2003/498

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zich bij het politiebureau aan de Admiraal de Ruijterweg, ondanks zijn klachtbrieven hierover van 19 april en 13 september 2001, bij herhaling schuldig blijven maken aan onjuist parkeergedrag.

Verzoeker klaagt er met name over dat de politieambtenaren hun voertuigen regelmatig:

- met twee wielen op de stoep parkeren;

- voor de inrit van de binnenplaats van het politiebureau parkeren, waardoor andere politievoertuigen parkeerplaatsen van burgers moeten innemen; en,

- parkeren op parkeerplaatsen voor burgers, terwijl de parkeerplaatsen die zijn bestemd voor politievoertuigen nog vrij zijn.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoeker woont in Amsterdam, enkele straten verwijderd van de Admiraal de Ruijterweg, alwaar het politiebureau van het wijkteam Admiraal de Ruijterweg van het district Amsterdam Oud-West van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is gevestigd.

Om medische redenen loopt verzoeker meerdere keren per dag een blokje om, waarbij hij het politiebureau passeert. Verzoeker ergert zich al vanaf 1999 aan het onjuiste parkeergedrag van politieambtenaren bij dit politiebureau, omdat hij van mening is dat de politie het goede voorbeeld in het verkeer moet geven, en omdat hij van mening is dat door het onjuiste parkeergedrag door de politie parkeerplaatsen van burgers worden gebruikt.

2.1 Verzoeker diende al in 2000 een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland over het parkeergedrag van de politie. Bij zijn klacht voegde hij aantekeningen van parkeerovertredingen die hij tot die tijd had geregistreerd.

De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht bij brief van 20 juli 2000 gegrond. Voor zijn motivering verwees hij naar het advies van de Commissie voor politieklachten Amsterdam-Amstelland (verder: commissie) van 12 juli 2000. In dit advies is onder meer opgenomen dat verzoeker in zijn klachtbrief klaagde over het parkeren van dienstvoertuigen met de wielen op de stoep, het parkeren voor een inrit, en het parkeren van dienstvoertuigen op parkeerplaatsen die voor burgervoertuigen zijn bestemd terwijl er nog parkeerruimte beschikbaar is voor dienstvoertuigen.

2.2 Verder is in het advies van de commissie van 12 juli 2000 opgenomen dat de chef van het betreffende wijkteam het met verzoeker eens was dat de politie met haar parkeergedrag niet het goede voorbeeld gaf. Vervolgens had de teamchef in een rapportage aan de commissie aangegeven dat het in spoedeisende gevallen nodig kan zijn om verkeersovertredingen te maken. Hij gaf daarbij toe dat niet noodzakelijk foutief parkeer- en rijgedrag ontoelaatbaar is. Verzoeker kon volgens hem echter niet beoordelen of een overtreding noodzakelijk was of niet. Voorts was de teamchef in tegenstelling tot verzoeker van mening dat het parkeergedrag van zijn collega's zeker verbeterd was. Uit zijn rapportage bleek wel dat niet alle door de politie gepleegde overtredingen noodzakelijk waren.

De commissie stelde op grond van deze informatie vast dat er sprake was van foutief parkeer- en rijgedrag door politieambtenaren van het bureau Admiraal de Ruijterweg. De gepleegde verkeersovertredingen waren niet in alle gevallen noodzakelijk. Dit volgde volgens de commissie zowel uit de rapportage als uit de verklaring van de teamchef. De commissie achtte op grond van deze bronnen wel aannemelijk dat het parkeergedrag van de politieambtenaren was verbeterd.

2.3 De commissie concludeerde ten slotte in haar advies van 12 juli 2000 dat een ieder, met name een politieambtenaar, zich aan de verkeersregels dient te houden, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking daarvan zouden rechtvaardigen. In casu was volgens de commissie van deze omstandigheden niet in alle gevallen gebleken. Hoewel er verbetering was in het parkeer- en rijgedrag, vonden er nog steeds niet noodzakelijke verkeersovertredingen door de politie plaats. De commissie achtte het optreden van de politie dan ook niet behoorlijk, en adviseerde de korpsbeheerder om de klacht gegrond te verklaren.

3.1 Omdat verzoeker in 2001 nog steeds niet tevreden was over het verkeersgedrag van de politieambtenaren bij het betreffende politiebureau, diende hij bij brieven van 19 april en 13 september 2001 wederom een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Bij zijn klacht voegde hij wederom aantekeningen van parkeerovertredingen die hij tot die tijd had geregistreerd.

