2003/480

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek in verband met de aanrijding die op 11 juli 2001 heeft plaatsgevonden en waarbij zij letsel heeft opgelopen:

- pas in januari 2002 na aandringen van verzoekster een registratieset hebben opgemaakt;

- de registratieset grotendeels hebben gebaseerd op een mutatie van juli 2001, terwijl in deze mutatie een onjuiste weergave van de feiten is neergelegd;

- hebben verzuimd twee getuigen in de registratieset te vermelden;

- in de registratieset ten onrechte hebben opgenomen dat verzoekster telefonisch op 15 januari 2002 op de haar ter plaatse gegeven toedrachtbeschrijving zou zijn teruggekomen.

Beoordeling

I. Algemeen

Op 11 juli 2001 reed verzoekster te Bussum op haar fiets en raakte met een minderjarig meisje betrokken bij een ongeval. Het meisje was te voet. Ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek, onder wie betrokken ambtenaren V. en Ho., en een ambulance zijn ter plaatse gekomen. Het ambulancepersoneel heeft verzoekster meegenomen naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat bij verzoekster sprake was van een compressiefractuur aan haar wervelkolom. Verzoekster heeft enige tijd in het ziekenhuis gelegen. Zij heeft op enig moment de beslissing genomen om haar schadeverzekering in te schakelen met de bedoeling om zo mogelijk schade te verhalen op de wettelijke vertegenwoordigers van het minderjarig meisje. Verzoekster heeft daarbij een afschrift van de registratieset nodig gehad. Begin oktober 2001 is namens verzoekster een afschrift van de registratieset opgevraagd bij de Stichting Processen Verbaal te Zoetermeer. Daar bleek geen registratieset beschikbaar te zijn. Betrokken ambtenaar V. heeft alsnog omstreeks januari 2002 een registratieset opgesteld. Op 11 juli 2001 hebben betrokken ambtenaren V. en Ho. een mutatie betreffende het ongeval opgesteld.

Bij dagvaarding van 18 maart 2002 zijn de wettelijke vertegenwoordigers van het minderjarig meisje gedagvaard voor de civiele rechter van de rechtbank te Amsterdam. De verklaring van een getuige, genaamd mevrouw Gr., is als bewijsstuk overgelegd. Bij verstekvonnis van 24 juli 2002 heeft de civiele rechter van de rechtbank te Amsterdam de wettelijke vertegenwoordigers van het minderjarig meisje, te weten de moeder en de vader, aansprakelijk verklaard voor de door verzoekster geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval van 11 juli 2001. Eén wettelijke vertegenwoordiger van het minderjarig meisje, te weten de vader, heeft hoger beroep ingesteld.

II. Ten aanzien van het opmaken van de registratieset in januari 2002

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek in verband met de aanrijding die op 11 juli 2001 heeft plaatsgevonden en waarbij verzoekster letsel heeft opgelopen, pas in januari 2002 na aandringen van verzoekster een registratieset hebben opgesteld.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.

Door de betrokken ambtenaren V. en Ho. werd, aldus de korpsbeheerder, de inschatting gemaakt dat er sprake was van een ongeval met gering letsel waarbij het de betrokken ambtenaren V. en Ho. niet duidelijk werd gemaakt wat precies de toedracht van het ongeval was. Voorts heeft verzoekster, aldus de korpsbeheerder, ter plaatse verklaard dat zij niet precies wist wat er gebeurd was. Op basis van deze overwegingen is dus de afweging gemaakt om het ongeval in het computersysteem van de politie vast te leggen in een mutatie.

3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Ten eerste heeft het ongeval tussen verzoekster en het minderjarig meisje op 11 juli 2001 plaatsgevonden.

Ten tweede hebben betrokken ambtenaren V. en Ho. op 11 juli 2001 een mutatie terzake van het ongeval opgesteld. In deze mutatie hebben zij aangegeven dat verzoekster last had van haar rug en schouder. Voorts hebben de betrokken ambtenaren in de mutatie opgemerkt dat verzoekster voor controle naar het ziekenhuis is gebracht. Uit een overzicht van de meldkamer van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek blijkt dat een ambulance ter plaatse is gekomen en verzoekster naar het ziekenhuis heeft gebracht.

Er is pas - nadat verzoekster daarom had gevraagd - in januari 2002 een registratieset opgemaakt.

4. Gezien de bovenstaande feiten en omstandigheden is de Nationale ombudsman van oordeel dat het op 11 juli 2001 voor de betrokken ambtenaren V. en Ho. aannemelijk had moeten zijn dat verzoekster medische behandeling in een ziekenhuis moest ondergaan en zich hadden moeten laten informeren omtrent de afloop van het onderzoek en de aard van het letsel.

Immers ingevolge de Aanwijzing verkeersongevallen (zie Achtergrond, onder 1.) wordt in de gevallen waarin het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is, naast de registratieset, proces-verbaal opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. De behandelende politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelende arts.

Gelet op de aard van het letsel had in deze zaak niet alleen een registratieset, maar ook een proces-verbaal behoren te worden opgemaakt.

De Nationale ombudsman acht de gedraging niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van de mutatie als basis voor de registratieset

1. Voorts klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek de registratieset grotendeels hebben gebaseerd op een mutatie van juli 2001, terwijl in deze mutatie een onjuiste weergave van de feiten is neergelegd.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond aangezien betrokken ambtenaar V. heeft gesteld dat de inhoud van de registratieset een weergave is van de door betrokken ambtenaar V. opgenomen feitelijke situatie.

3. Gedurende het onderzoek zijn de navolgende feiten en omstandigheden komen vast te staan dan wel aannemelijk geworden.

De betrokken ambtenaren hebben na het ongeval een mutatie opgesteld. In januari 2002 heeft betrokken ambtenaar V. een registratieset opgesteld. In de periode tussen het opstellen van de mutatie en het opstellen van de registratieset heeft het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek geen andere handelingen verricht. Derhalve acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de mutatie als basis voor de registratieset heeft gediend. Het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek heeft in zoverre juist gehandeld.

4. Aangezien de registratieset in dit geval een halfjaar na het ongeval is opgesteld en derhalve is gebaseerd op de mutatie die meteen na het ongeval is opgesteld, zal de Nationale ombudsman nagaan in hoeverre er discrepanties zijn tussen de registratieset en de mutatie.

5. De inhoud van de mutatie en de inhoud van de registratieset komen op de volgende punten overeen. Betrokken ambtenaar V. heeft zowel in de mutatie als in de registratieset verzoekster als slachtoffer aangemerkt. Voorts heeft betrokken ambtenaar V. in de mutatie als in de registratieset aangegeven dat een kind plotseling de rijbaan overstak.

6. Tussen de inhoud van de mutatie en de inhoud van de registratie neemt de Nationale ombudsman de volgende discrepanties waar.

Ten eerste heeft betrokken ambtenaar V. in de registratieset aangegeven dat verzoekster gedurende het telefoongesprek dat betrokken ambtenaar V. op 15 januari 2002 met verzoekster heeft gehad iets anders verklaart dan verzoekster ten tijde van het ongeval heeft verklaard terwijl de Nationale ombudsman uit de mutatie niet heeft kunnen vaststellen welk deel van de mutatie als de eerste verklaring van verzoekster valt aan te merken.

Ten tweede heeft betrokken ambtenaar V. in de mutatie niet aangegeven uit welke richting verzoekster kwam. In de registratieset staat echter vermeld dat verzoekster fietste over de Havenstraat, komende uit de richting van de Kapelstraat en gaande in die van de Havenstraat. Uit deze laatste omschrijving is niet onomstotelijk komen vast te staan dan wel aannemelijk geworden uit welke richting verzoekster kwam dan wel in welke richting verzoekster fietste.

Ten derde staat in de mutatie vermeld dat bij verzoekster sprake was van letsel aan haar rug en schouder. In de registratieset staat vermeld dat bij verzoekster sprake was van rugletsel.

Ten vierde blijkt uit de mutatie dat verzoekster van haar fiets was gevallen. Dit kwam, blijkens de mutatie, doordat een kind plotseling achter een bestelbusje vandaan kwam. Het meisje en verzoekster stopten en dachten op hetzelfde moment dat ze hun weg weer konden vervolgen. Het meisje bleef staan en verzoekster reed zachtjes tegen het meisje aan waardoor verzoekster, aldus de mutatie, van haar fiets viel. De Nationale ombudsman begrijpt hieruit dat verzoekster twee keer ten val is gekomen. Uit de mutatie begrijpt de Nationale ombudsman dat verzoekster de eerste keer ten val is gekomen doordat het meisje plotseling achter een bestelbus vandaan kwam. Het feit dat het meisje plotseling achter een bestelbusje vandaan kwam, is volgens de mutatie als direct gevolg van de eerste val van verzoekster aan te merken. In de registratieset heeft betrokken ambtenaar V. de toedracht van het ongeval ook omschreven. In de registratieset staat vermeld dat het meisje ter hoogte van een bepaald perceel in de Havenstraat plotseling de rijbaan overstak. Verzoekster schrok, aldus de registratieset, hiervan en stopte. Ook het meisje stond stil. Het meisje stond nog steeds stil toen verzoekster weer op haar fiets stapte en haar weg wilde vervolgen. Verzoekster reed, blijkens de registratieset, vervolgens met haar fiets tegen het nog steeds stilstaande meisje aan. Hierdoor kwam verzoekster ten val. De Nationale ombudsman begrijpt uit de registratieset dat verzoekster één keer is gevallen. Het direct gevolg van de val van verzoekster is echter niet te vinden in de omstandigheid dat het meisje de weg overstak, maar in de omstandigheid dat verzoekster nadat zij van haar fiets is afgestapt haar weg wilde vervolgen en hierna tegen het stilstaand meisje aanreed.

Ten slotte geven de betrokken ambtenaren V. en Ho., in tegenstelling tot de registratieset, in de mutatie niet aan dat verzoekster gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Voorts heeft de Nationale ombudsman eerder opgemerkt dat uit de omschrijving van het ongeval in de mutatie en uit de omschrijving van het ongeval in de registratieset geen eenduidige oorzaak van het ongeval blijkt. Echter, in de registratieset heeft betrokken ambtenaar V. aangegeven dat verzoekster zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt. De Nationale ombudsman merkt hierbij op dat het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek in een brief van 7 juni 2002 heeft aangegeven dat het de betrokken ambtenaren V. en Ho. niet duidelijk werd wat precies de toedracht van het ongeval was.

7. Een registratieset is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie Achtergrond, onder 1.). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten worden gebaseerd op vaststaande feiten of op de bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vast staat wie schuldig is aan de aanrijding, verdient het de aanbeveling dat in de registratieset de lezingen van elk der partijen - kort - worden weergegeven.

8. Gezien de omstandigheid dat de Nationale ombudsman tussen de inhoud van de mutatie en de inhoud van de registratieset verschillen ziet met name wat betreft de oorzaak van het ongeval, is daarmee onvoldoende komen vast te staan wie gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Van de betrokken ambtenaren had mogen worden verwacht dat zij niet alleen nader onderzoek in deze zaak hadden verricht en een proces-verbaal hadden opgemaakt (zie hiervoor onder II), maar ook dat zij de registratieset overeenkomstig de inhoud van de mutatie hadden ingevuld en bij de beschrijving van het ongeval een zo volledig mogelijk beeld van (de toedracht van) het ongeval zouden hebben gegeven.

De Nationale ombudsman acht de gedraging niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de twee getuigen

1. Verzoekster klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek hebben verzuimd twee getuigen in de registratieset te vermelden. Verzoekster doelt op mevrouw Gr., de eigenaresse van de winkel, en haar dochter.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De betrokken ambtenaren V. en Ho. hebben mevrouw Gr. ter plaatse gesproken. Mevrouw Gr. heeft, aldus de korpsbeheerder, aan de betrokken ambtenaren aangegeven dat zij de klap van het ongeval wel had gehoord, maar niets had gezien. Hierdoor heeft betrokken ambtenaar V., aldus de korpsbeheerder, geconcludeerd dat mevrouw Gr. kon worden aangemerkt als een zogenaamde klapgetuige, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de naam van mevrouw Gr. niet in de registratieset werd opgenomen.

3. De Nationale ombudsman overweegt dat in de gevallen waarin slechts een registratieset wordt opgemaakt dan wel had moeten worden opgemaakt, het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid is, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt.

4. Gedurende het onderzoek heeft betrokken ambtenaar V. aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat zij en betrokken ambtenaar Ho. de eigenaresse van een nabijgelegen winkel, mevrouw Gr., toen zij ter plaatse waren, hebben gesproken. Mevrouw Gr. heeft, aldus betrokken ambtenaar V., verklaard dat zij de klap had gehoord. Mevrouw Gr. is om die reden aangemerkt als een klapgetuige. Betrokken ambtenaar V. heeft vervolgens opgemerkt dat een klapgetuige in een registratieset niet wordt aangehaald als getuige, omdat een klapgetuige niets heeft gezien. Gedurende het onderzoek is niet gebleken dat de betrokken ambtenaren de dochter van mevrouw Gr. hebben gesproken.

5. Gezien de omstandigheid dat mevrouw Gr. aan de betrokken ambtenaren heeft verklaard dat zij alleen een klap heeft gehoord en haar dochter niet is gehoord acht de Nationale ombudsman het niet onjuist dat mevrouw Gr. en haar dochter niet als getuigen op de registratieset staan vermeld, indien in dit geval met het opmaken van een registratiezet had kunnen worden volstaan.

Evenwel gelet op het feit dat in deze zaak, naast een registratieset, proces-verbaal had moeten worden opgemaakt, hadden zowel mevrouw Gr. als de dochter als getuigen moeten worden gehoord.

In zoverre is de gedraging niet behoorlijk.

V. Ten aanzien van het terugkomen op verzoekers verklaring

1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek in de registratieset ten onrechte hebben opgenomen dat verzoekster telefonisch op 15 januari 2002 op haar ter plaatse gegeven toedrachtbeschrijving zou zijn teruggekomen.

2. De Nationale ombudsman overweegt dat in een registratieset van aanrijdingen geconstateerde feiten moeten worden vermeld en eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult.

3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Betrokken ambtenaren V. en Ho. hebben naar aanleiding van het ongeval op 11 juli 2001 een mutatie opgesteld. Uit deze mutatie blijkt niet wat verzoekster op 11 juli 2001 heeft verklaard. Betrokken ambtenaar V. heeft gedurende het onderzoek opgemerkt dat zij niet precies weet wie op 11 juli 2001 wat heeft verklaard, maar dat zij niets heeft verzonnen. In de registratieset heeft betrokken ambtenaar V. aangegeven dat verzoekster op 15 januari 2002 iets anders heeft verklaard dan ten tijde van het ongeval op 11 juli 2001. Verzoekster stelt dat zij, in tegenstelling tot hetgeen door betrokken ambtenaar V. in de registratieset is opgemerkt, bij haar verklaring zoals zij op 11 juli 2001 heeft afgelegd, is gebleven.

4. Aldus staan de lezingen van verzoekster en van de betrokken ambtenaar tegenover elkaar. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. Om die reden onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum), is gegrond.

Geen oordeel wordt gegeven met betrekking tot het terugkomen op de verklaring.

Aanbeveling

In een registratieset moet het gaan om geconstateerde gegevens. Eventuele conclusies moeten worden gebaseerd op vaststaande feiten of op de bijzondere wetenschap van degene die het registratiesetformulier invult.

Nu ten gevolge van de verschillen tussen de inhoud van de mutatie en de inhoud van de registratieset onvoldoende is komen vast te staan wie gevaar op de weg heeft veroorzaakt, wordt de beheerder van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek in overweging gegeven de registratieset in die zin aan te passen dat onder punt 18 van de registratieset de aanduiding dat verzoekster zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, wordt verwijderd.

Op 7 januari 2004 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman weten dat de registratieset in bovenstaande zin is gewijzigd, zodat de aanbeveling dus is opgevolgd. Conform zijn verzoek ontving de Nationale ombudsman op 16 januari 2004 een kopie van de gewijzigde registratieset.

Onderzoek

Op 22 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw X te Bussum, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegen op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen of aan te vullen.

De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 11 juli 2001 was verzoekster betrokken bij een ongeval. Verzoekster was op de fiets. Bij het ongeval was ook een minderjarig meisje betrokken. Verzoekster diende bij brief van 3 maart 2002 een klacht in bij het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek. In deze brief schreef verzoekster onder meer het volgende:

"Op 11 juli van het vorig jaar heb ik met de fiets een ernstig ongeval gehad. Dat ongeval gebeurde geheel buiten mijn schuld. Bij het ongeluk heb ik een rugwervel gebroken, met gevolg dat ik maanden een gipskorset aan heb gehad en aansluitend tot aan vandaag wekelijks revalideer. Mijn rug zal nooit meer voldoende sterk worden, zodat ik niet meer mijn werk en huishouden volwaardig kan doen zoals ik dat gewend was. De kans is zelfs groot dat ik voor een deel arbeidsongeschikt zal worden verklaard. Om die redenen heb ik onze schadeverzekering ingeschakeld met de bedoeling om indien mogelijk schade te verhalen op degene die het ongeluk veroorzaakt heeft.

Onze verzekering (…) heeft direct na de schademelding getreuzeld met het opvragen van het politierapport. In oktober 2001 hebben zij de zaak overgedragen aan Ho. Associates (…). Begin oktober 2001 heeft deze een afschrift van het rapport opgevraagd bij de Stichting Processen Verbaal te Zoetermeer. Daar bleek geen rapport beschikbaar te zijn. Ik heb daarom zelf contact opgenomen met de politie Gooi- en Vechtstreek en kwam bij de privacyfunctionaris de heer G. terecht. Aansluitend heb ik op 10 december 2001 een brief geschreven met het verzoek om het rapport beschikbaar te stellen. Omdat ik niets hoorde heb ik op 2 januari 2002 wederom gebeld; de heer G. bleek niet aanwezig te zijn, in zijn plaats kreeg ik de heer He. De heer He. vertelde dat er geen registratieset was opgemaakt, alleen een intern verslag was gemaakt, maar dat kon niet beschikbaar worden gesteld. Hij verwees mij weer naar G. Zo schoot ik dus nog niets op. Op 8 januari kreeg ik de heer G. wel aan de lijn, deze zocht het verslag erbij en las mij uit de inhoud voor. Tot mijn grote schrik gaf het verslag een volledig andere beschrijving van het ongeval dan ik me kan herinneren. De heer G. stelde voor om de teamleider van het betrokken politieteam (de betrokken ambtenaren V. en Ho.; N.o.), de heer W., contact met mij op te laten nemen. De heer W. belde op 15 januari terug met de mededeling dat (betrokken ambtenaar V.; N.o.), die het verslag opgesteld had, met mij contact zou opnemen. Dat heeft zij nog dezelfde dag gedaan. In het gesprek heeft zij alsnog het verslag voorgelezen. Ik heb geprotesteerd tegen deze lezing en aangegeven dat het verslag geen correcte weergave van de werkelijkheid is. Zij gaf aan dat dat het verslag van het ongeval was en dat zij daarop niet kon terugkomen. Daarop heeft zij mij toegezegd mijn verhaal aan het verslag toe te zullen voegen. Aansluitend is er alsnog een registratieset opgemaakt en is deze door het politiebureau doorgezonden naar de Stichting Processen-Verbaal te Zoetermeer.

Op 7 februari 2002 ontving Ho. Associates het rapport en zond het onmiddellijk aan mij door.

Allereerst wil ik ernstig bezwaar maken tegen de gang van zaken. De registratieset is 6 maanden na het ongeval opgesteld, op basis van een intern verslag. Dat is feitelijk veel en veel te laat om nog van enige waarde te kunnen zijn. Daarbij zijn diverse gegevens toegevoegd, zoals de materiële schade en de naam van de verzekeringsmaatschappijen, die niet op 11 juli 2001 genoteerd zijn, maar op 15 januari 2002 bij telefonische informatie. Ook de bijgevoegde tekening is een half jaar na dato opgesteld. Zo wordt een volledigheid gesuggereerd die niet klopt met de werkelijkheid van 11 juli 2001. Tevens wordt bij punt 18 in het rapport aangegeven dat ik me zodanig heb gedragen dat hierdoor gevaar op de weg werd veroorzaakt. Duidelijk mag zijn dat ik door mijn rugletsel niet in staat was op te staan en dus moest blijven liggen wachten op de ambulance. Van de politie mocht worden verwacht dat men regelend optrad. Samengevat begrijp ik niet dat de politie op deze wijze alsnog een rapport heeft durven opstellen. De onjuiste inhoud heeft helaas grote negatieve gevolgen voor mijn situatie.

(Betrokken ambtenaar V.; N.o.) heeft inderdaad een toevoeging gemaakt aan het verslag, zoals ze telefonisch heeft aangegeven. Echter ze geeft daarbij aan dat ik terug ben gekomen op mijn verklaring. Van terugkomen is echter geen sprake. Ik heb uitsluitend verklaard toen ik op de grond lag (en verhipte van de pijn) dat er plotseling van achter het busje waar ik langs reed met de fiets een kind vandaan kwam, ik niet meer kon remmen, tegen het kind ben aangereden en op de grond ben gevallen. Niets meer en niets minder.

In het rapport wordt bij punt 18 een beknopte omschrijving gegeven van het ongeval. Aangezien beide politiemensen niet op het moment van het gebeuren van het ongeval aanwezig waren, heeft men dit beschreven op grond van een verklaring van één of meer getuigen. Bij hetzelfde punt 18 wordt enkel één getuige genoemd, namelijk mevrouw B., de moeder van het kind, dat bij het ongeluk betrokken was. In het rapport wordt helemaal niet vermeld dat ik de omschrijving van het ongeval heb gegeven of heb onderschreven. Nee een verklaring van het slachtoffer, van mij, ontbreekt!. Er is ook geen verklaring van het kind! Het is duidelijk dat mevrouw B. de beschrijving heeft gegeven en niemand anders. Gesteld kan worden dat de politiemensen geen objectieve getuigen hebben gevraagd naar de toedracht.

Na terugkomst uit het ziekenhuis, 14 dagen later, heb ik mevrouw Gr., de eigenaar van de winkel die tegenover de plaats van het ongeval ligt, gesproken. Deze en haar dochter bleken het ongeval gezien te hebben. Zij heeft alsnog een getuigenverklaring opgesteld. Uit deze getuigenverklaring blijkt dat mijn lezing van het ongeval geheel klopt.

Op grond van het voorgaande eis ik rectificatie van het rapport. Ik verwacht daarbij dat de behandeling op zeer korte termijn plaatsvindt en dat mijn zaak niet nog langer wordt vertraagd, anders ben ik genoodzaakt de Landelijke Ombudsman in te schakelen."

2. De verklaring van mevrouw Gr. d.d. 5 september 2001 waaraan verzoekster in haar brief van 3 maart 2002 refereert, hield onder meer het volgende in:

"Mijn dochter en ik stonden te praten in de deuropening van onze winkel (…) toen ik een jong meisje tussen de auto's de weg op zag schieten (aan die zijde mag overigens niet geparkeerd worden). (Verzoekster; N.o.) kwam net aanfietsten en kon haar onmogelijk meer ontwijken, waardoor ze zeer lelijk ten val kwam.

Het jonge meisje is dus, uiteraard per ongeluk, de veroorzaakster van dit ongeval. (…)"

3. Betrokken ambtenaar V. stelde omstreeks januari 2002 alsnog een registratieset met een situatieschets op (zie bijlage N.o.). In de registratieset staat onder meer het volgende vermeld:

"1. Tijdstip ongeval : woensdag 11-JUL-2001, 11:56 (24-uur-stelsel)

(…)

13. Aard van het ongeval : botsing tussen een rijdend voertuig en 1 voetganger

(…)

16. Omschrijving van de materiele schade (fiets verzoekster; N.o.): lichte schade fiets/krassen

(…)

18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval:

Betrokkene 14.1 (verzoekster; N.o.) reed met de fiets over Havenstraat, komend uit de richting van Kapelstraat en gaande in die van Havenstraat.

Ter hoogte van perceel Havenstraat (…) te Bussum stak plotseling betrokkene 14.2 (een minderjarig kind; N.o.) de rijbaan over/op.

Betrokkene 14.1 (verzoekster; N.o.) schrok hiervan en stopte. Ook betrokkene 14.2 (een minderjarig kind; N.o.) stond stil.

Betrokkene 14.2 (een minderjarig kind; N.o) bleef stilstaan en betrokkene 14.1 (verzoekster; N.o.) stapte weer op en wilde haar weg vervolgen.

Betrokkene 14.1 (verzoekster; N.o.) reed vervolgens met haar fiets tegen de nog steeds stilstaande betrokkene 14.2 (het minderjarig kind; N.o.) aan.

18. Vervolg omschrijving van het ongeval.

Hierdoor kwam betrokkene 14.1 (verzoekster; N.o.) ten val.

Betrokkene 14.1 (verzoekster; N.o.) heeft zich hierdoor zodanig gedragen dat hierdoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.

(artikel 5 WVW 1994)

Rapporteurs Ho. en V. hebben op 11 juli 2001 ter plaatse de aanrijding opgenomen.

In verband met letsel Be 14.1 (verzoekster; N.o.) alsnog een registratieset opgemaakt.

Op 15 januari 2002 heeft rapporteur V. omstreeks 18:30 uur telefonisch contact gehad met (verzoekster; N.o.).

Zij kwam hierbij terug op haar ter plaatse afgelegde verklaring.

Zij vertelde mij, dat zij op haar fiets reed en dat er op de Havenstraat plotseling een kind achter een bestelbus vandaan kwam lopen. Voor ze wist wat er gebeurde lag zij op de grond.

Zij vertelde rapporteur dat zij niet meer wist, wat er tussen het zien van het kind en de val was gebeurd.

Door de val van de fiets liep be 14.1 (verzoekster; N.o.) een gebroken rug op waarvoor zijn maandenlang in het gips is gezet.

Be 14.1 (verzoekster; N.o.) heeft nog steeds pijn/ last van haar rug.

Op 16 januari 2002 omstreeks 10:00 uur heb ik rapporteur V. telefonisch contact gehad met (de moeder van het minderjarig meisje; N.o.).

Zij vertelde mij dat haar dochter (…) achter een bestelbusje de weg overstak. Beide betrokkenen stopten en wilden hun weg vervolgen. Haar dochter liep door en be 14. 1 (verzoekster; N.o.) reed op haar fiets tegen haar dochter aan.

Plotseling viel Be 14.1 (verzoekster; N.o.) van haar fiets en kwam ten val.

(De moeder van het minderjarig meisje; N.o.) bleef bij haar eerdere afgelegde verklaring van 11 juli 2001.

Be 14.2 (het minderjarig meisje; N.o.) had na de botsing een verdikking op haar knie."

4. Het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek reageerde bij brief van 7 juni 2002 onder meer als volgt:

"Op 14 maart 2002 is door de heer W., teamleider Naarden, met u telefonisch contact geweest. U maakt bezwaar tegen het feit dat er naar aanleiding van het ongeval op 11 juli j.l. slechts een intern rapport bij de politie is opgemaakt en dat er pas veel later, op uw verzoek, een registratieset is opgemaakt.

