Verzoekers, voormalige Albanese asielzoekers, klagen erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), hun asielverzoeken heeft afgewezen en hen uit Nederland heeft doen uitzetten zonder dat de vreemdelingenrechter hun asielzaken had beoordeeld.
Verder klagen verzoekers erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Drenthe te Eexterveenschekanaal hen op 28 november 2001 om 4.00 uur in de ochtend heeft opgepakt en hen heeft uitgezet naar Albanië.
In dit verband klagen verzoekers er tevens over dat de vreemdelingendienst hen niet heeft toegestaan om documenten betreffende hun asielprocedure en medische verklaringen mee te nemen, en ook heeft geweigerd om telefonisch contact op te nemen met hun advocaat.
Beoordeling
A. Ten aanzien van de beoordeling van de asielaanvraag.
1. Verzoekers, een gezin uit Albanië, dienden op 5 december 1998 in Nederland een asielaanvraag in. Het gezin had vanaf 4 april 1994 in Italië gewoond. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) richtte om die reden aanvankelijk een zogenoemde Dublinclaim aan de Italiaanse overheid, maar trok die op 16 juli 1999 weer in. Op 6 september 1999 werden verzoekers in verband met hun asielaanvraag nader gehoord. De asielaanvraag is op 22 december 1999 als kennelijk ongegrond afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is op 6 maart 2000 eveneens als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft de advocaat van verzoekers beroep aangetekend bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank te Den Haag zitting houdende te Assen. De rechtbank verklaarde op 29 mei 2000 het beroepschrift niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van gronden van het beroep. Verzoekers werden in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Het hierna ingediende verzoek om uitstel is afgewezen omdat het niet tijdig was ingediend. Verzoekers advocaat tekende hiertegen verzet aan; dit verzet is eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
2. Al met al moet worden geconcludeerd dat de asielaanvraag niet inhoudelijk is getoetst door de rechtbank. Verzoekers zijn echter wel in de gelegenheid geweest hun asielaanvraag inhoudelijk te laten beoordelen door de rechtbank. Het feit dat hiervan door hen en hun rechtshulpverlener niet adequaat en niet tijdig gebruik is gemaakt, kan de IND niet worden aangerekend.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
B. Ten aanzien van het oppakken en uitzetten.
1. De vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Drenthe werd er in de avond van 26 november 2001 door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) over geïnformeerd dat ten behoeve van de uitzetting van verzoekers een geëscorteerde vlucht was geregeld in een vliegtuig dat op 28 november 2001 om 10.00 uur naar Albanië zou vertrekken. Verzoekers dienden hiertoe op 28 november 2001 om uiterlijk 08.00 uur op Schiphol aanwezig te zijn.
2. De vreemdelingendienst ging ervan uit dat verzoekers zich tegen de uitzetting zouden verzetten. De familie aanzeggen dat zij in de vroege ochtend van 28 november 2001 gereed moesten staan voor vertrek naar Schiphol was daarom volgens de vreemdelingendienst geen optie. De mogelijkheid om verzoekers reeds op 27 november 2001 in vreemdelingenbewaring te nemen was volgens de vreemdelingendienst ook geen optie. De vreemdelingendienst vreesde dat het doorbrengen van een dag en een nacht in een politiecel, een te grote impact zou hebben op het gezin.
In zijn reactie op de klacht verklaarde de korpsbeheerder dat het tijdstip waarop daadwerkelijk werd binnengetreden in de woning van verzoekers op het AZC-terrein, 04.00 uur, mede was gekozen om de familie voldoende gelegenheid te geven om alle benodigde eigendommen in de pakken. Het streven van de vreemdelingendienst was geweest om uiterlijk 05.30 uur vanaf het AZC-terrein te kunnen vertrekken. Daarna zou ook nog enige tijd gemoeid zijn om vanuit Eexterveenschekanaal naar Schiphol te rijden.
3. De hulpofficier van justitie die leiding gaf aan de uitvoering van de uitzetting was in het bezit van een machtiging tot binnentreden en een last tot uitzetting. Die last tot uitzetting was reeds gegeven op 22 december 2000. In verband met de behandeling van de op 5 februari 2001 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning op medische gronden is uitstel van vertrek verleend aan verzoekers. Nadat deze verblijfsaanvraag was afgewezen, werd de eerder verleende last tot uitzetting weer van kracht.
