Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Flevoland hem tijdens een gesprek op 31 juli 2001 onheus heeft bejegend.
Verzoeker klaagt er met name over dat genoemde ambtenaar:
jegens hem een discriminerende opmerking heeft gemaakt ("dit is geen Marokko");
hem heeft gezegd dat een beschuldiging van bedreiging niet past bij het beroep van verzoeker (parkeercontroleur), of woorden van gelijke strekking.
Verzoeker klaagt er tevens over dat de politieambtenaar hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de reden van het hiervoor genoemde gesprek.
Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Flevoland zijn toenmalige werkgever en/of collega's heeft geïnformeerd over de inhoud van het gesprek op 31 juli 2001, waardoor hij volgens hem hierop is aangesproken door zijn collega's en zijn leidinggevende en vervolgens is ontslagen.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeker was via Uitzendbureau X vanaf 2 april 2001 werkzaam voor Parkeergroep Nederland en gedetacheerd als parkeercontroleur voor de politie Almere. Op 31 juli 2001 had hij een gesprek op het politiebureau te Almere, waarbij hij werd aangesproken op zijn gedrag ten opzichte van zijn vrouw. Het gesprek liep vervolgens uit de hand. Het contract van verzoeker is per 2 april 2002 afgelopen.
II. Ten aanzien van de bejegening door de betrokken politieambtenaar
1. Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar hem tijdens het gesprek op 31 juli 2001 onheus heeft bejegend. Verzoeker klaagt er hierbij met name over dat de betrokken politieambtenaar jegens hem een discriminerende opmerking heeft gemaakt ("dit is geen Marokko") en dat de betrokken politieambtenaar tegen hem heeft gezegd dat een beschuldiging van bedreiging niet past bij het beroep van verzoeker.
2. Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren in hun optreden naar burgers toe een zakelijke en objectieve houding aannemen. Ook in hun taalgebruik dienen politieambtenaren de nodige professionaliteit in acht te nemen en burgers zoveel mogelijk correct te woord te staan.
3. Verzoeker werd op 31 juli 2001 op het politiebureau te Almere-Haven ontboden nadat bij de politie een melding van bedreiging was binnengekomen door verzoeker van zijn (ex-)vrouw en haar familie. Dit gesprek liep vervolgens uit de hand.
4.1. Betrokken politieambtenaar A. heeft in zijn rapportage van 8 oktober 2001 (zie Bevindingen, onder A.5.3.) aangegeven dat hij tijdens het gesprek van 31 juli 2001 tegen verzoeker heeft gezegd dat “we hier niet in Marokko zijn” en dat mishandeling van een echtgenoot hier in Nederland strafbaar is. Bovendien heeft hij tegen verzoeker gezegd dat de melding die door de vrouw van verzoeker is gedaan volgens hem niet past bij het beroep van parkeercontroleur.
4.2. De korpsbeheerder liet op dit punt weten dat de opmerking "we zijn hier niet in Marokko" weliswaar niet helemaal gelukkig was, maar niet onbehoorlijk was. (Zie Bevindingen, onder C.1.) Hij ziet geen reden om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren. De korpsbeheerder is echter wel van mening dat het beter was geweest als de betrokken politieambtenaar in het geheel geen relatie had gelegd tussen het beroep van verzoeker en de vermeende mishandeling.
5. De Nationale ombudsman benadrukt dat de wijze waarop iemand de gedraging van een ander ervaart, bij uitsluiting subjectief is, en derhalve ook moeilijk toetsbaar. Nu echter is komen vast te staan dat betrokken politieambtenaar A. de door verzoeker aangegeven uitlatingen heeft gedaan, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken politieambtenaar hiermee geen objectieve en zakelijke houding heeft aangenomen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de informatieverstrekking
1. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken politieambtenaar hem niet voldoende heeft geïnformeerd over de reden van het gesprek van 31 juli 2001.
2. De korpsbeheerder heeft gesteld dat in de uitnodigingsbrief om naar het politiebureau te komen voor het verstrekken van inlichtingen geen nadere informatie is verstrekt, omdat het doel van het gesprek is geweest om klager te waarschuwen (zie Bevindingen, onder C.1.). Nu duidelijk is gebleken dat het niet in de bedoeling van de vrouw van verzoeker lag om in dat stadium aangifte te doen, doch het haar bedoeling is geweest de hulp van de politie in de troepen middels een gesprek met verzoeker om een einde aan de situatie van dreigementen te maken, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de korpsbeheerder er in redelijkheid van heeft kunnen afzien om in de uitnodigingsbrief het doel van het gesprek nader aan te duiden.
In zoverre is de gedraging behoorlijk.
3.1. De korpsbeheerder liet in zijn nadere reactie weten (zie Bevindingen, onder K.) dat tijdens het gesprek op 31 juli 2001 met verzoeker is besproken dat de reden van het gesprek niet lag in de vermeende mishandeling van zijn vrouw, maar dat zijn vrouw een melding had gedaan van het feit dat haar familieleden door verzoeker werden bedreigd. Verzoeker is tijdens het gesprek gewaarschuwd dat er een aangifte zou kunnen volgen wanneer de bedreigingen niet zouden stoppen.
3.2. In zijn rapport van 8 oktober 2001 schrijft betrokken politieambtenaar A. dat wel aan de orde is geweest tijdens het gesprek op 31 juli 2001 dat er bij de politie meldingen waren binnengekomen dat verzoeker zijn vrouw zou hebben mishandeld en verzoeker daarop onredelijk is geworden en een klacht zou indienen. A. had verzoeker evenwel diverse malen uitgelegd dat het in dit gesprek niet ging om de mishandeling, maar dat zijn vrouw een melding had gedaan bij de politie van bedreiging door verzoeker van haar familieleden. Voorts schrijft A. dat verzoeker hem tijdens het gesprek van 31 juli 2001 niet in de gelegenheid heeft gesteld om de reden van het gesprek toe te lichten. Volgens A. viel verzoeker hem tijdens het gesprek steeds in de rede (zie Bevindingen, onder A.5.3.).
3.3. Verzoeker stelt dat hij geen kans heeft gekregen om zijn kant van het verhaal te vertellen tijdens het gesprek van 31 juli 2001 en dat hij werd beschuldigd van iets wat hij niet had gedaan.
3.4. De Nationale ombudsman komt tot de conclusie dat er bij verzoeker het beeld is ontstaan dat hij tijdens het gesprek is beschuldigd van het plegen van strafbare feiten jegens zijn (ex)-vrouw en haar familie en - omdat hij deze feiten ontkende - niet in de gelegenheid is gesteld zijn visie op de feiten te geven, terwijl het alleen de bedoeling van de politie is geweest om verzoeker te waarschuwen (zonder verder een onderzoek naar de feiten zelf te willen doen) en te vragen om te stoppen met de bedreigingen jegens de familie van zijn (ex)-vrouw, die de politie daarover had gemeld.
Hoewel er een misverstand is ontstaan, wil dat nog niet zeggen dat de politie niet de moeite heeft genomen verzoeker wel degelijk op de hoogte te stellen van de bedoeling van voornoemd gesprek op 31 juli 2001. Dat door de oplopende emoties vervolgens niet op de inhoud van de feiten verder is ingegaan, kan de politie niet worden verweten.
Op dit punt is de gedraging eveneens behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de relatie tussen het gesprek van 31 juli 2001 en het ontslag van verzoeker
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Flevoland zijn toenmalige werkgever en/of collega's heeft geïnformeerd over de inhoud van het gesprek op 31 juli 2001, waardoor hij hierop is aangesproken door zijn collega's en zijn leidinggevende en vervolgens is ontslagen.
