2003/431

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid na de sepotbeslissing van 24 oktober 2000 tegen verzoekers werkgever heeft opgemerkt dat met de aanhouding van verzoeker de juiste man was aangehouden.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid pas op 19 juli 2002 heeft beslist op zijn klacht van 27 februari 2001.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoeker was hoofd van de facilitaire dienst van een verzorgingstehuis te Q. Vanaf 1995 tot 7 juni 2000 zijn twee vrouwelijke collega's van verzoeker, te weten L. en S., door een onbekende man lastig gevallen. Ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid hebben verzoeker op 5 juni 2000 buiten heterdaad aangehouden. Verzoeker is op diezelfde dag in verzekering gesteld. Verzoeker is begin juni 2000 door zijn werkgever op non-actief gesteld. Op 8 juni 2000 is verzoeker in vrijheid gesteld. Betrokken ambtenaar I. heeft op 19 oktober 2000 een gesprek gevoerd met de beide aangeefsters en hun echtgenoten, de directeur Wa. van het verzorgingstehuis, S. en G. van het dagelijks bestuur van het verzorgingstehuis, en de raadsman van het verzorgingstehuis. Bij gedagtekende brief van 24 oktober 2000 heeft de officier van justitie verzoeker kennisgegeven van het sepot op grond van het ontbreken van voldoende bewijs. De raadkamer in de arrondissementsrechtbank te Arnhem heeft bij beslissing van 3 april 2001 een vergoeding aan verzoeker van vijfduizend en zeshonderd gulden toegekend. De raadkamer heeft gronden aanwezig geacht voor de vergoeding van immateriële schade voor de tijd die verzoeker in detentie heeft doorgebracht. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en het verzorgingstehuis per 1 mei 2001 ontbonden. Rond oktober 2002 hebben ambtenaren van het regionale politiekorps een man aangehouden die wordt verdacht van het lastigvallen van verzoekers collega's L. en S.

II. Ten aanzien van verzoekers werkgever

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid na de sepotbeslissing van 24 oktober 2000 tegen verzoekers werkgever heeft opgemerkt dat met de aanhouding van verzoeker de juiste man was aangehouden.

2. De korpsbeheerder acht de klacht ongegrond en wel om de volgende redenen.

De korpsbeheerder is onder meer door de klachtencommissie politieoptreden van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid geadviseerd. Deze klachtencommissie heeft, aldus de korpsbeheerder, vastgesteld dat het gesprek van de betrokken ambtenaar I. met onder andere de toenmalige werkgever van verzoeker heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2000. Tijdens dit gesprek heeft de betrokken ambtenaar I., aldus de korpsbeheerder, desgevraagd aan de werkgever meegedeeld, dat met de aanhouding van verzoeker de juiste verdachte was aangehouden. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is nu het aannemelijk is dat deze opmerking van de betrokken ambtenaar I. aan het adres van de werkgever plaatsvond vóór de datum van de sepotbeslissing.

3. Tijdens het onderzoek zijn de navolgende punten komen vast te staan dan wel aannemelijk geworden.

Ten eerste is vast komen te staan dat betrokken ambtenaar I. als gespreksleider het evaluatiegesprek van het politieonderzoek met de beide aangeefsters en hun echtgenoten op 19 oktober 2000 gevoerd. Daarbij waren aanwezig ook de directeur Wa. van het verzorgingstehuis, S. en G. van het dagelijks bestuur van het verzorgingstehuis, en de raadsman van het verzorgingstehuis. Tevens staat vast dat verzoeker niet bij dit gesprek was uitgenodigd.

Ten tweede is vast komen te staan dat Wa., de directeur, gedurende dat gesprek aan betrokken ambtenaar I. heeft gevraagd of met de aanhouding van verzoeker de juiste man was aangehouden en dat I. deze vraag bevestigend heeft geantwoord. Betrokken ambtenaar I. heeft bij memo van 20 juni 2001 aan zijn chef bericht dat hij zich de vraag van de directeur Wa. kon herinneren. Wa. heeft, aldus betrokken ambtenaar I., gedurende het gesprek aan hem gevraagd of betrokken ambtenaar I. zeker wist dat verzoeker de verdachte was. Deze vraag heeft betrokken ambtenaar I. met 'ja' beantwoord. Voorts heeft betrokken ambtenaar I. op 23 oktober 2001 ten overstaan van de klachtencommissie deze weergave van de feiten niet veranderd. Op 23 oktober 2001 heeft betrokken ambtenaar I. verklaard dat hij op de door de directeur Wa. gestelde vraag of met verzoeker de juiste verdachte was aangehouden, bevestigend heeft geantwoord.

Ten derde is aannemelijk geworden dat betrokken ambtenaar I. op 19 oktober 2000 van het voornemen van de officier van justitie om de strafzaak tegen verzoeker te seponeren, op de hoogte was. