Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht, in haar brief van 25 april 2002, heeft geweigerd verzoeker tegemoet te komen in de kosten met betrekking tot een vernietigde snorfiets.
Verzoeker acht dit met name onjuist, omdat de korpsbeheerder met deze beslissing afwijkt van het standpunt van de “Herzieningscommissie Klachten Politie Regio Utrecht”, die op 17 april 2002 heeft overwogen dat een zekere tegemoetkoming in de schade haar niet onredelijk voorkwam.
Beoordeling
Inleiding
1. In september 2000 heeft verzoekers dochter een snorfiets gekocht. Op 16 maart 2001 is de snorfiets door medewerkers van het regionale politiekorps Utrecht in beslag genomen, omdat het vermoeden bestond dat er met het framenummer van de snorfiets was geknoeid. Op 19 juni 2001 is de snorfiets vernietigd.
2. Verzoeker richtte zich op 30 mei 2001 schriftelijk met een aantal klachten rond de inbeslagname van de snorfiets tot de chef van het district van de regiopolitie te Utrecht waar de snorfiets in beslag was genomen.
Onder andere liet hij in zijn brief weten dat zijn dochter, voordat zij tot de aankoop van de snorfiets was overgegaan, op 3 september 2000 in gezelschap van verzoeker naar het politiebureau te Nieuwegein was gegaan, om het framenummer van de snorfiets te laten controleren, teneinde te voorkomen dat zij een gestolen snorfiets zou aanschaffen. De politieambtenaar die de controle uitvoerde, had bevestigd dat er niets aan de hand was met het framenummer, en had meegedeeld dat verzoekers dochter de snorfiets met een gerust hart kon overnemen, aldus verzoeker in de klachtbrief.
Verzoeker stelde, dat zijn dochter nimmer tot aankoop van de snorfiets zou zijn overgegaan, wanneer zij zou hebben geweten dat deze mogelijk was gestolen. Dat was namelijk ook de reden dat zij de snorfiets vóór de aankoop had laten controleren.
3. De districtschef zond verzoeker op 23 juli 2001 een antwoord. Naar aanleiding van dit antwoord vroeg verzoeker in oktober 2001 bij de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Utrecht om herziening van de beslissing op de klacht.
Ten aanzien van de klacht over de beslissing van de korpsbeheerder
1. Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht, in haar brief van 25 april 2002, heeft geweigerd verzoeker tegemoet te komen in de kosten met betrekking tot een vernietigde snorfiets.
Verzoeker acht dit met name onjuist, omdat de korpsbeheerder met deze beslissing afwijkt van het standpunt van de "Herzieningscommissie Klachten Politie Regio Utrecht", die op 17 april 2002 heeft overwogen dat een zekere tegemoetkoming in de schade haar niet onredelijk voorkwam.
2.1.1. In haar advies van 17 april 2002 overweegt de klachtencommissie onder meer het volgende:
"Uit onderzoek is gebleken dat geen van de politiebeambten die op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) dienst hadden zich kan herinneren dat betrokkene die dag met haar brommer op het politiebureau is verschenen. De commissie gaat er echter net als de politie van uit dat betrokkene daadwerkelijk op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) met haar brommer naar een politiebureau is gegaan en dat haar toen is verteld dat de brommer niet gestolen was. Nu geen van de beambten zich het bezoek van betrokkene op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) kan herinneren, is niet duidelijk geworden of alleen is gecontroleerd of het nummer van het frame voorkwam in de registers of dat ook de brommer zelf is onderzocht. Voor zover alleen in de registers is gekeken, acht de commissie het onzorgvuldig als vervolgens tegen betrokkene is gezegd dat er niets met de brommer aan de hand was. Het alleen raadplegen van registers laat immers onverlet dat het framenummer op de brommer zelf misschien was veranderd. Voor zover door de betreffende beambte op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) ook de brommer zelf zou zijn gecontroleerd, overweegt de commissie dat het haar mede uit andere kwesties bekend is dat het ook voor politiebeambten soms zeer moeilijk kan zijn om vast te stellen of er is 'geknoeid' met het framenummer. Dit is kennelijk pas vast te stellen na een onderzoek door de technische recherche. Ook na een controle van de brommer zelf kan dus nooit met stelligheid worden verklaard dat de brommer niet gestolen is geweest, zo lang de brommer niet is onderzocht door de technische recherche.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie: voor zover tegen betrokkene op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) inderdaad zonder enig voorbehoud zou zijn gezegd dat zij de brommer gerust kon kopen, is de commissie van oordeel dat sprake is van onzorgvuldig handelen. Nu geen van de betrokken politiemensen zich het voorval kan herinneren, is helaas niet met zekerheid vast te stellen of op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) zonder enig voorbehoud is gezegd dat betrokkene de brommer gerust kon kopen. Derhalve kan ook niet worden vastgesteld of inderdaad sprake was van onzorgvuldig handelen. Voor zover hier het rechtszekerheidsbeginsel in het geding mocht zijn, kan de commissie derhalve ook niet beoordelen of hier gehandeld is in strijd met dit beginsel. Gelet op het voorgaande kan de commissie niet anders dan zich ten aanzien van dit klachtonderdeel van een oordeel te onthouden."
2.1.2. De commissie onthoudt zich ten aanzien van dit onderdeel van de klacht van een oordeel en stelt voorts:
"Ten overvloede merkt de commissie op dat hetgeen betrokkene stelt zowel de politie als de commissie geloofwaardig voorkomt. Hier van uitgaande en gelet op hetgeen de commissie ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft overwogen, heeft het er de schijn van dat sprake is van onzorgvuldig handelen jegens betrokkene doordat zij op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) verkeerd is geïnformeerd. Gelet hierop komt een zekere tegemoetkoming in de schade van betrokkene de commissie niet onredelijk voor. De commissie adviseert u daarom ten overvloede te bevorderen dat betrokkene een tegemoetkoming ontvangt in de door haar geleden schade."
2.2. In haar brief van 25 april 2002 oordeelde de korpsbeheerder hieromtrent onder meer het volgende:
"Ik ben op basis van de gronden zoals weergegeven in het bijgevoegde advies van oordeel dat:
1. uw klacht betreffende het onzorgvuldig handelen door de politie, meld ik u dat nu geen van de betrokken politiemensen zich het voorval kan herinneren, helaas niet met zekerheid vast te stellen is of op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) zonder enig voorbehoud is gezegd dat betrokkene de brommer gerust kon kopen. Derhalve kan ook niet worden vastgesteld of inderdaad sprake was van onzorgvuldig handelen.
(…)
De commissie merkt ten overvloede op dat een zekere tegemoetkoming in uw schade haar niet onredelijk voorkomt. Deze mening van de commissie deel ik niet. Nu op grond van de onderzoeksresultaten niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen van de zijde van politie, terzake waarvan ik verwijs naar de overwegingen van de commissie ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, zie ik geen grond om tegemoet te komen in de door u geleden schade. Voor het indienen van een eventuele schadeclaim raad ik u aan zich te wenden tot de verkoper van de brommer.
Voor de gronden van deze beslissing verwijs ik u naar het advies van de herzieningscommissie Klachten."
3. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht deelde op 3 september 2002 in reactie op verzoekers bij de Nationale ombudsman ingediende klacht onder meer mee dat, aangezien de herzieningscommissie zich in het algemeen op het standpunt stelt dat zij zich niet uitlaat over schadeclaims en aansprakelijkstellingen, deze had besloten om in de vorm van een overweging ten overvloede in haar advies iets op te nemen met betrekking tot een eventuele schadevergoeding.
De korpsbeheerder tekende aan zich ervan bewust te zijn dat deze overweging van de commissie in haar advies van 17 april 2002 desondanks wellicht bepaalde verwachtingen bij verzoeker had gewekt. Dit liet echter onverlet, aldus de korpsbeheerder, dat het vrijstaat in afwijking van het advies van de commissie een beslissing te nemen.
De korpsbeheerder deelde verder mee dat naar haar mening in de schriftelijke beslissing van 25 april 2002 naar behoren was gemotiveerd waarom de opvatting van de commissie, terzake de financiële tegemoetkoming, niet door de korpsbeheerder werd gedeeld en waarom op dat punt van het advies van de commissie werd afgeweken.
Overigens persisteerde de korpsbeheerder bij de inhoud van de beslissing van 25 april 2002.
4. De Nationale ombudsman deelt het standpunt van de korpsbeheerder dat zij in haar brief van 25 april 2002 naar behoren had gemotiveerd waarom de opvatting van de commissie terzake de financiële tegemoetkoming niet door haar werd gedeeld, en waarom op dat punt van het advies van de commissie werd afgeweken, niet.
Daartoe is van belang, dat de korpsbeheerder in haar brief een onvolledige weergave van de onderbouwing van het advies van de commissie geeft.
De commissie stelt dat de feiten niet zijn komen vast te staan in die zin dat de politie zich niets meer kan herinneren, en de commissie onthoudt zich om die reden van een oordeel. De commissie merkt wel op dat hetgeen betrokkene stelt zowel de politie als de commissie geloofwaardig voorkomt, en spreekt daarom van een schijn van onzorgvuldig handelen jegens betrokkene doordat zij op 3 september 2000 verkeerd is geïnformeerd. Ervan uitgaande dat er sprake is van onzorgvuldig handelen wanneer het verhaal van betrokkene op waarheid berust, doet de commissie de korpsbeheerder het voorstel voor een tegemoetkoming.
Dit besluit wordt door de korpsbeheerder afgedaan onder motivering van slechts een gedeelte van het advies, namelijk dat nu geen van de betrokken politiemensen zich het voorval kon herinneren, helaas niet met zekerheid was vast te stellen of op 3 september 2000 zonder enig voorbehoud was gezegd dat betrokkene de brommer gerust kon kopen, en dat derhalve ook niet kon worden vastgesteld of inderdaad sprake was van onzorgvuldig handelen.
Hierbij wordt voorbij gegaan aan de expliciet door de commissie genoemde mogelijkheid dat er sprake was van onzorgvuldig handelen wanneer het verhaal van betrokkene op waarheid berustte. Nu de commissie daarnaast opmerkte dat hetgeen betrokkene stelt zowel de politie als de commissie geloofwaardig voorkwam, kon de korpsbeheerder niet volstaan met de beperkte weergave van de motivering zoals gedaan in haar brief van 25 april 2002.
Een dergelijk onvolledige (en daardoor onjuiste) verwijzing naar de onderbouwing van het advies van de commissie kan de beslissing om het verzoek om tegemoet te komen in de kosten met betrekking tot de vernietigde snorfiets af te wijzen, niet in voldoende mate dragen.
5. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. De Nationale ombudsman ziet daarom reden tot het doen van de aanbeveling om de afwijzing van het besluit tot tegemoetkoming in de kosten te heroverwegen.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond.
Aanbeveling
De Nationale ombudsman geeft de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht in overweging om de afwijzing van het verzoek tot tegemoetkoming in de kosten te heroverwegen met inachtneming van hetgeen onder 4. is overwogen.
Bij brief van 6 januari 2004 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman weten verzoeker alsnog een bedrag van € 113,64 (oftewel de helft van de aanschafwaarde) toe te kennen als tegemoetkoming in de kosten van de vernietigde snorfiets.
Onderzoek
Op 9 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht).
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Verzoeker en zijn dochter hebben op 31 maart 2003 in het kader van het onderzoek naar deze klacht een verklaring afgelegd ten overstaan van twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaringen zijn vervolgens voorgelegd aan de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In september 2000 heeft verzoekers dochter (mevrouw P.) een snorfiets gekocht. Op 16 maart 2001 is de snorfiets door medewerkers van het regionale politiekorps Utrecht in beslag genomen, omdat het vermoeden bestond dat er met het framenummer van de snorfiets was geknoeid. Dit vermoeden werd bevestigd bij technisch onderzoek, en na een beslissing van de officier van justitie van 19 juni 2001 is de snorfiets vernietigd.
2. Verzoeker richtte zich op 30 mei 2001 - via het Klachtenbureau Justitie Optreden Utrecht - schriftelijk met een aantal klachten rond de inbeslagname van de snorfiets tot de chef van het district van de regiopolitie te Utrecht waar de snorfiets in beslag was genomen.
Onder andere liet hij in zijn brief weten dat zijn dochter, voordat zij tot de aankoop van de snorfiets was overgegaan, op 3 september 2000 in gezelschap van verzoeker naar het politiebureau te Nieuwegein was gegaan, om het framenummer van de snorfiets te laten controleren, teneinde te voorkomen dat zij een gestolen snorfiets zou aanschaffen. De politieambtenaar die de controle uitvoerde, had bevestigd dat er niets aan de hand was met het framenummer, en had meegedeeld dat verzoekers dochter de snorfiets met een gerust hart kon overnemen, aldus verzoeker in de klachtbrief.
Verzoeker stelde, dat zijn dochter nimmer tot aankoop van de snorfiets zou zijn overgegaan, wanneer zij zou hebben geweten dat deze mogelijk was gestolen. Dat was namelijk ook de reden dat zij de snorfiets vóór de aankoop had laten controleren. Verzoeker vroeg de districtschef om teruggave van de snorfiets.
3. In antwoord op deze klacht zond de districtschef op 23 juli 2001 een brief, waarin hij niet inging op de controle waaraan de snorfiets in september 2000 zou zijn onderworpen. Voor mogelijke teruggave van de snorfiets verwees de districtschef verzoeker naar de officier van justitie.
4. In oktober 2001 vroeg verzoeker - wederom via het Klachtenbureau Justitie Optreden Utrecht - bij de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Utrecht om herziening van de beslissing op de klacht. In dit verzoek benadrukte verzoeker, dat zijn dochter juist voorafgaand aan de aanschaf van de snorfiets, naar het politiebureau was gegaan, teneinde de brommer te laten controleren. Pas nadat haar was verzekerd dat er niets met de snorfiets aan de hand was, en dat zij deze met een gerust hart kon kopen, was zij tot de aanschaf van de snorfiets overgegaan. Verzoeker benadrukte dat zijn dochter de snorfiets vanzelfsprekend niet zou hebben gekocht, als ze van tevoren had geweten dat er mee zou zijn “gerommeld”. Uit het feit dat zij naar het politiebureau was gegaan om de snorfiets te laten controleren, sprak al de goede wil van zijn dochter, aldus verzoeker.
5.1. In een brief van 25 april 2002 antwoordde de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht als volgt op het herzieningsverzoek:
"Het herzieningsverzoek dat u indiende, ontving ik op 9 oktober 2001. Ik heb uw verzoek vervolgens voor advies voorgelegd aan de onafhankelijke herzieningscommissie Klachten van de Politie Regio Utrecht die het in haar vergadering heeft besproken en mij advies heeft uitgebracht. Dit advies heeft mij op 17 april 2002 bereikt en ik heb in casu besloten het advies in het geheel te volgen.
Ik ben op basis van de gronden zoals weergegeven in het bijgevoegde advies van oordeel dat:
1. uw klacht betreffende het onzorgvuldig handelen door de politie, meld ik u dat nu geen van de betrokken politiemensen zich het voorval kan herinneren, helaas niet met zekerheid vast te stellen is of op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) zonder enig voorbehoud is gezegd dat betrokkene de brommer gerust kon kopen. Derhalve kan ook niet worden vastgesteld of inderdaad sprake was van onzorgvuldig handelen.
2. uw klacht betreffende hoe het één en ander heeft kunnen gebeuren, ongegrond is;
3. uw klacht betreffende het nooit gekocht hebben van de brommer indien mw. P. had geweten dat het framenummer niet correct was, ongegrond is.