2.1. De korpsbeheerder kent de redenen van het ontslag van verzoeker niet. Hij geeft in zijn reactie aan dat er geen actie is ondernomen in de richting van de werkgever van verzoeker of zijn collega's, maar dat verzoeker wel is gewaarschuwd dat de districtschef zou worden ingeschakeld als er aangifte zou worden gedaan. De korpsbeheerder sluit niet uit dat medewerkers van het politiebureau te Almere-Haven vragen hebben gesteld aan collega's van verzoeker naar aanleiding van het gesprek op 31 juli 2001. (Zie Bevindingen, onder C.1.)
2.2. S3 heeft tegenover de Nationale ombudsman verklaard dat hij zich niet kan herinneren of verzoeker zich heeft ziek gemeld op 4 augustus 2001 en zich op maandag 6 augustus 2001 bij hem heeft beter gemeld. S3 heeft verklaard dat uit de urenregistratie blijkt dat verzoeker zou hebben doorgewerkt op de dagen na het gesprek van 31 juli en ook zou zijn doorbetaald. Op 15 oktober 2001 is het contract met verzoeker opgezegd, aldus S3, maar dit had niet te maken met het gesprek van 31 juli 2001. (Zie Bevindingen, onder F.)
2.3. W. heeft tegenover de Nationale ombudsman verklaard dat hij als werkgever van verzoeker op de hoogte was van het gesprek van 31 juli 2001. Hij kan zich niets herinneren van de ziekmelding van verzoeker op 4 augustus 2001. W. heeft verklaard dat hij niets weet over collega's die verzoeker op het gesprek van 31 juli 2001 zouden hebben aangesproken. Het gesprek van 31 juli 2001 was geen aanleiding om het contract van verzoeker niet te verlengen. Hier waren andere redenen voor. (Zie Bevindingen, onder G.)
2.4. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat het contract van verzoeker vanaf 15 oktober 2001 niet meer van kracht was, maar dat verzoeker nog wel is doorbetaald tot en met maart 2002. (Zie Bevindingen, onder I. en K.) Nu verzoeker een tijdelijke uitzendovereenkomst van een jaar had, verliep deze overeenkomst van rechtswege nadat deze periode op 2 april 2002 was verstreken. Op het moment dat de inlener waarvoor een uitzendkracht werkt, aangeeft dat deze geen gebruik meer wenst te maken van de arbeid van de uitzendkracht, dan is het uitzendbureau krachtens de Uitzend-CAO verplicht om het loon van de uitzendkracht door te betalen tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Nadat het contract van verzoeker was afgelopen heeft Uitzendbureau X nog geprobeerd om ander werk voor hem te zoeken.
3. Niet is komen vast te staan of er contact is geweest tussen het regionale politiekorps Flevoland en verzoeker over het gesprek van 31 juli 2001. Nu de betrokkenen S3 en W. ieder voor zich hebben verklaard dat de reden van het niet-verlengen van het contract van verzoeker niet lag in het gesprek van 31 juli 2001, en verzoeker bovendien geen feiten heeft aangedragen waardoor het verband tussen de opzegging van zijn contract en het gesprek van 31 juli 2001 kon worden aangetoond, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoeker niet is ontslagen naar aanleiding van het gesprek van 31 juli 2001.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is gegrond ten aanzien van de bejegening van verzoeker door betrokken politieambtenaar A. en niet gegrond ten aanzien van de informatieverstrekking en ten aanzien van de relatie tussen het gesprek van 31 juli 2001 en het ontslag van verzoeker.
Onderzoek
Op 9 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Amsterdam, ingediend door het Anti Discriminatie Bureau Flevoland te Almere, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de betrokkenen S3 en W. een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker was via Uitzendbureau X vanaf 2 april 2001 werkzaam voor Parkeergroep Nederland en gedetacheerd als parkeercontroleur voor politie Almere. Op 31 juli 2001 had hij een gesprek op het politiebureau te Almere, waarbij hij werd aangesproken op zijn gedrag ten opzichte van zijn vrouw. Het gesprek liep vervolgens uit de hand. Na dit gesprek heeft verzoeker niet meer gewerkt en per 2 april 2002 is zijn contract afgelopen.
2. Voor het gesprek van 31 juli 2001, werd verzoeker per brief van het regionale politiekorps Flevoland van 24 juli 2001 ontboden om aan het bureau te verschijnen. In de brief van 24 juli 2001 staat onder meer het volgende:
"Onderwerp: ontbieding aan het bureau
Hiermede verzoek ik u op dinsdag 31 juli 2001 te 10.00 uur te verschijnen in het bureau van politie te Almere, (…) Almere-Haven voor het verstrekken van inlichtingen aan ondergetekende."
3. Op 26 augustus 2001 stuurde verzoeker een brief aan de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland, waarin hij zijn klacht uiteen zet. In deze brief staat onder meer het volgende:
"Op 24 juli jongstleden heb ik een brief ontvangen van de politie om op het bureau in Almere-Haven te verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. (…) Hierop ben ik op de afgesproken datum op het bureau geweest.
Ik werd ontvangen door de heer A. Ik vroeg waar het over ging. Ik werd op een schreeuwerige manier beschuldigd van bedreiging van mijn vrouw, mijn schoonmoeder die in Marokko woont en van haar oom die in Frankrijk woont. Ik ontkende wie dan ook bedreigd te hebben en vroeg naar de bewijzen voor deze beschuldigingen. De agent vertelde dat hij onderzoek heeft gedaan in Z., mijn voormalige woonplaats. Ik wilde deze aanklacht op papier zien, maar die kreeg ik niet te zien.
In plaats daarvan werd de betrokken agent zeer agressief en begon te schreeuwen:
'Verdomme dit is geen Marokko. Wat denk je wel.' Verder zei de agent: 'Ik stuur een brief naar je chef en dan is het gedaan met je baan als parkeercontroleur.' Hij stond hierbij op en begon zeer agressief met zijn hand en vinger te gebaren.
Hierop zei ik dat ik een klacht zou indienen en een advocaat erbij zou halen.
In mijn vorige baan in Z. heb ik als arrestantenverzorger gewerkt en sinds kort werk ik als parkeercontroleur in Almere. Hierdoor heb ik vaker contacten met de politie. Een dergelijke handelwijze heb ik nog nooit meegemaakt in de tien jaar dat ik nu in Nederland woon.
Ik vind het gedrag van deze politieagent ronduit onbeschoft en ik zie dit gedrag ook als zeer discriminerend.
Ik voelde mij als een klein en onmondig kind behandeld.
Ik vraag mij af of hij een Nederlander ook zo behandeld zou hebben.
Waar het mij om gaat is dat ik ervan uitga dat deze politieagent op een professionele manier met mij dient om te gaan en op een normale manier een gesprek voert. Ik word beschuldigd van iets waar er totaal geen bewijs voor is. De agent heeft mijn verhaal helemaal niet gehoord. Op voorhand zei hij al dat ik loog.
Mijn verzoek aan u is deze klacht grondig te onderzoeken en voor te leggen aan de klachtencommissie."
4. Op 13 september 2001 stuurde de korpschef van het regionale politiekorps Flevoland een ontvangstbevestiging van de klacht naar verzoeker. Op 16 oktober 2001 kreeg verzoeker vervolgens een uitnodiging voor een gesprek om zijn klacht toe te lichten op 25 oktober 2001. Vanwege het feit dat verzoeker die datum verhinderd was, vond het gesprek uiteindelijk plaats op 12 november 2001.