4. Verzoekers klagen erover dat de vreemdelingendienst hen op 28 november 2001 om 04.00 uur in hun woning heeft opgepakt en hen heeft uitgezet naar Albanië. Verzoekers menen dat de vreemdelingendienst zich hiermee op flagrante wijze schuldig heeft gemaakt aan de schending van mensenrechten.
5. Niet kan worden gesteld dat de uitzetting onrechtmatig was of niet naar behoren is uitgevoerd. De vreemdelingendienst heeft bij de voorbereiding verschillende opties overwogen en uiteindelijk gekozen voor de optie die het meest effectief leek en vermoedelijk de minste schade zou toebrengen aan het gezin van verzoekers. Dat de vreemdelingendienst de woning van verzoekers om 04.00 uur is binnengetreden was gerechtvaardigd omdat verzoekers om 08.00 uur op de luchthaven dienden te zijn en er nog enige tijd gemoeid zou zijn met het verzamelen van persoonlijke eigendommen en de reis van Eexterveenschekanaal in Drenthe naar het vliegveld Schiphol.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
C. Ten aanzien van de weigering zelf documenten mee te nemen en contact op te nemen met een advocaat.
1. Verzoekers klagen er voorts over dat de vreemdelingendienst hen niet heeft toegestaan om documenten mee te nemen en telefonisch contact op te nemen met hun advocaat.
2. In het proces-verbaal van het binnentreden van de woning maakt de vreemdelingendienst melding van hevig verzet van verzoekers. Om die reden zette de vreemdelingendienst verzoeker en zijn oudste zoon geboeid in de parketbus. Uiteindelijk hadden verzoekster en de twee andere kinderen nog slechts een half uur de gelegenheid om persoonlijke spullen bijeen te zoeken. De korpsbeheerder verklaarde in zijn reactie op de klacht dat aan verzoekers wat betreft de mee te nemen goederen geen enkele restrictie was opgelegd. De vreemdelingendienst liet weten dat het aanbod was gedaan om de grote eigendommen in overleg met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) na te zenden. Volgens de vreemdelingendienst had verzoekster naast een aantal tassen met kleding en schoeisel ook twee aktenkoffertjes meegenomen.
3. Verzoeker deelde mee dat hij noch andere leden van zijn gezin zich op enigerlei wijze hadden verzet tegen de uitzetting. Zijn oudste zoon was tegengehouden toen hij probeerde documenten mee te nemen. De betrokken ambtenaren van de vreemdelingendienst hadden hierop volgens verzoeker meegedeeld dat zij de documenten voor verzoekers zouden meenemen. Verzoeker verklaarde dat hij met zijn gezin vervolgens gedurende ongeveer dertig minuten gescheiden in twee politievoertuigen had zitten wachten, terwijl de politieambtenaren het huis doorzochten.
4. De lezingen van verzoeker en de vreemdelingendienst staan op dit punt tegenover elkaar. Desalniettemin wordt de lezing van de vreemdelingendienst aannemelijk geacht. De vreemdelingendienst had bij de planning van de uitzetting tijd ingeruimd om verzoekers zelf in staat te stellen hun persoonlijke eigendommen in te pakken. Het valt niet goed in te zien waarom op dat punt van de planning zou zijn afgeweken. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de vreemdelingendienst verzoekers niet in de gelegenheid heeft gesteld om documenten betreffende hun asielprocedure en medische verklaringen mee te nemen.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
5. Nadat de hulpofficier van justitie het doel van het binnentreden had toegelicht, vroegen verzoekers om telefonisch contact op te nemen met een advocaat. In verband met het door verzoekers geboden verzet en de daardoor ontstane hectische situatie is hen toen meegedeeld dat zij daartoe wellicht op een later tijdstip de gelegenheid zouden krijgen. Volgens de korpsbeheerder hebben verzoekers daarna niet opnieuw om een advocaat verzocht. Volgens het proces-verbaal van de hulpofficier van justitie die leiding gaf aan de uitvoering van de uitzetting zijn verzoekers, eenmaal op Schiphol aangekomen, vrijwel direct overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee (KMAR).
