2003/479

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat de William Schrikker Stichting geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de directeur van de William Schrikker Stichting van 20 december 2001, naar aanleiding van de uitspraak van de Interne klachtencommissie van 25 november 2001, om een onafhankelijk ambulant onderzoek in te laten stellen naar verzoeksters geschiktheid als pleegouder.

Daarnaast klaagt verzoekster over de eenzijdige en onvolledige wijze waarop de William Schrikker Stichting het Steunpunt Pleegzorg Amstelstad bij brief van 24 januari 2002 over haar heeft geïnformeerd.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het in te stellen onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster als pleegouder

1. Verzoekster, pleegouder van drie kinderen, diende op 19 oktober 2001 bij de Interne Klachtencommissie van de WiIliam Schrikker Stichting een klacht in over de uitplaatsing van deze kinderen en over een brief van 18 oktober 2001 waarin de stichting haar had laten weten dat geen gebruik meer zou worden gemaakt van haar diensten als pleegmoeder. De commissie deed uitspraak op 25 november 2001 waarbij verzoeksters klachten gegrond werden bevonden. Gelet op de uitspraak van de commissie, bood de directeur van de WiIliam Schrikker Stichting verzoekster bij brief van 20 december 2001 aan om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar verzoeksters geschiktheid als pleegouder. Bij brief van 16 april 2002 kwam de directeur op deze beslissing terug omdat, naar hij stelde, het niet mogelijk was gebleken een instantie te vinden die dit onderzoek kon uitvoeren. Bij brief van 6 juni 2002 deelde de directeur de advocaat van verzoekster mee het Orthopedagogisch Centrum Kennemerland (OCK) bereid te hebben gevonden het onderzoek te zullen uitvoeren. Bij brief van 24 juli 2002 deelde de directeur de advocaat mee dat het OCK het onderzoek niet kon uitvoeren en dat, omdat er geen geschikte persoon te vinden bleek te zijn om het onderzoek uit te voeren, de stichting niets anders restte dan te blijven bij het oorspronkelijke besluit om geen gebruik meer te maken van verzoeksters diensten als pleegouder.

2. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het zich voldoende inspant om uitvoering te geven aan beslissingen en dat daarbij de nodige zorgvuldigheid en openheid naar betrokkenen in acht wordt genomen. Dit klemt te meer wanneer sprake is van een zo kwetsbare groep in onze samenleving als minderjarigen die aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd.

3. De Interne Klachtencommissie van de WiIliam Schrikker Stichting oordeelde dat het besluit tot uitplaatsing van verzoeksters pleegkinderen te lichtvaardig was genomen. Hoewel er aanwijzingen waren voor twijfel over de geschiktheid van het pleeggezin van verzoekster, was de beslissing blijkbaar voornamelijk op emotionele gronden genomen, zo stelde de commissie. De uitspraak van de Interne Klachtencommissie zette het besluit van de WiIliam Schrikker Stichting om geen gebruik meer te maken van verzoeksters diensten als pleegmoeder, van welk besluit verzoekster in kennis was gesteld bij brief van 18 oktober 2001, op losse schroeven. Dat de directeur van de stichting besloot om een onafhankelijk onderzoek in te laten stellen naar verzoeksters geschiktheid als pleegouder, was dan ook een juiste reactie op de uitspraak van de commissie. Aan de hand van de resultaten van het in te stellen onderzoek zou immers opnieuw kunnen worden bekeken of, en zo ja onder welke voorwaarden, verzoekster pleegkinderen in haar gezin kon opnemen. De directeur heeft aan de beslissing om een onderzoek te laten instellen naar de geschiktheid van verzoekster als pleegouder echter geen uitvoering kunnen gegeven omdat derden, ondanks alle inspanningen van de stichting, niet bereid bleken tot zo een onderzoek, aldus de WiIliam Schrikker Stichting in reactie op de klacht.