Door de heer W. is aangegeven dat door de (betrokken ambtenaren V. en Ho.; N.o.) de inschatting werd gemaakt dat er sprake was van een ongeval met een gering letsel, waarbij het de (betrokken ambtenaren V. en Ho.; N.o.) niet duidelijk werd gemaakt wat precies de toedracht van het ongeval was.

Door (betrokken ambtenaar V.; N.o.) wordt verklaard dat u ter plaatse na het ongeval niet precies wist wat er gebeurd was.

Op basis van deze overwegingen is dus de afweging gemaakt om het ongeval in het computersysteem van de politie vast te leggen in een mutatie, hetgeen naar mijn mening een correcte handelswijze is.

Vervolgens stelt u dat de politie ter plaatse niet goed handelde, omdat er volgens u sprake zou zijn van een getuige van het ongeval, mevrouw Gr.

Door de heer W. is u vervolgens aangegeven dat (betrokken ambtenaar V.; N.o.) ter plaatse mevrouw Gr. heeft gesproken, waarbij zij aangaf dat ze de klap van het ongeval wel had gehoord maar niets had gezien. Hierdoor heeft (betrokken ambtenaar V.; N.o.) geconcludeerd dat er sprake was van een zogenaamde 'klapgetuige', waardoor de naam van deze mevrouw niet in het politiesysteem werd opgenomen.

Gelet op de conclusie van (betrokken ambtenaar V.; N.o.) lijkt me dit een juiste handelwijze.

Tenslotte maakt u bezwaar tegen het feit dat de uiteindelijke inhoud van de registratieset niet conform de waarheid is en u eist hiervan rectificatie.

De heer W., heeft u op dit punt, in overleg met (betrokken ambtenaar V.; N.o.), meegedeeld dat de inhoud van de registratieset een weergave is van de door (betrokken ambtenaar V.; N.o.) opgenomen feitelijke situatie.

Op dit punt concludeer ik dat uw visie en die van (betrokken ambtenaar V.; N.o.) ver uiteen lopen.

Derhalve constateer ik dat er door (betrokken ambtenaar V.; N.o.) niet aantoonbare fouten zijn gemaakt en kan ik geen gevolg geven aan uw verzoek het politierapport te rectificeren."

5. Bij dagvaarding van 18 maart 2002 zijn de wettelijke vertegenwoordigers van het minderjarig meisje gedagvaard voor de civiele rechter van de rechtbank te Amsterdam. De verklaring van mevrouw Gr. is als bewijsstuk overgelegd. Bij verstekvonnis van 24 juli 2002 verklaarde de civiele rechter van de rechtbank te Amsterdam de wettelijke vertegenwoordigers van het minderjarig meisje, te weten de moeder en de vader, aansprakelijk voor de door verzoekster geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval van 11 juli 2001. Eén wettelijke vertegenwoordiger van het minderjarig meisje, te weten de vader, heeft hoger beroep ingesteld.

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.

2. Bij ontvangen brief op 10 oktober 2002 deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

"In de middag na het ongeval ben ik door verschillende artsen in ziekenhuis Gooi Noord onderzocht; uiteindelijk ben ik behandeld door Dr. R, orthopedisch chirurg, terwijl verdere behandeling door zijn college Dr. De M. is voortgezet."

3. Als bijlage bij de op 10 oktober 2002 ontvangen brief, was een ontslagbrief van Dr. R. d.d. 30 juli 2001 gevoegd. Deze ontslagbrief hield onder meer het volgende in:

"Diagnosis: compressiefractuur T12 (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) na fietsongeval.

Klinisch beloop: patiënte werd geïmmobiliseerd op bed met een aanvankelijk streng vloeibaar dieet. Zij kreeg Fraxiparine en pijnstilling. Nadat de verschijnselen van de paralytische ileus (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) waren verdwenen werd geleidelijk weer vloeibaar normaal dieet ingevoerd.

Op 19 juli 2001 werd een zogenaamd doorhangcorset gemaakt waarbij de wervelkolom werd gelordoseerd (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Het gecomprimeerde corpus T12 herwon op deze manier een gedeelte van zijn hoogte. Patiënte werd daarna probleemloos gemobiliseerd en ontslagen met een afspraak voor 2 weken.

Vervolgbeleid: dit type fractuur met meer dan halve compressie van de voorzijde van het corpus en een ruptuur van het ligamentum (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) interspinosum dient in het algemeen te worden behandeld met een spondylodesis (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.)."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 8 november 2002 onder meer als volgt:

"Zoals u uit één van de bijlage van de ingediende klacht van (verzoekster; N.o.) kunt afleiden is haar klacht eerder, in opdracht van de districtschef van Gooi Noord, behandeld door één van zijn teamleiders, de inspecteur van politie W. Deze berichtte de klaagster middels zijn schrijven van 7 juni 2002.

In de genoemde brief wordt antwoord gegeven op de door (verzoekster; N.o.) gestelde vragen. Omdat er voor mij geen enkele aanleiding bestaat om aan de door de betreffende politieambtenaren afgelegde verklaring over het be-/afhandelen van onderhavige aanrijding te moeten twijfelen, heb ik hieraan niets toe te voegen."

2. Bij fax van 10 januari 2003 stuurde het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek een mutatie terzake van het ongeval op 11 juli 2001 op. Deze mutatie hield onder meer het volgende in:

"01-048449 Melding met rapportage 11:56 11-JUL-01 gemuteerd op: 13:14 11-JUL-01

Verkeersong. let

rap. : (Betrokken ambtenaren V. en Ho.; N.o.)

loc. : BUSSUM

HAVENSTRAAT

LANDSTRAAT

KAPELSTRAAT

1. betrokkene : (verzoekster; N.o.)

geb.: Ol-DEC-1947 gesl: Vrouw

vtg. : Fiets

2. getuige : B1.

geb. : 05-SEP-1966

3. betrokkene : B2.

geb.: 12-FEB-1989 gesl: Vrouw

*** VROUW VALT VAN FIETS ***

Op bovengenoemde locatie was er een vrouw van haar fiets gevallen. Dit kwam doordat een kind plotseling achter een bestelbusje vandaan, kwam. Beide personen stopten en dachten op hetzelfde moment dat ze hun weg weer konden vervolgen. Het meisje bleef staan en de vrouw reed zachtjes tegen het meisje aan waardoor de vrouw van haar fiets viel. Mevrouw had last van haar rug en schouder. Voor controle is mevrouw meegenomen naar ziekenhuis Gooi-Noord.

Fiets is achtergebleven bij de eigenaresse van (een winkel; N.o.) aan de Havenstraat."

3. Bij fax van 10 januari 2003 stuurde het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek een overzicht van de meldkamer terzake van het ongeval op 11 juli 2001 op. Dit overzicht hield onder meer het volgende in:

"11:56 11-JUL-01 Gemuteerd op: 11:57 11-JUL-01 Status: A

Verkeersong. let Prioriteit: 1

rap.: F.

loc.: BUSSUM

HAVENSTRAAT

LANDSTRAAT

KAPELSTRAAT

Melder: CPA

Vrije tekst: Een gevallen vrouw. Ambu. rijdt.

