2004/022

Rapport

Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden zijn auto, een Citroën, type BX 16, als wrak heeft aangemerkt en dit voertuig om die reden, na van de openbare weg te zijn verwijderd, heeft laten vernietigen.

Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Haaglanden in de periode voorafgaand aan de vernietiging van het voertuig hem er niet, althans niet voldoende duidelijk, voor heeft gewaarschuwd dat zijn auto zou worden verwijderd en vernietigd.

Verder klaagt verzoeker er over dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht van 18 mei 2000 over genoemde handelwijze onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld. Met name klaagt hij er over dat zijn klacht zowel in eerste als in tweede aanleg is afgehandeld zonder dat hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

Tot slot klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht ongegrond heeft verklaard op grond van een advies van de regionale klachtencommissie, waarin in het geheel niet is ingegaan op de door verzoekers gemachtigde aangevoerde argumenten en dat bovendien is gebaseerd op de door verzoeker bekritiseerde brief van 12 september 2000 waarmee de klacht in eerste aanleg werd afgedaan.

Beoordeling

Inleiding

1. Op 5 april 2000 hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekers auto, een rode Citroën, type BX 1,6 TRI S6, kenteken XX-XX-XX, laten wegslepen vanaf de Z-straat te Den Haag. De auto werd vernietigd.

2. Verzoeker diende op 18 mei 2000 door tussenkomst van het Justitieel Klachten Bureau te Den Haag een klacht in over de handelwijze van de politie Haaglanden bij de korpschef van politie van dat korps.

3. Op 12 september 2000 werd verzoekers klacht in een brief aan het Justitieel Klachten Bureau, namens de korpsbeheerder beantwoord door de politie.

1. Ten aanzien van de beslissing om verzoekers auto als wrak aan te merken en te (laten) vernietigen

1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden zijn auto, een Citroën, type BX 16, kenteken XX-XX-XX, als wrak heeft aangemerkt en dit voertuig om die reden, na van de openbare weg te zijn verwijderd, heeft laten vernietigen.

1.2. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van oordeel dat in ieder geval geen sprake is geweest van een autowrak in de zin van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 1.1. van de Wet milieubeheer juncto artikel 1 van het Besluit van 24 mei 1996 (zie Achtergrond, onder 2.1. en 2.2.) wordt onder autowrak verstaan een motorrijtuig op meer dan twee wielen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert en die niet is voorzien van een kenteken als bedoeld in de Wegenverkeerswet. Nu verzoekers auto wel was voorzien van een kenteken, was van een autowrak geen sprake. De vraag of, en in hoeverre de politie op grond van de Wet milieubeheer tot verwijdering en vernietiging van verzoekers auto bevoegd was, kan derhalve buiten behandeling blijven.

1.3. Artikel 21 van de Afvalstoffenverordening 1998 van de gemeente Den Haag bevat een verbod op het aanwezig hebben van voertuigwrakken. Op grond van deze bepaling is het onverminderd het bepaalde in artikel 10.17 van de Wet milieubeheer verboden, voertuigen die geen autowrakken in de zin van de wet zijn en die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, te plaatsen of aanwezig te hebben op de weg of op een voor het publiek zichtbare plaats (zie Achtergrond, onder 3). Deze vereisten zijn cumulatief geformuleerd. De politie heeft haar optreden gebaseerd op de Afvalstoffenverordening 1998 en op de "Procedure auto- en voertuigwrakken voor het verzorgingsgebied van Bureau 13 (Bureau De Heemstraat, Den Haag)" (zie Achtergrond, onder 4.1.). Allereerst staat de vraag ter beantwoording of de politie aan de Afvalstoffenverordening 1998 een bevoegdheid tot verwijdering en vernietiging van verzoekers auto heeft kunnen ontlenen.

1.4. Overtreding van artikel 21 Afvalstoffenverordening 1998 is een strafbaar feit en op grond van artikel 33 van deze verordening is de politie bevoegd tot opsporing daarvan. Niet aan genoemde verordening, maar aan het Wetboek van Strafvordering ontleent de politie de bevoegdheid om bij verdenking van een strafbaar feit een voorwerp, bijvoorbeeld een auto, in beslag te nemen. In de onderhavige zaak zijn er echter geen aanwijzingen van strafvorderlijk optreden in het algemeen of beslagneming in het bijzonder. Voor zover al zou moeten worden geoordeeld dat sprake is geweest van een voertuigwrak in de zin van artikel 21 Afvalstoffenverordening 1998 is door de politie door middel van bestuursdwang opgetreden tegen het in strijd met het gestelde in artikel 21 op de openbare weg aanwezig hebben van een voertuigwrak.

1.5. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.

Volgens artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang (zie Achtergrond, onder 6.).

Artikel 125, tweede lid, van die wet bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

De bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving door middel van bestuursdwang van het gestelde in artikel 21 van de Afvalstoffenverordening 1998 kwam derhalve toe aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders kan evenwel mandaat verlenen van de bevoegdheid tot het nemen van een besluit tot toepassing van bestuursdwang. In geval mandaat is verleend, dient een gemandateerde op grond van artikel 10:10 Awb te vermelden dat het besluit is genomen namens het college van burgemeester en wethouders. De politie heeft bij de toepassing van bestuursdwang in de onderhavige zaak niet aangegeven dat de bevoegdheid werd uitgeoefend namens het college van burgemeester en wethouders. De Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder meermalen schriftelijk verzocht hem te informeren over de bevoegdheidsgrondslag van het politieoptreden in de onderhavige zaak. Daarop is geen toereikend antwoord gekomen. Niet is gebleken dat aan de politie door het college van burgemeester en wethouders mandaat was verleend tot het nemen van besluiten tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het gestelde in (artikel 21 van) de Afvalstoffenverordening 1998. Navraag bij de gemeente Den Haag (zie Bevindingen, onder I.) wees evenmin uit dat het college daartoe aan de politie mandaat had verleend. De Nationale ombudsman gaat er dan ook van uit dat de politie niet namens het college van burgemeester en wethouders was gemandateerd tot bestuursrechtelijke handhaving van het gestelde in artikel 21 van de Afvalstoffenverordening 1998. De politie heeft haar optreden dan ook niet heeft kunnen baseren op de Afvalstoffenverordening 1998. De bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving van artikel 21 Afvalstoffenverordening 1998 door middel van bestuursdwang en daarmee de bevoegdheid om verzoekers auto als voertuigwrak aan te merken, kwamen de politie niet toe.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Nu de bevoegdheid tot bestuursdwang de politie niet toekwam, beschikte zij ook niet over de tot die bevoegdheid behorende bevoegdheden tot meevoeren, opslaan, vervreemden en laten vernietigen van zaken. De handeling die uit het toepassen van de bestuursdwang is voortgevloeid (het laten vernietigen van verzoekers auto) dient derhalve tevens als niet-behoorlijk te worden aangemerkt.

De Nationale ombudsman heeft er kennis van genomen dat bestuursrechtelijke handhaving van de Afvalstoffenverordening inmiddels plaatsvindt door ambtenaren van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag.

1.6. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op.

Voor zover er wel sprake zou zijn geweest van mandaatverlening, dient het besluit tot toepassing van bestuursdwang te worden toegerekend aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De Nationale ombudsman is niet bevoegd te oordelen over gedragingen die moeten worden toegerekend aan een bestuursorgaan van een gemeente die zich niet heeft aangesloten bij de Nationale ombudsman. Tot die gemeenten behoort de gemeente Den Haag. De Nationale ombudsman is derhalve niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of vanwege het college van burgemeester en wethouders met bestuursdwang kon worden opgetreden ter handhaving van artikel 21 Afvalstoffenverordening 1998. Beoordeling van de vraag of sprake was van een voertuigwrak in de zin van artikel 21 en daarmee of door middel van bestuursdwang ter handhaving van dit artikel kon worden opgetreden, valt derhalve buiten de bevoegdheid van de Nationale ombudsman. Bovendien, indien de beslissing tot bestuursdwang overeenkomstig artikel 5:24 Awb te voren op schrift was gesteld en aan verzoeker was bekend gemaakt (zie evenwel hierna onder 2.) en was voorzien van de op grond van artikel 3:45 Awb vereiste rechtsmiddelverwijzing, had verzoeker tegen deze beslissing bezwaar kunnen instellen bij het college van burgemeester en wethouders en vervolgens eventueel beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter. Het was alsdan uiteindelijk aan de bestuursrechter om te beoordelen of sprake was van een voertuigwrak, zodat kon worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang.

In geval de uitoefening van bestuursdwang door politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden wel vanwege het college van burgemeester en wethouders heeft plaatsgevonden, vallen de beslissing tot bestuursdwang en de daarmee samenhangende beslissingen tot meevoeren, opslaan, vervreemden en laten vernietigen van zaken derhalve buiten de bevoegdheid van de Nationale ombudsman. Wel kan de Nationale ombudsman beoordelen of de regels waaraan het toepassen van bestuursdwang moet voldoen, door de ambtenaren van het regionale politiekorps in acht zijn genomen.

2. Ten aanzien van de wijze waarop verzoeker is geïnformeerd over de voorgenomen vernietiging

2.1. Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Haaglanden in de periode voorafgaand aan de vernietiging van het voertuig hem er niet, althans niet voldoende duidelijk, voor heeft gewaarschuwd dat zijn auto zou worden verwijderd en vernietigd.

2.2. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken (artikel 5:29 Awb) en ingeval de meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen (artikel 5:30 Awb).

2.3. Zoals hiervoor onder 1.5. is aangegeven hebben de bevoegdheid tot bestuursdwang en de tot die bevoegdheid behorende bevoegdheden tot meevoeren en laten vernietigen van zaken ontbroken en dient het (laten) vernietigen van verzoekers auto als niet behoorlijk te worden aangemerkt. Derhalve dient tevens de wijze waarop verzoeker is geïnformeerd over de voorgenomen verwijdering en vernietiging als niet-behoorlijk te worden aangemerkt. Niettemin zal gezien het gestelde onder 1.6., laatste alinea, wel op dit klachtonderdeel worden ingegaan om na te gaan of het, wanneer het op zichzelf wordt bezien, de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van dit punt zal de Nationale ombudsman echter niet meer toekomen aan het geven van een behoorlijkheidsoordeel.

2.4. De leden één tot en met zes van artikel 5:24 van de Awb bevatten regels waaraan het toepassen van bestuursdwang moet voldoen. Zij luiden als volgt:

- Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

- De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.

- De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.

- In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.

- Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

- Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

Verder dient op grond van artikel 5:29 van de Awb van het meevoeren en opslaan van zaken proces-verbaal te worden opgemaakt, waarvan afschrift wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had. Wanneer de meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken kan worden teruggeven, kan eventueel vernietiging plaatsvinden, maar op grond van artikel 5:30 van de Awb vindt vernietiging niet plaats binnen twee weken na verstrekking van het in artikel 5:29 bedoelde afschrift.

2.5. De politie stelt dat verzoeker meermaals is geïnformeerd door middel van brieven, dat er zogenaamde wrakkenstickers op de auto zijn geplakt, en dat zij een paar keer bij verzoeker aan de deur is geweest.

Verzoeker stelt geen brieven te hebben ontvangen van de politie, en ook niet op de andere genoemde wijzen te zijn geïnformeerd.

2.6. De brieven van de politie zijn, naar uit de verstrekte informatie naar voren komt, niet aangetekend verzonden en de verzending van de brieven is niet in het postregistratiesysteem van de politie geregistreerd.

De brief die de politie ter ondersteuning van haar standpunt overlegde, was aangemaakt na de vernietiging van de auto, ten behoeve van het onderzoek naar verzoekers klacht en dateerde van 20 juli 2000. Bovendien was deze brief inhoudelijk onjuist, nu in deze brief wordt verwezen naar artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer, terwijl verzoekers auto, waarop een kenteken aanwezig was, niet onder de omschrijving van voornoemd artikel viel (zie hiervóór, onder 1.2.).

Nu noch door middel van de administratie van de politie noch op andere wijze verzending van de brieven voldoende is aangetoond, komt het risico van een dergelijke handelwijze - namelijk het niet kunnen aantonen dat de betreffende brieven daadwerkelijk zijn verzonden - voor rekening van de politie.

Van de bezoeken aan verzoekers huis, alsmede van het aanbrengen van stickers op verzoekers auto, zijn evenmin overtuigende gegevens voorhanden. Alleen uit de tekst "Tevens voertuigwrak aangebracht" op mutatieformulier van 10 maart 2000 zou kunnen worden afgeleid dat een sticker was aangebracht, maar dit staat niet onomstotelijk vast.

2.7. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de politie op enig moment aan verzoeker heeft meegedeeld dat zij zijn auto als voertuigwrak aanmerkte, en voornemens was om tot verwijdering en vernietiging van de auto over te gaan. Een dergelijke handelwijze is in strijd met artikel 5:24 Awb.

Bovendien is niet overeenkomstig artikel 5:29, tweede lid, Awb proces-verbaal van verwijdering op gemaakt, waarvan afschrift is verstrekt aan verzoeker; laat staan dat is voldaan aan het vereiste van artikel 5:30, derde lid, Awb, dat vernietiging niet plaatsvindt binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal van verwijdering aan verzoeker. Integendeel, de politie heeft aan een demontagebedrijf de opdracht gegeven verzoekers auto af te voeren en te vernietigen, hetgeen op 5 april 2000 geschiedde.