4. Op grond van de door de stichting en verzoekster overgelegde stukken heeft de Nationale ombudsman vastgesteld dat Amstelstad de WiIliam Schrikker Stichting op 5 februari 2002 heeft laten weten niet te kunnen voldoen aan het verzoek tot een onafhankelijk onderzoek, dat de Pleegzorg Centrale Noord-Holland ditzelfde heeft laten weten op 3 juli 2002 en dat de WiIliam Schrikker Stichting op 18 februari 2003 aan RIAGG Zaanstad de weigering om een onderzoek te doen schriftelijk heeft bevestigd. Uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat het OCK tussen 16 april 2002 en 24 juli 2002 tevergeefs is benaderd. Van het door de Wiliam Schrikker Stichting in reactie op de klacht gestelde telefonisch overleg met het Bureau Jeugdzorg Purmerend en het AJL in het najaar van 2002 zijn geen schriftelijke stukken overgelegd.

5. Wat precies aan voornoemde instellingen is gevraagd en welke informatie daarbij door de WiIliam Schrikker Stichting is verstrekt, is niet duidelijk. Evenmin is duidelijk waarom ook het RIAGG en het OCK zijn verzocht om onderzoek te doen en de vraag tot onderzoek zich dus niet heeft beperkt tot collega-instellingen voor pleegzorg, alsmede waarom het RIAGG, het OCK, Bureau jeugdzorg Purmerend en AJL het verzoek om onderzoek hebben afgewezen.

6. Voorts valt op dat toen de WiIliam Schrikker Stichting verzoekster op 16 april 2002 liet weten dat op het aanbod van een onafhankelijk onderzoek terug gekomen moest worden omdat niet mogelijk was gebleken een instantie te vinden die dit onderzoek kon uitvoeren terwijl “diverse instanties” geraadpleegd waren, alleen nog sprake was van een afwijzing van Amstelstad. De brief van de Pleegzorgcentrale Noord-Holland dateert immers van 3 juli 2002, en de brief van de stichting aan het RIAGG zelfs van februari 2003. Het OCK komt pas ter sprake in de brief van de stichting aan de advocaat van 6 juni 2002, terwijl Bureau Jeugdzorg Purmerend en AJL in het najaar van 2002 zouden zijn verzocht om een onderzoek. Om dezelfde reden kunnen tevens vraagtekens worden gezet bij de mededeling van de stichting in de brief van 24 juli 2002 aan verzoeksters advocaat dat geen geschikte persoon te vinden was om het onderzoek uit te voeren. Het RIAGG, Bureau Jeugdzorg Purmerend en AJL waren op dat moment immers nog niet gevraagd om een onderzoek te doen, c.q. hadden het verzoek om onderzoek nog niet afgewezen.

7. Daarbij komt het volgende. Een onderzoek naar de geschiktheid als pleegouder behoeft niet noodzakelijkerwijs te worden uitgevoerd door een pleegzorginstelling in de eigen regio, maar kan in beginsel worden uitgevoerd door iedere pleegzorginstelling in den lande. Het kan zelfs de voorkeur hebben een verzoek tot onderzoek te richten tot instellingen buiten de regio omdat de onafhankelijkheid van het onderzoek dan meer is gewaarborgd én de kans dat het verzoek wordt afgewezen kleiner is. De afwijzingsgrond van Amstelstad, een verzoek van verzoekster tot plaatsing van pleegkinderen, getuigt hiervan (zie Bevindingen, onder C.). Niet in te zien valt dan ook waarom de WiIliam Schrikker Stichting zich bij het zoeken naar een instelling die het voorgestelde onderzoek zou kunnen doen, heeft beperkt tot de eigen regio en niet ook instellingen buiten de regio heeft benaderd.

8. Concluderend moet dan ook worden gesteld dat de WiIliam Schrikker Stichting zich onvoldoende heeft ingespannen om uitvoering te geven aan de beslissing van de directeur van de stichting van 20 december 2001, naar aanleiding van de uitspraak van de Interne klachtencommissie van 25 november 2001, om een onafhankelijk onderzoek in te laten stellen naar verzoeksters geschiktheid als pleegouder, en daarbij niet de nodige zorgvuldigheid en openheid naar betrokkene in acht heeft genomen.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Het voorgaande vormt aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

II. Ten aanzien van de informatieverstrekking aan het Steunpunt Pleegzorg Amstelstad

1. In verband met verzoeksters aanmelding als pleegouder bij het Steunpunt Pleegzorg Amstelstad en de vraag van Amstelstad aan de William Schrikker Stichting om toezending van gegevens betreffende verzoekster, zond de William Schrikker Stichting Amstelstad op 24 januari 2002 een brief met informatie over verzoekster.