De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht bij brief van 26 maart 2002 dit keer niet gegrond. Voor zijn motivering verwees hij naar het advies van de Commissie voor politieklachten Amsterdam-Amstelland (verder: commissie) van 6 maart 2002. In dit advies is onder meer opgenomen dat verzoeker in zijn klachtbrieven van 19 april en 13 september 2001 klaagde over het parkeren van dienstvoertuigen met de voor- of achterwielen op het trottoir op de voor de politie bestemde ankerplaatsen, het parkeren voor de inrit van de binnenplaats van het politiebureau, en het parkeren op parkeerruimte voor burgers.

3.2 Verder is in het advies van de commissie van 6 maart 2002 opgenomen dat de wijkteamchef in april 2001 de bezwaren van verzoeker deelde. De wijkteamchef had hierop actief opgetreden om het parkeren met voor- of achterwielen op het trottoir tegen te gaan. Uit de overzichtslijsten van verzoeker bleek dan ook dat deze parkeerovertreding bijna niet meer had plaatsgevonden. Het was de wijkteamchef ook opgevallen dat de overtreders van dit feit met name politieambtenaren zijn van andere wijkteams en burgers.

Volgens het advies van de commissie was het verzoeker inderdaad opgevallen dat het parkeren met de wielen op het trottoir veel minder plaatsvond, maar dat het nog steeds gebeurde, en ook door politieambtenaren van het betreffende wijkteam.

Wat betreft het parkeren voor de inrit heeft de wijkteamchef de commissie gerapporteerd dat dit inderdaad gebeurde. Uit praktische overwegingen en uit veiligheidsoverwegingen werd namelijk zo min mogelijk in de inrit geparkeerd. Bij het snel uitrukken vanuit de inrit moet het trottoir worden overgestoken. Dit levert gevaarlijke situaties op voor voetgangers, (brom)fietsers en motorvoertuigen. Om die redenen worden de politievoertuigen voor de inrit geparkeerd. Verder heeft de wijkteamchef gerapporteerd dat het voortdurend in- en uitparkeren van voertuigen op de inrit en op de binnenplaats van het bureau in de avond en gedurende nachtelijke uren veel geluidsoverlast voor de buurtbewoners zou opleveren.

De wijkteamchef heeft ten slotte aan de commissie gerapporteerd dat het inderdaad voorkomt dat burgers op de voor de politie gereserveerde parkeerplaatsen parkeren, waardoor de politie burgerparkeerplaatsen moet innemen. Die burgers komen op het politiebureau voor hulp of aangifte en zijn zodanig van streek, dat de politie hen niet sommeert om hun voertuigen te verplaatsen. De wijkteamchef had hierbij aangegeven dat hij van mening is dat juist politieambtenaren zich aan de algemeen geldende verkeersregels moeten houden, maar dat de aard van het werk soms om een afwijking van de regels vraagt.

3.3 De commissie stelde in haar advies van 6 maart 2002 op grond van de informatie van klager en de politierapportage van de wijkteamchef vast dat er inderdaad sprake was van foutief parkeergedrag door politieambtenaren van het betreffende politiebureau. Zij stelde ook vast dat het beleid van de wijkteamchef om het parkeergedrag van de politieambtenaren te verbeteren zijn vruchten had afgeworpen, in die zin dat het parkeergedrag wat betreft het parkeren met de wielen op het trottoir sterk was afgenomen.

Verder stelde de commissie vast dat volgens de aantekeningen van verzoeker het parkeren van politievoertuigen op andere parkeerplaatsen dat de gereserveerde plaatsen zelden voorkwam. Zij gaat ervan uit dat er in die gevallen sprake is van een bijzondere situatie. Zij acht het echter niet aannemelijk dat de politie haar voertuig verderop parkeert, als de voor de politie gereserveerde parkeerplaatsen recht tegenover het bureau vrij zijn.

Voorts stelde de commissie vast dat er veelvuldig werd geparkeerd voor de inrit.

