2004/038

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau zijn verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de bij onherroepelijk vonnis van 7 november 2000 opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van zijn dochter, heeft afgewezen.

Beoordeling

1. De minderjarige dochter van verzoeker werd het slachtoffer van een strafbaar feit. Bij vonnis van 7 november 2000 legde de kinderrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch de dader een schadevergoedingsmaatregel op (zie Achtergrond, onder 2.). Deze hield in de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag groot ƒ 100 (€ 45,38) ten behoeve van verzoekers minderjarige dochter.

De tenuitvoerlegging van vonnissen is volgens het bepaalde in artikel 572 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.) opgedragen aan het Openbaar Ministerie. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) is op grond van het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen (zie Achtergrond, onder 5.) opgedragen het Openbaar Ministerie te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de som geld terzake van de schadevergoedingsmaatregel. De inning van de som geld ten behoeve van het slachtoffer bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vindt plaats conform de Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen (zie Achtergrond, onder 4.) zoals door het College van procureurs-generaal is vastgesteld.

2. Verzoeker klaagt erover dat het CJIB zijn verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de bij onherroepelijk vonnis van 7 november 2000 opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van zijn dochter, heeft afgewezen.

3. De minister van Justitie acht de klacht ongegrond. In dit geval is het bedrag op 7 augustus 2002 door de deurwaarder ontvangen. Het CJIB heeft, aldus de minister van Justitie, omstreeks 6 september 2002 het bedrag ontvangen van de deurwaarder. Het CJIB heeft vervolgens besloten, nog voordat het bedrag door het CJIB was ontvangen, dit bedrag op voorhand aan de dochter van verzoeker uit te keren. Ingevolge artikel 36f Sr keert de Staat het ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer. De minister van Justitie is van mening dat dit is gebeurd. Voorzover al een vergoeding terzake van wettelijke rente aan de orde is, zou, aldus de minister van Justitie, een dergelijke aanspraak eerst gelden vanaf het moment waarop het bedrag door de Staat is ontvangen en niet, zoals verzoeker meent, het moment van de (onherroepelijke) uitspraak door de rechter waarbij een schadevergoedingsmaatregel is uitgesproken. Verder deelde de minister van Justitie mee dat het CJIB intern beleid voert voor het vergoeden van wettelijke rente. Dit beleid komt er op neer dat het CJIB desgevraagd wettelijke rente vergoedt bij gebreke van onverwijlde betaling, gerekend vier weken na de ontvangst van een bedrag door het CJIB.

De directeur van het CJIB heeft bij ambtsbericht van 7 oktober 2003 aangegeven dat de deurwaarder niet in overeenstemming heeft gehandeld met de gemaakte afspraken. Deze afspraken houden onder meer in dat de deurwaarder dient te streven naar een zo kort mogelijke executieduur. Tevens is contractueel overeengekomen dat indien de behandelingsduur de termijn van drie maanden overschrijdt, de deurwaarder het CJIB ongevraagd elke drie maanden inzicht dient te verschaffen in de voortgang van de zaak. De deurwaarder heeft het CJIB niet in kennis gesteld van de stand van zaken. De directeur van het CJIB heeft verder aangegeven dat het CJIB de deurwaarder daar per ommegaande op zal aanspreken en aangeven dat hij zijn werkwijze dient aan te passen. Tot slot heeft de directeur opgemerkt dat het CJIB de deurwaarder niet heeft gevraagd naar de stand van zaken nadat de termijn van drie maanden was overschreden en de deurwaarder het CJIB daarover niet had bericht. Mede naar aanleiding van deze zaak is met de afdeling die is belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen, overeengekomen dat zij deurwaarders met grotere regelmaat zullen benaderen indien zij niet zelf om de drie maanden de stand van zaken weergeven.