De commissie merkt ten overvloede op dat een zekere tegemoetkoming in uw schade haar niet onredelijk voorkomt. Deze mening van de commissie deel ik niet. Nu op grond van de onderzoeksresultaten niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen van de zijde van politie, terzake waarvan ik verwijs naar de overwegingen van de commissie ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, zie ik geen grond om tegemoet te komen in de door u geleden schade. Voor het indienen van een eventuele schadeclaim raad ik u aan zich te wenden tot de verkoper van de brommer.
Voor de gronden van deze beslissing verwijs ik u naar het advies van de herzieningscommissie Klachten. Zowel de districtschef als de betrokken politiemedewerkers zullen in kennis worden gesteld van mijn beslissing."
5.2. Het advies van de herzieningscommissie Klachten, waarnaar de korpsbeheerder verwijst, luidt als volgt:
"Advies inzake een verzoek om herziening.
Betrokkene: mevrouw P. (verzoekers dochter; N.o.)
De feiten
In september 2000 was betrokkene in de gelegenheid van een jongen een brommer / scooter te kopen. Van deze jongen kende betrokkene wel de voornaam, maar betrokkene kende niet zijn achternaam. Volgens betrokkene wilde zij zich voor het sluiten van de koopovereenkomst ervan vergewissen dat de scooter niet gestolen was. Volgens betrokkene is zij daarom met de bewuste brommer samen met haar vader en de verkoper op zondag 3 september 2000 naar het politiebureau in Nieuwegein gegaan om daar het framenummer te laten controleren. Volgens betrokkene is toen door een politiebeambte gezegd dat er niets aan de hand was met het framenummer en dat betrokkene de scooter met een gerust hart kon kopen. Betrokkene heeft de scooter later die dag van de verkoper gekocht voor een bedrag van ƒ 500.
Op 16 maart 2001 is betrokkene door politiebeambten aangehouden. Bij deze gelegenheid is de scooter van betrokkene in beslag genomen omdat het vermoeden bestond dat er met het framenummer was 'geknoeid'. Betrokkene heeft van de inbeslagname geen bewijsstuk ontvangen. Na de inbeslagname is de waarde van de brommer door een politiebeambte getaxeerd op een bedrag van ƒ 250.
Op enig moment is betrokkene ervan in kennis gesteld dat haar in beslag genomen scooter niet aan haar zou worden teruggegeven en zou worden vernietigd omdat was gebleken dat er inderdaad met het framenummer was 'geknoeid'. Betrokkene is vervolgens naar politiebureau Marco Polo gegaan en heeft toen aan een medewerkster van de politie gevraagd of zij nog enige onderdelen van de scooter mocht verwijderen voordat deze vernietigd zou worden. De politiebeambte heeft vervolgens contact gezocht met een politie parketsecretaris om dit na te vragen. De politiesecretaris gaf echter geen toestemming voor het verwijderen van onderdelen. Na een beslissing van Justitie d.d. 19 juni 2001 is de scooter van betrokkene daadwerkelijk vernietigd.
De primaire klacht
Met een brief die is gedateerd op 30 mei 2001 is namens betrokkene door het Klachtenbureau Justitieoptreden Utrecht (KJU) een klacht ingediend bij de districtschef van het district Marco Polo, de heer D.
Deze brief is volgens het daarop gezette stempel op 18 juni 2001 door het district Marco Polo ontvangen. In deze brief stelt het KJU de volgende punten aan de orde:
1. Door een medewerkster van het politiedistrict Marco Polo is aan betrokkene verteld dat zij zou informeren naar een eventuele teruggave van de scooter. Dit is echter niet gebeurd.
2. Betrokkene heeft nooit een bewijs van inbeslagname of een ander document ontvangen.
3. Zodra een bevoegd orgaan (de politie van Nieuwegein) haar goedkeuring geeft over een framenummer kan dit, mede op grond van jurisprudentie (met name het zogenoemde motorpapieren-arrest) niet later door een orgaan van hetzelfde niveau (de politie van Utrecht) worden tegengesproken.
4. Als betrokkene had geweten dat het framenummer niet zou kloppen, was zij nooit overgegaan tot het kopen van de scooter.
5. Betrokkene vraagt uit te zoeken wat er gaande is en te overwegen om de scooter aan haar terug te geven.
De klacht is onderzocht door de heer B., inspecteur van politie en onder andere werkzaam als klachtbehandelaar. In het kader van dit onderzoek sprak de heer B. met vier politiebeambten waaronder de medewerkster die één of meerdere keren met betrokkene heeft gesproken. Ook sprak de heer B. met een jurist om zich te laten informeren over de door het KJU aangehaalde jurisprudentie. Verder sprak de heer B. met betrokkene en met de vader van betrokkene.
De primaire afdoening
Met een brief van 23 juli 2001, welke was gericht aan het KJU, ontving betrokkene een beslissing met betrekking tot haar klachten van de districtschef Door de districtschef zijn de volgende klachtonderdelen onderscheiden in de brief van 30 mei 2001 van het KJU:
1. Betrokkene stelt dat zij nooit is geïnformeerd over een eventuele teruggave van haar bromfiets.
2. Betrokkene heeft nooit een bewijs van inbeslagname ontvangen.
3. Betrokkene beroept zich op het 'motorpapieren-arrest'.
4. Betrokkene vraagt teruggave van haar bromfiets.
De districtschef heeft het eerste klachtonderdeel ongegrond verklaard. Het tweede klachtonderdeel is door de districtschef gegrond verklaard. Ten aanzien van het derde en vierde klachtonderdeel heeft de districtschef zich onthouden van een oordeel en betrokkene verwezen naar de Officier van Justitie te Utrecht. De districtschef heeft zijn oordeel, kort samengevat, als volgt onderbouwd:
Ad 1.