5.1. Op 10 december 2001 stuurde de hoofdinspecteur van politie T., de schriftelijke rapportage opgemaakt door inspecteur E. van 12 november 2001 aan districtschef A2. T. deelde in zijn brief van 10 december 2001 onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van bijgaande schriftelijke rapportage van de inspecteur van politie Flevoland, E., met betrekking tot de klacht van de heer S., deel ik u hierbij mede dat ik mij geheel conformeer aan het gestelde in deze rapportage.
Ik adviseer u dan ook om de klacht ongegrond te verklaren."
5.2. In de rapportage van inspecteur E. van 12 november 2001, komt onder meer het volgende naar voren:
"DE KLACHT
(…)
Uit de klachtbrief zijn twee klachtonderdelen te onderscheiden, namelijk:
1. Discriminatie;
2. Uitlatingen.
HET GESPREK
Op maandag 12 november 2001, vond een gesprek plaats tussen klager en ondergetekende. Het gesprek werd gevoerd in het bureau van politie te Lelystad en duurde van 14.00 uur tot 14.50 uur in een goede sfeer.
Tijdens het gesprek kwam naar voren, dat de heer S. nog steeds vreselijk boos is op de collega die hem had uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dat gesprek is hij volgens zeggen zeer onprofessioneel behandeld, werd in een klein kamertje gezet en voelde zich als crimineel behandeld.
Volgens de heer S., die zelf rustig was gebleven volgens eigen zeggen, was de agent agressief, schreeuwde hem toe en behandelde S. niet als mens.
Ook zou hem niet duidelijk zijn gemaakt, waarom hij tekst en uitleg moest geven aan het bureau van politie in Almere-Haven. Hij had zijn verhaal niet kunnen vertellen.
De heer S. verklaarde nog steeds ziek te zijn van deze behandeling.
Hij werd beschuldigd van iets wat hij niet heeft gedaan, zoals de vermeende mishandeling en lastig vallen van zijn familie.
Gezien bovenstaande, voelt de heer S. zich gediscrimineerd.
In het gesprek kwam verder naar voren, dat wanneer hij op een normale manier was aangesproken, hij ook zijn verhaal op een normale manier had verteld.
Hij verklaarde zijn recht te willen hebben, reden waarom hij een klacht heeft ingediend, want om op deze manier te worden behandeld, kan volgens S. niet.
In het gesprek heeft de heer S. mij, rapporteur, verteld over de problemen die hij heeft met zijn schoonmoeder en daardoor ook met zijn echtgenote en een gedeelte van de familie. Deze problemen hebben er volgens klager niet toe geleid dat hij bedreigingen of iets van dien aard heeft gedaan ten opzichte van zijn familie. Wel was hij ongerust geweest omtrent de verblijfplaats van zijn vrouw en had bij zijn familie en vrienden in Marokko en Frankrijk geïnformeerd. Dit had echter niet geleid tot bedreigingen en mishandeling.
Volgens de heer S. wordt zijn vrouw gemanipuleerd en gehersenspoeld door haar moeder, om zodoende te bewerkstelligen, dat het huwelijk van hen wordt ontbonden.
Met betrekking tot de beide klachtonderdelen discriminatie en uitlatingen, bleef de heer S. bij het gestelde in zijn klachtbrief en nam geen woord daarvan terug.
RAPPORTAGE COLLEGA A.
Vanuit de rapportage van collega A. blijkt, dat aan klager wel degelijk is uitgelegd waarom hij was uitgenodigd. Ook blijkt, dat het gesprek een vervelende wending kreeg, doordat het te persoonlijk werd.
Met betrekking tot de klachtonderdelen, rapporteert collega A., absoluut geen discriminerende taal naar de heer S. heeft geuit, of bepaalde verkeerde uitlatingen naar de heer S. heeft gedaan.
Voor wat betreft de bevindingen en gevoelens van collega A., verwijs ik naar het uitgebreide en duidelijke rapport, hetgeen bij dit rapport is gevoegd.
CONCLUSIE EN ADVIES
Vanuit de rapportage van collega A. is niet gebleken dat hij discriminerende opmerkingen heeft gemaakt en/of bepaalde uitlatingen zou hebben gedaan, waardoor klager zich gediscrimineerd zou kunnen voelen.
Vanuit de klachtbrief en het gesprek komt naar voren, dat klager gezien de uitlatingen en houding van collega A., zich wel gediscrimineerd voelt en van iets wordt beschuldigd, waar hij part nog deel aan heeft.
Gezien het verhaal van klager S. blijkt, dat hij een aantal zaken in de privé-sfeer meemaakt, die hem anders zou kunnen laten denken. (Weglopen echtgenote enzovoorts.) Ik adviseer derhalve de klacht als ongegrond te beschouwen."
5.3. Bij de rapportage van de heer E., is het door betrokken politieambtenaar A. op 8 oktober 2001 opgemaakte rapport gevoegd. In dit rapport komt - voor zover voor het onderzoek van belang - naar voren:
"Op 25 juli 2001 werd ik aan het bureau van Almere-Haven benaderd door collega G. van het regiokorps Haaglanden.
Kort en zakelijk weergegeven deelde G. mij het volgende mede.
Aan het bureau D. te Den Haag had zich bij hem een vrouw gemeld die verklaarde dat zij ongeveer tien jaar gehuwd is met een man die thans in Almere woont. De vrouw heeft de collega G. uitgelegd dat het huwelijk met de man in Almere geen succes is en dat zij nu in een scheidingsprocedure zit.
De belangrijkste reden voor haar initiatief om een scheiding aan te vragen was dat de vrouw gedurende haar huwelijk diverse malen is mishandeld door haar man.
Daarnaast werd ook haar kind in de loop der jaren mishandeld.
De vrouw verklaarde dat zij hangende de scheidingsprocedure was 'ondergedoken' en thans verbleef op een locatie die alleen bij de collega G. bekend is.
De vrouw verklaarde dat haar familie in Frankrijk en Marokko door haar man wordt bedreigd. Hierbij vertelt de man dat 'als hij haar vindt, haar zal vermoorden of iets in het gezicht zal gooien'.
De vrouw wilde van deze bedreigingen aangifte doen. Na een gesprek met de collega G., werd besloten dat de man op zijn gedrag zou worden aangesproken. Een aangifte werd in eerste aanleg niet opgenomen omdat de vrouw louter wilde dat de bedreigingen jegens haar familie zou stoppen. Door de collega G. is uitgelegd dat er in de loop der tijd alsnog een aangifte opgenomen zou kunnen worden indien de bedreigingen niet zouden stoppen.
Het verzoek van de collega G. aan mij, rapporteur, was om de man van de vrouw in Almere aan te spreken op zijn gedrag en hem te waarschuwen. Hierbij legde de collega G. uit dat er een aangifte, en dus een strafrechtelijk traject zou volgen, indien de bedreigingen jegens de familie van de vrouw niet zouden stoppen.
Na dit telefoongesprek ontving ik van collega G. een mutatierapport van hetgeen hierboven is beschreven.
(…)
Vervolgens heb ik de man in Almere uitgenodigd om op dinsdag 31 juli 2001 te verschijnen aan het bureau van politie te Almere.
De man ging op de uitnodiging in en verscheen op dinsdag 31 juli 2001 aan het bureau van Almere-Haven.
Na de man ter zake dienende te hebben geïnformeerd verklaarde hij mij dat hij niet in scheiding lag en:
* dat ik mij (rapporteur) niet met zijn privé-leven moest bemoeien
* hij werkzaam was als parkeercontroleur in Almere
* ik 'maar moest bewijzen dat hij de familie van zijn vrouw had bedreigd'.
