleg kan worden genomen. Voorzover deze resultaten niet reeds gedurende de aanmeldcentrumprocedure beschikbaar zijn en betrokkene recht heeft op opvang volgens de Rva, wordt hij hiervoor doorverwezen naar een onderzoeks- en opvangcentrum.

5. CONFRONTATIE MET HET RESULTAAT

(…)

De vreemdeling wordt erop gewezen dat, indien hij een contra-expertise wil laten uitvoeren, hij tegen betaling van vijftien gulden (fl. 15,—) in het bezit kan worden gesteld van een kopie van de bandopname. De contra-expertise komt voor rekening van betrokkene. Het resultaat van een contra-expertise wordt meegewogen bij de beslissing, indien het binnen vier weken na dagtekening van de verzending van de bandopname bij de IND ontvangen is.

Binnen de asielprocedure vindt de taalanalyse plaats op vrijwillige basis, in die zin dat de betrokken asielzoeker niet kan worden gedwongen medewerking te verlenen. De weigering om aan een taaltest deel te nemen wordt evenwel beschouwd als een weigering om mee te werken aan het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag. Betrokkene dient immers ingevolge art. 4:2, tweede lid, Awb, alle gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn.

Indien betrokkene te kennen geeft dat hij deelname weigert, wordt hem meegedeeld:

a) dat hij de verplichting heeft alle gegevens en bescheiden te verschaffen die nodig rijn voor de beslissing op de aanvraag…”

2.2. Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV 2002/47) Staatscourant 18 november 2002, nr.222 / pag. 21

“Onderwerp: Beoordeling van asielaanvragen van personen van Liberiaanse nationaliteit

(…)

6. Procedurele aspecten

(…)

6.2 Taalanalyse *

In zaken van asielzoekers uit Liberia is het mogelijk om een taalanalyse aan te vragen ter vaststelling van de identiteit of herkomst van een asielzoeker. Taalanalyse kan op dit moment worden uitgevoerd in de talen Liberiaans-Engels (Pidgin-Engels) en Mandingo. Voor andere talen kan contact worden opgenomen met Bureau Taalanalyse.

Met het oog op het uitvoeren van taalanalyses dient in het eerste gehoor en eventueel nader gehoor te worden gevraagd welke talen de betrokkene spreekt. Het gaat hier zowel om de taal die de betrokkene dagelijks in en om het huis gebruikt, als om andere talen die hij meer of minder machtig is.”

* thans in gelijke bewoordingen in TBV 2003/27, onder 7, Staatscourant 20 augustus 2003, nr. 159/pag. 11.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Niet overgegaan tot uitvoeren van taalanalyse, ondanks herhaalde verzoeken;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Pas inhoudelijk gereageerd op bovenstaand verzoek n.a.v. bij brief van 9 januari 2003 ingediende klacht, terwijl verzoek reeds kenbaar was gemaakt bij brief van 16 februari 2001.

Oordeel:

Gegrond