Reden status: beleidsafspraak

1e Eenh: 10-05 Tijd opdracht: 11:57 Tijd ter plaatse: 12:00 Tijd vervolg: 12:02

2e Eenh: 82-73 Tijd opdracht: 11:56 Tijd ter plaatse: 11:56 Tijd vervolg: 12:10"

D. verklaring betrokken ambtenaar

1. Op 5 februari 2003 verklaarde de betrokken ambtenaar V. aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende :

"Ik ben agent werkzaam bij het regionale politiekorps Gooi- en Vechtstreek. Ten tijde van het gebeuren in juli 2001 was ik in opleiding voor agent. Mijn collega Ho. en ik liepen tegen het gebeuren aan. De 9 maanden durende opleiding heb ik in augustus 2001 met goed gevolg volbracht. Voorafgaand aan de opleiding heb ik ongeveer 5 jaar in de surveillance gezeten.

Een registratieset wordt altijd opgesteld. Het maakt niet uit of er wel of geen sprake is van letsel. Ik heb in het huidige geval pas achteraf een registratieset opgemaakt. Dat wij het toentertijd niet hebben opgesteld heeft twee redenen. Wij hebben dit nagelaten in overleg met onze stagebegeleider en omdat het ambulancepersoneel zei dat het letsel van verzoekster wel meeviel.

De mutatie heb ik samen met mijn collega Ho. opgesteld. In de mutatie staat een samenvatting van wat mijn collega Ho. en ik toentertijd belangrijk vonden. Hetgeen in de mutatie staat, is door verzoekster aan mijn collega Ho. en aan mij verklaard. Het zou natuurlijk wel zo kunnen zijn dat de moeder en het meisje het ook zo hebben verklaard. Het was een samenloop van omstandigheden dat verzoekster van haar fiets kwam.

Verzoekster was niet erg vriendelijk toen wij haar vroegen hoe het een en ander was gebeurd. Zij was opvliegerig en had een grote mond. Wij mochten haar geen vragen stellen en zij bekte ons af. De moeder van het kind mocht niet in haar buurt komen. Verzoekster gaf wel antwoord op de door mijn collega Ho. en de door mij aan haar gestelde vragen. Verzoekster gaf niet van harte antwoord. Verzoekster kon prima praten. Zij was niet buiten bewustzijn.

U vraagt mij hoe verzoekster er lichamelijk aan toe was toen mijn collega en ik ter plekke kwamen. Aan haar lichaam was niets te zien. Ik bedoel hiermee te zeggen dat wij geen redenen hadden om aan te nemen dat verzoekster lichamelijk niet in orde was. Toen het ambulancepersoneel ter plaatse kwam, werd een brancard naast verzoekster neergelegd. Verzoekster was toen prima in staat om op eigen kracht op de brancard te schuiven. Het was niet te zien dat bij verzoekster sprake was van enig letsel. Het is juist dat er in de mutatie staat vermeld dat er bij verzoekster sprake is van letsel doch dit heeft verzoekster zelf verklaard. U houdt mij voor dat verzoekster verklaart dat zij ter plaatse een nekband door het ambulancepersoneel omkreeg. Ik antwoord dat dit wel mogelijk is. Ik weet dat niet voor 100% aangezien ik mij op een plaatsdelict niet bezig houd met de handelingen van het ambulancepersoneel.

Het verzoek om alsnog een registratieset op te stellen kwam van een collega genaamd G. Waarom hij mij dat vroeg, weet ik niet precies, maar ik denk dat het verzoek van de letselschadeadvocaat van verzoekster kwam. Die advocaat wilde het dossier inzien en toen viel het collega G. op dat er geen registratieset was opgemaakt. Ik kreeg vervolgens het verzoek om een registratieset op te maken.

Wij waren ongeveer 20 minuten ter plekke. Het was niet onze melding. Zoals eerder verklaard liepen wij tegen het gebeuren aan. Ik hoor van u dat u een overzicht van de meldkamer voor u heeft. In het overzicht wordt melding gemaakt van twee eenheden die ter plaatse waren. Ik leg u uit dat een eenheid bestaat uit twee personen. Mijn collega en ik zijn ongeveer 20 minuten ter plekke geweest. Wij hebben netjes op de ambulance gewacht. In de ballonnenzaak hebben wij gevraagd of er getuigen waren. Die waren er niet. Voorts was de fiets van verzoekster in de ballonnenzaak door anderen geplaatst. Wij hebben toen gevraagd of die fiets daar kon blijven staan. Wat betreft het overzicht van de meldkamer leg ik uit dat met de afkorting CPA een ambulance wordt bedoeld.

Op het moment dat wij ter plekke kwamen, hebben wij de meldkamer hierover bericht. Toen wij vertrokken, hebben mijn collega Ho. en ik dit ook aan de meldkamer doorgegeven. Ik hoor u zeggen dat uit het overzicht van de meldkamer te lezen valt dat de eerste eenheid om 12:00 uur is gearriveerd en om 12:02 is vertrokken. De tweede eenheid is om 11:56 gearriveerd en om 12:10 vertrokken. Ik verklaar dat mijn collega Ho. en ik de tweede eenheid zijn. Het is heel goed mogelijk dat wij 14 minuten ter plaatse zijn geweest. Naar mijn gevoel zijn wij ongeveer 20 minuten ter plaatse geweest.

Ten aanzien van de registratieset en de daarbij behorende situatietekening, verklaar ik als volgt. Zoals ik al eerder heb verklaard, heb ik niet met eigen ogen gezien dat de fiets op de plek lag zoals in de situatietekening staat weergegeven. Zoals ik al eerder heb verklaard was de fiets al in de ballonnenzaak toen mijn collega Ho. en ik ter plaatse kwamen.

De situatietekening is samen met de registratieset gemaakt. De situatietekening is dus achteraf opgesteld. U vraagt mij hoe ik de tekening gemaakt heb. Ik antwoord dat ik natuurlijk informatie heb gekregen van de getuigen (moeder en kind) en van verzoekster zelf. De informatie zoals is vervat in de mutatie. U merkt op dat uit de mutatie niet valt af te leiden uit welke richting verzoekster kwam. Ik antwoord hierop dat het wel logisch is dat verzoekster uit die richting kwam zoals ik het in de registratieset heb weergegeven en zoals in de situatietekening staat vermeld, omdat het de enige logische route zou zijn geweest. De weg waar het gebeuren heeft plaatsgevonden is namelijk een eenrichtingsweg. Kortom behalve de fiets, is de situatietekening een juiste weergave van de situatie zoals die ter plekke was.