2. Een bestuursorgaan dient in zijn informatieverstrekking volledig te zijn en (de schijn van) vooringenomenheid te vermijden.

3. De brief van de WiIliam Schrikker Stichting aan Amstelstad van 24 januari 2002 bevat ernstige aantijgingen die onvoldoende onderbouwd zijn met feiten en op gespannen voet staan met de uitspraak van de Interne Klachtencommissie van 25 november 2001 in de door verzoekster aanhangig gemaakte zaak.

4. Zo wordt in de brief de beslissing van de stichting om niet langer gebruik te maken van verzoeksters aanbod om pleegkinderen in haar gezin op te nemen, onderbouwd met een verwijzing naar het verweerschrift dat de stichting heeft ingebracht in de procedure bij de Interne Klachtencommissie, terwijl en zonder daarbij te vermelden dat, de commissie verzoeksters klacht gegrond heeft verklaard en de handelwijze van de stichting bij uitplaatsing zowel in dit specifieke geval als in het algemeen, heeft bekritiseerd.

5. Voorts wordt in de brief gesproken van een geval van “vermeend” en een geval van bewezen seksueel misbruik, zonder dat een en ander met feiten wordt onderbouwd en de aanhalingstekens bovendien de suggestie wekken dat het vermeende van het seksueel misbruik in twijfel wordt getrokken. Ook de mededeling in de brief dat verzoekster een van de pleegkinderen zonder medeweten van de stichting in een ander gezin heeft ondergebracht en de vermelding daarbij dat verzoekster heeft geweigerd mee te werken aan een mondelinge evaluatie, wordt niet door feiten gestaafd.

6. Tenslotte worden in de brief de uitspraak van de commissie en het naar aanleiding hiervan door de directeur van de WiIliam Schrikker Stichting in de brief van 20 december 2001 gedane voorstel om een onafhankelijk onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster als pleegouder te laten uitvoeren, geheel buiten beschouwing gelaten en zijn de uitspraak en desbetreffende brief ten onrechte niet aan Amstelstad overgelegd.

7. Gelet op vorenstaande moet dan ook worden geconcludeerd dat de informatieverstrekking door de Wiliam Schrikker Stichting aan Amstelstad is te kwalificeren als onvolledig en eenzijdig, hetgeen op zijn minst de schijn van vooringenomenheid wekt.

Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Het voorgaande vormt aanleiding tot het doen van een tweede aanbeveling.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de William Schrikker Stichting is gegrond.

Aanbeveling

De WiIliam Schrikker Stichting wordt in overweging gegeven alsnog uitvoering te geven aan de beslissing van de directeur van de stichting van 20 december 2001 om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar verzoeksters geschiktheid als pleegouder.

Daarnaast wordt de WiIliam Schrikker Stichting in overweging gegeven aan het Steunpunt Pleegzorg Amstelstad alsnog de uitspraak van de Interne Klachtencommissie van 25 november 2001 toe te sturen, en daarbij mee te delen dat de uitspraak aanleiding vormde voor de directeur van de stichting om naar de geschiktheid van verzoekster een onafhankelijk onderzoek te (laten) uitvoeren.

Op 29 januari 2004 berichtte de voorzittter van de Raad van Bestuur van de William Schrikker Stichting de Nationale ombudsman dat beide onderdelen van de aanbeveling worden opgevolgd.

Onderzoek

Op 2 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Purmerend, met een klacht over een gedraging van de William Schrikker Stichting te Amsterdam. Op 13 december 2002 heeft verzoekster haar klacht nader mondeling toegelicht. Vervolgens werd naar de gedraging een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de William Schrikker Stichting verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de Willem Schrikker Stichting gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster was pleegouder van drie kinderen. Het eerste kind werd bij haar geplaatst in juni 2000, de twee andere kinderen in april 2001. Op 10 oktober 2001 werden de kinderen uitgeplaatst vanwege klachten van de jeugdbeschermer van de kinderen. Op 18 oktober 2001 zond de sectormanager pleegzorg van de William Schrikker Stichting verzoekster een brief waarin hij meedeelde dat de stichting geen gebruik meer zou maken van verzoeksters diensten als pleegmoeder.

2. Op 19 oktober 2001 diende verzoekster bij de Interne Klachtencommissie van de William Schrikker Stichting een klacht in over deze gang van zaken. De commissie deed uitspraak op 25 november 2001 waarbij verzoeksters klachten gegrond werden bevonden. Daarbij overwoog de commissie het volgende:

“…In het dossier zowel als de gesprekken die de commissie heeft gevoerd zijn weliswaar aanwijzingen gevonden dat zaken niet goed gingen, maar er is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er criteria waren voor een dergelijke zwaarwegende stap als een uitplaatsing. Er is in de stukken geen plan aangeleverd waarin de hulpverlening, begeleiding en eventueel te nemen maatregelen t.a.v. de pleegkinderen beschreven staan. Een duidelijk plan voor hulp en begeleiding aan het pleeggezin is niet gemaakt.

De reden voor de uitplaatsing lijkt gebaseerd te zijn op belevingen in plaats van op feiten.

(…)

De commissie heeft de indruk gekregen dat de uitplaatsing een op emoties gebaseerd besluit is geweest. Van een professionele organisatie mag verwacht worden dat zij ook in crisissituaties weloverwogen beslist op grond van daarvoor opgestelde criteria.

De commissie heeft de indruk gekregen dat er een aanleiding werd gezocht om L. uit te plaatsen.

(…)

Hoewel er aanwijzingen zijn voor twijfel over de geschiktheid van het pleeggezin (van verzoekster; N.o.), is blijkbaar voornamelijk op emotionele gronden besloten tot uitplaatsing en het afwijzen van mevrouw als pleegmoeder.

De commissie heeft noch in de stukken, noch in de gesprekken steekhoudende argumenten gevonden om dit besluit te nemen, nog afgezien van de wijze waarop er met (verzoekster; N.o.) is gecommuniceerd.

(…)

Gezien de historie van, de relatie met en de problematiek rond het pleeggezin acht de commissie een dergelijke brief met een dergelijke toonzetting onwenselijk. Een brief gericht aan een medewerker (op vrijwillige basis) behoeft een andere toonzetting. Daarnaast is de commissie van mening dat de sectormanager zo lang mogelijk buiten het conflict moet blijven, om eventueel in een later stadium een bemiddelende rol te kunnen spelen. Deze brief had in dit licht bezien naar het niveau van de teamleider moeten worden gedelegeerd, zodat de sectormanager geen partij in het conflict was geworden…”

Daarnaast gaf de commissie het volgende advies:

“…De commissie pleit voor het maken van een protocol ten aanzien van uitplaatsing bij pleegouders. Op basis van een dergelijk protocol kan een draaiboek worden gemaakt.

De commissie is eveneens gebleken dat de teamleider jeugdbescherming in een erg laat stadium op de hoogte is gesteld over de problemen door de werkbegeleider. In de huidige structuur is de teamleider echter wel eindverantwoordelijk voor het primaire proces. De commissie adviseert de William Schrikker Stichting hiervoor aandacht te hebben.

De commissie adviseert om inzichtelijk te maken op basis waarvan besluiten worden genomen. De commissie juicht een goede samenwerking tussen de sectoren jeugdbescherming en pleegzorg toe, maar benadrukt dat de afzonderlijke verantwoordelijkheden van de sectoren in acht genomen dienen te worden. In deze zaak heeft pleegzorg de kinderen uitgeplaatst, een handeling die onder verantwoordelijkheid van jeugdzorg valt.

De commissie is gebleken dat een aantal zaken is misgegaan door onvoldoende aansturing van de medewerker pleegzorg. De commissie adviseert de William Schrikker Stichting hier zorgvuldig naar te kijken.

Ten aanzien van de werkwijze van de sector pleegzorg maakt de commissie de volgende opmerkingen.

Op grond van de verkregen informatie zet de commissie vraagtekens bij de bijplaatsing van (twee van de uitgeplaatste kinderen; N.o.). De commissie vraagt zich af of het protocol bijplaatsing hierbij gebruikt is.

De commissie adviseert een poule aan te leggen van pleegouders voor kortdurende crisisplaatsen.