Hierop heb ik de man uitgelegd dat er formeel nog geen aangifte was gedaan, maar dat deze zou (kunnen) volgen indien de bedreigingen door zouden gaan.
Op het gegeven dat er bij de politie in Z. meldingen waren binnengekomen dat hij zijn vrouw zou hebben mishandeld, werd de man onredelijk en verklaarde dat hij een klacht zou indienen. De man liet mij niet uitpraten en onderbrak mij diverse malen, waarbij veelvuldig niet-relevante onderwerpen werden aangehaald.
De man verklaarde dat het in Marokko, of in de Marokkaanse cultuur 'heel gewoon was' en dat men daar anders met vrouwen omging.
Hierop heb ik tegen de man letterlijk gezegd dat we hier niet in Marokko zijn en dat mishandeling ten opzichte van een echtgenoot hier in Nederland strafbaar was.
Ik heb hierbij klager diverse malen uitgelegd dat mishandeling niet de reden was waarvoor ik hem had uitgenodigd. Ik heb uitgelegd dat het een melding van zijn vrouw betrof, waarbij familieleden van zijn vrouw door hem (man; N.o.) werden bedreigd.
De sfeer van het gesprek dreigde vervolgens persoonlijk te worden, waarna ik de man heb uitgelegd dat hij zijn voordeel kon doen met mijn boodschap.
Ik heb de man er vervolgens nog op gewezen dat de aantijgingen, zoals die door zijn vrouw zijn weergegeven, mijns inziens niet passen bij het beroep van parkeercontroleur.
De man heeft na een gesprek van ongeveer vijftien minuten het bureau weer verlaten.
Ik heb de collega G. na het gesprek op de hoogte gebracht van de inhoud van het gesprek dat ik met de man had gehad.
Klacht
Op 5 oktober 2001 ontving ik uit handen van de chef basiseenheid T. een klacht van de man, nu nader te noemen klager.
Hierin stelt hij onder anderen, dat hij het gesprek discriminerend heeft ervaren en dat hij zich als een 'klein en onmondig kind' heeft gevoeld.
In reactie hierop kan ik aangeven dat ik inderdaad heb gezegd dat we 'hier niet in Marokko zijn'. Doch, dit in een context heb verwoord die, mijns inziens, absoluut niets met discriminatie te maken heeft.
Deze bewoordingen zijn gebruikt om aan te geven dat de wetgeving ten aanzien van mishandeling van een vrouw in Nederland wellicht anders is dan in Marokko.
Daarnaast heb ik aangegeven dat indien er een aangifte zou volgen, en de klager als verdachte gehoord zou moeten worden, ik de chef van het district Zuid van de politie Flevoland hiervan schriftelijk op de hoogte zou brengen. De klager stelde verder zonder enige aanleiding 'dat ik uit was op ontslag'. Hierover heb ik, rapporteur, geen opmerkingen gemaakt, of zelfs ook maar de geringste toespeling.
Ten aanzien van de inhoud van het gesprek kan ik nog opmerken dat ik het jammer vind dat mij geen gelegenheid is geboden om op een rustige manier over de scheiding en de ontstane problemen te praten.
Op geen enkele manier werd mij de gelegenheid geboden om de man uit te leggen waar het precies om ging. De klager onderbrak mij steeds en ontkende dat hij in scheiding lag.
Daarnaast ontkende de klager dat hij wist dat familie van zijn vrouw in Marokko en in Frankrijk woonde, terwijl de man dit later in het gesprek weer bevestigde.
Ondanks herhaalde pogingen van mijn kant om het gesprek in goede banen te leiden is dit niet gelukt, omdat mijns inziens, de klager mij hiervoor geen ruimte bood.
Verder wil ik opmerken dat ik het betreur dat de klager mijn woorden in een ander 'daglicht' plaatst, waardoor het lijkt alsof ik, rapporteur, opzettelijk discriminerende opmerkingen zou hebben geplaatst.
Met name dit laatste facet heeft mij bij het lezen van de klacht nogal gegriefd.
Te meer omdat de klager werkzaam is als parkeercontroleur bij de gemeente Almere en ik de klager in dat kader als een collega zie.
Juist van een collega verwacht ik niet dat hij een klacht op schrift stelt die naar mijn mening niet geheel de juiste inhoud van het gevoerde gesprek weergeeft.
Terugkijkend op het gesprek merk ik op dat het doel van het gesprek naar alle waarschijnlijkheid wel gehaald is.
Uit navraag bleek namelijk dat de familieleden van de vrouw die zich in het buitenland bevinden, sinds het gesprek waarover de klager een klacht heeft ingediend, niet meer worden bedreigd."
5.4. Politieambtenaar A. verwijst in zijn rapport naar een mutatierapport van de politie Haaglanden van 17 juli 2001. Deze mutatie zit bij het rapport van A. gevoegd en houdt - voor zover voor het onderzoek van belang - onder meer het volgende in:
"Komt aan het bureau meldster met het volgende verhaal. Zij is in 1992 in Marokko getrouwd met haar man waarna zij in 1993 naar M. zijn gekomen. In 1995 werd hun dochtertje geboren waarna haar man haar met de vlakke hand op haar hoofd en rug begon te slaan. Ook het kind kreeg in de loop van de jaren hier haar deel van en werd ook soms in een kast opgesloten. Zij geeft aan dat hierbij niet echt letsel was ontstaan.
Meldster heeft dit op een gegeven moment gemeld aan de politie in M. maar heeft om niet echt duidelijke redenen hier geen aangifte van willen doen. Waarschijnlijk wilde zij alleen maar dat het ophield. De mishandelingen bleven echter doorgaan. Zij heeft dit getracht te laten stoppen door diverse keren met een mes hem te bedreigen, wat echter maar tijdelijk hielp.
Na de geboorte van het kind is meldster gaan werken waarbij haar man haar geld afpakte en ook allerlei passen waaronder haar identiteitsbewijs achterhield.
Dit was in de periode van 1995 tot en met 2000.
Op een gegeven moment zijn zij wezen kijken naar een andere woning in de gemeente Almere doch in deze tijd had meldster al het plan opgevat om bij haar (moet zijn 'hem'; N.o.) weg te lopen. Rond het tijdstip van de verhuizing naar Almere is zij met haar dochter weggevlucht.
Dit was op 21 oktober 2000 en zij is toen met haar dochter gevlucht naar familie in Frankrijk waarna zij op 18 juni 2001 terug is gekomen in Nederland. Zij is toen een paar weken bij een bekende ingetrokken, maar moest op een gegeven moment hier weer weg. Zij heeft zich toen gemeld bij de politie in Rotterdam die ervoor hebben gezorgd dat zij in een blijf van mijn lijf is geplaatst in onze gemeente (locatie mij bekend).
Nu blijkt dat haar man haar moeder, die in Marokko woont en haar familie woonachtig in Frankrijk bedreigd c.q. verteld heeft dat als hij zijn vrouw vindt, haar vermoordt of iets in haar gezicht gooit. Meldster denkt hierbij aan zuur of iets dergelijks.
Meldster wil nu van haar man scheiden en op advies van blijf van mijn lijf en haar advocaat moest zij aangifte komen doen.