4. Uit het onderzoek is het volgende gebleken.

Op 7 november 2000 werd het vonnis van de kinderrechter onherroepelijk. De schadevergoedingsmaatregel werd op 10 januari 2001 door het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch ter executie overgedragen aan het CJIB, waarna de veroordeelde op 13 januari 2001 werd aangeschreven tot betaling van het verschuldigde. Aangezien geen betaling werd ontvangen naar aanleiding van de op 18 maart 2001 verstuurde eerste aanmaning, werd van rechtswege het sanctiebedrag verhoogd en werd aan veroordeelde op 14 juni 2001 een tweede aanmaning toegezonden. De uiterste betaaltermijn bij een tweede aanmaning ligt net als bij een eerste aanschrijving en eerste aanmaning op dertig dagen. Aangezien op de vervaldatum van de tweede aanmaning evenmin betaling werd ontvangen, werd de zaak doorgezet naar de incassofase (zie Achtergrond, onder 4.). Na verificatie van de adresgegevens werd op 12 oktober 2001 een dwangbevel uitgevaardigd en ter betekening en executie overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder. In verband met de minderjarigheid van de veroordeelde heeft de deurwaarder met behulp van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de ouders van veroordeelde achterhaald. Op 11 december 2001 is het dwangbevel ten laste van de veroordeelde aan de ouders van de veroordeelde betekend. Op 10 april 2002 kwamen de deurwaarder en de ouders van de veroordeelde een afbetalingsregeling overeen. Op 7 augustus 2002 heeft de deurwaarder het verschuldigde bedrag volledig ontvangen. In september 2002 heeft het CJIB de som van € 45,38 uitbetaald aan het slachtoffer nog vóórdat het CJIB het geld van de deurwaarder had ontvangen. Abusievelijk is na afrekening van de deurwaarder aan het CJIB het schadebedrag van € 45,38 nogmaals op de rekening van verzoeker gestort en dit laatste bedrag is door verzoeker nog niet gerestitueerd.

5. De Nationale ombudsman overweegt dat het CJIB voldoende actie dient te ondernemen om tot inning van de schadevergoedingsmaatregel te komen. Voorts overweegt hij dat een bestuursorgaan dat opdrachten verstrekt aan een derde in het kader van de uitvoering van een aan dit bestuursorgaan opgedragen wettelijke taak, in beginsel verantwoordelijk blijft voor de wijze waarop die derde de opdracht uitvoert.

6. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het CJIB in de periode van 10 januari 2001 tot 12 oktober 2001, te weten de periode tussen de datum waarop de schadevergoedingsmaatregel ter executie aan het CJIB werd overgedragen en de datum waarop de deurwaarder door het CJIB werd ingeschakeld, voldoende voortvarend te werk is gegaan om tot inning van de schadevergoedingsmaatregel te komen. Met betrekking tot voornoemde periode kan niet worden gesteld dat het CJIB onnodig veel tijd heeft verspeeld door niet tijdig over te stappen naar de volgende actie.

Wat betreft de periode tussen 12 oktober 2001 en 6 september 2002, te weten de periode tussen de datum waarop de deurwaarder werd ingeschakeld en de datum waarop het CJIB het door de veroordeelde verschuldigde bedrag van de deurwaarder heeft ontvangen, overweegt de Nationale ombudsman als volgt. De Nationale ombudsman is het met het CJIB eens dat het CJIB in dit geval de deurwaarder met een grotere regelmaat had moeten vragen naar de stand van zaken.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat het CJIB, in het bijzonder de afdeling Schadevergoedingsmaatregelen, met grotere regelmaat de deurwaarder zal benaderen indien hij niet zelf om de drie maanden met een bericht over de stand van zaken komt.

7. De Nationale ombudsman overweegt als volgt aangaande verzoekers klacht over het uitblijven van een rentevergoeding. Verzoeker heeft niet aangegeven op grond waarvan hij aanspraak maakt op zo'n vergoeding. Kennelijk verlangt hij rente omdat geruime tijd is verstreken alvorens hij, althans zijn dochter, het verschuldigde bedrag heeft ontvangen. In het civiele schadevergoedingsrecht kan onder omstandigheden een aanspraak op wettelijke (vertragings)rente ontstaan. In de wettelijke bepalingen inzake de strafrechtelijke schadevergoedingsmaatregel is echter geen aanknopingspunt te vinden voor het aannemen van een verplichting tot het betalen van rente door de veroordeelde.

Evenmin bestaat zo'n verplichting voor het CJIB, dat immers niet zelf schadeplichtig is jegens het slachtoffer. Dat zou anders kunnen worden wanneer het CJIB talmt met het doorbetalen van ontvangen gelden, maar daarvan is hier geen sprake: het CJIB heeft het geïncasseerde bedrag aan verzoeker betaald nog voordat het CJIB dit zelf van de deurwaarder had ontvangen.