6. Verzoekers deelden mee dat zij onmiddellijk na aankomst op Schiphol de vreemdelingendienst opnieuw en herhaaldelijk hadden verzocht om contact op te nemen met hun advocaat.
7. Ook op dit punt staan de lezingen van verzoekers en de vreemdelingendienst tegenover elkaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere.
Op dit punt wordt over de onderzochte gedraging geen oordeel gegeven.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is niet gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Drenthe te Eexterveenschekanaal, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen) is niet gegrond, behoudens wat betreft de weigering contact op te nemen met een advocaat; op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 27 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw B. te Tirana, Albanië, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Drenthe te Eexterveenschekanaal .
Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van respectievelijk de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Drenthe, de burgemeester van Assen, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekers en hun drie kinderen, afkomstig uit Albanië, verbleven vanaf 4 april 1994 in Italië. Op 29 november 1998 vertrok het gezin vanuit Italië naar Nederland. Verzoekers vroegen op 5 december 1998 asiel in het Aanmeldcentrum (AC) te Zevenaar. Op 4 juni 1999 wendde de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich tot de Italiaanse autoriteiten met een verzoek tot overname van verzoekers. Op 16 juli 1999 is deze zogenaamde Dublinclaim weer ingetrokken. Op 6 september 1999 vond het nader gehoor plaats in verband met de asielaanvraag van verzoekers.
2. In verband met de Dublinclaim op 15 januari 1999 aan Italië was aan verzoekers, die toen verbleven in het Opvang- en onderzoekscentrum (OC) Ter Apel, in de provincie Groningen, een dagelijkse meldingsplicht opgelegd. Nadat verzoekers acht achtereenvolgende keren de meldingsplicht niet waren nagekomen vond er op 1 juni 1999, in het bijzijn van een Albanese tolk, een gesprek plaats tussen de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen en verzoeker. Nadat verzoekers, na diverse waarschuwingen, wederom de meldingsplicht niet nakwamen is verzoeker op 31 augustus 1999 gevorderd voor een gehoor. De vreemdelingendienst meldt in het verslag van dit gesprek dat verzoeker ter verklaring van het niet nakomen van de meldingsplicht meedeelde dat dit een soort protestactie was voor het schenden van de mensenrechten door Nederland. Op 3 september 1999 werd het gezin door middel van een strafoverplaatsing overgeplaatst naar het asielzoekerscentrum (AZC) te Zeewolde in de provincie Flevoland.
3. Tijdens het verblijf in het AZC te Zeewolde heeft verzoeker een aantal malen tegenover de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Flevoland verklaard dat hij zich onheus bejegend voelde door het personeel in het AZC, met name door de medewerkers van de dienst Medische Opvang Asielzoekers (MOA). De vreemdelingendienst heeft daarentegen in een aantal rapporten melding gemaakt van agressief gedrag van verzoeker en van het feit dat verzoeker tegenover de vreemdelingendienst had gedreigd de hand aan zichzelf te slaan en het COA hiervoor verantwoordelijk te stellen. Daarna werden verzoekers op 20 april 2000 door middel van een strafoverplaatsing overgeplaatst naar een woning op het terrein van het AZC te Eexterveenschekanaal in de provincie Drenthe.
4. Op 22 december 1999 is aan verzoekers een beschikking uitgereikt waarin hun asielaanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. Verzoekers dienden tegen deze beslissing op 18 januari 2000 een bezwaarschrift in. Op 6 maart 2000 werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Hiertegen is door verzoekers op 3 april 2000 beroep aangetekend bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank te Assen. Op 29 mei 2000 verklaarde de rechtbank het beroepschrift niet ontvankelijk omdat de gronden van het beroep ontbraken. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen maar dienden te laat een verzoek in om uitstel hiervan. Verzoekers dienden vervolgens een verzetschrift in. Bij uitspraak van 14 september 2000 werd vervolgens ook het verzet niet ontvankelijk verklaard. Daarna werd op 20 december 2000 het verzoek om een voorlopige voorziening eveneens niet ontvankelijk verklaard. Op 22 december 2000 stuurde de IND een last tot uitzetting van verzoekers aan de vreemdelingendienst te Eexterveenschekanaal.