De regels waaraan het toepassen van bestuursdwang moet voldoen, zijn derhalve niet door de politie in acht genomen.

3. Ten aanzien van de wijze waarop verzoekers klacht van 18 mei 2000 is afgedaan

3.1. Verder klaagt verzoeker er over dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht van 18 mei 2000 over genoemde handelwijze onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld. Met name klaagt hij er over dat zijn klacht zowel in eerste als in tweede aanleg is afgehandeld zonder dat hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

3.2. De korpsbeheerder erkende dat verzoekers klacht in eerste aanleg is afgehandeld zonder dat wederhoor was toegepast. De reden was dat verzoekers intermediair, het Justitieel Klachten Bureau, gedurende de gehele maand augustus gesloten was.

3.3. De Nationale ombudsman overweegt als volgt.

Op 19 juli 2000 zond de (nieuwe) raadsman van verzoeker de politie namens verzoeker een brief over deze kwestie. (Op deze brief is vervolgens van de zijde van de politie gereageerd.) Hieruit kan worden geconcludeerd dat het Justitieel Klachten Bureau ten tijde van de afhandeling van de klacht niet meer de instantie was die verzoeker vertegenwoordigde. Het argument dat het Justitieel Klachten Bureau in de maand augustus was gesloten, bood dan ook onvoldoende reden om af te zien van wederhoor.

Door verzoeker niet in de gelegenheid te stellen zijn visie te geven op de lezing van de politie, is in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.

Deze handelwijze is bovendien in strijd met het bepaalde in de klachtenregeling van de politie Haaglanden (zie Achtergrond, onder 8.).

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

3.4. De politie bestreed dat verzoekers klacht ook in tweede aanleg was afgehandeld zonder dat hoor en wederhoor had plaatsgevonden: op 5 januari 2001 had een politieambtenaar immers mondeling een uitnodiging gedaan aan verzoeker om een afspraak met hem te maken.

3.5. Uit de nadere rapportage van 5 januari 2001 van de politie komt naar voren dat verzoeker was uitgenodigd voor een persoonlijk onderhoud met de rapporteur, maar dat verzoeker had aangegeven hieraan geen behoefte te hebben.

Verzoeker stelde hier tegenover dat hij de politie had verwezen naar zijn raadsvrouwe, maar dat de politie hierop niet was ingegaan.

3.6. Indien namens de klager een klacht bij een overheidsinstantie is ingediend door een gemachtigde, vereist een zorgvuldige klachtbehandeling onder meer dat de contacten in de procedure van klachtbehandeling lopen via deze gemachtigde. Voorts vereist de zorgvuldigheid dat deze gemachtigde op de hoogte wordt gebracht van alle voor de klager relevante beslissingen die in het kader van de behandeling van zijn klacht zijn genomen.

3.7. Gelet op het voorgaande acht de Nationale ombudsman het dan ook niet juist dat de uitnodiging voor de toepassing van wederhoor persoonlijk aan verzoeker was gedaan, en niet via zijn raadsvrouwe aan verzoeker was gericht.

Ook in dit opzicht is gehandeld in strijd met de vereiste zorgvuldigheid, en is de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk.

4. Ten aanzien van de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekers klacht ongegrond heeft verklaard

4.1. Tot slot klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht ongegrond heeft verklaard op grond van een advies van de regionale klachtencommissie, waarin in het geheel niet is ingegaan op de door verzoekers gemachtigde aangevoerde argumenten en dat bovendien is gebaseerd op de door verzoeker bekritiseerde brief van 12 september 2000 waarmee de klacht in eerste aanleg werd afgedaan.

4.2. De korpsbeheerder heeft voor een motivering van zijn beslissing verwezen naar het advies van de commissie. Daarin is niet ingegaan op (essentiële) tegenwerpingen van de zijde van verzoeker inzake de kwalificatie van zijn auto als voertuigwrak en inzake het achterwege blijven van waarschuwingen. De Nationale ombudsman oordeelt dat de beantwoording van verzoekers klacht inhoudelijk niet heeft voldaan aan de daaraan te

stellen eisen, nu de motivering van de beslissing op de klacht in dit geval die beslissing niet kon dragen.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

4.3. Daarnaast had de korpsbeheerder verzoekers klacht niet ongegrond kunnen verklaren zonder verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn visie te geven op de lezing van de politie.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.

Ook de klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, is gegrond.

Onderzoek

Op 1 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. uit Den Haag, ingediend door mevrouw mr A.A. van Harmelen, advocaat te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden en over de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wat de eerste gedraging betreft wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd hem een aantal vragen voorgelegd. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 5 april 2000 hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekers auto, een rode Citroën, type BX 1,6 TRI S6, laten wegslepen vanaf de Z-straat te Den Haag. De auto werd vernietigd.

2.1. Verzoeker diende op 18 mei 2000 door tussenkomst van het Justitieel Klachten Bureau te Den Haag een klacht in over de handelwijze van de politie Haaglanden bij de korpschef van politie van dat korps.

In deze klacht bracht hij naar voren dat hij - tengevolge van een handicap aan de rug - reeds sinds geruime tijd niet in staat was om zijn auto te besturen. Hij had een vergoeding aangevraagd bij de Gemeentelijke Sociale Dienst om zijn auto aan te laten passen, zodat hij hier weer gebruik van zou kunnen maken. Zijn auto, genoemde Citroën BX, was om die reden lang niet gebruikt, en was evenmin APK-gekeurd. De auto zat weliswaar onder het stof, maar was motorisch in goede staat, aldus verzoeker.

Aangezien de auto op de openbare weg stond geparkeerd, had verzoeker op enig moment contact opgenomen met de regiopolitie in zijn wijk, om informatie omtrent de situatie te verschaffen. Een politieambtenaar van het desbetreffende bureau had verzoeker bij die gelegenheid toegezegd, zo stelde hij in zijn klachtbrief, te zullen wachten met handelen.

Verzoeker achtte het dan ook niet juist dat desondanks was overgegaan tot het wegslepen van zijn auto, temeer daar hij daarover niet was geïnformeerd, terwijl hij vlakbij de plaats waar de auto was geparkeerd, woonde.

De brief werd afgesloten met het verzoek om de correspondentie via het Justitieel Klachten Bureau te laten verlopen.

2.2. De ontvangst van de klacht werd op 25 mei 2000 schriftelijk bevestigd aan het Justitieel Klachten Bureau. De klachtbrief was ter verdere behandeling in het kader van de Klachtenregeling van de politie Haaglanden doorgestuurd naar de chef van het district Den Haag/Centrum.

3.1. Op 19 juli 2000 zond een advocate namens verzoeker de volgende brief aan politieagent L. van het "Handhavingsteam Schilderswijk":

"…Zoals reeds telefonisch aan u medegedeeld, heeft zich tot mij gewend de heer M. met het verzoek hem bij te staan in verband met de vernietiging van zijn auto, van het merk Citroën BX 16 TR I en met het kenteken XX-XX-XX.

Ik heb u tijdens ons onderhoud van heden uitgelegd dat naar zeggen van de heer M. vorenvermelde auto is vernietigd op 13 april 2000, zonder dat hij hiervan in kennis is gesteld. Na vele omwegen ben ik uiteindelijk bij u terechtgekomen. U heeft mij bevestigd dat bedoelde auto inderdaad is vernietigd en dat dit in opdracht van u is geschied met inachtneming van de daarvoor geldende procedureregels.

Ik verzoek u bij deze om mij afschriften van de stukken en van de geldende procedureregels die aan de beslissing tot vernietiging van vorenbedoelde auto ten grondslag liggen te doen toekomen. Verder verzoek ik u vriendelijk om een kopie van de klachtbrief van de heer M. mee te zenden, aangezien hij er zelf geen kopie van heeft gemaakt…"

3.2. Deze brief werd op 2 augustus 2000 per fax beantwoord door de toezending van de volgende stukken:

3.2.1. Een kopie van de (hiervoor onder 3.1. weergegeven) brief van 19 juli 2000.

3.2.2. Een kopie van de (hiervoor onder 2 weergegeven) klachtbrief van het Justitieel Klachten Bureau van 18 mei 2000.

3.2.3. Een kopie van een (niet ingevulde of gedateerde) "wrakkensticker", waarin artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer, en artikel 21 van de Afvalstoffenverordening (1995) worden genoemd.

3.2.4. De tekst van een aantal artikelen (waaronder artikel 21) van de Afvalstoffenverordening 1995 van de gemeente Den Haag.

4. Op 12 september 2000 werd verzoekers klacht in een brief aan het Justitieel Klachten

Bureau, namens de korpsbeheerder, als volgt beantwoord door mr. B., (plv.) chef district Den Haag/Centrum:

"…Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief, bericht ik u het volgende. Helaas heeft de afhandeling van uw klacht vertraging ondervonden, waarvoor ik mijn verontschuldigingen aanbied.

Procedureel en inhoudelijk

Uit uw brief maak ik op dat uw klacht over het optreden van politiemensen van het bureau van politie aan de De Heemstraat te Den Haag, zich richt op de volgende feiten:

1. Is de auto van klager n.a.v. een overtreding weggesleept?

2. Het wegslepen was helemaal onterecht daar klager op de hoek woonde.

3. Het gebrek aan communicatieve vaardigheden aan de kant van de politie, gedurende de gehele gang van zaken.

Naar aanleiding van de door u ingediende klacht heb ik een onderzoek laten instellen.

Er heeft in het kader van hoor en wederhoor geen gesprek plaatsgevonden tussen uw cliënt en de behandelend politieambtenaar, daar het Justitieel Klachten Bureau de gehele maand augustus is gesloten.

Ik zal u mijn oordeel geven over de hierboven genoemde klachtelementen.

Feiten

Naar aanleiding van klachten betreffende de aanwezigheid van een voertuigwrak op de openbare weg, merk Citroen, type BX 16, kenteken XX-XX-XX is dit wrak in opdracht van de politie in het begin van de maand april 2000 door een autodemontagebedrijf opgehaald en vernietigd.

Uit intern onderzoek is mij het volgende gebleken:

In het begin van de maand december 1999 werd voor het eerst door straattoezichthouders werkzaam bij het Handhavingsteam Schilderswijk melding gemaakt van de auto van de heer M. De auto bleek zwaar verwaarloosd, had 4 lekke banden en zat geheel onder de vogelpoep. Tevens bleek bedoeld voertuig niet meer APK gekeurd en niet verzekerd tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid. Het wrak werd voorzien van een opvallend fel gekleurde sticker met de tekst dat het een en ander strafbaar is ingevolge artikel 21 van de Afvalstoffenverordening 1995 en dat de auto binnen 14 dagen moet worden verwijderd. Tevens werd aan uw cliënt, de heer M. een brief gestuurd waarin hem alles nog een keer werd uitgelegd en waarin hem de mogelijkheid werd geboden vrijwillig afstand van het wrak te doen. Op deze brief werd door de heer M. niet gereageerd.

In verband met oud & nieuw 1999/2000 is er rond 28 december 1999 door de politie opdracht aan een autodemontagebedrijf gegeven om het wrak te vernietigen, nadat dit door personeel van het Handhavingsteam Schilderswijk was gefotografeerd. Door onbekende redenen is dit toen niet gebeurd.

In de maanden januari en februari 2000 is het wrak wederom gestickerd en werd wederom een brief gestuurd naar de heer M. Door de heer M. werd hier wederom niet op gereageerd.

Op 10 maart 2000 werden aan de heer M. per post twee bekeuringen gezonden betreffende de Algemene Periodieke Keuring (APK) en de Wettelijke Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) (vervaldata APK was 04 juni 1998 en die van de WAM was 14 januari 1998).

Hierop is door de heer M. niet gereageerd.

In de periode 24 maart 2000 t/m 4 april 2000 heeft de politie de woning van de heer M. tweemaal bezocht. Beide keren bleek hij niet thuis.

De laatste keer werd door de politie een fel gekleurde wrakkensticker in de brievenbus van de heer M. gedaan met het verzoek om te reageren.

De heer M. heeft dit niet gedaan.

Inmiddels bleken de ruiten van het wrak met bakstenen te zijn ingegooid, de sloten geforceerd en het interieur vernield.

Vervolgens is door de politie opdracht gegeven aan een autodemontagebedrijf om het wrak af te voeren en te vernietigen hetgeen op 5 april 2000 geschiedde.

Overwegingen en oordeel

Op grond van het bovenstaande kom ik, aan de hand van bovengenoemde klachtelementen, tot het volgende oordeel:

Ad 1. en 2. De auto van de heer M. is in het kader van de Afvalstoffenverordening 1995 verwijderd en vernietigd en niet terzake een verkeersovertreding. De eventuele toezegging van een politieambtenaar is derhalve niet relevant. Uw cliënt is middels stickers en brieven meermalen gewaarschuwd en benaderd. Hij heeft nooit iets van zich laten horen. Ik acht de klacht op dit aspect ongegrond.

Ad 3. Er zijn door de politie meerdere pogingen gedaan om in contact te treden met uw cliënt, de heer M. Ook is zijn woning twee keer bezocht. De heer M. heeft nimmer gereageerd.