U gaat nu met mij de registratieset puntsgewijs doornemen. De zinsnede 'Beknopte duidelijke…van Havenstraat' onder punt 18 is opgetekend aan de hand van de verschillende verklaringen; ook aan de hand van de verklaring van verzoekster. Ik weet niet precies wie wat verklaard heeft maar ik weet wel dat ik niets heb verzonnen. Gezien de plek waar verzoekster op de grond lag, kan ook de conclusie worden getrokken dat de vorenbedoelde zinsnede een juiste weergave is van de situatie ter plekke. De zinsnede onder punt 18 'Ter hoogte van…betrokkene 14.2 aan' is de verklaring van verzoekster. Dit stukje van de registratieset is aan te merken als de eerste verklaring van verzoekster.

U vraagt mij wat wordt verstaan onder een klapgetuige. Een klapgetuige is iemand die de val heeft gehoord maar niet heeft gezien wat de oorzaak van die val was. Zoals ik al eerder heb verklaard, zijn mijn collega Ho. en ik in de ballonnenzaak geweest. Er was toen een mevrouw van rond de veertig aanwezig. Wij hebben haar gevraagd of zij getuige was van het gebeuren. Die mevrouw zei toen dat zij een klap had gehoord. Wij hadden derhalve voldoende grond om die mevrouw van de ballonnenzaak aan te merken als klapgetuige. Een klapgetuige wordt in een registratieset niet aangehaald als getuige omdat een klapgetuige niets heeft gezien.

De zinsnede 'Betrokkene 14.1 heeft zich hierdoor zodanig gedragen dat hierdoor gevaar op de weg werd veroorzaak (artikel 5 WVW 1994)' is een conclusie. Behalve dat deze conclusie standaard in de registratieset staat, heb ik in overleg met een meerdere deze conclusie er dan ook in laten staan."

E. Reactie verzoekster

Bij brief van 20 maart 2003 deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

"(…) bevestig ik dat ik geen genoegen neem met de door (betrokken ambtenaar V.; N.o.), op 5 februari, schriftelijk afgelegde verklaring. Ik wil daarom mijn klacht ten aanzien van de Politie Gooi- en Vechtstreek handhaven.

Mijn klacht heb ik 2 maart 2002 ingediend bij de politie en is tevens door de Nationale ombudsman (…) op schrift gesteld.

Er worden naar mijn mening onvoldoende redenen aangevoerd waarom de registratie pas een half jaar na het ongeval is opgemaakt. Daarbij voldoet de registratie in het geheel niet aan de eisen van betrouwbaarheid omdat deze opgesteld is met behulp van het zeer beperkte interne politieverslag (de mutatie) van het gebeuren en de herinnering van één agente. Er is informatie in de registratie terechtgekomen die als gegevens worden gepresenteerd terwijl die in het geheel niet stroken met mijn ervaringen van het ongeluk en ook niet gestaafd worden door feiten. De betrokken agente was niet aanwezig bij het ongeluk en heeft het verhaal geheel naar eigen inzicht opgesteld. Ik heb toen geen verklaring over de toedracht van het ongeval afgelegd. Ik was daartoe niet in staat, omdat ik verward was, ontzettend veel pijn in mijn rug voelde en de angst had dat er meer met mijn rug aan de hand was.

In haar verklaring geeft (betrokken ambtenaar V.; N.o.) aan dat altijd een registratieset wordt opgesteld. Vervolgens zegt ze dat dat deze keer is nagelaten vanwege het oordeel van de stagebegeleider en de opmerking van het ambulancepersoneel dat het letsel meeviel. Het feit dat ik, nadat de nodige voorzorgsmaatregelen waren getroffen, per ambulance naar het ziekenhuis ben gebracht geeft al aan dat er goede redenen waren voor het ambulancepersoneel om aan te nemen dat er sprake kon zijn van aanzienlijk letsel. Ik had veel pijn aan mijn rug en durfde niet op te staan, ook vanwege mogelijke gevolgschade, dat was de reden dat ik op de grond ben blijven liggen.

De waarneming van (betrokken ambtenaar V.; N.o.) dat ik zelf op de brancard geschoven ben, zegt weinig over mijn letsel. Dat zij en haar collega niets aan mijn lichaam konden zien is natuurlijk niet zo vreemd, ik was gekleed, had een jas aan, had geen schrammen of bloed. Dus zo op het oog leek het niet zo erg. De politie heeft de situatie op deze wijze waargenomen en was niet werkelijk geïnteresseerd in mijn lichamelijke toestand. Zij hebben niet doorgevraagd over pijn en dergelijke en mij ook niet op mijn gemak gesteld. Omdat ik op de weg lag vormde ik een belemmering voor het verkeer, de agente stelt in de registratie dat ik 'een gevaar op de weg' was. Blijkbaar was deze constatering voor haar belangrijker dan mijn lichamelijke toestand. De agente vereenvoudigt in haar verweer het gebeuren op een dusdanige wijze dat het ridicuul wordt. Als er aan de buitenkant niets mankeert dan moet ik gezond zijn, als ik op de weg lig ben ik strafbaar. Het is te gek voor woorden.

Omstanders, waaronder de moeder van het kind, vroegen of ik niet kon opstaan, ik wilde door de angst voor mijn rug en de pijn niet opstaan. Daarom heb ik me te weer gesteld en mocht ik wellicht wat opgewonden geweest zijn, ik heb in mijn herinnering niemand afgebekt of zo. De agente heeft en dat blijkt uit haar verweer de situatie nauwelijks kunnen bevatten. Uit haar bemerkingen spreekt een grote onervarenheid. Ik word bijna afgeschilderd als een aansteller. Achteraf is helaas bevestigd dat mijn vermoedens ten aanzien van mijn letsel juist waren. Daarom komt het nogal wrang over als een agente op zo'n tamelijke botte wijze haar verhaal doet.

Op zich waardeer ik het dat de agente zo open haar verhaal doet in het gesprek met (een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman; N.o.). Ik begrijp echter in het geheel niet dat zij niet zelf kritische opmerkingen heeft bij het functioneren in deze zaak. In feite zou de verantwoordelijke leidinggevende gehoord moeten worden. Men is naar mijn inzicht tekort geschoten bij de opname van het ongeval en heeft onjuist gehandeld bij de verslaglegging, zowel in de procedure als inhoudelijk. De registratie voldoet niet aan de eisen omdat deze pas een half jaar na dato is opgesteld op basis van een onjuist (intern) verslag en herinneringen van een aspirant-agente. Deze registratie had nooit op deze wijze opgesteld mogen worden.