5. Nadat de IND op 16 januari 2001 een zogenaamd exitgesprek met hen had gevoerd, dienden verzoekers op 5 februari 2001 een aanvraag in om verlening van een verblijfsvergunning op medische gronden. Ten behoeve van een onderzoek door de medisch adviseur is aan verzoekers voorlopig uitstel van vertrek verleend. Naar aanleiding van het advies van de medisch adviseur is de aanvraag om de verblijfsvergunning op medische gronden vervolgens afgewezen en het uitstel van vertrek met ingang van 21 augustus 2001 weer opgeheven.
6. In de avond van 26 november 2001 informeerde de Koninklijke Marechaussee (KMAR) de IND er over dat het gezin Nederland zou worden uitgezet met de vlucht naar Albanië van 28 november 2001 om 10.00 uur. Verzoekers zijn hiervan pas in kennis gesteld op het moment dat de hulpofficier van justitie in de ochtend van 28 november 2001 om 04.10 uur de woning van verzoekers op het terrein van het AZC in Eexterveenschekanaal binnentrad om uitvoering te geven aan de last tot uitzetting. De hulpofficier was vergezeld door negen opsporingsambtenaren.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoekers is weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie reageerde bij brief van 23 augustus 2002 als volgt op de klacht:
“…Verzoekers, voormalige Albanese asielzoekers, klagen erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), hun asielverzoeken heeft afge-wezen en hen uit Nederland heeft doen uitzetten zonder dat de vreemdelingenrechter hun asielzaken had beoordeeld.
Verder klagen verzoekers erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Drenthe te Eexterveenschekanaal hen op 28 november 2001 om 04:00 uur in de ochtend heeft opgepakt en hen heeft uitgezet naar Albanië. In dit verband klagen verzoekers er tevens over dat de vreemdelingendienst hen niet heeft toegestaan om documenten betreffende hun asielprocedure en medische verklaringen mee te nemen, en ook heeft geweigerd om telefonisch contact op te nemen met hun advocaat.
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik het dossier van (verzoekers; N.o.) bestudeerd en is mij het volgende gebleken. Zoals uit bijgevoegd procedureoverzicht blijkt (hebben verzoekers; N.o.) een volledige asielprocedure doorlopen. Op 2 december 1999 is de aanvraag om toelating als vluchteling afgewezen. Betrokkenen hebben daarna een bezwaarschrift ingediend welke op 6 maart 2000 door de IND ongegrond is verklaard. Het vervolgens ingestelde beroep is door de rechtbank niet ontvankelijk verklaard. Reden hiervoor was het feit dat betrokkenen geen gronden hadden aangevoerd. Van de geboden gelegenheid dit verzuim te herstellen hebben zij geen gebruik gemaakt. Een door de gemachtigde van verzoekers gedaan verzoek om uitstel is door de rechtbank niet gehonoreerd, omdat het verzoek niet tijdig is gedaan. Betrokkenen zijn tegen deze uitspraak in verzet gegaan. Het verzet is eveneens niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de asielaanvraag derhalve niet inhoudelijk getoetst. Dit komt echter voor rekening van betrokkenen. Zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor.
Gelet op het vorenoverwogene acht ik de klacht van betrokkene voor wat betreft de afwijzing van de asielverzoeken zonder dat de vreemdelingenrechter deze heeft beoordeeld, ongegrond.
Voor het overige heeft de klacht betrekking op de handelwijze van de vreemdelingendienst. Bij brief van 31 juli 2002 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Drenthe u hierover geïnformeerd. Ik deel de mening van de korpschef dat de ambtenaren van de vreemdelingendienst in de gegeven omstandigheden zorgvuldig gehandeld hebben en dat dit onderdeel van de klacht van (verzoekers; N.o.) ook ongegrond geacht moet worden…”
D. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Drenthe
De beheerder van het regionale politiekorps Drenthe reageerde bij brief van 31 juli 2002 als volgt op de klacht:
“…Op 26 november 2001 om 21.00 uur werd bericht ontvangen van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) dat (verzoekers; N.o.) op 28 november 2001 om 10.00 uur met escort zouden vliegen naar Albanië. In verband daarmede dienden (verzoekers; N.o.) op 28 november uiterlijk 08.00 uur op Schiphol aanwezig te zijn.
De volgende afwegingen hebben de betrokken ambtenaren doen besluiten om met een relatief groot aantal ambtenaren (verzoekers; N.o.) op 28 november 2001 om 04.00 uur op te halen uit hun woning:
1.
Vanwege eerdere contacten met (verzoekers; N.o.) viel agressief gedrag te verwachten, met name van de vader en de oudste zoon;
2.
De vader en de oudste zoon hebben diverse malen aangegeven onder geen beding terug te willen naar Albanië en zich daar met alle mogelijke middelen tegen te zullen verzetten. Eén van de opmerkingen van de zijde van de vader in deze is: "Ik ga maar op een manier terug naar Albanië en dat is in een kist"
3.
(Verzoekers; N.o.) aanzeggen dat zij gereed dienden te staan voor vertrek naar Schiphol was, gezien het vorenstaande, geen optie;
4.
(Verzoekers; N.o.) op 27 november 2001 gedurende de gehele dag in vreemdelingenbewaring te stellen had twee nadelen, te weten de impact op het gezin in verband met plaatsing in een cel alsmede het risico dat één of meerdere gezinsleden niet aanwezig zouden zijn;
5.
Het tijdstip van binnentreden is mede gekozen teneinde (verzoekers; N.o.) voldoende de gelegenheid te geven alle benodigde eigendommen in te pakken en mee te nemen. Het streven van de politie was namelijk om uiterlijk 05.30 uur vanaf het AZC te kunnen vertrekken.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat de betrokken ambtenaren in deze zorgvuldig hebben gehandeld en nadrukkelijk rekening hebben gehouden met de belangen van klager.
Voorts klagen verzoekers er over dat de vreemdelingendienst hen niet heeft toegestaan om documenten betreffende hun asielprocedure en medische verklaringen mee te nemen en ook heeft geweigerd om telefonisch contact op te nemen met hun advocaat.
In verband met hun wederspannigheid en recalcitrante gedrag waren de vader en de oudste zoon reeds in de gereedstaande parketbus geplaatst. Op dat moment hebben de moeder en de jongste zoon, nadat zij enigszins rustig waren geworden, ongeveer een half uur de gelegenheid gekregen persoonlijke spullen bijeen te zoeken teneinde deze mee te kunnen nemen. Voor wat betreft de mee te nemen goederen zijn hen geen enkele restricties opgelegd. Bij het verzamelen van deze goederen is hen enkele malen aangegeven dat zij de grote eigendommen in overleg met het COA nagezonden konden krijgen. Er zijn door de moeder en de jongste zoon onder andere grote tassen met kleding en schoenen alsmede twee aktekoffertjes meegenomen. Voor wat betreft het verzoek om contact op te kunnen nemen met hun advocaat is hen in verband met de hectische situatie medegedeeld dat zij daartoe wellicht op een later tijdstip de gelegenheid zouden krijgen. Tijdens hun reis naar en korte verblijf op Schiphol is daar door geen enkel lid van de familie meer op teruggekomen.
Ik ben van mening dat de ambtenaren ook met betrekking tot dit onderdeel van de klacht zorgvuldig hebben gehandeld. Nog afgezien van het tijdstip waarop het verzoek werd gedaan hun advocaat te bellen ben ik van mening dat zij in de gegeven omstandigheden - met name de hectische situatie vanwege het recalcitrante gedrag van de meeste leden van de familie - dit verzoek terecht niet direct hebben ingewilligd. Nadien vond de familie het kennelijk niet meer nodig hun advocaat te raadplegen, althans hebben zij niet een hernieuwd daartoe strekkend verzoek aan de politieambtenaren gedaan. Ook dit deel van de klacht is naar mijn mening dan ook ongegrond...”
De Korpsbeheerder voegde bij zijn brief een aantal verslagen van het binnentreden op 28 november 2001 in de woning van verzoekers en de uitzetting uit het huis op het terrein van het AZC te Eexterveensekanaal. Hierin werd onder meer nog vermeld:
“Het gezin van (verzoekers; N.o.) bestaat uit 5 personen: vader, moeder en 3 kinderen, 2 zonen van 16 en 12 jaar oud en een meisje van 14 jaar oud. De vader en de oudste zoon boden hevig verzet, trapten en sloegen om zich heen. Hiertoe zijn ze geboeid. Ook moeder werkte niet mee en werd pas rustig toen ze in de handboeien was. Het meisje probeerde een aantal malen te bijten. Hiertoe is een corrigerende tik gegeven. Van het gebruik van handboeien is een afzonderlijk formulier opgemaakt.