Ik acht de klacht op dit aspect ongegrond…"

5. Verzoeker maakte op 23 oktober 2000 door tussenkomst van een advocate tegen deze afdoening als volgt bezwaar bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden:

"…M. wonende te 's-Gravenhage, te dezer zake woonplaats kiezende te 's-Gravenhage aan de (...)-straat, ten kantore van advocaat en procureur (...), die hem daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd dit bezwaarschrift houdende de gronden ondertekent en indient;

dat namens klager het Justitieel Klachten Bureau bij brief van 18 mei 2000 klacht heeft gedaan bij de korpschef van de politie Haaglanden, de heer W. over het optreden van de politiemensen van bureau van politie aan de Heemstraat met betrekking tot de auto van klager, merk Citroen, type BX 16, kenteken XX-XX-XX, die op de openbare weg stond en in opdracht van de politie is weggesleept (…);

dat zonder enige vorm van hoor en wederhoor de klacht van klager, welke is samengevat tot drie punten, bij brief van 12 september 2000 op alle punten ongegrond is verklaard (…);

dat klager zich met voornoemde beslissing geenszins kan verenigen en daarvan hierbij in bezwaar komt;

dat naar de mening van klager de navolgende feiten en omstandigheden bezwaar rechtvaardigen:

Feiten en omstandigheden

Klager lijdt al enige jaren aan vrij ernstige gediagnosticeerde rugklachten, waardoor hij ernstig beperkt is in zijn bewegingsvrijheid. De klachten zijn van dien aard dat hij al sedert januari 1998 niet meer in staat was om zijn auto (Citroen, type BX 16, kenteken XX-XX-XX), zonder de nodige aanpassingen te besturen. De auto stond derhalve al vanaf januari 1998 stil. Klager was bezig om via de Sociale Dienst de nodige aanpassingen te kunnen realiseren. Zijn auto stond aldus tot 16 augustus 1999 geparkeerd op de Y-straat te Den Haag.

Rond die periode werd de Y-straat opengebroken en kwam er een verbod om aldaar te parkeren. Aangezien klager zelf niet in staat was om de auto te besturen, werd deze door de politie van bureau Heemstraat, in overleg met klager, op 16 augustus 1999 versleept naar de Z-straat. Tevens kreeg klager op die datum een parkeerboete.

Klager wist tot begin april 2000 niet beter dan dat de auto nog steeds aan de Z-straat geparkeerd stond. Op 11 april 2000 werd aan klager door de Belastingdienst een proces-verbaal van inbeslagname betekend, waarin werd vermeld dat zijn auto in beslag is genomen in verband met openstaande vorderingen. Dit bleek echter slechts een papierenbeslag te betreffen. Eerst toen ontdekte klager dat zijn auto niet meer geparkeerd stond aan de Z-straat. Uiteindelijk bleek dat de auto in opdracht van de politie was weggesleept en inmiddels ook vernietigd was.

Het bestreden oordeel

De chef district Den Haag/Centrum (plv). Mr. B., heeft de klacht van klager ongegrond verklaard onder de overweging dat klager middels stickers en brieven meermalen gewaarschuwd en benaderd is en hij nooit iets van zich heeft laten horen. Dat er door de politie meerdere pogingen gedaan zijn om in contact te treden met klager en zijn woning zelfs twee keer bezocht is en hij nimmer heeft gereageerd.

Klager merkt op dat zelfs bij de behandeling van zijn klacht er nog steeds ernstige gebreken kleven aan de communicatieve vaardigheden aan de kant van de politie, zoals verwoord als een van zijn klachten over de politie.

Klager doelt hier op het feit dat er een intern onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van zijn klacht, doch dat voor de afhandeling van de klacht de onderzoeker kennelijk geen contact heeft gehad met de politiemensen van bureau Heemstraat. Als dit wel het geval zou zijn geweest dan had er waarschijnlijk onderlinge coördinatie van de gang van zaken geweest en had de onderzoeker ook geweten dat naar aanleiding van een schrijven van de advocaat van klager d.d. 19 juli 2000 (…; zie hiervoor onder 3.1.; N.o.), hoofdagent L. van het Handhavingsteam Schilderswijk op 20 juli 2000 klager hoogst persoonlijk heeft bezocht in verband met de vernietiging van de auto.

Het is voor klager dan ook niet te volgen waarom er door de onderzoeker voorbij is gegaan aan het principe van hoor en wederhoor. Hiervoor wordt door de onderzoeker als reden opgegeven dat het Justitieel Klachten Bureau de gehele maand augustus gesloten is geweest. Dit neemt niet weg dat klager wel te bereiken was, het bewijs hiervoor is dat hoofdagent L. op 20 juli 2000 een bezoek heeft gebracht aan klager. Klager is zelfs na het bezoek nog eens telefonisch benaderd. Bovendien heeft de advocaat van klager op 2 augustus 2000 een fax gekregen in antwoord op haar brief van 19 juli 2000, dit keer van de inspecteur van politie, de heer V., van bureau Heemstraat (…; zie hiervoor onder 3.2.; N.o.).

Uit het interne onderzoek zou zijn gebleken dat in het begin van de maand december 1999 voor het eerst door straattoezichthouders werkzaam bij het Handhavingsteam Schilderswijk melding is gemaakt van de auto van klager. De auto zou zwaar verwaarloosd zijn; het zou vier lekke banden hebben en geheel onder de vogelpoep hebben gezeten. De auto was niet meer APK gekeurd en niet verzekerd. Het wrak werd toen voorzien van een opvallend fel gekleurde sticker, kort gezegd de zogenaamde wrakkensticker, met de melding dat de auto binnen 14 dagen moet worden verwijderd. Tevens zou aan klager een brief zijn gestuurd waarin hem de mogelijkheid zou zijn aangeboden vrijwillig afstand te doen van het wrak.

Volgens de onderzoeker is rond 28 december 1999 door de politie aan een automontagebedrijf opdracht gegeven om het wrak te vernietigen, nadat dit door personeel van het Handhavingsteam Schilderswijk was gefotografeerd. Door onbekende reden zou de vernietiging toen niet hebben plaatsgevonden.

Verder zou de auto in de maanden januari en februari 2000 wederom zijn gestickerd en zou klager per brief hiervan op de hoogte zijn gesteld. Tenslotte zou de woning van klager in de periode 24 maart 2000 tot en met 4 april 2000 door de politie tot tweemaal toe zijn bezocht. De laatste keer zou er door de brievenbus een fel gekleurde wrakkensticker in de brievenbus van klager zijn gedaan met het verzoek om te reageren.

Klager betwist ten zeerste dat hij in december 1999 dan wel op enig andere datum een brief met dergelijke inhoud heeft ontvangen van de politie. Het komt klager in deze dan ook vreemd voor dat er telkens geen precieze datum van de brieven dan wel de bezoeken wordt vermeld door de onderzoeker. Met dergelijke acties van de politie mag de burger toch verwachten dat er afschriften van deze brieven worden bewaard. Er zouden op zijn minst mutaties moeten zijn geregistreerd van de door de politie verrichtte handelingen in een bepaalde zaak, al was het maar om intern te kunnen verantwoorden wat voor acties er zoal in een bepaalde wijk worden verricht.

Met betrekking tot het vermeende stickeren merkt klager op dat aangezien hij de auto niet kon besturen, hij niet elke dag naar de auto is gelopen om te zien hoe de auto erbij stond. Het kan zijn dat, zo de auto al is gestickerd door de politie, deze door kinderen er afgehaald zijn. Volgens hoofdagent L. zou dit wel vaker gebeuren.

Klager betwist overigens dat de auto zodanig verwaarloosd was dat het bestempeld diende te worden als wrak in de zin van artikel 21 van de Afvalstoffenverordening 1995. Klager is begin april 2000 met behulp van vrienden langs zijn auto gereden. Er was totaal geen sprake van lekke banden. De auto betrof een Citroen BX, een hydrapneumatisch geveerde auto, die er om bekend staan om bij langdurige stilstand door de "vering te zakken"; een eigenschap van de auto die zich bij starten van de auto binnen enkele seconden ongedaan wordt gemaakt. De enige "mankementen" die uiterlijk aan de auto waarneembaar waren, betroffen een gesloopte linkerzijspiegel en dofheid van de lak vanwege stof en duivenpoep.

Ten overvloede merkt klager op dat aangezien hij in de door de politie bedoelde periode niet afwezig is geweest, het ongehoord is dat hij niet zou reageren op liefst drie aanmaningen met dreiging van vernietiging van zijn auto.

Klager is dan ook van mening dat de politie ten onrechte opdracht heeft gegeven tot vernietiging van zijn auto, waardoor klager thans schade lijdt ten bedrage van de waarde van zijn auto in casu ƒ 3.000. Klager zal dan ook in een afzonderlijke procedure een schadeclaim indienen.

Gelet op al het vorenstaande is klager dan ook van mening dat zijn klacht ten onrechte ongegrond is verklaard. Klager stelt zich op het standpunt dat de onderzoeker van zijn klacht op grond van een dergelijk eenzijdig en bovendien onvolledig intern onderzoek niet tot het oordeel kan en mag komen dat de klacht van klager ongegrond is…"

6.1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zond verzoeker op 29 januari 2001 de volgende reactie op zijn bezwaarschrift:

"…In antwoord op uw brief van 23 oktober 2000 waarin u bezwaar aantekende tegen de afdoening van uw klacht over politieoptreden, door de chef van het district Den Haag Centrum, bericht ik u het volgende.

De Onafhankelijke Commissie voor de Politieklachten van de regio Haaglanden heeft mij in deze kwestie geadviseerd.

Mijn oordeel over de gegrondheid van uw bezwaarschrift komt overeen met het advies van de commissie en luidt:

"Ik verklaar het bezwaar ongegrond voor wat betreft, het feit dat de afhandeling van de klacht heeft plaatsgevonden zonder enige vorm van hoor en wederhoor.

Ik verklaar de klacht verder ongegrond voor wat betreft de overige punten."

Voor de motivering van mijn oordeel verwijs ik u naar een hierbij gevoegd afschrift van het advies van de klachtencommissie..."

6.2. Het advies van de klachtencommissie, gedateerd 29 januari 2001, waarnaar de korpsbeheerder in zijn brief verwees, luidt als volgt:

"…De Onafhankelijke Commissie voor de Politieklachten van de regio Haaglanden heeft kennis genomen van:

1. de brief d.d. 18 mei 2000 van het Justitieel Klachten Bureau, namens klager.

In de brief klaagt de klager over het ten onrechte wegslepen van zijn auto, alsmede het gebrek aan communicatieve vaardigheden aan de zijde van de politie;

2. het rapport van onderzoek naar de klacht van de politie Haaglanden d.d. 26 juni 2000;

3. het rapport d.d. 20 juli 2000 van L., de hoofdagent van politie Haaglanden;

4. de registratie uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie Haaglanden d.d. 20 juli 2000;

5. een afschrift van de brief, d.d. 20 juli 2000, van L., de hoofdagent van politie Haaglanden, gericht aan klager, aangaande voertuigwrak (betreft een afschrift uit het computerbestand van de eerder, aan klager, verzonden brief);

6. de afdoeningbrief van 12 september 2000 van mr. B., plv. chef van het district Den Haag Centrum van de politie Haaglanden, gericht aan de klager, waarin hij, namens de korpsbeheerder, zijn oordeel geeft over de gegrondheid van de klacht;

7. het bezwaarschrift d.d. 23 oktober 2000 van mr. E. van Nolet advocaten & procureurs, namens klager, tegen de afdoeningbrief van mr. B. plv. chef van het district Den Haag Centrum van de politie Haaglanden, gericht aan de korpsbeheerder van regiokorps Haaglanden;

8. de brief d.d. 3 november 2000, van mr. E. van Nolet advocaten & procureurs, namens klager, gericht aan de regiopolitie Haaglanden;

9. de, op verzoek van de commissie, opgemaakte nadere rapportage d.d. 5 januari 2001.

De Commissie komt na beraadslaging tot de volgende overwegingen, conclusies en advies.

De klacht in eerste aanleg

De commissie stelt vast dat de klacht betrekking had op het, volgens klager, ten onrechte wegslepen van zijn auto, alsmede het gebrek aan communicatieve vaardigheden aan de zijde van de politie. Voorts wil klager weten waar zijn auto zich nu bevindt en wat er met de auto is gebeurd.

De commissie stelt voorts vast dat de behandelend ambtenaar in zijn rapport van onderzoek naar de klacht van de politie Haaglanden d.d. 26 juni 2000, de verschillende onderdelen van de klacht niet geheel conform die klacht in het rapport van onderzoek heeft overgenomen.

Voorts stelt de commissie vast dat de afdoeningbrief d.d. 12 september 2000 van de plv. chef van het district Den Haag Centrum van de politie Haaglanden, gericht aan de klager, de onderdelen van die klacht weer anders omschrijft.

De plv. districtschef van het district Den Haag Centrum van de politie Haaglanden, acht de klacht ongegrond.

Verzoek tot nadere rapportage

De commissie concludeert dat, de hiervoor onder -klacht in eerste aanleg- genoemde wijze waarop de klacht is afgehandeld tot verwarring kan leiden bij klager en derden.