De commissie concludeerde dat een ieder, en met name een politieambtenaar, zich aan de verkeersregels dient te houden, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking daarvan zouden rechtvaardigen. De politie heeft naar de mening van de commissie gedaan wat redelijkerwijs van haar kan worden gevraagd om deze overtredingen te voorkomen. De commissie achtte het parkeren op een andere parkeerplaats dan de voor de politie bestemde parkeerplaatsen niet onbehoorlijk, nu zij het aannemelijk acht dat dit gewoonlijk alleen gebeurt als die situatie daartoe noodzaakt.

De commissie oordeelde ten slotte dat de door de wijkteamchef aangevoerde praktische en veiligheidsoverwegingen het gebruik van de ruimte voor de inrit redelijkerwijs kunnen rechtvaardigen. Daarom achtte de commissie het parkeren voor de inrit eveneens niet onbehoorlijk. De commissie adviseerde de korpsbeheerder de klacht van verzoeker in het geheel ongegrond te verklaren.

II. Bevindingen

1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zich bij het politiebureau aan de Admiraal de Ruijterweg, ondanks zijn klachtbrieven hierover van 19 april en 13 september 2001, bij herhaling schuldig blijven maken aan onjuist parkeergedrag. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren hun voertuigen regelmatig met twee wielen op de stoep parkeren, en voor de inrit van de binnenplaats van het politiebureau parkeren, waardoor andere politievoertuigen parkeerplaatsen van burgers moeten innemen.

Verder klaagt hij erover dat de politieambtenaren parkeren op parkeerplaatsen voor burgers, terwijl de parkeerplaatsen die zijn bestemd voor politievoertuigen nog vrij zijn.

2. De korpsbeheerder achtte de klacht bij brief van 7 maart 2003 niet gegrond. Hij verwees daarbij onder meer naar het advies van de commissie van 6 maart 2002, op grond waarvan hij verzoekers klacht eerder op 26 maart 2002 niet gegrond had verklaard.

3. Verzoeker reageerde hierop bij brieven van 21 maart en 4 april 2003 met een nieuw overzicht met aantekeningen van parkeerovertredingen van de politie voor het politiebureau van het wijkteam Admiraal de Ruijterweg. Uit deze aantekeningen bleek dat geen verbetering was opgetreden in het parkeergedrag van de politieambtenaren.

4. De substituut-ombudsman verzocht de korpsbeheerder bij brief van 25 april 2003 om aan te geven of hij de constateringen van verzoeker in zijn brieven van 21 maart en 4 april 2003 betwistte. Indien dit antwoord bevestigend zou zijn, verzocht de substituut-ombudsman de korpsbeheerder om aan te geven om welke reden hij de klacht van verzoeker niet gegrond acht, terwijl hij een eerdere klacht van verzoeker over dezelfde gedragingen bij brief van 20 juli 2000 wel gegrond heeft geacht.

5.1 De korpsbeheerder liet bij brief van 11 juli 2003 weten dat er, zoals de wijkteamchef in het aan hem gerichte rapport van 25 juni 2003 had aangegeven (zie hierna, onder 5.2), geen twijfel over is dat het parkeren van politievoertuigen met de wielen op het trottoir niet goed is. De wijkteamchef kan de gevallen waar verzoeker in zijn brieven over schrijft, bevestigen noch ontkennen. De korpsbeheerder heeft echter geen reden om aan te nemen dat de constateringen van verzoeker op dit punt onjuist zijn. Het parkeren van politievoertuigen met de wielen op het trottoir komt dus nog steeds voor, ondanks dat het dankzij de inspanningen van de wijkteamchef aanvankelijk snel leek terug te lopen. De korpsbeheerder acht de klacht van verzoeker met betrekking tot zijn constateringen van het parkeren op het trottoir in de maanden februari en maart 2003 dan ook gegrond.

Dit laat volgens de korpsbeheerder echter onverlet dat hij de aanvankelijke klacht van verzoeker, om de redenen die zijn vermeld in het advies van de commissie van 6 maart 2002, nog steeds ongegrond acht.

5.2 De wijkteamchef gaf in zijn rapportage van 25 juni 2003 nog aan dat verzoeker in zijn brieven weer was teruggekomen op het parkeren voor de eigen inrit van het politiebureau. Verzoeker had volgens de wijkteamchef in zijn brieven te kennen gegeven dat het zou kunnen gebeuren dat vanwege het blokkeren van de inrit, politievoertuigen verderop in de straat moesten worden geparkeerd, en zodoende parkeerplaatsen van betalende burgers innamen. Volgens de wijkteamchef kwamen deze situaties zelden of nooit voor.

