Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Groningen op 4 december 2002 bij het uitschrijven van een administratiefrechtelijke sanctie heeft gelogen over het aantal minuten dat hij zijn auto op het trottoir had geparkeerd.
Beoordeling
1. Verzoeker heeft op 4 december 2002 de heer en mevrouw St. bezocht en zijn auto op het trottoir geparkeerd, omdat de inrit bij hun woning was geblokkeerd. Toen hij naar zijn auto terugging, stond er een politieambtenaar van het regionale politiekorps Groningen die hem een bekeuring uitschreef. Volgens verzoeker heeft de politieambtenaar tegen hem gezegd dat verzoekers auto al meer dan twintig minuten op het trottoir stond, en dat hij hem daarom een bekeuring gaf.
2. Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar bij het uitschrijven van een bekeuring op 4 december 2002 heeft gelogen over het aantal minuten dat hij zijn auto op het trottoir geparkeerd had staan.
Volgens verzoeker zaten er tussen het parkeren van zijn auto en het uitschrijven van de bekeuring amper twee minuten, en zijn er getuigen die dit willen verklaren.
3. De korpsbeheerder heeft in zijn brief van 5 september 2003 aan de Nationale ombudsman gesteld dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van de betrokken ambtenaar, die in een proces-verbaal heeft vermeld dat hij ongeveer twintig minuten voor het uitschrijven van de bekeuring had gezien dat verzoekers auto op het trottoir stond geparkeerd. De korpsbeheerder gaf voorts aan dat de betrokken ambtenaar heeft verklaard dat hij tegen verzoeker heeft gezegd dat hij had gezien dat de auto ongeveer twintig minuten daarvoor op het trottoir stond, en dat de betrokken ambtenaar er zich niet over had uitgelaten of de auto daar twintig minuten aaneengesloten had gestaan. Volgens de korpsbeheerder is het bovendien voor het uitschrijven van een bekeuring niet van belang hoelang een auto verkeerd geparkeerd staat, maar heeft de betrokken ambtenaar een extra argument willen aandragen waarom hij verzoeker een bekeuring gaf.
4. In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 20 februari 2003 heeft betrokken ambtenaar L. verklaard dat hij verzoekers auto ongeveer twintig minuten voor het uitschrijven van de bekeuring ook al op het trottoir geparkeerd had zien staan, en dat hij dat verzoeker ook heeft meegedeeld toen hij hem de bekeuring gaf.
5. De heer St., de door verzoeker opgegeven getuige, heeft telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij heeft gezien dat verzoeker in zijn auto kwam aanrijden, vervolgens zijn auto op het trottoir parkeerde en toen gedurende ongeveer vijf à zeven minuten in zijn woning is geweest. Toen ze naar buiten keken, zagen ze een politieambtenaar die een bekeuring aan het uitschrijven was, aldus de heer St.
De heer St. kon voorts niet aangeven hoe hij wist dat verzoeker gedurende vijf à zeven minuten bij hem binnen was geweest (hij had niet op zijn horloge gekeken), en heeft verklaard dat het gewoon niet lang heeft geduurd.
6.1 In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een klacht als de stellingen van verzoeker lijnrecht staan tegenover de stellingen van het bestuursorgaan. Die situatie doet zich niet voor als er sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden gehecht dan aan de andere stelling.
6.2 In dit geval staat de lezing van verzoeker, dat zijn auto op 4 december 2002 amper twee minuten op het trottoir geparkeerd stond, tegenover de lezing van de politie. De betrokken ambtenaar heeft immers verklaard dat hij verzoekers auto ongeveer twintig minuten voor het uitschrijven van de bekeuring ook al op het trottoir had zien staan.