Zij stelt vast dat, ondanks de hiervoor reeds vastgestelde gebrekkige formulering van de klacht in de eerder genoemde afdoeningbrief, op de twee laatste onderdelen van de klacht van klager voldoende is ingegaan.

De commissie concludeert voorts dat op eerste onderdeel van de klacht, betrekking hebbend op de - toezegging van de hoofdagent van politie - niet is ingegaan.

De commissie stelt vast dat, in eerste aanleg geen hoor en wederhoor is toegepast. De klager is niet in de gelegenheid gesteld om een verklaring af te leggen. Zij is van oordeel dat juist door het opnemen van een verklaring van klager er mogelijk meer duidelijkheid geschapen kan worden over de, volgens klager, door de hoofdagent van politie betreffende gedane toezegging.

De commissie heeft in dat verband om een nadere rapportage verzocht, welke bij schrijven van 5 januari 2001 door de behandelend ambtenaar aan de commissie is verstrekt.

Bezwaarschrift

De commissie stelt vast dat onder het aanvoeren van argumenten klager zich niet kan verenigen met het oordeel van de onderdeelchef.

Terwijl er voorts ook geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

Klager verzoekt derhalve de korpsbeheerder om diens oordeel.

Ten aanzien van de bezwaren

1. Voor wat betreft het feit dat de afhandeling van de klacht heeft plaatsgevonden zonder enige vorm van hoor en wederhoor.

De commissie merkt op dat mr. B. plv. chef van het district Den Haag Centrum van de politie Haaglanden, d.d. 12 september jl. namens de korpsbeheerder een afdoeningbrief richt aan klager waarin hij stelt dat er summier weergegeven, in het kader van hoor en wederhoor geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en de behandelend ambtenaar daar het Justitieel Klachten Bureau de gehele maand augustus gesloten was.

De commissie stelt vast dat uit het klachtdossier en uit de onderliggende bescheiden van het bezwaarschrift blijkt dat er op respectievelijk 19 juli 2000 van de zijde van de huidige raadsman en vervolgens daarop van de zijde van de behandelend ambtenaar op 2 augustus 2000 is gecorrespondeerd. De commissie merkt op dat daaruit juist geconstateerd moet worden dat het Justitieel Klachten Bureau toen al niet meer de instantie was die de klager vertegenwoordigde. Een uitnodiging voor een gesprek, had derhalve kunnen plaatsvinden door eventueel tussenkomst van die raadsman.

De commissie stelt vast dat, in eerste aanleg geen hoor en wederhoor is toegepast. De klager is niet in de gelegenheid gesteld om een verklaring af te leggen.

Uit die rapportage d.d. 5 januari 2001 blijkt dat, de behandelend ambtenaar een uitnodiging heeft doen uitgaan aan de klager om een afspraak te maken met die behandelend ambtenaar. Hiermee werd getracht te voldoen aan het vereiste - van hoor en wederhoor -. Klager heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een gesprek.

2. Voor wat betreft het feit dat de klacht, bij brief van 12 september op alle punten ongegrond is verklaard.

A. Voor wat betreft de toezegging van de hoofdagent dat de auto niet zou worden weggesleept.

De commissie stelt vast dat de klager zowel in zijn, in eerste aanleg ingediende klacht als in het namens hem, door zijn raadsman ingediende bezwaarschrift, als ook na de benadering van de klager door de behandelend ambtenaar d.d. 5 januari 2001 niet de naam van de betreffende hoofdagent van politie heeft genoemd.

B. Voor wat betreft het feit dat het wegslepen van de auto onterecht zou zijn omdat klager in de directe nabijheid woonde en klager niet is gewaarschuwd.

De commissie merkt op dat in casu artikel 10.17 van de Wet milieubeheer van toepassing is, alsmede de daarop gebaseerde Afvalstoffenverordening 1998. In casu is door de betrokken politieambtenaar met name artikel 21 van die verordening te laste gelegd. In dat artikel is vermeld dat het niet is toegestaan om, summier weergegeven, voertuigwrakken op de weg aanwezig te hebben.

De commissie verwijst naar:

- het rapport van onderzoek naar de klacht van de politie Haaglanden d.d. 26 juni 2000;

- het rapport d.d. 20 juli 2000 van L., de hoofdagent van politie Haaglanden;

- en de registratie uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie Haaglanden d.d. 20 juli.

Zij stelt vast dat klager al in de maand december van 1999 door middel van een brief is verzocht de auto binnen zeven dagen te verwijderen, mede om strafvervolging te voorkomen. Volgens de betrokken politieambtenaar heeft klager hier niet op gereageerd en is daarna de auto van klager diverse malen voorzien van een zogenaamde 'wrakkensticker'. Ook is aan het adres van klager in de periode van 24 maart 2000 tot en met 04 april 2000 tweemaal een bezoek gebracht, doch is klager niet aangetroffen. Hierop heeft de betrokken politieambtenaar bij het tweede bezoek een zogenaamde 'ingevulde wrakkensticker' bij klager in de brievenbus achtergelaten met het verzoek om te reageren.

De commissie is van oordeel dat voldoende gebleken is dat de betrokken politieambtenaren klager meer dan eens in de gelegenheid hebben gesteld zijn auto weg te halen, dan wel actie te ondernemen. De commissie stelt vast dat klager derhalve is gewaarschuwd. Zij acht, het wegslepen, vanuit die redenatie dan ook terecht. De commissie acht de klacht op dit punt ongegrond.

C. Voor wat betreft het gebrek aan communicatieve vaardigheden aan de zijde van de politie.

De commissie verwijst hierbij naar het voorgaande onder paragraaf 2. onder B., alsmede naar de nadere rapportage d.d. 5 januari 2001. Hieruit blijkt dat er verschillende malen getracht is contact op te nemen met klager. De commissie acht de klacht op dit punt ongegrond.

Advies

De commissie stelt vast dat klager in de procedure in tweede aanleg, naar aanleiding van en in verband met de door de commissie gevraagde nadere rapportage, in het kader van hoor en wederhoor in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt ter zake weer te geven. In de procedure in eerste aanleg echter heeft de afhandeling van de klacht plaatsgevonden zonder enige vorm van verhoor en wederhoor.

In zoverre acht de commissie het door klager terzake gemaakte bezwaar tegen de beslissing in eerste aanleg gegrond.

De commissie ziet hierin echter, gezien het feit dat klager in het kader van hoor en wederhoor in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen, doch heeft aangegeven daar uitdrukkelijk geen gebruik van te willen maken, geen aanleiding de korpsbeheerder te adviseren de klacht gegrond te verklaren.

De commissie adviseert het bezwaar ongegrond te verklaren voor wat betreft:

- het feit dat de afhandeling van de klacht heeft plaatsgevonden zonder enige vorm van hoor en wederhoor;

Voorts acht de commissie de onderhavige klacht ongegrond voor wat betreft:

A. de toezegging van de hoofdagent dat de auto niet zou worden weggesleept

B. het feit dat het wegslepen van de auto onterecht zou zijn omdat klager in de directe nabijheid woonde en klager niet is gewaarschuwd;

C. het gebrek aan communicatieve vaardigheden aan de zijde van de politie.

De commissie wijst klager op het feit dat zij zich niet kan uitspreken over de vaststelling en toekenning van een schadevergoeding. Zij verwijst klager naar de afdeling Schade en Verzekeringen van de regiopolitie Haaglanden..."

7. Op 27 september 2001 wendde verzoeker zich met zijn klacht tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers lezing staat samengevat weergegeven onder Klacht en is hierboven toegelicht onder A. feiten onder 5.

2.1. In zijn klachtbrief aan de Nationale ombudsman bracht verzoeker(s advocate) onder meer het volgende naar voren:

"Verzoeker heeft zich in zijn klaagschrift (zie hiervoor onder A. feiten, onder 2.1.; N.o.) onder meer beklaagd over het gebrek aan communicatieve vaardigheden van de Politie Haaglanden en dan met name over het gebrek aan het beginsel van hoor en wederhoor. In zijn bezwaarschrift (zie hiervoor onder A. feiten onder 5; N.o.) heeft hij dit nog eens herhaald. Ten aanzien van dit punt stelt de Commissie vast dat in eerste aanleg inderdaad geen hoor en wederhoor is toegepast. In de bezwaarfase zou blijkens een rapportage d.d. 5 januari 2001, welke nimmer door verzoeker noch zijn gemachtigde is ontvangen, getracht zijn te voldoen aan het vereiste - van hoor en wederhoor - en dat verzoeker heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een gesprek. Hetgeen volstrekt niet in overeenstemming is met wat er op 5 januari 2001 is voorgevallen.

Verzoeker is op 5 januari 2001 wederom zonder enige aankondiging, in verband met de kwestie rondom zijn auto, overvallen door de Politie Haaglanden. Ter illustratie van de wijze waarop kennelijk de Politie Haaglanden omgaat met verzoeken van de Commissie en het beginsel van hoor en wederhoor wordt hierbij overlegd de brief van verzoeker aan zijn raadsvrouwe d.d. 5 januari 2001 (…; zie hierna onder 2.2.; N.o.). Hieruit moge blijken dat verzoeker geenszins heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een gesprek. Verzoeker voelde zich overvallen en verwees naar zijn advocaat mr E., die daarna niet is benaderd door de heer V.

De overige bezwaren van verzoeker worden door de Commissie niet of nauwelijks besproken, laat staan weersproken. De Commissie gaat uit van feiten zoals die zijn weergegeven in het zogenaamde interne onderzoek van Mr. B. d.d. 12 september 2000 (…; zie hiervoor onder A. feiten onder 4; N.o.), welk onderzoek nu juist in het bezwaarschrift wordt bestreden. In het bezwaarschrift betwist verzoeker dat hij in december 1999 dan wel op enige ander datum brieven heeft ontvangen van de politie dan wel bezoeken heeft gehad van de Politie Haaglanden inzake het wegslepen van zijn auto.

Verzoeker is in die periode niet afwezig geweest en vraagt zich af waarom er wel telkens over brieven van de Politie Haaglanden wordt gesproken, terwijl er nimmer afschriften van deze brieven zijn getoond dan wel data van deze brieven worden gegeven.

Tenslotte betwist verzoeker in het bezwaarschrift dat zijn auto zodanig verwaarloosd was dat het bestempeld diende te worden als wrak in de zin van artikel 21 van de Afvalstoffenverordening 1995. De Commissie gaat in haar advies hier helemaal niet op in. Volgens eerder genoemde interne onderzoek zou op 28 december 1999 door de politie aan een automontagebedrijf opdracht zijn gegeven om "het wrak" te vernietigen, nadat dit door personeel van het Handhavingsteam Schilderswijk was gefotografeerd. Door onbekende reden zou de vernietiging toen niet hebben plaatsgevonden. Nu verzoeker betwist dat zijn auto een wrak was, had het op de weg gelegen van de Commissie om op dit punt een onderzoek te doen naar de foto's die op 28 december 1999 van de auto zijn gemaakt.

Samenvattend komt het er op neer dat het advies van de Commissie - namelijk dat de bezwaren van verzoeker ongegrond zijn - niet gedragen wordt door de feitelijke gang van zaken en niet stoelt op een gedegen onderzoek naar de feiten."

2.2. De brief van verzoeker aan zijn (toenmalige) raadsvrouwe van 5 januari 2001, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen, luidt als volgt:

"…Hedenmorgen werd mijn broer, die momenteel bij mij logeert, uiterst luidruchtig en met veel kabaal gewekt doordat er herhaaldelijk op de bel gedrukt werd, op de ramen geklopt en geschreeuwd werd of er niet opgeschoten kon worden met opendoen. Mijn broer moest zich eerst nog aankleden. Reeds eerder bracht ik u op de hoogte van dergelijke "Aufmachen-Nazi-praktijken" door medewerkers van bureau De Heemstraat van het politiekorps Haaglanden.

Voor de deur stond een politieauto half op de stoep en half op het fietspad geparkeerd, en er stonden twee geüniformeerde politieagenten aan te bellen, te kloppen en te schreeuwen.

Na het opendoen werd aan mijn broer gevraagd of de heer M. thuis was en of mijn broer dat was. Toen mijn broer antwoordde dat zowel hij als zijn broer (ondergetekende) M. heetten, werd hem direct medegedeeld dat het om de auto ging, en dat ik hen daarover direct terug moest bellen. Gelijktijdig werd mijn broer een briefje in de handen gedrukt met het telefoonnummer van een van de desbetreffende agenten er op (zie bijlagen en let hierbij vooral op het gerecyclede papiertje dat eerst voor een verklaring van een verbalisant heeft gediend). (zie hierna, onder 2.3.; N.o.) Het omkaderde stuk tekst is een toevoeging in mijn handschrift.

Nadat mijn broer mij had gewekt en het briefje had overhandigd, heb ik in eerste instantie getracht u bij Nolet Advocaten te bereiken. Helaas was u niet aanwezig.

Daar ik zelf mijn nieuwsgierigheid niet langer kon bedwingen, heb ik zelf de telefoon maar ter hand genomen en heb het opgegeven nummer ingetoetst. Na mijn naam en adres bekend te hebben gemaakt, werd de heer V. aan het toestel geroepen. De heer V. verzocht mij om de naam van de agent die eerder telefonisch contact met mij had opgenomen teneinde van mij te vernemen wat de bedoeling was met de auto. Daar ik deze naam niet direct kan herroepen, doch alleen kan zeggen dat het een soort Scheveningse naam zoals (...) kon ik hier wederom geen duidelijk antwoord op geven.

Bij navraag mijnerzijds naar de nogal agressieve benadering van vanmorgen, verklaarde de heer V. dat dit in mijn eigen belang was. Toen ik verklaarde dat alle gewenste gegevens omtrent deze zaak via u verkrijgbaar zijn, en ik een dergelijke benadering niet op prijs stelde, antwoordde de heer V.: "Dat betekent dus dat u geen gebruik wilt maken van het principe van hoor en wederhoor". Hierop antwoordde ik dat dit principe in een eerder stadium van het onderzoek had moeten plaatsvinden, in plaats van op de dag die door de commissie die dit voorval onderzoekt als ultimatum had gesteld om u te berichten over de voortgang van deze kwestie. De heer V. verklaarde hierop dat de commissie pas op 9 januari a.s. zal vergaderen, en dat hij juist daarom nu de informatie behoefde. Wederom verwees ik hem naar mevrouw mr. E. van Nolet advocaten. Hier leek hij niet zo veel voor te voelen.

Dit is wederom een sterk staaltje van de wijze van optreden van de agenten van bureau De Heemstraat van het politiekorps Haaglanden. Het illustreert alleen maar mijn eerder aan u genoemde bezwaren…"

2.3. Het in de brief van verzoeker aan zijn (toenmalige) raadsvrouwe van 5 januari 2001 genoemde briefje dat de politie op 5 januari 2001 aan zijn broer had gegeven, was in afschrift bij deze brief gevoegd. Het is een kladbriefje, met daarop (handgeschreven) de naam en het adres van verzoeker, alsmede het telefoonnummer van de politie.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. In de brief die op 18 december 2001 bij de opening van het onderzoek naar de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden werd gestuurd, stelde de Nationale ombudsman hem de volgende vragen:

1a. Hoe en wanneer werd uw regiokorps voor het eerst geconfronteerd met de auto van verzoeker?

1b. Kunt u nauwkeurig, met opgave van data, aangeven welke handelingen de politie daarna heeft verricht met betrekking tot het voertuig en met betrekking tot verzoeker?

2a. Hoe luidt de te volgen procedure bij het aantreffen van een voertuig dat mogelijk als wrak kan worden aangemerkt?

2b. Is die procedure in dit geval gevolgd? Zo nee, op welke punten en om welke reden is in dit geval afgeweken van de standaardprocedure?

3. Is het juist dat verzoekers auto op of rond 16 augustus 1999 door de politie vanaf de Y-straat naar de Z-straat is verplaatst? Zo ja, heeft daarbij overleg met verzoeker plaatsgevonden?

4. Is het juist dat in het kader van de regionale klachtenprocedure geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden? Om welke reden is daarvan afgezien?"

2.1. De korpsbeheerder reageerde op 5 maart 2002 als volgt:

"…In antwoord op uw brief d.d. 18 december 2001 inzake de klacht van dhr. M. te Den Haag bericht ik u het volgende.

In de beantwoording van uw brief is vertraging opgetreden. Ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan.

Een soortgelijk geformuleerde klacht werd in eerste aanleg d.d. 3 augustus 2000 (bedoeld is 12 september 2000, zie onder A. feiten onder 4; N.o.) door de chef van het district Den Haag-Centrum afgedaan en ongegrond verklaard.

Op 23 oktober 2000 heeft dhr. M. mij verzocht om een oordeel te geven over die klacht. Hierop heb ik de klachtencommissie van de regio Haaglanden gevraagd mij hierin te adviseren.

De commissie heeft hierop nader onderzoek laten instellen, waarna zij mij heeft geadviseerd.

Haar advies d.d. 29 januari 2001 heb ik overgenomen. Ik heb de klachtelementen toen ongegrond verklaard.

Nadien zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die nopen tot herziening van het oordeel over de klacht. Voorts kan ik mij vinden in de brief d.d. 27 februari 2002 van de chef van het bureau De Heemstraat van het korps Haaglanden. Ik acht ook de huidige klachtelementen niet gegrond.

Een afschrift van de brief van de bureauchef, alsmede van overige stukken die betrekking hebben op de klacht, zijn hierbij gevoegd..."

2.2. De brief van de bureauchef van 27 februari 2002, waarnaar de korpsbeheerder verwees, luidt als volgt:

"…Naar aanleiding van bovenvermelde klacht, waartegen door klager later in beroep is gegaan bij de Nationale Ombudsman onder nummer (…), bericht ik u het volgende.

In eerste aanleg is er door personeel van mijn bureau een onderzoek naar de klacht van de heer M. gedaan. Hiervan is een rapportage opgemaakt onder nummer (…).

Ik zal in dit schrijven ingaan op een aantal punten die klager bij de Nationale Ombudsman opnieuw heeft ingebracht. Mocht het standpunt gelijk zijn aan bovengenoemde rapportage dan verwijs ik naar de inhoud daarvan.

Puntsgewijze afhandeling:

1. De heer M. klaagt erover dat zijn voertuig als wrak is aangemerkt en dit voertuig om die reden uiteindelijk is vernietigd.

2. De heer M. klaagt erover dat hij niet voldoende duidelijk is gewaarschuwd dat de auto zou worden vernietigd.

3. De heer M. klaagt erover dat de korpsbeheerder de klacht onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld. Dit omdat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

4. De heer M. klaagt dat de klacht ongegrond is verklaard op grond van een advies van de regionale klachtencommissie waarin niet is ingegaan op zijn argumenten en welk advies is gebaseerd op de afdoeningbrief waarmee de klacht in eerste aanleg werd afgedaan.

Daarnaast heeft de Nationale Ombudsman nog een aantal aanvullende vragen gesteld:

1. Hoe en wanneer werd de politie Haaglanden voor het eerst geconfronteerd met de auto van de heer M.?

2. Kan de politie nauwkeurig opgeven welke handelingen zij heeft verricht in deze zaak?

3. Zijn delen van de klacht gegrond verklaard?

Beantwoording punten:

Ad 1. De politie Haaglanden trof de auto aan zwaar verwaarloosd. De auto had vier (4) lekke banden en zat geheel onder de vogelpoep. Tevens bleek het voertuig niet APK gekeurd en niet verzekerd. De auto zag er derhalve als wrak uit.

Volgens artikel 10.17 Wet Milieubeheer is het geen wrak: Onder een wrak wordt verstaan een motorrijtuig op meer dan twee wielen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud, in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert en die niet is voorzien van een kenteken als bedoeld in de Wegenverkeerswet. Een en ander is uitgewerkt in het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken (Stb. 1993. 571). Er zat wel een kenteken (XX-XX-XX) op de auto.

Volgens de Afvalstoffenverordening en de Algemene Politieverordening zijn voertuigwrakken: voertuigen, niet zijn autowrakken in de zin van de wet Milieubeheer, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeren.

Overtreding van artikel 21 Afvalstoffenverordening:

Onverminderd het bepaalde in artikel 10.17 van de wet is het verboden voertuigen, die geen autowrakken zijn in de zin van de wet en die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats.

Derhalve is het voertuig terecht aangewezen als voertuigwrak. Vervolgens werd er via een aantal stappen (procedure auto- en voertuigwrakken politie Haaglanden; bureau De Heemstraat) gekomen tot vernietiging van het voertuig.

Ad 2. Tussen december 1999 en 4 april 2000 is diverse keren getracht met de heer M. contact te leggen. Zie klacht. Hij heeft nimmer gereageerd. Ook niet toen zijn auto verder was vernield (zie klacht). De politie heeft derhalve alles in het werk gesteld om in contact te komen met de heer M. Hij is dus niet gewaarschuwd omdat hij voor de politie in al die maanden niet bereikbaar was (lees met hen geen contact opnam na het op het huisadres ontvangen van diverse bezoeken, brieven en een sticker).

Ad 3. Er is nimmer hoor en wederhoor toegepast om de hierboven onder Ad 2 genoemde reden.

Ad 4. Met betrekking tot dit punt kan ik geen oordeel geven.

Beantwoording vragen:

Ad 1. Politie Haaglanden werd voor het eerst geconfronteerd met de auto van de heer M. begin december 1999. De exacte datum is niet terug te halen.

Ad 2. De politie kan nauwkeurig opgeven welke handelingen zij heeft verricht in deze zaak. Zie hiertoe de diverse rapportages welke bij het onderzoek naar de klacht zijn opgemaakt en daarbij gevoegd.

Ad 3. De klacht was in het geheel ongegrond bevonden…"

2.3. Bij de brief van de korpsbeheerder bevonden zich - voor zover voor de behandeling van deze klacht relevant - verder de navolgende stukken:

2.3.1. Een mutatieformulier van de regiopolitie Haaglanden van 16 augustus 1999.

Hieruit komt naar voren dat de auto van verzoeker (met als bijzonderheid de toevoeging: voertuigwrak) op die datum was verplaatst vanaf de Y-straat.

2.3.2. Een mutatieformulier van de regiopolitie Haaglanden van 10 maart 2000, met de volgende inhoud:

"…Tijdens de surveillance zagen wij in de Z-straat een Citroen BX, XX-XX-XX zwaar verwaarloosd geparkeerd staan. Bleek niet verzekerd en gekeurd te zijn. Tevens waren de banden lek. Voor de apk en verzekering geschreven. Gele doorslag naar de eigenaar gestuurd. Tevens voertuigwrak aangebracht. Mocht hij over twee weken nog niet weg zijn dan kan de auto afgevoerd worden…"

2.3.3. Een op 5 april 2000 gedateerd faxbericht van het Handhavingsteam (HHT) Schilderswijk aan het autodemontagebedrijf Pametex, inhoudende het volgende:

"…Zouden jullie zo vriendelijk willen zijn de volgende autowrakken te verwijderen, de genoemde wrakken zijn reeds langere tijd gestickerd.

Wrak 1: Rode Citroen, kenteken XX-XX-XX, locatie, Z-straat thv 99.

Wrak 2: (…).

Dit gaarne zo spoedig mogelijk ivm mogelijke baldadigheid, brandstichting etc…"

2.3.4. Een rapport van de regiopolitie Haaglanden, opgemaakt door inspecteur V. op 26 juni 2000, naar aanleiding van de namens verzoeker door het Justitieel Klachten Bureau ingediende klacht, met de volgende inhoud:

"…Uit de klacht van M. zijn 3 verschillende vragen te destilleren, te weten:

1: Is de auto van de heer M. weggesleept i.v.m. een parkeerovertreding?

2: Heeft de Belastingdienst de auto openbaar verkocht?

3: Is de auto op 10 maart weggesleept i.v.m. een andere reden.

HISTORIE:

In het begin van de maand december 1999 werd voor het eerst door straattoezichthouders werkzaam aan het Handhavingsteam Schilderswijk melding gemaakt van de auto van de heer M.

De auto bleek zwaar verwaarloosd, had 4 lekke banden en zat geheel onder de vogelpoep. Tevens bleek bedoeld voertuig niet APK gekeurd en verzekerd. De auto werd voorzien van een opvallend fel gekleurde sticker met de tekst dat het een en ander strafbaar is en dat de auto binnen 14 dagen moet worden verwijderd. Tevens werd aan de heer M. een brief gestuurd waarin hem alles nog een keer wordt uitgelegd en waarin hij de mogelijkheid wordt geboden afstand te doen. Op deze brief werd door de heer M. niet gereageerd. In verband met Oud&Nieuw is er rond 28 december 1999 aan een sloopbedrijf opdracht gegeven de auto te verwijderen, nadat deze door personeel van het Handhavingsteam Schilderswijk was gefotografeerd. Door onbekende redenen is de auto toen niet verwijderd en vernietigd.

In de maanden januari en februari 2000 is de auto wederom gestickerd en werd wederom een brief gestuurd naar de heer M. Door de heer M. werd hier wederom niet op gereageerd.

Op 10 maart 2000 werden aan de heer M. per post twee bekeuringen gezonden terzake APK en WAM. Hierop is door de heer M. niet gereageerd.

In de periode 24 maart 2000 t/m 4 april 2000 heeft de politie de woning van de heer M. twee maal bezocht. Hij bleek niet thuis.

De laatste keer werd door de politie een ingevulde wrakkensticker in de brievenbus van de heer M. gedaan met het verzoek om te reageren. Dit heeft de heer M. niet gedaan. Inmiddels bleken de ruiten van bedoeld voertuig met bakstenen ingegooid, de sloten geforceerd en het interieur vernield.

AD INFO

De vergoeding die de heer M. bij de Sociale Dienst heeft aangevraagd teneinde zijn auto te laten aanpassen is hem meermalen geweigerd. Door personeel van genoemde dienst is hem reeds twee jaar geleden aangeraden de auto weg te doen aangezien deze een te grote financiële aanslag op zijn portemonnee betekende. Hij heeft dit steeds geweigerd. Dit verklaart mogelijk de vervaldatum van de APK n.l. 04 juni 1998 alsmede de einddatum van de verzekering n.l. 14 januari 1998.