Na het hele verhaal dus aangehoord hebbende heb ik haar uitgelegd wat het gevolg van aangifte doen inhoudt, dit omdat ik uit het gesprek proefde dat zij eigenlijk alleen maar wilde dat de problemen ophouden. Na tweemaal expliciet te hebben uitgelegd het verschil van aangifte en melding doen met daarbij de toezegging dat haar man zou worden aangesproken op zijn gedrag met als stok achter de deur van 'niet ophouden dan alsnog aangifte' gaf zij duidelijk aan dat het haar niet om een aangifte ging, maar om het ophouden van….
Ik heb haar hierbij de garantie gegeven dat haar man vanuit politiezijde nooit te horen zal krijgen waar zij verblijft, waarvan akte.
Contact gehad met oude collega A. van politie Almere, welke zorg draagt voor het mededelen aan de ex dat hij moet ophouden."
6. Op 15 januari 2002 stuurde de korpschef zijn onderzoeksrapportage toe aan de burgemeester van Almere en de hoofdofficier van justitie. De korpschef rapporteerde onder meer:
"De klacht
Klager stelt ten eerste dat sprake is van discriminatie. Klager beklaagt zich in de tweede plaats over uitlatingen van de betrokken politieambtenaar.
De procedure
De klacht werd door mij ontvangen op 7 september 2001. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Zuid heeft een onderzoek laten instellen. Op 12 november 2001 is een gesprek gevoerd met klager. Het onderzoek werd afgerond op 13 december 2001. Het verslag van onderzoek werd door mij ontvangen op 27 december 2001.
De feiten
De betrokken politieambtenaar werd benaderd door een politieambtenaar van de regio Haaglanden. Deze deed het verzoek klager aan te spreken op zijn gedrag ten opzichte van zijn (ex)vrouw. Daarbij werd aangegeven dat, als er geen verbetering optrad, er een strafrechtelijk traject zou worden gestart richting klager. Klager werd door de betrokken politieambtenaar schriftelijk uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring aan het bureau. Klager verscheen aan het bureau en vroeg wat de reden voor de uitnodiging was. Het gesprek tussen de betrokken politieambtenaar en klager liep vervolgens uit de hand. Klager gaf aan dat in Marokko anders werd omgegaan met vrouwen. De betrokken politieambtenaar antwoordde daarop dat we hier niet in Marokko zijn. Verder heeft de politieambtenaar aan klager meegedeeld dat mishandeling van een echtgenote zijns inziens niet past bij het beroep van klager (parkeercontroleur). Uiteindelijk heeft de betrokken politieambtenaar het gesprek beëindigd met de mededeling dat klager zijn voordeel kon doen met de boodschap dat hij zijn gedrag moest aanpassen.
De beoordeling
1. Discriminatie
Klager voelt zich gediscrimineerd. Met name de opmerking over het niet in Marokko zijn is bij klager verkeerd gevallen. Van discriminatie is naar mijn mening geen sprake geweest. De opmerking van de politieambtenaar als reactie op de opmerking van klager acht ik niet onbehoorlijk. Ik acht dit onderdeel ongegrond.
2. Uitlatingen
Het gesprek tussen klager en de betrokken politieambtenaar verliep niet goed en is dan ook terecht beëindigd. Alhoewel ik begrijp wat de politieambtenaar hiermee bedoelt (bepaalde beroepen botsen extra met bepaalde gedragingen) is de opmerking over het zijn van parkeercontroleur en het mishandelen van een echtgenote ietwat ongelukkig geweest, in die zin dat mishandeling bij geen enkel beroep past. Ik heb overigens geen reden om aan te nemen dat de betrokken politieambtenaar onbehoorlijk is geweest in zijn uitlatingen richting klager. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.
Zienswijze
Ik acht de klacht ongegrond."
7. Op 14 februari 2002 stuurde de korpsbeheerder een brief naar verzoeker met de mededeling dat het onderzoek naar diens klacht is afgerond. De korpsbeheerder schrijft dat hij zich kan verenigen met de inhoud van het advies van de commissie en neemt het advies over. De korpsbeheerder verklaart de klacht van verzoeker niet gegrond. Bij de brief van de korpsbeheerder bevindt zich een afschrift van het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland van 7 februari 2002. Dit advies komt voor het grootste deel overeen met de onderzoeksrapportage van de korpschef van 15 januari 2002 (zie hiervoor Bevindingen, onder A.6.). Op de volgende punten wijkt het advies van de klachtencommissie af:
"2. Uitlatingen
Het gesprek tussen klager en de betrokken politieambtenaar verliep niet goed en is dan ook terecht beëindigd. Het ware beter geweest als de politieambtenaar geen relatie had gelegd tussen het beroep van klager en de vermeende mishandeling. Tegelijkertijd heeft de commissie geen reden om aan te nemen dat de betrokken politieambtenaar onbehoorlijk is geweest in zijn uitlatingen richting klager. Zij acht dit onderdeel derhalve ongegrond.
Advies
De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren en verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht in zijn onder punt A.3. vermelde brief.
2. Het Anti Discriminatie Bureau Flevoland stuurde namens verzoeker op 9 april 2002 een brief aan de Nationale ombudsman. In deze brief staat onder meer:
"De heer S. werd op 31 juli 2001 ontboden op het politiebureau van Almere-Haven voor het verstrekken van inlichtingen.
Hij werd op dit bureau ontvangen door de heer A. De heer S. is van mening dat hij door de heer A. uiterst onheus is bejegend. Daarnaast heeft hij de heer A. tevergeefs verzocht hem te informeren omtrent de aard en de inhoud van de klachten van zijn (ex-)vrouw die voor de heer A. reden vormden hem op het politiebureau te ontbieden. De heer S. zou de heer A. graag nogmaals willen ontmoeten om dit aspect met hem te bespreken: hij ontkent daarbij met klem zijn vrouw in welk opzicht dan ook te hebben bedreigd.
Vervolgens heeft de heer S. een klacht ingediend bij de korpsbeheerder regiopolitie Flevoland, de heer Ch. Leeuwe, met het verzoek zijn klacht grondig te onderzoeken en deze voor te leggen aan de klachtencommissie. (…) Op 13 september 2001 ontving de heer S. van deze klacht een ontvangstbevestiging. (…)
Vervolgens werd hij uitgenodigd zijn klacht mondeling toe te lichten op donderdag 25 oktober. (…) Dit gesprek vond uiteindelijk plaats op 12 november 2001.
Pas op 14 februari 2002 ontvangt de heer S. bericht dat het onderzoek naar de klacht is afgerond en dat de klachtencommissie deze ongegrond heeft verklaard. In dezelfde brief verontschuldigt de korpsbeheerder zich voor de vertraging in de afhandeling van de klacht. (…)
De heer S. kan zich met het oordeel van de klachtencommissie niet verenigen. Hij stelt met name dat de opmerking uit het verslag 'Klager gaf aan dat in Marokko anders werd omgegaan met vrouwen' niet door hem gemaakt is.
Zijn verzoek aan u is dan ook zijn klacht over het politieoptreden en de hierop volgende uitspraak van de klachtencommissie nader te laten onderzoeken. De heer S. is tevens van mening dat zijn klacht verregaande consequenties heeft gehad voor zijn werksituatie: hij is in november 2001 ontslagen. Ik verzoek u namens hem dit aspect van de zaak bij het onderzoek te betrekken. De heer S. is zeer gekwetst door de voorliggende situatie."
3. Een medewerkster van het Anti Discriminatie Bureau Flevoland, de vertegenwoordiger van verzoeker, reageerde op 11 juni 2002 telefonisch als volgt op de vraag van de Nationale ombudsman welk verband tussen het ontslag van verzoeker en het gesprek van 31 juli 2001 bestaat:
"De heer S. vertelde mij dat hij de dag na het gesprek meteen op zijn werk aan het gedrag van zijn collega's merkte dat ze wisten dat hij een gesprek op het politiebureau had gehad.
Ze deden neerbuigend tegen hem en maakten grapjes en opmerkingen in de trant van: 'Jij bent op het politiebureau geweest, hè…'
Op de zaterdag na het gesprek (dit was 4 augustus) was de heer S. ziek en belde hij zijn baas om zich ziek te melden. Zijn baas reageerde hierop door te zeggen: 'Je hoeft niet meer te komen!'
Verzoeker en ik weten niet of er een brief is gestuurd naar het werk van verzoeker, maar verzoeker is in ieder geval anders behandeld na het gesprek. We denken dat er ergens een lek was."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht bij brief van 4 juli 2002 onder meer het volgende mee:
"Onheuse bejegening
Klager stelt onheus te zijn bejegend. Klager stelt dat jegens hem een discriminerende opmerking is gemaakt ('dit is geen Marokko') en dat tegen hem is gezegd dat een beschuldiging van bedreiging niet past bij het beroep van klager.
Op 14 februari 2002 is door mij reeds een eindoordeel gegeven in het kader van de regionale klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland. Het advies van de commissie dat de opmerking over het niet in Marokko zijn weliswaar niet helemaal gelukkig, doch niet onbehoorlijk was, is door mij overgenomen. Ik zie ook nu geen redenen om tot een gegrond verklaring van dit onderdeel over te gaan. De commissie heeft tevens aangegeven dat het beter ware geweest als de politieambtenaar in het geheel geen relatie had gelegd tussen het beroep van klager en de vermeende mishandeling. Tegelijkertijd stelde de commissie dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat de politieambtenaar onbehoorlijk is geweest in zijn uitlatingen. Ik onderschrijf dit standpunt en kom dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van onheuse bejegening.
Onvoldoende geïnformeerd over de reden van het gesprek
Aan klager is een brief verzonden met het verzoek naar het politiebureau te komen voor het verstrekken van inlichtingen. In de brief wordt geen melding gemaakt van het onderwerp waarop het gesprek zich zou toespitsen. Ik acht het redelijk dat de reden voor het gesprek niet aan klager is meegedeeld. Doel van het gesprek was klager te waarschuwen en hem duidelijk te maken dat hij moest stoppen met het lastig vallen van zijn familieleden. Teneinde een dergelijk doel te bereiken kan het noodzakelijk zijn vooraf geen nadere informatie te verstrekken. Naar mijn oordeel is correct gehandeld en ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.
Korps heeft werkgever en/of collega's geïnformeerd met als gevolg ontslag
De redenen voor het ontslag van klager zijn mij niet bekend. Van de zijde van het korps is echter geen actie ondernomen in de richting van de werkgever (gemeente Almere) of collega's van klager. Wel is klager op 31 juli 2001 gewaarschuwd voor het feit dat bij een eventuele aangifte de districtschef Zuid zou worden ingelicht. Aangezien klager werkzaam was als parkeercontroleur en beroepshalve in aanraking kwam met medewerkers van politie Flevoland is het niet uitgesloten dat zijn aanwezigheid aan het bureau is opgemerkt en dat hierover vragen zijn gesteld aan collega's van klager. Dit valt echter niet meer na te gaan.
Ten aanzien van de door u aan mij toegezonden telefoonnotitie merk ik nog het volgende op. De belangenbehartiger van klager merkt op dat klager op 4 augustus 2001 te horen zou hebben gekregen dat hij niet meer hoefde terug te komen. In de klachtbrief van 9 april 2002 wordt echter melding gemaakt van het feit dat klager in november 2001 is ontslagen. Ook uit het geautomatiseerde bedrijfsprocessensysteem X-pol blijkt dat klager nog gedurende langere tijd werkzaam is geweest als parkeercontroleur. Zo heeft hij eind augustus 2001 aangifte gedaan van een strafbaar feit tegen hem gepleegd tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden.
Ik betreur het dat door klager geen nadere onderbouwing wordt gegeven waarmee een causaal verband tussen het gesprek op 31 juli 2001 en het ontslag van klager zou kunnen worden aangetoond. Wellicht dat de voormalig werkgever van klager over het ontslag van klager duidelijkheid zou kunnen verschaffen. Het is echter aan klager dit bij zijn voormalig werkgever aan te kaarten."
2. De korpsbeheerder heeft bij zijn reactie van 4 juli 2002 een mutatierapport opgestuurd. Dit rapport is op 3 augustus 2001 opgemaakt door betrokken politieambtenaren A. en B3. A. en B3 rapporteerden onder meer:
"Toelichting bij incident:
Door de recherche van Haaglanden is er het verzoek gedaan om meneer S. even toe te spreken dat hij zijn familie niet meer moet lastig vallen. Hij valt namelijk de familie van zijn ex constant telefonisch lastig. In het verleden heeft hij zijn vrouw mishandeld en zit inmiddels in een blijf van mijn lijf huis. Nu bedreigt hij zijn ex en diens familie met de dood.
Verzoek van recherche Haaglanden is om S. even duidelijk te maken dat hij moet stoppen.
Ik heb S. inmiddels ontboden aan het bureau. Als het goed is dan komt hij op dinsdag 31 juli 2001 om 10.00 uur.
Ik zal S. uitleggen dat hij moet stoppen met de 'pesterijen' of anders dan ……..(ik weet nog niet wat).
Ik hoop dat hij komt."
D. REACTIE VERZOEKER
1. Op 31 juli 2002 stuurde het Anti Discriminatie Bureau namens verzoeker gegevens van de oud-leidinggevende van verzoeker:
"Hierbij stuur ik u de gevraagde gegevens van oud-leidinggevende van mijn cliënt de heer S.
De heer W.: hoofd parkeercontroleurs
(…)
Helaas heeft mijn cliënt geen gegevens van oud-collega's, omdat deze bang zijn hun baan te verliezen en willen om deze reden niet getuigen."
2. In reactie op de brief van de Nationale ombudsman van 29 juli 2002, stuurde het Anti Discriminatie Bureau Flevoland op 14 augustus 2002 een brief met de volgende mededelingen:
"Volgens mijn cliënt de heer S. is er een verband tussen het gesprek van 31 juli 2001 en zijn ontslag, (ondanks dat deze vier maanden later heeft plaats gevonden) omdat:
Mijn cliënt zich op vrijdag heeft ziek gemeld voor de volgende dag, en maandag daarop (op zijn vrije dag) naar zijn werk heeft gebeld in verband met het nieuwe werkrooster. De leidinggevende heeft hem door de telefoon meegedeeld, dat hij niet meer hoeft te komen, omdat hij zonder afmelden is weggebleven. Waarop mijn cliënt heeft gezegd, wel gebeld te hebben en dat hij niet zomaar ontslagen kan worden. Omdat het contract van mijn cliënt niet was verlopen, heeft de leidinggevende gezegd dat zijn salaris tot verloop van zijn contract wordt uitbetaald, maar dat hij niet hoeft te werken. Ook geeft mijn cliënt aan dat hij geen toestemming heeft gekregen om zijn jas en pet van zijn werk op te halen.
Mijn cliënt heeft aangegeven nooit problemen of conflict gehad te hebben op zijn werk, dus was er geen aanleiding voor ontslag. Volgens hem was het opvallend geweest als hij direct na het gesprek van 31 juli 2002 was ontslagen, en om die reden pas vier maanden later is ontslagen.