Uit onderzoek is gebleken dat betrokkene er wel van op de hoogte was gesteld dat de bromfiets zou worden vernietigd. Naar aanleiding van die mededeling was zij ook naar politiebureau Marco Polo gegaan om te vragen of zij nog onderdelen van de brommer af mocht halen voordat deze vernietigd zou worden.
Ad 2.
Van een inbeslagname wordt zoveel mogelijk een bewijs van ontvangst afgegeven. Er waren hier geen beletsels om dit niet te doen. Er zal alsnog een bewijs van ontvangst worden opgemaakt en aan betrokkene worden toegezonden.
Ad 3.
Het is beleid van justitie dat als bij een bromfiets onregelmatigheden met een ingeslagen framenummer worden geconstateerd, de betreffende bromfiets wordt vernietigd. Om alsnog een beroep te doen op het motorpapieren-arrest, zal betrokkene zich dienen te vervoegen bij justitie.
Ad 4.
Dit klachtonderdeel ligt in het verlengde van het derde klachtonderdeel. Justitie heeft met een beslissing van 19 juni 2001 besloten de brommer van betrokkene te vernietigen. De brommer is vervolgens daadwerkelijk vernietigd.
Het verzoek om herziening
Met een brief van 3 oktober 2001 diende het KJU namens betrokkene een verzoek in tot herziening van de beslissing van de districtschef. In het herzieningsverzoek wordt, samengevat, het volgende aan de orde gesteld:
1. Doordat betrokkene eerst van de politie te horen kreeg dat er met de brommer niets aan de hand was, terwijl later bleek dat de brommer illegaal was, is uitermate slordig gehandeld door de politie. Het is ook in strijd met de rechtszekerheid dat eerst door de politie goedkeuring wordt uitgesproken om de brommer te kopen en dit vervolgens weer wordt tegengesproken.
2. Betrokkene vraagt zich af hoe een en ander heeft kunnen gebeuren en heeft geen enkele vorm van excuses ontvangen.
3. Betrokkene zou de brommer nooit hebben gekocht indien zij had geweten dat het framenummer niet correct was.
De commissie heeft ten aanzien van het verzoek als volgt overwogen:
Ad 1.
Door het KJU is gewezen op het motorpapieren-arrest. Naar de mening van de commissie is dit arrest in dit geval slechts ten dele aan de orde. In de kwestie die leidde tot het motorpapieren-arrest ging het immers om het niet in bezit hebben van de juiste papieren als gevolg van een gebrek aan wetskennis. Dit gebrek aan wetskennis was verschoonbaar omdat betrokkene kort daarvoor expliciet aan een politiebeambte had gevraagd of hij beschikte over alle vereiste papieren om te mogen rijden. In de onderhavige kwestie gaat het echter niet om een - al dan niet verschoonbaar - gebrek aan kennis van de wet, maar om kennis van de feiten. Meer in het bijzonder gaat het om het gebrek aan kennis van het feit ofwel of niet is 'geknoeid' met het framenummer c.q. of hier sprake is van een gestolen bromfiets. Om dit te kunnen constateren, is observatie noodzakelijk die op zichzelf soms ook door de burger zelf kan worden verricht. In dit geval heeft de betrokkene evenwel direct navraag gedaan bij de politie, waarna bij betrokkene door een mededeling van een politiebeambte voldoende vertrouwen is opgewekt. Vervolgens is dit opgewekte vertrouwen echter geschonden.
Uit onderzoek is gebleken dat geen van de politiebeambten die op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) dienst hadden zich kan herinneren dat betrokkene die dag met haar brommer op het politiebureau is verschenen. De commissie gaat er echter net als de politie van uit dat betrokkene daadwerkelijk op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) met haar brommer naar een politiebureau is gegaan en dat haar toen is verteld dat de brommer niet gestolen was. Nu geen van de beambten zich het bezoek van betrokkene op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) kan herinneren, is niet duidelijk geworden of alleen is gecontroleerd of het nummer van het frame voorkwam in de registers of dat ook de brommer zelf is onderzocht. Voor zover alleen in de registers is gekeken, acht de commissie het onzorgvuldig als vervolgens tegen betrokkene is gezegd dat er niets met de brommer aan de hand was. Het alleen raadplegen van registers laat immers onverlet dat het framenummer op de brommer zelf misschien was veranderd. Voor zover door de betreffende beambte op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) ook de brommer zelf zou zijn gecontroleerd, overweegt de commissie dat het haar mede uit andere kwesties bekend is dat het ook voor politiebeambten soms zeer moeilijk kan zijn om vast te stellen of er is 'geknoeid' met het framenummer. Dit is kennelijk pas vast te stellen na een onderzoek door de technische recherche. Ook na een controle van de brommer zelf kan dus nooit met stelligheid worden verklaard dat de brommer niet gestolen is geweest, zo lang de brommer niet is onderzocht door de technische recherche.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie: voor zover tegen betrokkene op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) inderdaad zonder enig voorbehoud zou zijn gezegd dat zij de brommer gerust kon kopen, is de commissie van oordeel dat sprake is van onzorgvuldig handelen. Nu geen van de betrokken politiemensen zich het voorval kan herinneren, is helaas niet met zekerheid vast te stellen of op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) zonder enig voorbehoud is gezegd dat betrokkene de brommer gerust kon kopen. Derhalve kan ook niet worden vastgesteld of inderdaad sprake was van onzorgvuldig handelen. Voor zover hier het rechtszekerheidsbeginsel in het geding mocht zijn, kan de commissie derhalve ook niet beoordelen of hier gehandeld is in strijd met dit beginsel. Gelet op het voorgaande kan de commissie niet anders dan zich ten aanzien van dit klachtonderdeel van een oordeel te onthouden.