Ad 1: Bij onderzoek is mij gebleken dat de auto niet is weggesleept n.a.v. een parkeerovertreding.

Ad 2: De Belastingdienst had/heeft een vordering op de heer M. en was voornemens zijn auto openbaar te verkopen. Voordat het zover kwam was die auto al weg.

Ad 3: Op 10 maart 2000 omstreeks 08.22 uur zien twee geüniformeerde politieambtenaren de auto van de heer M. staan op de Z.-staat te 's-Gravenhage. Zij zien dat de auto vier lekke banden heeft en zwaar verwaarloosd is. Tevens constateren zij de hier boven genoemde overtredingen betreffende de APK en verzekering. Aan de heer M. werden per post twee “bekeuringen” gestuurd en tevens werd de auto van een opvallende zogenaamde wrakkensticker voorzien. Op deze sticker staat dat het ingevolge artikel 21 van de Afvalstoffenverordening verboden is:

Voertuigen die geen autowrak in de zin van de wet zijn en die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats.

De eigenaar, houder of gebruiker krijgt vervolgens 14 dagen de tijd het wrak te verwijderen. Is dit binnen de gestelde termijn niet gebeurd dan wordt tot verwijdering overgegaan, bestuursdwang worden toegepast cq proces-verbaal worden opgemaakt.

Dit werd schriftelijk aan de heer M. kenbaar gemaakt.

Op 10 maart 2000 werd door personeel van het Handhavingsteam Schilderswijk geconstateerd dat bedoeld voertuig nog steeds op de openbare weg aanwezig was. Vervolgens is bedoeld wrak gefotografeerd waarna het is afgevoerd naar een sloopbedrijf en vernietigd…"

2.3.5. Een mutatieformulier van de regiopolitie Haaglanden, opgemaakt door verbalisant L., gedateerd 20 juli 2000, met de volgende inhoud:

"…Memo

Naar aanleiding van klachten uit de wijk over een vermoedelijk autowrak in de maand december 1999, genoemde p.a. (personenauto; N.o.) gestickerd ivm de wrakkenprocedure.

Ingevolge art. 21 van de Afvalstoffenverordening is het verboden om een voertuig welk rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en welk in een verwaarloosde toestand verkeert op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig te hebben.

Genoemd voertuig had in de maand december al 4 lekke banden en was bedolven onder een dikke laag vogelpoep en straatvuil. Tevens bleek na controle bij de RDW dat genoemd voertuig sinds 1998 niet meer APK-gekeurd was en niet verzekerd.

Hierop is door mij rapporteur het voertuig opgenomen in de wrakkenprocedure, welke inhoudt dat de eigenaar, te weten dhr. M. aangeschreven wordt.

In deze brief wordt de eigenaar verzocht om de p.a. binnen 7 dagen te verwijderen.

Dhr. M. heeft daarop niet gereageerd.

Vervolgens is er vanuit het HHT gefaxed naar Pametex om de p.a. te laten wegslepen.

Dit ivm de versnelde wrakkenprocedure die geldt gedurende de Oud & Nieuw periode ivm brandstichting, baldadigheid etc, etc.

Door mij onbekende omstandigheden is de p.a. toen niet weggesleept

Dit bleek mij uit het feit dat toezichthouders opnieuw mutaties inleverden waarin kennis werd gegeven van genoemde p.a.

Tevens kwamen er op het HHT weer klachten binnen over genoemde p.a.

Hierop is door mij wederom actie ondernomen, waarbij de betrokken p.a. wederom gestickerd is en de eigenaar dhr. M. wederom een brief is gestuurd waarin hem werd verzocht om binnen 7 dagen contact op te nemen en dat indien dit niet gebeurde de p.a. zou worden weggesleept en vernietigd.

Wederom is hier door dhr. M. niet op gereageerd.

In de periode februari/maart was ik rapporteur met verlof, toen ik echter na mijn vakantie terug kwam bleek dat genoemde p.a. nog steeds in verwaarloosde toestand in de Z-straat stond.

Inmiddels was op 10 maart de p.a. ook bij personeel van bureau De Heemstraat onder de aandacht gekomen waarna dhr. M. twee bekeuringen wegens APK en WAM zijn toegezonden.

Een afschrift van deze mutatie werd naar het HHT gezonden.

Ook in deze mutatie stond dat het voertuig na twee weken kon worden afgevoerd.

Hierop heb ik rapporteur nog twee weken gewacht en in deze twee weken de p.a. nog twee keer gestickerd met een zogenaamde wrakkensticker.

Na de twee weken ben ik rapporteur twee keer aan de deur geweest bij dhr. M. waarbij ik een zogenaamde wrakkensticker bij dhr. M. in de brievenbus heb gedeponeerd.

Wederom werd hierop niet gereageerd.

Uiteindelijk is door het HHT op 05 april een fax gestuurd naar de Pametex waarin werd verzocht om de p.a. te verwijderen.

Uit mutaties van de straattoezichthouders bleek dat op deze datum de sloten van de p.a. al geforceerd waren en het interieur van de p.a. al gesloopt was. Tevens waren alle ruiten dmv bakstenen ingegooid.

De p.a. werd een publieke speelplaats en door omwonenden werd gedreigd dat de p.a. in brand zou worden gestoken…”

2.3.6. Een rapport van de regiopolitie Haaglanden, opgemaakt door verbalisant L. op 20 juli 2000 naar aanleiding van de namens verzoeker door het Justitieel Klachten Bureau ingediende klacht, met de volgende inhoud:

"…In het begin van de maand December 1999 werd er door straattoezichthouders werkzaam aan het Handhavingsteam Schilderwijk voor het eerst melding gemaakt, door middel van een mutatie, van een personenauto, merk Citroen, type BX 1.6. TRI S6, kleur rood en voorzien van het kenteken XX-XX-XX.

Deze personenauto zou in de Z-straat thv perceel 99 te 's-Gravenhage geparkeerd staan en zwaar verwaarloosd zijn, de personenauto zou o.a. helemaal onder de vogelpoep zitten en vier lekke banden hebben.

Na controle bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam bleek bij rapporteur dat genoemde personenauto sinds 04 juni 1998 niet meer Algemeen Periodiek gekeurd is, tevens bleek hieruit dat deze personenauto sinds 14 November 1998 niet meer tegen Wettelijke Aansprakelijkheid verzekerd is.

Ik rapporteur heb deze personenauto vervolgens opgenomen in de wrakkenprocedure door genoemde personenauto met een, opvallende oranje, wrakkensticker te stickeren.

(Op een zogenaamde wrakkensticker staat dat de eigenaar, houder en/of gebruiker zich schuldig maakt aan een strafbaar feit en dat hij zijn “voertuigwrak” ingevolge de Afvalstoffenverordening moet verwijderen binnen 14 dagen en dat als bedoeld wrak niet binnen de gestelde termijn is verwijderd tot verwijdering wordt overgegaan. Tevens staat het telefoonnummer van het Handhavingsteam op deze wrakkenstickers voor het geval er nog vragen zouden zijn.

Toen ik rapporteur de personenauto stickerde zag ik dat de auto in een zwaar verwaarloosde toestand verkeerde en dat de auto helemaal onder de vogelpoep en ander straatvuil zat, tevens zag ik dat de auto vier lekke banden had.

Ik rapporteur heb vervolgens een standaardbrief aan M. gestuurd waarin hij werd verzocht om dit voertuig binnen 7 dagen te verwijderen teneinde strafvervolging te voorkomen.

Tevens werd in deze brief gevraagd aan M. of deze binnen 8 dagen deze brief middels de bijgevoegde antwoordenveloppe terug wilde zenden.

Hierop is door M. in zijn geheel niet gereageerd.

In verband met Oud & Nieuw is genoemde personenauto in de versnelde wrakkenprocedure terecht gekomen en is er rond 28 december een brief naar de Pametex gefaxed met het verzoek om genoemde personenauto te verwijderen. Tevens is genoemde personenauto in deze periode door straattoezichthouders in opdracht van de teamchef gefotografeerd.

Echter in de maand januari 2000 zijn er door straattoezichthouders opnieuw verschillende mutaties ingeleverd waarin melding werd gedaan van genoemde personenauto.

Tevens kwamen er telefonisch diverse klachten van buurtbewoners over genoemde personenauto bij het Handhavingsteam binnen.

Mij rapporteur bleek na onderzoek dat genoemde personenauto door mij onbekende redenen niet was verwijderd.

Wederom is door mij rapporteur genoemde personenauto in de maand januari en februari diverse malen gestickerd met een wrakkensticker.

Tevens is door mij rapporteur in de maand februari wederom een standaard brief aan M. gestuurd met dezelfde inhoud.

Zowel op het stickeren als op de brief is wederom door M. niet gereageerd.

Vervolgens ben ik rapporteur met verlof gegaan en toen ik in Maart weer aan het Handhavingsteam kwam vond ik een mutatie van collega's werkzaam aan bureau De Heemstraat waarin melding werd gemaakt van het aantreffen van een voertuigwrak. Hierin staat aangegeven dat genoemde personenauto indien hij er na twee weken nog zou staan afgevoerd kon worden.

Tevens is er door de collega's wederom een wrakkensticker aangebracht en zijn er per post twee bekeuringen gestuurd.

Wederom is hier door M. niet op gereageerd.

Vervolgens ben ik rapporteur in de periode van 24 maart 2000 t/m 4 april 2000 twee keer aan de deur geweest bij M. (…).

Beide keren trof ik rapporteur M. niet thuis aan, de laatste keer heb ik rapporteur een ingevulde wrakkensticker in de brievenbus gedaan met het verzoek om te reageren.

Ook hierop heb ik rapporteur geen reactie gehad van M.

In de periode van 24 maart t/m 4 april heb ik rapporteur wederom meerdere mutaties gekregen van straattoezichthouders waarin melding werd gemaakt van genoemd voertuigwrak.

Inmiddels waren volgens de mutaties de ruiten van genoemde personenauto met o.a. bakstenen ingegooid, tevens waren de sloten geforceerd en het interieur vernield.

Hierop heb ik rapporteur op 05 april 2000 een fax gestuurd naar de Pametex met het verzoek om dit voertuigwrak te verwijderen ivm baldadigheid, brandstichting etc..."

2.3.7. Een aan verzoeker geadresseerde brief van hoofdagent L., gedateerd 20 juli 2000:

"…Sinds enige tijd staat op de Z-straat Thv perceel 99, 's-Gravenhage een voertuigwrak. Het betreft hier een Personenauto, merk Citroen, type Bx, kleur Rood en voorzien van het kenteken XX-XX-XX.

Volgens onze informatie uit het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer behoort dit voertuig aan u toe.

Ingevolge artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer is het verboden een autowrak aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats.

U krijgt 14 dagen de tijd bovengenoemd voertuig te verwijderen.

Indien u afstand van het voertuig doet, wordt door mij voor de verwijdering en de vernietiging van het wrak zorggedragen.

U dient hiervoor bijgaande afstandsverklaring, volledig ingevuld en ondertekend, binnen 14 dagen te zenden naar het bureau van politie, De Heemstraat 168..."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoekers advocate reageerde op 14 mei 2002 als volgt op de brief van de korpsbeheerder met bijlagen:

"…Cliënt betwist dat zijn auto een wrak was. De korpsbeheerder daarentegen blijft van mening dat de auto van cliënt terecht is aangewezen als voertuigwrak. Daarbij verwijst de korpsbeheerder naar artikel 21 Afvalstoffenverordening en de Algemene Politieverordening. In voornoemde verordeningen worden als voertuigwrakken aangemerkt voertuigen, niet zijnde voertuigen in de zin van de Wet Milieubeheer, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeren en in kennelijke verwaarloosde toestand verkeren. In de verordening is sprake van een cumulatieve opsomming, namelijk ten eerste rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeren en ten tweede in kennelijk verwaarloosde toestand verkeren.

Dat de auto van cliënt rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde is door de korpsbeheerder tot op heden onvoldoende aangetoond. Dat de auto rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde wordt geconcludeerd uit het feit dat de auto vier lekke banden had. Cliënt heeft dit gemotiveerd betwist, waarbij ik verwijs naar zijn brief d.d. 8 mei 2002 (zie hierna onder 2; N.o.). De korpsbeheerder heeft gesteld dat foto's zijn gemaakt van de auto van cliënt. Cliënt mag dan op zijn minst in alle redelijkheid verwachten dat door middel van voornoemde foto's de stelling van de korpsbeheerder wordt aangetoond.

Nu de foto's van de auto van cliënt ontbreken kunnen daaruit verschillende conclusies getrokken worden: er zijn helemaal geen foto's gemaakt of, uit de foto's blijkt niet dat de auto vier lekke banden had en blijkt niet dat de auto rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde. Cliënt is van mening dat het ontbreken van de foto's in het dossier uiterst onzorgvuldig is. Daarbij is nergens in het dossier enige motivering aangetroffen, waarmee het ontbreken van voornoemde foto's verklaard zou kunnen worden.