De wijkteamchef deelde in zijn rapport ten slotte nog mee dat de parkeerruimte voor politievoertuigen voor het politiebureau inmiddels was uitgebreid met een extra parkeerplaats. Bij zijn rapport voegde hij onder meer een foto van de voorkant van het politiebureau aan de Admiraal de Ruijterweg (zie BIJLAGE). Op dit moment is er sprake van 24 meter gereserveerde parkeerplaats voor de politie.

III. Beoordeling

1. Verzoeker woont in Amsterdam, enkele straten verwijderd van de Admiraal de Ruijterweg, alwaar het politiebureau van het wijkteam Admiraal de Ruijterweg van het district Amsterdam Oud-West van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is gevestigd. Om medische redenen loopt verzoeker meerdere keren per dag een blokje om, waarbij hij het politiebureau passeert. Verzoeker ergert zich al vanaf 1999 aan het onjuiste parkeergedrag van politieambtenaren bij dit politiebureau, omdat hij van mening is dat de politie het goede voorbeeld in het verkeer moet geven, en omdat hij van mening is dat door het onjuiste parkeergedrag door de politie parkeerplaatsen van burgers worden gebruikt.

2. Verzoeker klaagt er over dat politieambtenaren zich bij het politiebureau aan de Admiraal de Ruijterweg, ondanks zijn klachtbrieven hierover van 19 april en 13 september 2001, bij herhaling schuldig blijven maken aan onjuist parkeergedrag.

Verzoeker klaagt er met name over dat de politieambtenaren hun voertuigen regelmatig met twee wielen op de stoep parkeren, en dat de politieambtenaren voor de inrit van de binnenplaats van het politiebureau parkeren, waardoor andere politievoertuigen parkeerplaatsen van burgers moeten innemen.

3.1 Ten aanzien van het parkeren met twee wielen op de stoep heeft de korpsbeheerder de klacht van verzoeker in eerste instantie niet gegrond geacht, omdat hij van oordeel was dat dit parkeergedrag vanwege het optreden van de wijkteamchef sterk was afgenomen. Vervolgens acht de korpsbeheerder de klacht op dit punt wél gegrond, omdat op grond van informatie van verzoeker toch aannemelijk is geworden dat het parkeren met twee wielen op het trottoir bij het politiebureau nog meerdere keren is voorgekomen.

Ingevolge artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is het automobilisten niet toegestaan om op het trottoir te parkeren (zie ACHTERGROND, onder 1.1). Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman dan ook van oordeel dat de klacht op dit punt gegrond is.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

3.2 Ten aanzien van het parkeren voor de inrit heeft de korpsbeheerder de klacht niet gegrond geacht. Hij stelt vast dat veelvuldig wordt geparkeerd voor de inrit van het politiebureau, maar acht dit niet onbehoorlijk omdat vanuit praktische en veiligheidsoverwegingen zo min mogelijk óp de inrit wordt geparkeerd. Bij snel uitrukken door de politie moet namelijk het trottoir worden overgestoken. Dit zou volgens de korpsbeheerder gevaarlijke situaties opleveren voor voetgangers, (brom)fietsers en motorvoertuigen. Voorts zou volgens de korpsbeheerder het voortdurend in- en uitparkeren vanuit de inrit gedurende de nachtelijke uren veel geluidsoverlast voor de buren opleveren. Vandaar dat vóór de inrit wordt geparkeerd.

4. Ingevolge artikel 24 van de RVV 1990 is het automobilisten niet toegestaan om voor een in- of uitrit te parkeren (zie achtergrond, onder 1.2).

Ook de politie is in beginsel verplicht zich te houden aan de bepalingen uit het RVV 1990. Zij is echter van de bepalingen van de RVV 1990 vrijgesteld voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is (zie achtergrond, onder 2).

Van de politie mag worden verwacht dat zij zich bewust is van het belang van deze laatste restrictie voor de voorbeeldfunctie die zij heeft, en met name voor de geloofwaardigheid van haar optreden bij het toezien op de naleving van door anderen.