Hieronder meld ik u de gegevens van de directeur van Parkeer Groep Nederland. Hij is degene die mijn cliënt als eerste aansprak op het gesprek van 31 juli 2002, en hem heeft ingelicht over de aanklacht. Hij heeft aangegeven via de heer W. aan de informatie te zijn gekomen. Voor mijn cliënt is dit een bewijs dat er intern over zijn privé-situatie is gesproken."
E. reactie s3
Naar aanleiding van een telefoongesprek dat op 3 september 2002 plaatshad tussen een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman en de heer S3, directeur van Parkeer Groep Nederland (PGN), stuurde S3 op 5 september 2002 een brief ter bevestiging van hetgeen in dit gesprek is besproken:
"Het volgende is besproken:
De heer S. was via Uitzendbureau X werkzaam voor PGN. PGN heeft de heer S. gedetacheerd bij de politie Almere als parkeercontroleur. De directe dagelijkse aansturing was in handen van de politie in Almere.
PGN is op de hoogte van het feit dat zich problemen hebben voorgedaan in relatie tot het gestelde in uw brief, doch heeft ter zake geen informatie uit eerste hand."
F. verklaring S3
S3 verklaarde op 10 september 2002 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"U vertelt mij dat verzoeker zich op zaterdag 4 augustus 2001 ziek heeft gemeld. Omdat Uitzendbureau X dicht was, wilde hij zich ziek melden bij de heer W., maar deze was er niet. Daarom heeft verzoeker een bericht bij de balie achtergelaten. Ik heb geen idee of verzoeker zich maandag 6 augustus 2001 bij mij heeft beter gemeld. In de urenregistratie staat dat verzoeker gewoon zou hebben doorgewerkt op die dagen en dat hij ook is betaald over die uren.
U zegt mij dat het bericht misschien niet goed is doorgekomen. Ook in de elektronische agenda zie ik niet of verzoeker die maandag met mij heeft gesproken.
U geeft aan dat verzoeker er heel stellig in is dat hij mij heeft gesproken. Ik ga ervan uit dat dit dan wel zo zal zijn, maar ik weet niet meer of hij mij heeft gesproken.
Het probleem dat ik ken dateert van oktober 2001, dus later dat jaar. Uit de aantekeningen van het functioneringsgesprek van 16 augustus 2001 blijkt dat hij problemen had met zijn vrouw en schoonmoeder. Ook heeft hij over het werk zelf wat opmerkingen gemaakt en wilde hij drie weken vakantie. Er staat dus niks in over problemen die met het werk te maken hebben.
U vraagt mij of ik iets weet van het gesprek met de politie in juli 2001.
Ik weet niet waar u op doelt. Ik heb pas later van de politie gehoord dat de politie niet meer wilde dat verzoeker voor hen zou werken, omdat er problemen zouden zijn, die met het werk zelf hadden te maken. Hij zou bellen naar Marokko tijdens werktijd (ook na meerdere waarschuwingen), later bleek dat hij een kaart had waarmee hij gratis kon bellen. Tevens zou hij zich niet ziek melden.
Op 15 oktober 2001 heb ik een gesprek gehad met de werkgever van verzoeker, de heer W.
Deze vertelde over de zojuist genoemde problemen die verzoeker op het werk had. Er waren steeds weer dingetjes met verzoeker, waardoor het erg veel energie kostte om met hem te werken. Verzoeker wilde op een gegeven moment zelf ook niet meer werken; hij had er geen zin meer in. Het opzeggen van het contract is wat ons betreft soepel verlopen, maar dit komt misschien omdat niet wij, maar de politie de dagelijkse aanstuurder van verzoeker was.
Ik heb na augustus 2001 van verzoeker gehoord, dat verzoeker niet meer kon blijven werken als parkeercontroleur, omdat hij een klacht had ingediend.
U vraagt mij wat ik nog meer weet over de problemen van verzoeker met zijn vrouw en zijn schoonmoeder. Verzoeker heeft mij zelf over die problemen verteld; deze informatie heb ik dus niet van de politie gehoord. Zijn vrouw zou in Frankrijk zitten en kwam later weer naar Almere. Zij stond onder invloed van haar schoonmoeder. Over de bedreigingen heb ik pas later gehoord, maar ik weet niet meer van wie. Er werd aangifte gedaan tegen verzoeker, waarop de politie bij hem thuis kwam. Verzoeker betichtte de politie van discriminatie en deed vervolgens beklag tegen de politie. Dit hele verhaal zou bij zijn werkgever terecht zijn gekomen en zodoende zou deze hem aan de kant hebben willen zetten. Hier heb ik nooit iets over gehoord via de heer W., maar alleen via verzoeker.
Volgens de aantekeningen van het functioneringsgesprek van juli 2001 was verzoeker toen ontevreden over het werken op zaterdag, vaker dan de vooraf aan hem gemelde één keer per twee weken. Het probleem was dat hij daar op het werk ook over klaagde, waardoor zijn collega's hier over na gingen denken en er een minder prettige sfeer ontstond. Verzoeker wilde zekerheid over het werk, maar dat kon niet, want van tevoren had hij een jaarcontract getekend. Wij waren afhankelijk van het werk van de politie. Functioneringsgesprekken vonden plaats met verzoeker, mij en de heer W.
De hele zaak is eigenlijk langs me heen gegaan, omdat wij nu eenmaal niet de dagelijkse aansturing van het werk in handen hadden, maar de politie."
G. Verklaring W.
W. verklaarde op 19 september 2002 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"Ik heb voor dit gesprek mijn aantekeningen opgezocht van de zaak, die destijds tegen de heer S. heeft gelopen. De heer S. heeft op 31 juli 2001 in het politiebureau van Almere-Haven een gesprek gehad met rechercheur A. van het regionale politiekorps Flevoland over een bedreiging, die S. mogelijk zou hebben gepleegd. Ik heb pas achteraf van het gesprek gehoord, omdat ik op vakantie was van 18 juli tot en met 8 augustus 2001. Over dit gesprek is later een klacht door de heer S. ingediend. De heer A. heeft mij, als toenmalig leidinggevende van S., ingelicht over het gesprek op 31 juli 2001. Hij wilde mij op de hoogte stellen van het feit dat er mogelijk een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer S. zou gaan lopen. Het is gebruikelijk dat ik daarover word ingelicht. Omdat de heer S. werd beschuldigd van een bedreiging, kon dit ook de werksfeer beïnvloeden. Hoewel bij ons nooit de deuren dicht gaan, is dat bij het gesprek tussen mij en de heer A. wel gebeurd.
U vertelt mij dat de heer S. zich op 4 augustus 2001 ziek heeft gemeld bij de balie van het politiebureau, omdat ik op dat moment afwezig was. Ik had destijds afgesproken met de parkeercontroleurs dat ziekmelden via de wachtcommandant gebeurde. Als deze niet bereikbaar was, was ik altijd bereikbaar op mijn mobiele nummer. Zo is het altijd gegaan en zo gaat het nog steeds.
Er zijn nooit problemen mee geweest. Ik kan me niet herinneren dat de heer S. op 4 augustus 2001 heeft geprobeerd zich ziek te melden en dat dit niet lukte via de normale weg.
Er waren echter veel meer dingen aan de hand met hem. Hierbij gaat het om problemen als het aanspreken van publiek, langer pauzeren dan toegestaan, op andere tijdstippen werken, naar het buitenland bellen als ik er niet was. Al deze zaken hebben bijgedragen tot het beëindigen van zijn werkzaamheden.
De heer S3. en ik hadden in ieder geval één keer in de maand een voortgangsgesprek met de parkeercontroleurs, maar als zich problemen voordeden, hadden we vaker een gesprek. Bij de heer S. deden zich nogal vaak problemen voor; hij vond dat hij nooit iets fout deed, alleen zijn omgeving.