De commissie adviseert om zorgvuldig te zijn bij de selectie van pleegouders, ook als het gaat om pleegouders die van andere instellingen komen.

De commissie constateert dat er geen beoordelingssysteem voor pleegouders is en adviseert dit in overweging te nemen. Een dergelijk systeem zou kunnen samenvallen met een evaluatie van de matching…”

3. Gelet op de uitspraak van de Interne Klachtencommissie verzocht de directeur van de William Schrikker Stichting verzoekster bij brief van 20 december 2001 of zij mee wilde werken aan een onafhankelijk onderzoek naar haar geschiktheid als pleegouder.

4. In verband met verzoeksters aanmelding als pleegouder bij het Steunpunt Pleegzorg Amstelstad (hierna ook: Amstelstad) en diens vraag aan de William Schrikker Stichting om toezending van gegevens betreffende verzoekster, deelde een medewerkster van de William Schrikker Stichting Amstelstad bij brief van 24 januari 2002 het volgende mee:

“… Zoals telefonisch afgesproken ontvangt u hierbij een korte samenvatting van de problematiek m.b.t. het pleeggezin van (verzoekster; N.o.).

In bijgevoegd verweerschrift inzake haar klacht is in het kort de visie van de voorziening terug te vinden. De William Schrikker Stichting heeft (verzoekster; N.o.) schriftelijk laten weten niet langer gebruik te maken van haar aanbod om pleegkinderen in haar gezin op te nemen. Deze beslissing is voortgekomen uit de in het verweerschrift genoemde feiten alsmede een geval van “vermeend” en een geval van bewezen seksueel misbruik dat tijdens de laatste pleeggezinplaatsing heeft plaatsgevonden en waarbij het onduidelijk is wie de dader is. Voorts heeft (verzoekster; N.o.) een van de pleegkinderen in een ander gezin ondergebracht buiten het weten van de William Schrikker Stichting om.

Helaas is het houden van een mondelinge evaluatie met (verzoekster; N.o.) onmogelijk geweest omdat zij weigert hieraan mee te werken. Wel stuurt zij de voormalige pleegkinderen en de William Schrikker Stichting kaarten met een negatieve strekking; als voorbeeld is een kopie bijgevoegd.

Recent hebben wij een verzoek van uw voorziening ontvangen m.b.t. de (…) rapportage van (verzoekster; N.o.). Deze is hierbij toegevoegd, waarbij aangetekend onze genoemde bezwaren tegen een nieuwe pleeggezinplaatsing in het gezin van (verzoekster; N.o.) …”

5. Bij brief van 16 april 2002 deelde de directeur van de William Schrikker Stichting verzoekster het volgende mee:

“… Hierbij wil ik terugkomen op mijn bovengenoemde brief (brief aan verzoekster d.d. 20 december 2001; N.o.), waarin ik u aanbood door derden onderzoek te laten plaatsvinden.

Wij hebben in de tussentijd diverse instanties geraadpleegd om genoemd onderzoek te laten plaatsvinden. Echter, om voor hen moverende redenen hebben al deze organisaties en individuele onderzoekers gemeend een dergelijk onderzoek niet te kunnen uitvoeren.

Derhalve rest mij niets anders dan bij ons oorspronkelijke besluit te blijven en geen gebruik meer te maken van uw diensten als pleeggezin…”

6. Bij brief van 18 april 2002 deed de door verzoeksters ingeschakelde advocaat bij de directeur van de William Schrikker haar beklag over de onder 4. genoemde brief. Zij drong aan op rectificatie van de brief en op een spoedig onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster als pleegouder.

7. In antwoord op deze brief deelde de directeur van de William Schrikker Stichting de advocaat bij brief van 6 juni 2002 het volgende mee:

“…Voor alle duidelijkheid, de betreffende brief is niet opgesteld uit eigener beweging van (de medewerkster van de WiIliam Schrikker Stichting van wie de brief afkomstig was; N.o.) maar op nadrukkelijk verzoek van (…) Amstelstad Pleegzorg. Zij heeft (voornoemde medewerkster van de WiIliam Schrikker Stichting; N.o.) verzocht de reden tot beëindiging van de plaatsing bij (verzoekster; N.o.) op papier te zetten en haar de stukken toe te zenden, aan welk verzoek (voornoemde medewerkster van de WiIliam Schrikker Stichting; N.o.) heeft voldaan. Dit is een gebruikelijke gang van zaken tussen de verschillende voorzieningen. Onderlinge afspraak tussen de verschillende voorzieningen is namelijk, dat als pleeggezinnen zich bij de nieuwe voorziening melden en bekend maken dat zij reeds ervaring hebben bij een andere voorziening, het uitgangspunt is dat de nieuwe voorziening standaard, met instemming van de pleegouders, het dossier opvraagt.

Ik deel echter niet de stelling van (verzoekster; N.o.) dat (voornoemde medewerkster van de WiIliam Schrikker Stichting; N.o.) in haar brief de suggestie zou wekken dat (verzoekster; N.o.) betrokken zou zijn geweest bij seksueel misbruik. Er wordt namelijk nadrukkelijk aangegeven dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden maar dat onduidelijk is wie de dader is. Dit is overigens ook conform de inhoud van de onderliggende stukken, tegen welke verstrekking (verzoekster; N.o.) geen bezwaar heeft gemaakt. Het is overigens ook nooit de bedoeling van (voornoemde medewerkster van de WiIliam Schrikker Stichting; N.o.) geweest om maar enige suggestie te wekken dat (verzoekster; N.o.) daarbij betrokken was. Overigens is niet gebleken dat Amstelstad de brief zo heeft geïnterpreteerd en derhalve heeft afgezien van onderzoek.

Tevens wordt bezwaar gemaakt dat de brief niet vermeldt dat de William Schrikker Stichting aan (verzoekster; N.o.) excuses heeft gemaakt. Nogmaals, Amstelstad vroeg naar de reden van beëindiging van de plaatsing en die is gegeven. Overigens blijkt uit de meegezonden uitspraak van de klachtencommissie dat er excuses is gemaakt.

Gelet op bovenstaande ben ik derhalve niet van oordeel dat de William Schrikker Stichting onzorgvuldig jegens (verzoekster; N.o.) heeft gehandeld.

Wat betreft het onderzoek naar de geschiktheid van (verzoekster; N.o.) als pleeggezin, ben ik verheugd u te kunnen meedelen dat het OCK (Orthopedagogische Centrum Kennemerland; N.o.) te kennen heeft gegeven een dergelijk onderzoek op korte termijn te zullen aanvangen…”

8. Verzoekster was het met deze brief van de directeur van de William Schrikker Stichting niet eens, hetgeen haar advocaat de stichting liet weten in een brief gedateerd 27 juni 2002. Verzocht werd aan Amstelstad alsnog toe te zenden de uitspraak van de Interne Klachtencommissie en de brief van de directeur aan verzoekster van 20 december 2001, met een begeleidend schrijven waarin opgenomen dat verzoekster vóór de uitplaatsing van de kinderen naar tevredenheid had gefunctioneerd alsmede een beschrijving van de gang van zaken rond de uitplaatsing.

9. In reactie op deze brief deelde de directeur van de William Schrikker Stichting de advocaat bij brief van 24 juli 2002 het volgende mee:

“… Dat ik aan Amstelstad zal mededelen dat (verzoekster; N.o.) voor de uithuisplaatsing tot tevredenheid heeft gefunctioneerd kunt u redelijkerwijs niet van mij verwachten. In de klachtenprocedure is dit onderwerp aan de orde gekomen. Ik verwijs u daarvoor naar het verweerschrift d.d. 12 november 2001 opgesteld door (een medewerkster van de William Schrikker Stichting; N.o.). Daaruit valt op te maken dat er voor de uitplaatsing van de kinderen al zorgen waren en dat deze ook met (verzoekster; N.o.) zijn besproken.