5. Het is, op grond van hetgeen hiervóór, onder 4, is gesteld, ook politieambtenaren in principe niet toestaan om voor een in- of uitrit te parkeren. De korpsbeheerder heeft echter aangegeven dat vanuit praktische en veiligheidsoverwegingen niet op de binnenplaats wordt geparkeerd, waardoor het parkeren voor de inrit niet tot problemen leidt. De Nationale ombudsman is met de korpsbeheerder van oordeel dat in de onderhavige situatie het parkeren op de binnenplaats niet verantwoord is. Om die reden acht hij het parkeren voor de inrit niet onjuist. Hij merkt hier echter wel bij op dat dit parkeergedrag alleen kan worden toegestaan als andere gereserveerde plaatsen voor het politiebureau reeds zijn bezet. Slechts dan mag de politie zich vanwege de uitvoering van de aan haar opgedragen taken vrijgesteld achten van de bepaling in artikel 24 van de RVV 1990.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

6. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren parkeren op parkeerplaatsen voor burgers, terwijl de parkeerplaatsen die zijn bestemd voor politievoertuigen nog vrij zijn.

7. De korpsbeheerder heeft de klacht op dit punt niet gegrond geacht. Het komt namelijk wel eens voor dat burgers op de parkeerplaatsen van de politie parkeren, zodat de politie is gedwongen om burgerparkeerplaatsen in te nemen. Deze burgers komen op het politiebureau voor aangifte en hulp, en zijn meestal zodanig van streek dat de politie hen niet sommeert om hun voertuig te verplaatsen.

Volgens de korpsbeheerder komt het echter zelden voor dat de politie haar auto's parkeert op andere parkeerplaatsen dan de voor haar gereserveerde plaatsen. De korpsbeheerder gaat er daarom van uit dat het in die gevallen gaat om een bijzondere situatie. De korpsbeheerder acht het echter niet aannemelijk dat de politie haar voertuigen op een andere parkeerplaats parkeert, als de voor haar gereserveerde plaatsen voor het politiebureau nog vrij zijn.

8. Uit het onderzoek is aannemelijk geworden dat politieambtenaren hun politievoertuig soms parkeren op parkeerplaatsen die niet voor de politie zijn gereserveerd.

Ten aanzien van de stelling dat dit plaatsvindt terwijl de parkeerplaatsen die zijn bestemd voor politievoertuigen nog vrij zijn, staat de lezing van verzoeker tegenover die van de korpsbeheerder. Nu het, gezien de parkeergelegenheid voor de politie aan de voorkant van het bureau (zie bijlage), zeer onlogisch en onpraktisch van de politie zou zijn om niet te parkeren op nog vrije gereserveerde plaatsen, acht de Nationale ombudsman de lezing van de korpsbeheerder meer aannemelijk dan de lezing van verzoeker.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het parkeren door politieambtenaren met twee wielen op de stoep; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 4 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Amsterdam met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Verder is een betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 1 november 2002, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 7 januari 2003.

3. Standpunt van de korpsbeheerder van 7 maart 2003 en reactie van de korpsbeheerder van 11 juli 2003, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages.

4. Reacties van verzoeker van 21 maart, 4 april en 11 augustus 2003.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling

Achtergrond

1. Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

1.1 Artikel 10, eerste lid:

"Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 (zijnde onder meer automobilisten; N.o.) gebruiken de rijbaan. Zij mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad."

1.2 Artikel 24, eerste lid:

"1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:

(…)

b. voor een inrit of een uitrit;"

2. Vrijstelling politie

Krachtens artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Minister van Verkeer en Waterstaat onder meer vrijstelling verlenen van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor het gebruik van de weg ten behoeve van openbare diensten. De Beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, van 31 maart 1994 (nummer RVR 172392, in werking getreden op 1 april 1994) van de Minister van Verkeer en Waterstaat luidt onder meer:

"Overwegende, dat de politie een openbare dienst is (...)

(…)

II. aan de regio's (regionale politiekorpsen) ten behoeve van de bij hen in dienst zijnde ambtenaren van politie (...) vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het RVV 1990.

III. aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling, de volgende voorschriften te verbinden:

a. de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;

b. van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Bij herhaling schuldig aan onjuist parkeergedrag: parkeren voor inrit van binnenplaats politiebureau waardoor andere politievoertuigen parkeerplaatsen voor burgers moeten innemen; parkeren op parkeerplaatsen voor burgers terwijl plaatsen voor politievoertuigen nog vrij zijn; .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Parkeren met twee wielen op de stoep.

Oordeel:

Gegrond