(…)
We kregen op maandag 26 november om 21.00 uur door dat (verzoekers; N.o.) op 28 november om 10.00 uur moesten vliegen naar Tirana (Albanië). Gezien de zeer tegenwerkende houding van het gezin (lees vader) en de dreigement om zichzelf en anderen te vermoorden als hij naar Albanië zou worden uitgezet, besloten om hem 's-morgens van zijn bed te lichten.
Met 10 man (…) de woning binnen getreden op grond van de vreemdelingenwet. Dit was geen overbodige luxe. Het gehele gezin bood behoorlijk weerstand. Moeder liet zich regelmatig vallen, de dochter beet van zich af (letterlijk). Ze heeft hiervoor een corrigerende tik gekregen. Vader en zoon zijn in de handboeien in de parketbus gezet. De handboeien zijn voordat we richting Schiphol vertrokken afgedaan.
Ook moeder is geboeid naar de bus begeleid.
De beide kleinste kinderen zijn met zachte drang bij moeder in de parketbus gestopt.
Op Schiphol moest de kleinste overgeven in de parketbus, vermoedelijk van de spanning. Mevrouw vroeg of ze mocht plassen. Dit kon niet omdat we nog niet in de sluis van de KMAR stonden. Hierop deed ze de broek naar beneden en plaste ze in parketbus in bijzijn van de jongste kinderen.
Ongeveer 5 minuten hierna is ze overgedragen aan de KMAR.
Omdat de familie ook op Schiphol moeilijk deed, werd de inschatting gemaakt dat de gezagvoerder de mensen mogelijk niet mee wilde nemen ivm de veiligheid aan boord. We hebben op Schiphol gewacht totdat ze daadwerkelijk vertrokken waren.”
e. Reactie verzoeker
Verzoekers reageerden bij faxbericht van 10 januari 2003 op de reacties van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Voor zover hier van belang deelden zij het volgende mee.
Allereerste benadrukken verzoekers dat zij zich niet kunnen verenigen met de beslissingen van de Nederlandse autoriteiten op hun verzoeken om toelating in Nederland en de manier waarop hun aanvragen en de daarop volgende (gerechtelijke) procedures zijn behandeld.
Voorts bestrijden verzoekers in hun reactie de beschrijving van de gebeurtenissen in november 2001 door de politie. Verzoekers stellen dat zij op geen enkele wijze verzet hebben geboden maar de betrokken politieambtenaren wel hebben gevraagd waarom zij hun huis binnentraden. De betrokken ambtenaren gaven hierop geen antwoord en gedroegen zich volgens verzoekers agressief jegens hen. De gezinsleden werden van elkaar gescheiden waardoor zij niet met elkaar konden communiceren. Ook konden ze geen documenten meenemen ter onderbouwing van de feiten die ten grondslag lagen aan hun verzoeken om toelating. Verzoekers zoon werd tegengehouden toen hij probeerde die documenten mee te nemen. De politieambtenaren deelden hem mee dat zij de documenten zouden meebrengen. Terwijl de politieambtenaren het huis van verzoekers doorzochten moesten verzoekers in twee politievoertuigen dertig minuten wachten, aldus verzoekers.
Aangekomen op de luchthaven overhandigde de politie verzoekers een tas en twee koffers, die door de politieambtenaren waren ingepakt. Verzoekers stellen op dat moment te hebben gevraagd om contact op te mogen nemen met hun advocaat. Dit verzoek hebben verzoekers diverse malen herhaald, aldus verzoekers. Tevens hebben ze volgens verzoeker toen eveneens verzocht om afgifte van hun documenten. Verzoeker geeft aan dat zij tijdens deze gebeurtenissen geen bijstand hebben gehad van een tolk.
Verzoekers stellen dat de autoriteiten de dag van de uitzetting nauwkeurig hebben uitgekozen omdat zij op 28 november 2001 bijna drie jaar in Nederland verbleven. Verzoekers menen dat de Nederlandse overheid na exact drie jaar verplicht zou zijn hen in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.