Voorts wordt door de korpsbeheerder gesteld dat aan cliënt een aantal brieven zijn verzonden, waarin aan cliënt verzocht wordt het voertuig te verwijderen gezien het feit dat het verboden is een autowrak aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats. Hierover dient te worden opgemerkt dat in de door de korpsbeheerder toegezonden stukken slechts één kopie van een brief d.d. 20 juli 2000 aanwezig is. Van de overige brieven zijn geen kopieën toegevoegd, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat er meerdere brieven aan cliënt zijn verzonden.

Over de brief d.d. 20 juli 2000 dient voorts te worden opgemerkt dat in voornoemde brief wordt verwezen naar artikel 10.17 van de Wet Milieubeheer, hetgeen onjuist is daar de auto van cliënt niet onder de omschrijving van voornoemd artikel valt.

Voorts is tot op heden door de korpsbeheerder nimmer gemotiveerd aangegeven wat de reden is geweest van het niet laten plaatsvinden van hoor en wederhoor. Telkenmale wordt gesteld dat cliënt heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een gesprek. Cliënt heeft echter destijds aangegeven dat hij wenst dat de procedure via zijn advocaat verloopt, hetgeen procedureel ook juist is gezien het feit dat de korpsbeheerder op de hoogte was dat cliënt een advocaat heeft. De korpsbeheer heeft zich in het kader van hoor en wederhoor dan ook ten onrechte tot cliënt persoonlijk gewend. Cliënt heeft terecht verwezen naar zijn advocaat, zodat aan hem niet verweten mag worden dat hij een gesprek heeft geweigerd. Het willekeurig handelen in deze door de korpsbeheerder mag niet aan cliënt verweten worden.

Als tweede reden wordt voor het afzien van hoor en wederhoor aangevoerd dat cliënt nimmer heeft gereageerd op de brieven aan zijn huisadres en stickers op zijn auto. Dit staat echter geheel los van een uitnodiging tot een gesprek in het kader van hoor en wederhoor. Hoor en wederhoor is eenmaal een procedureel vereiste, waarvan niet kan worden afgezien op grond van het feit dat een persoon (naar de mening van de korpsbeheerder) geen contact opneemt. Immers, nergens in de wet staat vermeld dat hoor en wederhoor afhankelijk gesteld dient te worden van het al of niet reageren op brieven van de korpsbeheerder (voor de goede orde dient hierbij wederom te worden opgemerkt dat cliënt van mening is door de korpsbeheerder niet aannemelijk is gemaakt dat diverse brieven aan zijn huisadres zijn verzonden en derhalve daadwerkelijk zijn ontvangen).

Concluderend persisteert cliënt bij al hetgeen in het verzoek strekkende tot het instellen van een onderzoek d.d. 27 september 2001, voorzien van bijlagen, is gesteld. De door de korpsbeheerder overgelegde stukken en de processen-verbaal geven geen volledig antwoord op de door u gestelde vragen. Tot op heden is niet duidelijk wanneer het regiokorps voor het eerst geconfronteerd werd met de auto van cliënt. Evenmin kan nauwkeurig, onder opgave van data, worden aangegeven welke handelingen de politie daarna heeft verricht. Evenmin is antwoord gegeven op de vraag of de auto van cliënt rond 16 augustus 1999 door de politie vanuit de Y-straat naar de Z-straat is verplaatst. Nergens blijkt uit dat er overleg met cliënt heeft plaatsgevonden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat aan cliënt meerdere brieven zijn gestuurd.

Tot slot is evenmin duidelijk geworden om welke reden afgezien is van hoor en wederhoor. Naast het niet beantwoorden van de vragen is verzuimd bewijs in de vorm van foto's aan het dossier toe te voegen.

De korpsbeheerder heeft onzorgvuldig en willekeurig gehandeld, waarbij onvoldoende is gemotiveerd waarom onder andere van hoor en wederhoor is afgezien en waarom de foto's niet aan het dossier zijn toegevoegd. Gezien het voorgaande verzoek ik u nogmaals namens cliënt zijn klacht gegrond te verklaren..."

2. Bij de brief van zijn advocate was een brief van 8 mei 2002 van verzoeker zelf gevoegd. In deze brief bestreed hij gemotiveerd dat zijn auto kon worden aangemerkt als wrak. De toestand van zijn auto was door zowel hem, als door zijn bezoekers regelmatig gecontroleerd, en hoewel de auto onder het stof en vogelpoep zat, kende de auto geen gebreken. Het voertuig was nog volkomen rijvaardig, maar werd niet gebruikt omdat de verzekering, de motorrijtuigenbelasting en de kosten voor een APK-keuring niet konden worden betaald, in afwachting van een bijdrage in de kosten van de Wet Voorzieningen Gehandicapten.

De auto had ook geen lekke banden, maar een hydropneumatische auto zoals een Citroën BX, “zakt door de vering” na lang niet te zijn gebruikt. Dit euvel is snel verholpen door de auto opnieuw te starten, waarbij de hydraulische olie door het systeem wordt gepompt. Wellicht was de lage stand van de auto abusievelijk verward met het hebben van lekke banden.

Eveneens herhaalde verzoeker, dat hij in het geheel niet was geïnformeerd of gewaarschuwd ten aanzien van de voorgenomen vernietiging van zijn auto.

Hij stelde dat hij door een handicap aan huis is gebonden, en geen bezoek had gehad van medewerkers van de politie Haaglanden. Ook had hij nimmer brieven of een sticker ontvangen.

Daarnaast achtte verzoeker het vreemd dat de politie hem niet telefonisch had benaderd.

De enige post die hij, nadat zijn auto al was weggesleept, had ontvangen, waren twee doorslagen van processen-verbaal.

Overigens merkte verzoeker nog op dat in de rapportage van inspecteur V., gedateerd 26  juni 2000, ten onrechte was vermeld dat een bijdrage in de kosten voor een eigen auto was afgewezen. Dat was niet het geval, en (pas) op 18 december 2000 was een bijdrage voor een bruikleenauto in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten afgewezen.

E. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. De hiervoor onder D. weergegeven reacties van verzoeker en zijn advocate werden op 28 mei 2002 voorgelegd aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, waarbij hem werd gevraagd daarop te reageren en daarnaast de volgende vragen te beantwoorden:

1. In zijn rapport van 20 juli 2000 heeft hoofdagent L. onder meer aangegeven dat verzoekers voertuig in opdracht van de teamchef is gefotografeerd.

Graag ontvang ik een afdruk van deze foto's.

2. In zijn rapport van 26 juni 2000 heeft inspecteur van politie V. onder meer meegedeeld dat verzoekers voertuig na 10 maart 2000 is afgevoerd en vernietigd.

Bij de door u op 5 maart 2002 overgelegde stukken bevindt zich echter een kopie van een brief van 20 juli 2000 aan verzoeker waarin hem wordt meegedeeld dat zijn voertuig als wrak is aangemerkt en dat hij veertien dagen de tijd krijgt om zijn voertuig te verwijderen.

Graag ontvang ik een toelichting op deze kennelijke tegenstrijdigheid.

3. Ten slotte ontvang ik graag een kopie van iedere in het kader van de wrakkenprocedure aan verzoeker gezonden brief.

2.1. De korpsbeheerder zond op 19 september 2002 volgende reactie:

"…In antwoord op uw brief d.d. 28 mei 2002 (…) inzake de klacht van de heer M. bericht ik u het volgende.

Ik heb de chef van het bureau de Heemstraat van het korps Haaglanden gevraagd mij, aan de hand van de door u gestelde vragen, te informeren. De betreffende bureauchef heeft bij brief van (…) 19 september jl. voorgelicht over die feiten.

(…)

Ten aanzien van uw brief d.d. 28 mei 2002, heeft de betreffende bureauchef d.d. 19 september jl. (zie hierna onder 2.2.; N.o.) gereageerd. Ik kan mij daarin vinden.

Ik ben van mening dat het betreffende optreden rechtmatig was en ik blijf derhalve bij mijn eerder genomen standpunt, zoals verwoord in mijn eerdere brief d.d. 5 maart jl.

Ten aanzien van uw tweede vraag merk ik op dat de kennelijke tegenstrijdigheid is ontstaan, doordat een afschrift uit het computerbestand bij de stukken is gevoegd. Hierdoor is de indruk ontstaan dat verzoeker op 20 juli 2000 is meegedeeld dat zijn voertuig als wrak is aangemerkt. Dit is niet juist. Ik ben echter wel van mening dat het optreden nog zorgvuldiger had kunnen worden verricht. De betrokken bureauchef heeft in verband hiermee al maatregelen getroffen.

Een afschrift van de brief van de bureauchef met bijlage, alsmede van overige stukken, met name het advies van de klachtencommissie en mijn brief die betrekking hebben op het bezwaarschrift zijn hierbij gevoegd…"

2.2. Bij de brief van de korpsbeheerder was de brief gevoegd van de desbetreffende bureauchef van 19 september 2002. Deze brief luidt als volgt:

"…Ik heb dit tweede vervolgonderzoek (zie hiertoe eerder opgemaakte brief) op verzoek van de Nationale Ombudsman laten onderzoeken door de Inspecteur van politie Haaglanden, Mi.

In de brief van de Nationale Ombudsman wordt verzocht in te gaan op een aantal specifiek genoemde punten. Ik, ondergetekende, zal die punten hieronder beantwoorden.

• In het rapport van 20 juli 2000 heeft de hoofdagent L. aangegeven dat verzoekers voertuig in opdracht van de teamchef gefotografeerd is. De Nationale Ombudsman ontvangt graag een afdruk van deze foto's.

Antwoord: Bij navraag bij de teamchef van de heer L. blijkt dat de digitale foto's niet bewaard zijn gebleven. Zij kunnen derhalve niet meer aan de Nationale Ombudsman geleverd worden. Inmiddels is wel, naar aanleiding van deze klacht, de procedure bij het afhandelen van klachten voor wat betreft de foto's veranderd. Ze worden nu uitgeprint en in het dossier bewaard.

• In het rapport van 26 juni 2000 heeft de inspecteur van politie V. onder meer medegedeeld dat verzoekers voertuig na 10 maart 2000 is afgevoerd en vernietigd. Daarnaast is in andere, door de politie overlegde, stukken gesproken over het feit dat de klager na 20 juli 2000 nog veertien dagen de tijd heeft om zijn voertuig te verwijderen. Hierin zou een kennelijke tegenstrijdigheid zitten. Dit is niet het geval. De brief gedateerd 20 juli 2000 is uitgedraaid op die datum voor de rapportage naar aanleiding van de klacht. De datum wordt automatisch door de computer gegenereerd. De datum van de eerste uitdraai is derhalve niet meer te achterhalen (geen origineel kopie is door L. bewaard). Het voertuig is dus (ver) na 10 maart 2000 afgevoerd. Het heeft dus hierna nog enige tijd geduurd voor het voertuig daadwerkelijk werd afgevoerd en vernietigd.

• De Nationale ombudsman verzoekt kopieën van iedere in het kader van de wrakkenprocedure aan verzoeker gezonden brief.

Antwoord: Dit zijn standaardbrieven die steeds aan anderen (met een wrak op naam) worden verzonden. Deze zijn eveneens niet bewaard gebleven. Ik verwijs naar de verklaringen van de betrokken politiemensen en de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte rapportages van hen. Ook hier geldt dat de procedure nu veranderd is; ze worden nu uitgeprint en in het dossier bewaard.

De klacht van de heer M. is in een reguliere klachtafhandeling behandeld onder bovenstaand nummer Ik verwijs dan ook naar deze klachtafhandeling. Daarnaast is er reeds eerder een brief op verzoek van de Nationale Ombudsman opgemaakt in deze zaak. Ik verwijs ook naar deze brief. In de tussenliggende tijd zijn geen nieuwe feiten bekend geworden…"

F. Nadere reactie verzoeker

Op 1 november 2002 gaf verzoeker(s advocate) nog een reactie op de brief met bijlagen van de korpsbeheerder van 19 september 2002.

Hierin werd nogmaals verzoekers standpunt herhaald over de zijns inziens onjuiste gang van zaken rond het wegslepen en de vernietiging van zijn auto. Zo herhaalde hij wederom dat hij nimmer was geïnformeerd door de politie over de voorgenomen vernietiging.

Verzoeker stelde dat de hele gang van zaken met betrekking tot de door de politie Haaglanden gevolgde wrakkenprocedure uiterst onzorgvuldig was verlopen. Het gehele dossier dat had dienen te worden opgemaakt, ontbrak: digitale foto's konden niet meer worden getoond en kopieën van verzonden brieven konden evenmin worden getoond. Voorts was de aan verzoeker gerichte brief van 20 juli 2000 niet op die datum opgetekend en verzonden.

G. Nadere reactie KORPSBEHEERDER

1. In een telefonisch onderhoud verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de korpsbeheerder nogmaals expliciet om de Nationale ombudsman afschriften toe te zenden van mutaties en processen-verbaal, opgemaakt vóór de datum waarop verzoekers auto was weggesleept en vernietigd.

Ook verzocht de medewerkster om toezending van de nadere rapportage van de politie Haaglanden van 5 januari 2001, waarnaar onder andere werd verwezen in het advies van de klachtencommissie, gedateerd 29 januari 2001 (zie A. feiten, onder 6.2.; N.o.).