Ad 2.
Uit het voorgaande volgt dat kennelijk in eerste instantie is gezegd dat het framenummer in orde is, terwijl later bleek dat er toch met het framenummer was 'geknoeid'. Nu ondanks onderzoek niet naar voren is kunnen komen wat zich op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) precies heeft voorgedaan, kan ook niet worden vastgesteld of onjuist is gehandeld. Onder die omstandigheid is het niet onbegrijpelijk dat er ook geen excuses is aangeboden.
De commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ad 3.
De commissie gaat er van uit dat betrokkene de brommer inderdaad niet gekocht zou hebben als zij had geweten dat er met het framenummer 'geknoeid' was. Betrokkene stelt hier in feite aan de orde dat sprake is van dwaling (artikel 6: 228 BW). Zoals hiervoor is overwogen is ondanks onderzoek niet gebleken in hoeverre de politie schuld heeft aan deze dwaling. Voor een beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling is dit laatste evenwel ook niet van belang.
Omdat betrokkene een eventueel beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling, dient te richten tegen de verkoper van de brommer acht de commissie - voor zover hier al sprake is van een klacht - dit klachtonderdeel ongegrond.
Conclusie en advies
De commissie onthoudt zich ten aanzien van het eerste klachtonderdeel van een oordeel. De klachtonderdelen twee en drie acht de commissie ongegrond.
De commissie adviseert u overeenkomstig deze conclusie te beslissen.
Ten overvloede merkt de commissie op dat hetgeen betrokkene stelt zowel de politie als de commissie geloofwaardig voorkomt. Hier van uitgaande en gelet op hetgeen de commissie ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft overwogen, heeft het er de schijn van dat sprake is van onzorgvuldig handelen jegens betrokkene doordat zij op 3 september 2001 (bedoeld is: 2000; N.o.) verkeerd is geïnformeerd. Gelet hierop komt een zekere tegemoetkoming in de schade van betrokkene de commissie niet onredelijk voor. De commissie adviseert u daarom ten overvloede te bevorderen dat betrokkene een tegemoetkoming ontvangt in de door haar geleden schade."
6. Verzoeker wendde zich op 2 juli 2002 tot de Nationale ombudsman.
B. Standpunt verzoeker
Verzoekers standpunt staat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder
Op 3 september 2002 liet de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht in haar antwoord op de klacht het volgende weten:
"Naar aanleiding van uw schrijven van 7 augustus 2002, in verband met de klacht van de heer P., bericht ik u als volgt.
De klacht van de heer P. ziet op het feit dat in de beslissing van 25 april 2002 werd geweigerd verzoeker tegemoet te komen in de kosten met betrekking tot een vernietigde snorfiets. Klager acht dit met name onjuist omdat met deze beslissing afgeweken wordt van het standpunt van de Herzieningscommissie klachten Politie Regio Utrecht, die op 17 april 2002 heeft overwogen dat een zekere tegemoetkoming in de schade haar niet onredelijk voorkwam.
Aangezien de Herzieningscommissie zich in het algemeen op het standpunt stelt dat zij zich niet uitlaat over schadeclaims en aansprakelijkstellingen, besloot zij in de vorm van een overweging ten overvloede in haar advies iets op te nemen met betrekking tot een eventuele schadevergoeding.
Ik ben mij ervan bewust dat de ten overvloede opmerking van de commissie in haar advies van 17 april 2002 desondanks wellicht bepaalde verwachtingen heeft gewekt bij de heer P. Dit laat echter onverlet dat het vrijstaat in afwijking van het advies van de commissie een beslissing te nemen.
In de schriftelijke beslissing van 25 april 2002 is mijns inziens naar behoren gemotiveerd waarom de opvatting van de commissie, terzake de financiële tegemoetkoming, niet door mij wordt gedeeld en afgeweken wordt van haar advies op dit punt.
Overigens persisteer ik bij de inhoud van de beslissing van 25 april 2002.
Ik ga er vanuit u met bovenstaande naar behoren te hebben geïnformeerd."
D. Verklaring verzoeker en zijn dochter
In het kader van het onderzoek naar deze klacht hebben verzoeker en zijn dochter op 31 maart 2003 een verklaring afgelegd ten overstaan van twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman.
Verzoeker verklaarde, voorzover van belang voor het onderzoek, het volgende:
“Ik begrijp van u dat de Nationale ombudsman niet de bevoegdheid heeft om bij een eventueel niet-behoorlijkheids-oordeel de korpsbeheerder te verplichten tot betaling van schadevergoeding, maar dat de Nationale ombudsman hooguit kan zeggen dat de korpsbeheerder nog een keer heel kritisch naar zijn beslissing om geen schadevergoeding toe te kennen moet kijken.