Verzoeker kan daarom geen aanspraak maken op wettelijke rente.

De onderzochte gedraging is daarom behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau, in het bijzonder de afdeling Schadevergoedingsmaatregelen, met grotere regelmaat de deurwaarder zal benaderen indien hij niet zelf om de drie maanden met een bericht over de stand van zaken komt.

Onderzoek

Op 15 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Drunen, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd aan de minister van Justitie en het Centraal Justitieel Incasso Bureau een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. De minderjarige dochter van verzoeker werd het slachtoffer van een strafbaar feit.

Bij vonnis van 7 november 2000 legde de kinderrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch de dader een schadevergoedingsmaatregel op (zie Achtergrond, onder 2.). Deze hield in de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag groot ƒ 100 (€ 45,38) ten behoeve van verzoekers minderjarige dochter.

2. Op 16 mei 2001 schreef verzoeker een brief aan het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch waarin verzoeker onder meer het volgende meedeelde:

"Op 7 november 2000 veroordeelt kinderrechter (…) de verdachte (…) tot het betalen van FL.100 als schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer (de dochter van verzoeker; N.o.).

Ondergetekende heeft als gemachtigde van het slachtoffer sindsdien niets meer gehoord of gezien met betrekking tot een bevredigende, constructieve afwikkeling van het vonnis van kinderrechter (…)."

3. Bij brief van 14 juni 2001 schreef verzoeker onder meer het volgende aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (ook wel CJIB; N.o.):

"Het slachtoffer heeft naar de mening van ondergetekende ook recht op (…) rentevergoeding van het CJIB Leeuwarden op het oorspronkelijk opgelegde sanctiebedrag van FL.100 aan de veroordeelde verdachte."

4. Bij brief van 30 september 2002 deelde het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch aan verzoeker onder meer het volgende mee:

"Op 16 mei 2001 heeft u van het arrondissementsparket verzocht om informatie over de stand van zaken van de executie van het op 7 november 2000 door de kinderrechter gewezen vonnis. (…) blijkt uit de brief van de directeur van het Centraal Justitieel Incasso Bureau dat kort na de verzenddatum van uw brief vanuit het arrondissementsparket onderzoek bij het CJIB is gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot de executie."

5. Bij brief van 2 september 2002 deelde de directeur van het CJIB onder meer het volgende aan verzoeker mee:

"U verzoekt (…) om informatie en geeft aan dat sinds het wijzen van het vonnis niets meer vernomen is. Verder geeft u aan dat u van mening bent dat (de dochter van verzoeker; N.o.) recht heeft op (…) rentevergoeding. (…)

Op 7 november 2000 werd het onderhavige vonnis onherroepelijk. Op 10 januari 2001 kreeg het CJIB het vonnis ter executie overgedragen. Op 13 januari 2001 wordt veroordeelde aangeschreven teneinde betaling te verkrijgen van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Aangezien betaling uitbleef, verzond het CJIB op 18 maart 2001 een eerste aanmaning en vervolgens op 14 juni 2001 een tweede aanmaning. Aangezien van veroordeelde geen betaling kon worden verkregen, werd op 12 oktober 2001 een dwangbevel uitgevaardigd en de zaak ter verdere executie overgedragen aan de deurwaarder. Veroordeelde heeft op 7 augustus 2002 het volledig verschuldigde bedrag aan de deurwaarder voldaan. Aangezien afwikkeling met de deurwaarder nog enige tijd in beslag zal nemen heb ik ter bespoediging van de zaak besloten de schadevergoeding nu reeds uit rijkskas aan (de dochter van verzoeker; N.o.) uit te keren. Het bedrag ter hoogte van €45,38 wordt overgemaakt op gironummer (…) ten name van (de dochter van verzoeker; N.o.) onder vermelding van schadevergoeding.

(…) geeft u aan dat u van mening bent dat het slachtoffer recht heeft op (…) rentevergoeding van het CJIB op het oorspronkelijke opgelegde sanctiebedrag. (…) Noch de wet noch het onderhavige vonnis bieden gronden voor het toekennen van een rentevergoeding. Uw verzoek om (…) rentevergoeding wijs ik dan ook alsnog af."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt minister van justitie

1. Bij brief van 11 februari 2003 reageerde de minister van Justitie onder meer als volgt op de klacht:

"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen en advies verzocht. Het uitgebreide ambtsbericht van de directeur van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan het College van procureurs-generaal treft u hierbij aan (zie Bevindingen, onder C2.; N.o.) Hieraan kan ik nog het volgende toevoegen.

In vergelijking met de toewijzing van een vordering benadeelde partij, heeft de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel door de rechter voor een slachtoffer het voordeel, dat het OM is belast met de executie van de uitspraak en daarmee ook van de schadevergoedingsmaatregel. Een directe confrontatie tussen dader en slachtoffer wordt zo voorkomen (…). De Staat keert het ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.

In dit geval is het betreffende bedrag op 7 augustus 2002 door de deurwaarder ontvangen. Het CJIB heeft het bedrag omstreeks 6 september 2002 ontvangen van de deurwaarder. Het CJIB heeft besloten om, nog voordat het bedrag door het CJIB was ontvangen, dit bedrag op voorhand aan de dochter van verzoeker uit te keren. Derhalve is voldaan aan het in artikel 37f (36f; N.o.) Sr bepaalde, dat de Staat het ontvangen bedrag onverwijld uitkeert aan het slachtoffer.

Ingevolge artikel 36f Sr keert de Staat het ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer. Voor zover al een vergoeding terzake van wettelijke rente aan de orde is, zou een dergelijke aanspraak eerst gelden vanaf het moment dat het bedrag door de Staat is ontvangen en niet, zoals verzoeker meent, het moment van de (onherroepelijke) uitspraak door de rechter waarbij een schadevergoedingsmaatregel is uitgesproken. Ik merk op dat een consequentie van het door verzoeker ingenomen standpunt zou zijn dat een risicoaansprakelijkheid voor de Staat - een betrekkelijk novum - wordt geïntroduceerd. Van de wens en bedoeling van de wetgever tot het invoeren van een dergelijke risicoaansprakelijkheid zou naar mijn oordeel uitdrukkelijk moeten blijken.

Los van de onderhavige klacht merk ik op dat het CJIB intern beleid voert voor het vergoeden van wettelijke rente. Dit beleid komt er kort weergegeven op neer dat het CJIB desgevraagd wettelijke rente vergoedt bij gebreke van onverwijlde betaling, gerekend vier weken na de ontvangst van een bedrag door het CJIB.

Gelet op het vorenstaande acht ik de klacht ongegrond."

2. Bij ambtsbericht van 7 januari 2003 reageerde de directeur van het CJIB onder meer als volgt op de klacht:

"Bij vonnis van 7 november 2000 werd aan veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van €45,38 (FL.100). Tevens werd in het vonnis de (civiele) vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade gedeeltelijk toegewezen, te weten €45,38. In het overige deel van de vordering werd de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard. Het betreft hier een zogenaamde dubbele uitspraak. In verband hiermee is tevens in het vonnis bepaald dat de veroordeelde van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is gekweten, indien zij heeft voldaan aan één van de haar opgelegde wijzen van vergoeding van de schade. (…)

De schadevergoedingsmaatregel werd op 10 januari 2001 door het parket 's-Hertogenbosch ter executie overgedragen aan het CJIB, waarna op 13 januari 2001 veroordeelde werd aangeschreven tot betaling van het verschuldigde. In verband met het uitblijven van betaling werd respectievelijk op 18 maart en op 14 juni 2001 een aanmaning naar veroordeelde gezonden. Wederom werd geen betaling ontvangen, zodat op 12 oktober 2001 een dwangbevel werd uitgevaardigd en ter betekening en executie werd overgedragen aan de deurwaarder. Op 7 augustus 2002 werd het totaal verschuldigde door de veroordeelde aan de deurwaarder voldaan. Begin september 2002 werd de zaak door de deurwaarder met het CJIB afgewikkeld.

Zoals reeds bij brief van 2 september 2002 door het CJIB aan verzoeker werd bericht, biedt noch de wet, noch het onderhavige vonnis gronden voor het toekennen van enige vorm van rentevergoeding.