De tekening van de situatie is volgens mijn herinnering niet correct. De Havenstraat, waar het ongeluk gebeurd is, kan ter plaatse van twee kanten worden ingereden, is dus geen eenrichtingsverkeersweg. Agente kan dat alsnog ter plaatse constateren. Er stond niet alleen een bestelbusje ter plaatse maar er stonden ook nog andere auto's voor en achter de bus geparkeerd aan de rechterzijde. Overigens mag er in de straat alleen in vakken worden geparkeerd en niet waar de bestelbus en de auto's stonden. Dit is niet eens door de agente geconstateerd. Cruciaal voor het ongeval is de toen aldaar geparkeerde bestelbus. In de registratie van (betrokken ambtenaar V.; N.o.) (zie punt 18) stelt ze dat betrokkene 14.2 plotseling de rijbaan over/op stak. Da klopt ook met mijn waarneming. Ik zag in een flits een klein persoon, een meisje, van achter de bus tevoorschijn komen voor mijn fiets, ik kon zelfs niet remmen en het volgende moment lag ik op de grond. Ik heb het meisje niet al eerder kunnen waarnemen door de aanwezigheid van de bus en de andere auto's. Door de rij auto's moet het ook voor de moeder van het meisje, die achter de auto's liep of stond vrijwel onmogelijk zijn geweest om mij op mijn fiets te zien en dus het ongeluk te hebben zien gebeuren.

De tekening die door mevrouw Gr. is gemaakt benadert in mijn herinnering de situatie het beste.

Doordat het meisje zo plotseling vanachter de bus vandaan kwam, kan er naar mijn inzicht geen sprake zijn geweest van dat ik en het meisje eerst gestopt zijn. We konden elkaar van tevoren niet zien. Wellicht dat ik een moment met de fiets gebalanceerd heb voordat ik ben omgevallen. Het interne politieverslag (de mutatie) kan daarom niet juist zijn. De politie heeft ook zelf kunnen constateren dat het interne verslag alle logica mist ( het stoppen en weer opstappen gelooft toch niemand!!) en had alsnog navraag bij mij en anderen moeten doen. Nu heeft men een half jaar later de registratie opgesteld en mij geconfronteerd met een onjuiste weergave. De agente is bij haar beschrijving gebleven, terwijl zij zelf geen getuige is geweest. Zij is daarbij afgegaan op de verklaring van met name de moeder. Deze wordt ook in de registratie uitdrukkelijk als getuige aangegeven. Omdat zij ook achter de rij auto's en/of de bestelbus verkeerde moet zij nauwelijks het gebeuren hebben kunnen zien.

Samengevat blijf ik geheel bij mijn klachten zoals door u omschreven (…). Door de handelwijze van de politie en de verklaringen van de agente in het bijzonder word ik vrijwel verantwoordelijk gesteld voor een ongeval dat een ander heeft veroorzaakt. Dat is niet juist en kan het daarom niet accepteren."

Achtergrond

1. Aanwijzing verkeersongevallen van 28 juni 2000 (Stcrt. 2000, 165):

"1. Definities

Verkeersongeval: een ongeval dat zich tussen verkeersdeelnemers of tussen verkeersdeelnemer en een stilstaand object voordoet. Registratieset: formulier dat door behandelende politiemensen opgemaakt wordt indien zij een aanrijding opnemen. In het formulier worden gegevens van voertuigen, betrokkenen en aanrijdingen opgenomen, inclusief een situatietekening.

Proces-verbaal: ambtelijk verslag van een aanrijding opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM, waarin naast gegevens over de aanrijding eventuele strafbare gedragingen genoemd staan.

(…)

3.Registratieset Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of zwaarder letsel tot gevolg heeft, dan wel zeer lichte schade of meer dan zeer lichte schade, wordt alleen een registratieset opgemaakt. Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. (…)

Bij meer dan licht letsel moet gedacht worden aan letsel voor de behandeling waarvan hulp van een eerstelijns arts dient te worden ingeroepen, zoals wonden waarvoor, uit cosmetisch oogpunt minder ernstige, hechtingen nodig zijn, een lichte hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen.

Bij zwaarder letsel moet gedacht worden aan letsel, voor de behandeling waarvan een medisch specialist nodig is. Het betreft letsel dat als regel niet wordt begrepen in art. 82 WvSr, zoals gebitschade, gebroken neus, jukbeen of sleutelbeen, littekens in het gezicht of en zware hersenschudding.

4. Proces-verbaal

In de hieronder genoemde gevallen (par. 4.1 t/m 4.5) wordt op de registratieset aangegeven of al dan niet proces-verbaal wordt opgemaakt.

(…)

4.3 Medische behandeling in ziekenhuis ten gevolge van letsel

Wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is, wordt naast de registratieset, proces-verbaal opgemaakt.

Toelichting

In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien een der betrokkenen van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politie-ambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts.

In het geval dat een verkeersslachtoffer niet terstond naar het ziekenhuis wordt vervoerd, doch zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan een later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.

(…)

Informatieverstrekking

1. Verstrekking van gegevens door de politie aan de Stichting Processen Verbaal

1.1. In welke gevallen?

Gegevens betreffende aanrijdingen worden door de politie verstrekt aan de Stichting Processen Verbaal ten behoeve van de verstrekking door de Stichting Processen Verbaal van afschriften aan belanghebbenden. (…)

Een afschrift van een registratieset of proces-verbaal zal alleen door de politie aan de Stichting Processen Verbaal worden verstrekt voorzover dit betrekking heeft op:

de aanrijding zelf of

feiten die een oorzakelijk verband kunnen hebben met de aanrijding." (…)

2. Verstrekking van afschriften door de Stichting Processen Verbaal aan belanghebbenden

2.1 Belanghebbenden

De Stichting Processen Verbaal verstrekt een afschrift van een registratieset en/of een proces-verbaal aan iedere belanghebbende die hierom schriftelijk verzoek, onder overlegging van gegevens waaruit het belang bij de gevraagde kennisneming blijkt."

2. Zakwoordenboek der Geneeskunde:

"íleus door verlamming (paralýtische -) of lang aanhoudende kramp v.d. peristaltiek;

ligaméntum L, ligamént (anat.) bindweefselband; versterkingsband van gewrichten; lordóse voorwaarts (fysiologische) kromming v. wervelkolom, speciaal die v.h. lendegedeelte; bij te sterke lordóse spreekt men van een 'holle rug';

paralýse verlamming, krachteloos zijn; verlies v.h. vermogen om een lichaamsdeel te bewegen door volkomen teloorgaan v.h. vermogen van één of meer spieren of spiergroepen zich samen te trekken;

paralýtisch met paralyse in verband staand, door paralyse ontstaan;

osteosynthese operatieve repositie en fixatie van beenderen bij fractura of pseudarthrosis m.b.v. metalen plaatjes, draden, schroeven, stiften, botpennen of -repen;

spondylodésis osteosynthese van twee of meer opeenvolgende wervels, meestal d.m.v. een stuk autoloog bot."

Instantie: Regiopolitie Gooi en Vechtstreek

Klacht:

In verband met aanrijding en letsel pas na aandringen een registratieset opgemaakt; registratieset gebaseerd op onjuiste weergave van feiten; verzuimd twee getuigen te vermelden.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Gooi en Vechtstreek

Klacht:

In registratieset ten onrechte opgenomen dat verzoekster telefonisch op eerdere verklaring zou zijn teruggekomen.

Oordeel:

Geen oordeel