Toch wil ik graag het onderzoek van de Nationale ombudsman helemaal doorlopen, en laten afsluiten met een rapport, omdat ik zeker wil weten dat ik er in ieder geval alles aan heb gedaan om mijn recht te krijgen. Ik vind dat ik in mijn recht sta, ik heb als oppassend burger, voordat ik tot aankoop van een snorfiets besloot, eerst de politie geraadpleegd om te zorgen dat ik geen strafbaar feit, namelijk heling, zou plegen, en ik word uiteindelijk op deze manier behandeld. Ik vind dat niet netjes.
De reden dat ik met mijn dochter, voor aankoop van de bromfiets, naar het hoofdbureau van politie te Nieuwegein ging voor controle, is dat ik ervan op de hoogte ben, dat er heel veel gestolen spullen te koop worden aangeboden, en het gewoon moeilijk is om zelf goed te kunnen zien of met het framenummer van een snorfiets dan wel van een bromfiets is geknoeid. Zelfs in officiële bromfietszaken worden er soms bromfietsen verkocht waarvan het framenummer niet is zoals het moet zijn.
Voor we naar het bureau gingen, heb ik gebeld, om te vragen of ze tijd hadden voor een dergelijke controle; daar werd ja op gezegd. Ik ben daar geweest met mijn dochter en mijn zoon, en met degene die ons de bromfiets wilde verkopen.
Ik weet niet hoe de politieman die ons die zondagochtend te woord stond, heette. Hij was blank, ongeveer tussen de 38 en 40 jaar oud, had achterover gekamd lichtgrijs haar, en geen bril.
Hij heeft de bromfiets gecontroleerd, en gezegd dat er niet met het framenummer was gerommeld. Ook stond het framenummer niet als gestolen geregistreerd. Hij zei dat we de snorfiets met een gerust hart konden kopen.
Pas veel later - ongeveer 3 maanden nadat we op het bureau waren geweest - is ons door de ambtenaren van het politiebureau te Nieuwegein verteld dat de politie in Utrecht een technische afdeling heeft die is gespecialiseerd in het doen van onder meer dergelijke framenummer-controles.
Ik ben van mening dat de ambtenaar die het framenummer heeft gecheckt tegen ons had moeten zeggen dat hij niet voldoende capabel was om dat te doen. Ik vind het niet juist dat hij, terwijl hij daar kennelijk onvoldoende geschikt voor was, toch de bromfiets controleerde, en ons daarmee een, naar later blijkt onterecht, gevoel van veiligheid gaf.
Die zondagochtend was het niet druk op het politiebureau, ik denk dat, omdat de politie de tijd had om ons te ontvangen en de bromfietscontrole uit te voeren. Later is ons verteld dat die ochtend negen politieambtenaren in dienst waren. Ik vind het eigenlijk wel vreemd dat men zich later niet meer kon herinneren of wij waren geweest.
De toenmalige eigenaar van de snorfiets was die ochtend met ons naar het bureau gegaan. Nadat de snorfiets door de politie in beslag was genomen heeft de politie die jongen nog benaderd, en met hem gesproken. Ik weet niet of de politie daar een verslag van heeft gemaakt, maar dat denk ik eigenlijk wel.”
Verzoekers dochter verklaarde, voorzover van belang voor het onderzoek, het volgende:
“Toen ik op zoek ging naar een snorfiets, was ik net 16 jaar geworden. Ik had mijn bromfietscertificaat net behaald. In een krant las ik dat er een snorfiets door een particulier te koop werd aangeboden. Mijn vader zei toen dat wij het beste vóór de aanschaf van de snorfiets naar het politiebureau te Nieuwegein konden gaan om te laten checken of de snorfiets gestolen was. Hij zei dat omdat het algemeen bekend is dat snor- en bromfietsen heel vaak worden gestolen, en vervolgens te koop worden aangeboden, en hij niet wilde dat ik een gestolen bromfiets zou kopen. Vervolgens zijn wij op een zondagochtend in september 2000 met de snorfiets naar het politiebureau te Nieuwegein gegaan. De jongen van wie ik de snorfiets wilde kopen, ging ook mee naar het politiebureau. De agent die ons toen te woord heeft gestaan, heeft in de computer het framenummer gecheckt. Hij heeft ons toen meegedeeld dat het framenummer niet als gestolen stond geregistreerd. De agent heeft toen ook zelf naar het framenummer gekeken om te checken of met het blote oog te zien was of er met het framenummer was geknoeid. De agent heeft toen gezegd dat hij niets verdachts aan het framenummer kon zien. Hij heeft toen niets met het blote oog kunnen constateren. Pas later is vast komen te staan dat het framenummer niet het oorspronkelijke nummer van de snorfiets was. Toen is de bromfiets in beslag genomen.
Dit was niet de eerste keer dat ik een snorfiets had bekeken om deze mogelijk aan te schaffen. Ik was eerder van plan om een bromfiets aan te schaffen maar ik zag toen zelf dat met het framenummer was geknoeid. Ik heb die bromfiets toen niet gekocht.
Zoals ik zei, is het algemeen bekend, dat er vaak gestolen brommers en snorfietsen te koop worden aangeboden. Ik hoorde dat ook van vrienden. Ik wist dus ook waar ik op moest letten.