In artikel 36f Sr is de maatregel tot het opleggen van een schadevergoeding geregeld. Genoemd artikel biedt niet de mogelijkheid vergoeding van de wettelijke rente over het schadevergoedingsbedrag te vorderen van het slachtoffer.

Artikel 51a Sv maakt het mogelijk voor een benadeelde partij zich te voegen in een strafzaak. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. De rechtstreekse schade die door de benadeelde partij wordt aangevoerd, wordt alsdan als civiele vordering gevoegd in de strafzaak.

Naast de feitelijke schade kan de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) vergoeding van de wettelijke rente over het schadebedrag vragen. Vergoeding van de wettelijke rente zal slechts door de rechter worden toegewezen, indien zulks door de benadeelde partij wordt gevraagd en de rechter voldoende grond aanwezig acht om de vordering toe te wijzen. Laat de benadeelde partij na vergoeding van de wettelijke rente te vragen, dan zal de rechter geen rentevergoeding in zijn beslissing toewijzen. Voor zover een rechter in zijn beslissing afwijkt van het gevraagde, kan de benadeelde partij de (restant) vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

In onderhavige vonnis is door de rechter geen vergoeding van de wettelijke rente over het schadebedrag van € 45,38 toegewezen, zodat de benadeelde partij geen titel heeft om vergoeding van de wettelijke rente te vorderen.

In het kader van het vorenstaande kan ik u melden dat slechts in 0,1% van de bij het CJIB bekende schadevergoedingszaken, vergoeding van de wettelijke rente door de benadeelde partij werd gevraagd en door de rechter werd toegewezen.

Tot slot wijs ik u op het volgende. Op 7 augustus 2002 werd door de deurwaarder algehele betaling van de veroordeelde ontvangen. Om te voorkomen dat het slachtoffer, in afwachting van de afwikkeling door de deurwaarder, nog langer op haar geld moest wachten, werd in september 2002 op voorhand de som van € 45,38 door het CJIB uitbetaald aan het slachtoffer. Abusievelijk werd naar aanleiding van de afrekening van de deurwaarder enkele dagen later nogmaals de som van € 45,38 gestort op de rekening van het slachtoffer. Bij brief van 2 december 2002 heeft het CJIB het slachtoffer ingelicht over de dubbele betaling en werd het slachtoffer verzocht het te veel betaalde terug te storten op de rekening van het CJIB. Tot heden werd de onverschuldigde betaling niet aan het CJIB gerestitueerd.

Tussen de algehele betaling aan de deurwaarder en de uitbetaling van het CJIB aan het slachtoffer, is een periode van vier weken gelegen. Gelet op deze termijn kan worden gesteld dat het CJIB - conform het bepaalde in artikel 36f lid 1 Sr - onverwijld heeft uitgekeerd aan het slachtoffer. Over de periode van vier weken kan derhalve door het slachtoffer evenmin een beroep op artikel 6:119 BW vergoeding van de wettelijke rente van het CJIB worden gevorderd.

Gelet op het vorenstaande acht ik de klacht ongegrond."

D. Nadere vragen aan het CJIB

1. Op 26 september 2003 stelde een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de vraag aan het CJIB of het CJIB uiteen kon zetten welke handelingen door dan wel namens het CJIB zijn verricht in de periode van 14 juni 2001 tot 7 augustus 2002 om het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel te innen.

2. Bij brief van 7 oktober 2003 deelde de directeur van het CJIB onder meer het volgende mee:

"Aangezien geen betaling werd ontvangen op de op 18 maart 2001 verstuurde eerste aanmaning werd van rechtswege het sanctiebedrag nogmaals verhoogd en werd aan veroordeelde op 14 juni 2001 een tweede aanmaning toegezonden. De uiterste betaaltermijn bij een tweede aanmaning ligt net als bij een eerste aanschrijving en eerste aanmaning op dertig dagen. Aangezien op de vervaldatum van de tweede aanmaning evenmin betaling werd ontvangen, werd opgemelde zaak doorgezet naar de incassofase. (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.)