Wat betreft de handelwijze van de WiIliam Schrikker Stichting ten aanzien van de uithuisplaatsing, daarvoor verwijs ik naar de uitspraak van de klachtencommissie waarin alle klachten van (verzoekster; N.o.) gegrond verklaard zijn. Ik onderschrijf de uitspraak voor zover daaruit blijkt dat de motivatie voor en de wijze waarop de kinderen uitgeplaatst zijn, niet professioneel is geweest. Gelet op dit feit kan ik mij voorstellen dat (verzoekster; N.o.) zich onheus bejegend voelt, hetgeen mij spijt en waarvoor ik haar bij deze mijn excuses aanbied…”

10. Bij brief van 24 juli 2002 deelde de William Schrikker Stichting verzoeksters advocaat het volgende mee:

“…Bij deze wil ik u helaas mededelen dat ondanks de gedane toezeggingen van het OCK betreffende een onderzoek naar de geschiktheid van u als pleeggezin, dit door hen moverende redenen niet kan worden uitgevoerd.

Ten finale zijn wij er dus niet in geslaagd om een geschikte persoon te vinden die het onderzoek zou kunnen uitvoeren. Derhalve rest mij niets anders dan bij ons oorspronkelijke besluit te blijven en geen gebruik meer te maken van uw diensten als pleeggezin…”

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt William schrikker stichting

1. In reactie op verzoeksters klacht dat de William Schrikker Stichting geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de directeur van de stichting van 20 december 2001 om een onafhankelijk ambulant onderzoek in te laten stellen naar haar geschiktheid als pleegouder, deelde de William Schrikker Stichting het volgende mee:

“… In februari 2002 ontving de William Schrikker Stichting een schriftelijke afwijzing van haar verzoek om een onafhankelijk gezinsonderzoek van Amstelstad (…). In juli van hetzelfde jaar werd een afwijzing ontvangen van de Pleegzorg Centrale Noord-Holland (…). Daarnaast heeft de William Schrikker Stichting mondeling afwijzingen van haar verzoek om een dergelijk onderzoek te laten verrichten van een aantal regionale voorzieningen voor pleegzorg in den lande (…). Telefonisch overleg, in het najaar van 2002, vanuit de William Schrikker Stichting betreffende voornoemde onderzoeksaanvraag met Bureau Jeugdzorg Purmerend en het AJL (Leger des Heils Ambulante Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Jeugdhulpverlening; N.o.) resulteerde eveneens niet in het gewenste resultaat (…).

Op grond van het voorgaande is de William Schrikker Stichting van mening dat zij er alles aan gedaan heeft een ambulant onderzoek te realiseren maar dat zij daarbij afhankelijk is gebleken van de bereidwilligheid van derden. ..”

Bij deze reactie waren de volgende stukken gevoegd:

a. Brief van Amstelstad aan de William Schrikker Stichting d.d. 5 februari 2002 waarin Amstelstad liet weten dat verzoekster bij hen onlangs een verzoek had gedaan tot bijplaatsing in haar gezin en dat zij zich om die reden onvoldoende onafhankelijk achtten om aan het verzoek om een onderzoek in te stellen te voldoen.

b. Brief van de Pleegzorg Centrale Noord-Holland d.d. 3 juli 2002 waarin wordt gesteld dat hun gezinsonderzoeker die het gevraagde onderzoek zou kunnen uitvoeren onvoldoende onafhankelijk is omdat zij in 1990 bij verzoekster een gezinsonderzoek had gedaan en dat de twee andere gezinsonderzoekers nog te weinig onderzoekservaring hebben opgedaan om een dergelijk ingewikkelde zaak op zich te nemen.

c. Brief van de William Schrikker Stichting aan Riagg Zaanstreek Waterland d.d. 18 februari 2003 waarin de mededeling van het Riagg aan de William Schrikker Stichting dat geen gehoor kan worden gegeven aan het verzoek om een gezinsonderzoek uit te voeren, wordt bevestigd.

2. In reactie op verzoeksters klacht over de eenzijdige en onvolledige wijze waarop de William Schrikker Stichting Amstelstad Pleegzorg bij brief van 24 januari 2002 over haar heeft geïnformeerd, verwees de William Schrikker Stichting naar het gestelde in de brief van 6 juni 2002 van de stichting aan verzoekster.

D. Reactie verzoekster

Verzoekster bleef bij haar standpunt.

Instantie: William Schrikker Stichting

Klacht:

Geen uitvoering gegeven aan beslissing directeur stichting om onafhankelijk onderzoek in te laten stellen naar verzoeksters geschiktheid als pleegouder .

Oordeel:

Gegrond