2. In reactie hierop ontving de Nationale ombudsman geen nadere mutaties of processen-verbaal.

Wel ontving hij een afschrift van het genoemde rapport van 5 januari 2001:

"…Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de heer M., wonende (…) te 's-Gravenhage, tegen de afdoening van zijn klacht politieoptreden in eerste aanleg, rapporteer ik, V., inspecteur van regiopolitie Haaglanden het volgende.

Op vrijdag 5 januari 2001 omstreeks 09.00 uur werd de heer M. middels bezoek van een surveillanceauto uitgenodigd contact met mij, rapporteur op te nemen teneinde alsnog een afspraak te maken in verband met "hoor en wederhoor" en tevens vast te stellen welke hoofdagent van politie een toezegging zou hebben gedaan.

Omstreeks 10.35 uur, nam de heer M. telefonisch contact met mij op. Nadat ik hem terzake dienende had ingelicht deelde hij mij mede geen behoefte te hebben aan een persoonlijk onderhoud met mij, rapporteur, in het kader van "hoor en wederhoor". Desgevraagd kon hij mij niet de naam mededelen van de politieambtenaar die hem zou hebben toegezegd dat zijn auto niet weggesleept zou worden. De heer M. heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zulks ook werkelijk toegezegd is.

Door mij rapporteur is eerder bij de betrokken politieambtenaren (Handhavingsteam en politiebureau De Heemstraat) geïnformeerd naar een dergelijke toezegging. Niemand heeft deze toezegging gedaan…"

H. Nadere INFORMATIE

Uit informatie die een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman inwon bij een Citroën-dealer komt naar voren, dat de Citroën BX een hydropneumatisch veersysteem heeft.

Bij een dergelijke auto zakt de carrosserie naar beneden wanneer de auto niet wordt bereden. Dit kan reeds na korte tijd stilstaan geschieden, maar zeker wanneer de auto een langere periode niet wordt gebruikt. Bij het starten van de auto wordt er hydraulische olie door het systeem gepompt, en komt de carrosserie weer omhoog.

I. INFORMATIE VAN DE ZIJDE VAN DE GEMEENTE DEN HAAG

Op achtereenvolgens 9, 12, 13 en 15 januari 2004 heeft een onderzoeker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact gehad met diverse (juridisch) medewerkers van de Bestuursdienst en van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag.

Daarbij stond centraal de vraag naar de bevoegdheid voor de politie om anders dan strafvorderlijk op te treden tegen op straat aangetroffen wrakken.

Op de uitdrukkelijke vraag waarop in de periode april 2000 de bevoegdheid van de politie tot het nemen van bestuursdwangmaatregelen tegen wrakken was gebaseerd, werd telkenmale gesteld dat deze bevoegdheid naar alle waarschijnlijkheid was gebaseerd op de Algemene Politieverordening (APV) en de (gemeentelijke) Afvalstoffenverordening.

Geen van de benaderde gemeenteambtenaren was op de hoogte van het bestaan van een schriftelijk mandaat dienaangaande, waarbij het college van burgemeester en wethouders de politie uitdrukkelijk machtigde over te gaan tot bestuursdwang.

In deze gesprekken werd er voorts op gewezen dat de procedure voor het aanmerken van voertuigen als wrak en het vervolgens van straat verwijderen en vernietigen van deze voertuigen vanaf medio 2003 geheel overeenkomstig de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verloopt. Hierbij werd voorts opgemerkt dat de uitvoering van een en ander tegenwoordig uitsluitend en geheel is opgedragen aan gemeentelijke milieuambtenaren en dat de politie daar niet langer bij is betrokken.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994 (WVW)

1.1. Artikel 36:

"1. Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.

2. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig."

1.2. Het kentekenbewijs mag zijn geldigheid niet hebben verloren, moet behoorlijk leesbaar zijn en tot 1 januari 1997 moest het geheel of een deel daarvan behoorlijk zichtbaar worden gevoerd in of op het desbetreffende motorrijtuig (art. 36, lid 3 en 4 WVW). De Wegenverkeerswet 1994 trad op 1 januari 1995 in werking. In de oude wet (Wegenverkeerswet (1935)) waren de genoemde verplichtingen (anders geformuleerd) vastgelegd in art. 9, lid 1, aanhef en onder 1e en 2e.

2. Wet milieubeheer, zoals deze gold ten tijde dat de gedraging waarop deze klacht betrekking heeft plaatsvond

2.1. Artikel 1.1. van de Wet milieubeheer (Stb. 1979, 442) bevat definities van in die wet en haar uitvoeringsbesluiten gebruikte begrippen.

Lid 1 bevat de volgende definitie van het begrip autowrakken:

"Motorrijtuigen op meer dan twee wielen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, in gevallen die bij algemene maatregel van bestuur worden aangegeven."

2.2. Deze definitie is nader uitgewerkt in het Besluit nadere omschrijving begrip autowrakken (Stb. 1993, 571). gewijzigd bij Besluit van 24 mei 1996, Stb. 1996, 278. Deze wijziging trad in werking op 11 juli 1996 (Stb. 1996, 289).

Het artikel luidt vanaf die datum als volgt:

"In gevallen waarin motorrijtuigen op meer dan twee wielen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijke verwaarloosde toestand verkeren, niet zijn voorzien van een bij deze motorrijtuigen behorend kenteken als bedoeld in art. 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 of een geldig kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, worden deze aangemerkt als autowrakken."

2.3. Het aanwezig hebben van een autowrak op een voor het publiek zichtbare plaats is verboden (art. 10.17 Wet Mileubeheer).

2.4. Het is verboden zich van een autowrak te ontdoen (art. 10.18 Wet Mileubeheer).

3. Afvalstoffenverordening 1998 van de gemeente Den Haag (de tekst is gelijkluidend aan de tekst van de Afvalstoffenverordening 1995 van de gemeente Den Haag)

Artikel 21:

"Verbod op het aanwezig hebben van voertuigwrakken

Onverminderd het bepaalde in artikel 10.17 van de wet is het verboden, voertuigen die geen autowrakken in de zin van de wet zijn en die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, te plaatsen of aanwezig te hebben op de weg of op een voor het publiek zichtbare plaats".

Artikel 33:

"Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de door burgemeester en wethouders aan te wijzen buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering."

Artikel 38, aanhef en onder 1:

"Strafbepaling

1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 20, 21, 22, 24 tot en met 29, 31 en 32 wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie."

4.1. Procedure auto- en voertuigwrakken voor het verzorgingsgebied van Bureau 13 (Bureau De Heemstraat, Den Haag)

"AUTOWRAKKEN

Definitie volgens het besluit behorende bij de Wet Milieubeheer.

In gevallen waarin motorrijtuigen op meer dan twee wielen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeren, niet zijn voorzien van een bij deze motorrijtuigen behorend kenteken als bedoeld in artikel 9, 1e lid, onder 1e, van de Wegenverkeerswet en een geldig kentekenbewijs als bedoeld in artikel 9, 1e lid onder 2e van de Wegenverkeerswet, worden deze aangemerkt als

A U T O W R A K K E N.

Overtreding artikel 10.17 en 10.18 Wet Milieubeheer.

10.17 Het is verboden een autowrak aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats.

10.18 Het is verboden zich van een autowrak te ontdoen.

VOERTUIGWRAKKEN

Definitie volgens Afvalstoffenverordening en APV.

Voertuigen, niet zijnde autowrakken in de zin van de wet ingevolge artikel 10.17, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeren.

Overtreding artikel 21 Afvalstoffenverordening

Onverminderd het bepaalde in artikel 10.17 van de wet is het verboden, voertuigen die geen autowrakken in de zin van de wet zijn en die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats.

PROCEDURE VERWIJDERING AUTO-EN VOERTUIGWRAKKEN.

Men dient bij het aantreffen van een auto- en/of voertuigwrak als volgt te werk te gaan:

Bij een wrak met of zonder geldig Deel III of kenteken

1. Bij het aantreffen van een wrak noteert men de navolgende gegevens:

Merk, type, kleur, en kenteken van het wrak.

De plaats waar het wrak staat. (Straat en huisnummer)

Datum van aantreffen.

2. Aan het bureau maakt men een uitdraai van het RDW-systeem van het voertuig.

3. Alle hierbovengenoemde gegevens stelt men terbeschikking van de milieumedewerkers (…).

4. Deze dragen zorg dat het wrak ingevoerd wordt in het beschikbare wrakkenbestand.

Tevens zorgen zij dat er een brief wordt gezonden naar degene op wiens naam het wrak is gesteld.

5. Indien de eigenaar binnen 8 dagen niet reageert krijgt de surveillant bericht met het verzoek om een rode wrakkensticker op het voertuig aan te brengen.

6. Na het stickeren van het wrak dient na 14 dagen bekeken te worden of het wrak nog aanwezig is. Dit zal eveneens gebeuren op verzoek van de milieumedewerker. Men kan inmiddels afstand hebben gedaan.

7. Is het wrak nog aanwezig en is er geen afstand van het wrak gedaan, dan zal in opdracht van de milieumedewerker, dit voertuig worden verwijderd.

Tevens draagt hij zorg voor expertise.

Bij een wrak zonder kenteken of Deel III of een uitgebrand wrak geldt het volgende:

8. Bij het aantreffen van zo'n wrak kan men het wrak onmiddellijk stickeren. Hierna worden de onder nummer 1, 3, 4, 6, en 7 genoemde stappen gevolgd."

4.2. In de Algemene Politieverordening (APV) van de gemeente Den Haag zijn de begrippen autowrak en voertuigwrak niet gedefinieerd of genoemd.

5. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:45:

"1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld."

Artikel 5:21:

"Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten."

Artikel 5:22:

"De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend."

Artikel 5:24:

"1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.

3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.

4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.

5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking."

Artikel 5:29:

"1. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

2. Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.

3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

4. Het bestuursorgaan is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.(…)"

Artikel 5:30:

"1. Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, is bevoegd, indien een ingevolge artikel 5:29, eerste lid, meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

2. Gelijke bevoegdheid heeft het bestuursorgaan ook binnen die termijn, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

3. Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift, bedoeld in artikel 5:29, tweede lid, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft."

Artikel 10:10:

"Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen."

6. Gemeentewet

Artikel 125:

"1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

3. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

4. Een bestuurscommissie, een deelraad, het dagelijks bestuur van een deelgemeente of de voorzitter van het dagelijks bestuur van een deelgemeente waaraan bevoegdheden van de raad, het college of de burgemeester zijn overgedragen, bezit de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen."

7. Algemene overwegingen Nationale ombudsman inzake klachtbehandeling

7.1. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.

7.2. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat er een evenwicht behoort te zijn in de mate waarin beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun visie kenbaar te maken op datgene waarover wordt geklaagd.

Wanneer een klachtbehandelende instantie de klacht voorlegt aan de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en het gegeven antwoord geheel aansluit bij de klacht, is het niet noodzakelijk de reactie aan de klager voor te leggen. Wanneer de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een geheel ander licht plaatsen, is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste.

Ook wanneer reeds uit het verweer van de betrokken ambtenaar of instantie kan worden geconcludeerd dat de klacht ongegrond is of berust op een misvatting aan de zijde van de klager, is het niet meer dan correct, en overigens ook voor de waarheidsvinding en de motivering van de beslissing op de klacht van belang, het verweer aan de klager voor te leggen.

7.3. Verder dient de motivering van de beslissing op de klacht die beslissing te kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

8. Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994

Artikel 4:

"Formele procedure in eerste aanleg, het onderzoek

1. Het onderzoek naar de klacht is de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Het onderzoek vindt plaats onder toezicht van de onderdeelschef.

2. De bureauchef belast een leidinggevende met het onderzoek.

3. De onderzoeker neemt contact op met de klager. Hij vraagt om een nadere toelichting op de klacht en informeert de klager omtrent de stappen in de procedure.

4. De klager kan zich in de gesprekken met de onderzoeker laten bijstaan door een raadsman of vertrouwenspersoon.

5. De onderzoeker hoort de politieambtenaar en getuigen en verzamelt relevante informatie.

6. Hij hoort de klager opnieuw in het geval de lezing omtrent de gebeurtenissen van de politieambtenaar afwijkt van die van de klager. Hij stelt de klager op de hoogte van deze lezing en stelt hem in de gelegenheid hierop te reageren.

7. Hij legt zijn bevindingen vast in een rapport dat hij aanbiedt aan de bureauchef.

8. De bureauchef zendt het dossier voorzien van zijn advies en een concept-antwoordbrief aan de klager naar de onderdeelschef.

9. De onderdeelschef zendt het dossier voorzien van zijn advies en de concept-antwoordbrief naar de burgemeester."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzoekers auto als wrak aangemerkt en het om die reden laten vernietigen; in periode voorafgaand aan vernietiging verzoeker niet, althans niet voldoende duidelijk, gewaarschuwd dat auto zou worden verwijderd en vernietigd.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Klacht onvoldoende zorgvuldig behandeld, zowel in eerste als in tweede aanleg afgehandeld zonder dat hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en klacht ongegrond verklaard op advies van regionale klachtencommissie waarin niet is ingegaan op door verzoekers gemachtigde aangevoerde argumenten en is gebaseerd op de door verzoeker bekritiseerde brief waarmee klacht in eerste aanleg werd afgedaan.

Oordeel:

Gegrond