In de tijd dat ik de snorfiets kocht, zat ik nog op school. Het is niet zo dat het bij ons op school een gewoonte was om vóór de aanschaf van een snorfiets of een bromfiets het framenummer door de politie te laten controleren. Ook de politie had toen niet een algemeen beleid om - voorafgaand aan de aanschaf van een brommer of snorfiets - deze door de politie te laten checken.
De reden dat mijn vader en ik voor de aankoop naar de politie gingen, was, dat we er zelf van de op de hoogte waren dat er veel gestolen spullen te koop worden aangeboden, en wij - zeker omdat het mijn eerste aankoop was - niet het risico wilden lopen dat deze gestolen was.
Ik heb ƒ 500 betaald voor de snorfiets, en na aankoop heb ik hem helemaal mooi op laten knappen, dat heeft me zeker nog een paar honderd gulden gekost. Ik wilde mijn eerste snorfiets er perfect laten uitzien. Ik vind het daarom erg zuur dat de bromfiets later toch gestolen bleek te zijn, en dat hij in beslag is genomen.
Wij hebben die zondagochtend geen schriftelijk stuk gekregen waarin is vastgelegd dat de snorfiets niet als gestolen stond geregistreerd en waarin is vastgelegd dat met het blote oog niets verdachts aan het framenummer te zien was.
Ik ben één of twee weken nadat de brommer is beslag was genomen weer naar het politiebureau te Nieuwegein geweest, om na te vragen of van mijn bezoek aan het politiebureau op die zondag iets op papier was gezet. Ik heb toen ook gevraagd hoeveel agenten die zondagochtend dienst hadden. Mij is toen verteld dat zij het rooster van die zondagochtend niet meer hadden. Ik vond dat wel een beetje gek; het lijkt mij toch dat ze deze gegevens wel even moeten bewaren.”
E. Nadere reactie korpsbeheerder
1. Op 13 juni 2003 legde de substituut-ombudsman de verklaringen van verzoeker en zijn dochter voor aan de korpsbeheerder van de regiopolitie Utrecht met het verzoek daarop een reactie te geven.
Voorts verzocht zij hem in te gaan op de volgende vragen:
Zowel verzoeker als zijn dochter verklaren, dat de toenmalige eigenaar van de snorfiets hen op 3 september 2000 had vergezeld naar het politiebureau te Nieuwegein, toen zij daar - alvorens tot aankoop van de snorfiets over te gaan - het framenummer van de snorfiets lieten controleren.
Graag verneem ik van u, of op enig moment in de klachtenprocedure die verzoeker heeft doorlopen (met als aanvang zijn klachtbrief van 30 mei 2001, tot en met uw antwoord op het herzieningsverzoek van 25 april 2002) is getracht om contact op te nemen met de eigenaar van deze snorfiets, teneinde te kunnen vaststellen welke informatie in september 2000 is verstrekt over de snorfiets. Zo dit is gebeurd, verneem ik graag wat hiervan het resultaat was. Zo dit niet is gebeurd, verneem ik hiervan graag de reden.
Tevens verzoek ik u mee te delen of, en op welke manier, is geprobeerd te achterhalen welke politieambtenaren die zondagochtend 3 september 2000 dienst hadden, en welke ambtenaar verzoeker en zijn dochter te woord had gestaan, en wat hiervan de uitkomst was.
2. Op 6 augustus 2003 zond de beheerder van het regionale politiekorps de reactie op de hiervoor genoemde vragen.
2.1. De korpsbeheerder liet weten dat de klachtbehandelaar toentertijd niet had getracht om contact te zoeken met de eigenaar (de verkoper) van de snorfiets, omdat deze dat op dat moment niet relevant achtte voor het onderzoek. Het zou niets hebben toegevoegd aan hetgeen op dat moment reeds bekend was uit een verhoor dat was afgenomen van deze persoon op 7 april 2001. In het verslag van dit verhoor komt naar voren dat de verkoper samen met verzoeker naar de politie was geweest om het framenummer te laten nakijken voordat verzoekers dochter de snorfiets had gekocht. Op het politiebureau was verteld dat het framenummer niet gesignaleerd stond, aldus de verkoper van de snorfiets.
De Herzieningscommissie Klachten had op basis van het schriftelijk ontvangen dossier het niet nodig geacht om nadere informatie in te winnen. Deze commissie had dus ook niet getracht om contact op te nemen met de voormalige bezitter c.q. de verkoper van de snorfiets omdat hiervoor geen aanleiding werd gevonden.
2.2. Met betrekking tot de tweede vraag liet de korpsbeheerder weten dat de klachtbehandelaar ten tijde van zijn onderzoek telefonisch contact had gehad met de plaatsvervangend chef Algemene Politie Dienst. Deze had getracht één en ander te onderzoeken. Hij had verschillende collega's gesproken die op 3 september 2000 in dienst waren, maar geen van de die dag in dienst zijnde collega's kon zich dit voorval herinneren. Wie de dienstdoende agent was geweest, was niet te achterhalen.
De Herzieningscommissie Klachten had de korpsbeheerder laten weten de betreffende klachtonderzoeker te kennen als iemand die altijd zeer nauwgezet en grondig onderzoek verricht en heeft vanuit de gedachte dat dit geen nieuwe informatie zou opleveren derhalve niet nog eens zelf geprobeerd om te achterhalen welke beambte verzoeker en zijn dochter te woord had gestaan.