De Nationale ombudsman overweegt dat de heer St. verzoekers verklaring, dat zijn auto amper twee minuten op het trottoir geparkeerd stond, niet heeft bevestigd. De heer St. heeft namelijk verklaard dat hij verzoeker aan zag komen rijden en dat verzoeker zijn auto op het trottoir parkeerde, waarna verzoeker zo'n vijf à zeven minuten bij hem binnen is geweest. Voorts kon de heer St. niet aangeven hoe hij wist dat verzoeker tussen de vijf en zeven minuten bij hem binnen is geweest. St. wist niet hoe laat het was toen verzoeker kwam aanrijden en evenmin hoe laat het was toen verzoeker weer vertrok. De Nationale ombudsman concludeert dat St. een schatting heeft gemaakt over het tijdsverloop tussen het parkeren van de auto en het vertrek en acht diens verklaring niet overtuigend. Bovendien is gebleken dat de verklaringen van verzoeker en de heer St. niet consistent zijn. Aangezien het proces-verbaal van L. op ambtsbelofte is opgemaakt, en de Nationale ombudsman geen reden ziet om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen, overweegt de Nationale ombudsman dat aan de lezing van de politie meer waarde moet worden gehecht. Daarmee is de gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen) is niet gegrond.
Onderzoek
Op 3 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Groningen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd betrokken ambtenaar L. de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Ten slotte heeft de Nationale ombudsman een door verzoeker opgegeven getuige om informatie verzocht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar L. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 4 december 2002 bezocht verzoeker de heer en mevrouw St. om enige goederen bij hen af te geven. Aangezien de inrit bij de woning geblokkeerd was, parkeerde verzoeker zijn auto op het trottoir. Toen verzoeker naar zijn auto terugging, stond er een politieambtenaar die hem een bekeuring uitschreef. Volgens verzoeker zou de politieambtenaar hebben gezegd dat verzoekers auto er al meer dan twintig minuten stond en dat hij hem daarom een bekeuring gaf. Verzoeker stelt echter dat het niet waar is dat zijn auto daar meer dan twintig minuten stond.
2. Bij brief van 6 december 2002 berichtte verzoeker het regionale politiekorps Groningen onder meer het volgende:
"En dan tot overmaat van ramp word ik 's middags (…) door een motoragent weer met leugens bestookt.
Voor het afgeven van goederen aan Pizzeria (...) kon ik op dat moment geen gebruik maken van diens inrit, daar deze geblokkeerd werd door een vrachtauto (…).
Via de inrit van (…) heb ik mijn auto geparkeerd op een aldaar immens breed trottoir en ben de goederen gaan brengen naar de Pizzeria.
Op het moment van terugkeer van de voordeur naar de auto staat er een motoragent, die zegt, dat ik daar al meer dan 20 minuten sta en hij mij daarom een bekeuring gaat geven.
Discussie uitgesloten en basta.
Weer een leugen van uw medewerkers."
3. De korpsbeheerder liet verzoeker bij brief van 17 januari 2003 weten dat verzoekers klacht in behandeling was genomen.
4. In zijn brief van 24 maart 2003 deelde de korpsbeheerder verzoeker onder meer het volgende mee:
"Uw klacht en de ter zake opgemaakte rapportage werden voorgelegd aan de onafhankelijke klachtenadviescommissie. (…)
Over het deel van de klacht dat gaat over de bekeuring die u hebt gekregen op de X-weg te Groningen concludeert de commissie dat haar niet is gebleken dat de betrokken politieman incorrect is opgetreden. Uw bewering dat u minder dan 20 minuten op het trottoir heeft stilgestaan wordt weersproken door de politieman die verklaart uw voertuig 20 minuten daarvoor te hebben zien staan op de bewuste plaats. Bovendien is het voor het uitdelen van een bekeuring voor het stilstaan op een trottoir niet relevant hoelang de auto daar heeft stilgestaan, omdat motorvoertuigen in het geheel geen gebruik mogen maken van een trottoir. De commissie oordeelt dit deel van de klacht als ongegrond.
(…)
Door de aan mij uitgebrachte rapportage en mede gelet op het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie, dat ik onverkort overneem, heb ik besloten uw klacht ongegrond te verklaren."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat kort samengevat weergegeven onder Klacht.