In het incassotraject kan worden gekozen uit verschillende mogelijkheden voor executie van een schadevergoedingsmaatregel. Na verstrijken van de op de tweede aanmaning vermelde termijn volgde in opgemelde zaak derhalve eerst een individuele beoordeling van de zaak. Op grond van deze beoordeling werd besloten een dwangbevel uit te vaardigen jegens veroordeelde. Na verificatie van de adresgegevens werd op 12 oktober 2001 een dwangbevel uitgevaardigd en ter betekening en executie overgedragen aan gerechtsdeurwaarderkantoor S. te 's-Hertogenbosch. Op 7 augustus 2002 werd het totaal verschuldigde aan de deurwaarder voldaan, waarna begin september 2002 de zaak door de deurwaarder met het CJIB werd afgewikkeld.

Naar aanleiding van uw verzoek heb ik contact opgenomen met de deurwaarder om te vernemen welke acties de deurwaarder heeft ondernomen in de periode gelegen tussen 12 oktober 2001 en 7 augustus 2002.

Op 12 oktober 2001 heeft het CJIB het dwangbevel ter betekening en executie overgedragen aan de deurwaarder. In verband met de minderjarigheid van veroordeelde heeft de deurwaarder middels een genomen informatie bij de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de ouders van veroordeelde achterhaald en vervolgens op 11 december 2001 het dwangbevel ten laste van veroordeelde aan de ouders van veroordeelde betekend. De ouders hebben vervolgens laten weten in onderhandeling te zijn met de gemeentelijke kredietbank (GKB) omtrent een minnelijke schuldsaneringsregeling. In januari 2002 werd door de deurwaarder het bericht ontvangen dat de schuldenregeling was afgewezen. Vervolgens werd door de ouders aan de deurwaarder kenbaar gemaakt dat zij het wettelijke schuldsaneringtraject (WSNP) op gingen starten. In afwachting hiervan wensten zij een regeling met de deurwaarder te treffen terzake meerdere openstaande zaken. Op 10 april 2002 werd een afbetalingsregeling overeengekomen van € 200 per maand voor meerdere zaken. De getroffen regeling werd correct nagekomen waarna de betreffende zaken in augustus 2002 konden worden afgewikkeld, waaronder opgemelde zaak.

Voor de goede orde wijs ik u er op dat betekening van een dwangbevel aan ouders in geval van een minderjarige niet overeenkomstig het bepaalde in de wet is en tevens in strijd is met de afspraken die het CJIB hieromtrent heeft met de contractsdeurwaarders. Nu is gebleken dat de deurwaarder niet handelt in overeenstemming met de afspraken zal het CJIB de deurwaarder hier per ommegaande op aanspreken en aangeven dat hij zijn werkwijze dient aan te passen.

In aanvulling op het vorenstaande wijs ik u er tevens op dat het CJIB contractueel met de deurwaarders is overeengekomen dat de deurwaarder dient te streven naar een zo kort mogelijke executieduur. Tevens is contractueel overeengekomen dat indien de behandelingsperiode de termijn van drie maanden overschrijdt, de deurwaarder het CJIB ongevraagd elke drie maanden inzicht dient te verschaffen in de voortgang van de zaak. In opgemelde zaak heeft de deurwaarder gedurende de behandelperiode het CJIB niet in kennis gesteld van de stand van zaken van het dossier. Anderzijds heeft het CJIB de deurwaarder niet gevraagd naar de stand van zaken nadat na drie maanden bericht van de deurwaarder uitbleef. Mede naar aanleiding van deze zaak is met de afdeling Schadevergoedingsmaatregelen, die is belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen, overeengekomen dat zij deurwaarders met grotere regelmaat zullen bevragen indien zij niet zelf om de drie maanden met een stand van zaken-bericht komen."

Achtergrond

1. Artikel 572 van het Wetboek van Strafvordering:

"1. De tenuitvoerlegging van vonnissen of arresten, houdende veroordeling tot geldboete of tot een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door of vanwege het Openbaar Ministerie dat de zaak aanhangig heeft gemaakt.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de plaats van betaling van geldboeten en van maatregelen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht."

2. Artikel 36f, eerste, tweede en vierde lid Wetboek van Strafrecht:

"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.

2. De rechter kan de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

(…)

4. De artikelen 24a en 24b, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verhoging van het ingevolge de maatregel verschuldigde bedrag vervalt aan de staat."

3. Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek:

"1. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een

geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met

de voldoening daarvan in verzuim is geweest."

4. Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen in werking getreden d.d. 1 augustus 1999; Stcrt 1999, 142:

"…2. Taakstelling van het CJIB

Het CJIB is in opdracht van het OM belast met de executie van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen.

(…)

4. Uitgangspunten en definities

4.1. Inning van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

Alle opgelegde geldboeten en maatregelen dienen zo snel mogelijk te worden geïnd.

(…)

5. Tenuitvoerlegging van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

5.1. Algemene uitgangspunten

5.1.1. Inningsfase algemeen

Alle door de rechter opgelegde geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen dienen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden (…), zo spoedig mogelijk te worden overgedragen door het arrondissementsparket aan het CJIB. Het CJIB maakt OLA's aan, gebaseerd op door de parketten aangeleverde gegevens. Het parket is verantwoordelijk voor een volledige, correcte en tijdige overdracht.

(…)

Alvorens een zaak doorgaat naar de incassofase verricht het CJIB standaard een adresverificatie. Indien er sprake is van een nieuw adres waardoor de betrokkene de OLA mogelijk niet heeft ontvangen, komt de zaak afhankelijk van de ingangsdatum opnieuw in de inningsfase.

(…)

5.1.2. Incassofase algemeen

Als op grond van de OLA geen - volledige - betaling plaatsvindt wordt getracht te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel. De dwangbevelen worden, op last van de landelijk executie-officier, door het CJIB ter executie in handen gesteld van een deurwaarder. Het CJIB bewaakt de voortgang van de afhandeling. Van toepassing van verhaal kan worden afgezien indien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat dit niet zal leiden tot afdoening van de zaak.

(…)

Leidt verhaal niet tot (voldoende) resultaat, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd om vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Tevens kan signalering in het OPS plaatsvinden.

Indien blijkt dat een veroordeelde uit andere hoofde is gedetineerd, wordt in beginsel de gewone procedure gevolgd, dat wil zeggen toezending van OLA's aan het detentie-adres, en vervolgens overdracht aan een gerechtsdeurwaarder. Wordt van verhaal afgezien of blijkt dit onmogelijk dan zal de vervangende hechtenis zoveel mogelijk aansluitend worden tenuitvoergelegd.

(…)

9. Signalering in het OPS

9.1. Geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen

Geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen van veroordeelden zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland worden na registratie door het CJIB rechtstreeks ter signalering aangeboden aan de divisie CRI ter opname in het OPS.

(…)

INFORMATIEVERSTREKKING

1. Informatie aan slachtoffer

1.1. Rol CJIB

Het CJIB informeert de parketten over voortgang met betrekking tot de executie van zaken. Daartoe wordt van elke fase in het innings- en incassotraject bericht gedaan aan het parket. Het gaat daarbij om de volgende informatiemomenten:

* ontvangstbevestiging bij binnenkomst nieuwe maatregel;

* uitstel van betaling of betaling in termijnen;

* uitvaardiging dwangbevel;

* iedere nieuwe actie deurwaarder;

* uitvaardiging arrestatiebevel;

* opneming in het opsporingsregister;

* opschorting/staken executie; en

* betaling.

1.2. Rol parketten

De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket.

2. Behandeling klachten/verzoeken om informatie

(…)

2.2. Rol parketten

Verzoeken om informatie welke zijn gezonden aan een parket en die betrekking hebben op bij het CJIB in behandeling zijnde zaken worden, zo nodig vergezeld van commentaar, aan het CJIB gezonden. Indien voor beantwoording tevens het strafdossier moet worden geraadpleegd, meldt het parket aan het CJIB dat zij dat onderdeel van het verzoek reeds in behandeling hebben genomen…"

5. Artikel 3 van het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen van 5 februari 1997, Staatsblad 116:

"Het CJIB heeft tot taak het Openbaar Ministerie te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de som geld ten behoeve van het slachtoffer, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht."

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Afwijzing verzoek om vergoeding wettelijke rente over de bij onherroepelijk vonnis opgelegde schadevergoedingsmaatregel voor door verzoekers dochter geleden schade.

Oordeel:

Niet gegrond