U vertelt mij dat meerdere mensen op het werk volgens de heer S. op de hoogte waren van het gesprek van 31 juli 2001. Natuurlijk was ik als werkgever op de hoogte, maar dat lijkt me niet meer dan logisch. Verder is er daarna een interne klachtenprocedure bij de politie gestart over het gesprek van 31 juli 2001, waardoor de mensen die zich hiermee bezig hielden ook op de hoogte waren van het gesprek.
Ik weet niks over collega's die de heer S. over het gesprek aanspraken op het werk. Buiten het feit dat u zegt dat de heer S. zich persoonlijk voelde aangesproken door deze collega's, kan ik u vertellen dat hij zich altijd dingen persoonlijk aantrok. Wanneer hij er bijvoorbeeld op werd aangesproken dat hij zijn werk niet goed deed, trok hij dat meteen naar zichzelf toe en verdedigde zich door te zeggen dat hij niet degene was die fout zat, maar dat andere mensen het verkeerd deden.
Het contract van de heer S. is opgezegd naar aanleiding van de andere genoemde problemen en niet naar aanleiding van het gesprek van 31 juli 2001. De genoemde problemen kwamen meerdere malen voor, ook toen er wat van was gezegd. De heer S. bleef telefoontjes plegen naar het buitenland, ook was zijn houding naar collega's toe niet prettig en is hij een aantal keren niet op het werk verschenen. In een kleine groep mensen is dat niet te handhaven.
De heer S. had een éénjarig contract met Uitzendbureau X en dit is na een jaar niet verlengd. Zo zijn zijn werkzaamheden tot een einde gekomen. Hij heeft zich na 4 augustus ziek gemeld en is niet meer naar zijn werk gekomen."
H. reactie uitzendbureau X
1. Naar aanleiding van een telefoongesprek dat een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman op 29 november 2002 had met een medewerker van Uitzendbureau X te Almere, stuurde X gegevens op met betrekking tot de uitzendovereenkomst met verzoeker.
Uit de bevestiging van de uitzendovereenkomst die X op 18 december 2002 naar de Nationale ombudsman stuurde, blijkt dat er met verzoeker een uitzendovereenkomst is gesloten die duurde van 2 april 2001 tot 28 september 2001. Aansluitend is een uitzendovereenkomst gesloten die duurde van 1 oktober 2001 tot 1 april 2002.
2. Uit de loongegevens die Uitzendbureau X heeft verstrekt, blijkt voorts dat verzoeker zijn loon doorbetaald heeft gekregen tot en met de laatste week van maart 2002.
3. Tijdens een telefoongesprek dat een medewerker van het bureau Nationale ombudsman op 28 mei 2003 had met een medewerker van Uitzendbureau X, blijkt dat het contract van verzoeker van rechtswege is beëindigd nadat de Parkeer Groep Nederland had aangegeven dat verzoeker niet langer nodig was. X heeft nadat het contract van verzoeker op 2 april 2002 was afgelopen, nog geprobeerd om ander werk voor hem te vinden, maar dit is niet gelukt.
I. TELEFONISCHE REACTIE VERZOEKER
1. Per brief van 6 december 2002 stelde de Nationale ombudsman verzoeker de volgende vragen:
"Uit de door u verstrekte gegevens blijkt dat de heer S. zich op maandag 6 augustus 2001 beter wilde melden, maar dat zijn werkgever, de heer S3, tegen hem zei dat hij niet meer naar zijn werk hoefde te komen.
Kunt u aangeven tot welke datum verzoeker precies heeft gewerkt en vanaf welke datum hij niet meer op zijn werk is verschenen?
Wanneer hebben zijn collega's tegenover verzoeker opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het gesprek van 31 juli 2001 dat verzoeker op het politiebureau had?
Kunt u tevens aangeven op welke datum verzoeker precies is ontslagen?"
2.1. Op 17 januari 2003 liet een medewerker van het Anti Discriminatie Bureau Flevoland aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch weten dat verzoeker geen papieren kan vinden van zijn exacte ontslagdatum. Hij heeft echter aan de hand van de doorbetalingen van zijn salaris berekend dat zijn ontslag ongeveer in december 2001 moet zijn geweest.
2.2. Het Anti Discriminatie Bureau liet op 7 mei 2003 en op 14 mei 2003 telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman weten dat verzoeker niet kan aangeven op welke dag hij precies is ontslagen. De medewerker van het Anti Discriminatie Bureau verwijst hiervoor naar de brief van 14 augustus 2002. (Zie Bevindingen, onder D.2.)
Tijdens het telefoongesprek deelde de medewerker van het Anti Discriminatie Bureau voorts mee dat verzoeker denkt dat zijn daadwerkelijke ontslag in januari 2002 heeft plaatsgevonden, omdat hij nog tot en met maart 2002 heeft uitbetaald gekregen. Hij is echter al die tijd niet meer op zijn werk verschenen, omdat dit niet meer hoefde. Verzoeker heeft niks op papier staan over zijn ontslag, aldus de medewerker van het Anti Discriminatie Bureau.
J. REACTIE W.
Naar aanleiding van een telefoongesprek dat een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman op 24 april 2003 met de heer W. had, stuurde W. een brief van 15 oktober 2001 op die was gericht aan S3. Uit deze brief blijkt het volgende:
"Hierbij bevestig ik de mondelinge afspraak van uw bespreking de datum 15 oktober 2001 te Almere met de heren W. en M2.
Uw medewerker de heer S. zal vanaf heden niet meer als inleenkracht functioneren.
Gelet op het feit dat de Parkeergroep Nederland BV op zeer korte termijn geen personeel meer kan leveren is afgesproken, dat het contract voor een inleenkracht tot en met 31 maart 2002 met ingang van heden niet meer van kracht is."
K. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER
Naar aanleiding van een telefonische vraag daartoe van een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman stuurde de korpsbeheerder per brief van 18 juni 2003 een aanvulling op zijn reactie van 4 juli 2002. In deze nadere reactie staat onder meer het volgende:
"Ten aanzien van het klachtonderdeel 'Verzoeker klaagt er tevens over dat de politieambtenaar hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de reden van het hiervoor genoemde gesprek' heeft u mij verzocht aan te geven mijn visie te geven op hetgeen de politieambtenaar heeft aangegeven tijdens het gesprek.
Uit het rapport van de heer A. (…) blijkt wat deze met klager besproken heeft. Daarbij is nadrukkelijk uitgelegd dat mishandeling niet de reden was waarvoor hij was uitgenodigd maar dat het een melding van de vrouw van klager betrof inhoudende dat familieleden van de vrouw van klager door klager werden bedreigd. Er is uitgelegd dat er geen aangifte was gedaan maar dat deze zou (kunnen) volgen indien de bedreigingen door zouden gaan. Klager is derhalve gewaarschuwd."
L. nadere reactie verzoeker
Naar aanleiding van de brief van de korpsbeheerder van 18 juni 2003, de brief van W. van 15 oktober 2001 en de gegevens van Uitzendbureau X (zie hiervoor Bevindingen, onder H., J. en K.) reageerde het Anti Discriminatie Bureau Flevoland op 20 augustus 2003 als volgt:
"De heer S. geeft aan:
Beslist geen ontslagbrief te hebben ontvangen
Familie van zijn ex-vrouw niet te hebben bedreigd. Zijn ex-vrouw heeft geen familie in Nederland wonen, deze wonen in Marokko en Frankrijk."