2. In zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 1 april 2003 stelde verzoeker nog het volgende:
"Ik klaag niet tegen het feit dat ik een bij de wet geregelde fout heb gemaakt (…), maar tegen de leugen van een dienstdoende agent. (…)
Mijn getuigen, de mensen aan wie ik de goederen bracht, kunnen en willen bewaarheden, dat er tussen het plaatsen van het voertuig en het bekeuren amper 2 minuten zaten."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 5 september 2003, onder verwijzing naar het intern klachtdossier, onder meer het volgende:
"Zoals uit het klachtdossier blijkt heeft de heer L. een proces-verbaal opgemaakt waarin hij verklaart dat hij tegen de heer S. heeft gezegd dat hij ongeveer 20 minuten voor het uitschrijven van de kennisgeving van beschikking had gezien dat het betreffende voertuig op het trottoir stond geparkeerd. Evenals de onderzoeker van de klacht heb ik geen enkele reden te twijfelen aan de woorden van de betreffende politieambtenaar, zoals omschreven in het door hem op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.
Volgens klager zou de heer L. hebben gezegd dat hij gezien had dat de auto van de heer S. daar al meer dan 20 minuten had gestaan. De betrokken politieman verklaart echter dat hij tegen de heer S. heeft gezegd dat hij had gezien dat de auto ongeveer 20 minuten geleden op het trottoir stond. De heer L. heeft zich er niet over uitgelaten of de auto daar 20 minuten aaneengesloten heeft gestaan. Hij was zich terdege bewust van de mogelijkheid dat er tussen beide tijdstippen met de auto kon zijn gereden. Voor het uitschijven van de kennisgeving van beschikking was het niet van belang hoe lang de auto op het trottoir had stilgestaan, omdat motorvoertuigen in het geheel geen gebruik mogen maken van het trottoir. De betrokken politieman heeft slechts een extra argument willen aandragen waarom hij had besloten tot het uitschrijven van een kennisgeving van beschikking.
Gelet op vorenstaande handhaaf ik mijn besluit de klacht ongegrond te verklaren."
2. Betrokken ambtenaar L. heeft in een op 20 februari 2003 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal onder meer het volgende gesteld:
"Voor de feitelijkheden verwijs ik naar de bijgevoegde kopie van de uitgereikte kennisgeving van beschikking.
Hier kan nog aan worden toegevoegd dat ik, verbalisant, ongeveer 20 minuten voor het tijdstip vermeld op de kennisgeving van beschikking, ook over de X-weg ben gereden en dat ik toen al had gezien dat het voertuig van betrokkene op het trottoir geparkeerd stond, zoals het ook stond toen ik de kennisgeving uitreikte, zonder dat er waarneembare activiteit in of rond het voertuig werd waargenomen. Dat heb ik de heer S. bij het uitreiken van de kennisgeving ook medegedeeld."
D. Verklaring getuige St.
Op 20 oktober 2003 verklaarde de heer St., een door verzoeker opgegeven getuige, telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Ik weet niet meer precies hoe laat de heer S. mij op 4 december 2002 heeft bezocht. Ik weet wel dat het allemaal niet lang heeft geduurd. De heer S. is ongeveer vijf à zeven minuten in mijn woning geweest. Toen we naar buiten keken, zagen we een politieambtenaar die een bekeuring aan het uitschrijven was. Samen met de heer S. en mijn vrouw ben ik toen naar buiten gegaan. De politieambtenaar zei dat de heer S. zijn auto al tussen de vijftien en twintig minuten op het trottoir had staan.
U vraagt mij of ik heb gezien dat de heer S. kwam aanrijden en zijn auto op het trottoir parkeerde. Dat heb ik inderdaad gezien, omdat we op de heer S. zaten te wachten. Nadat hij zijn auto had geparkeerd, kwam hij meteen naar onze woning. Dat duurde ongeveer twintig seconden.
U vraagt mij hoe ik weet dat de heer S. tussen de vijf en zeven minuten in mijn woning is geweest, en of ik op mijn horloge had gekeken. Ik heb toen niet op mijn horloge gekeken, maar het heeft gewoon niet lang geduurd. De heer S. kwam binnen, waarna we een aantal papieren hebben doorgekeken. Dat kostte niet veel tijd."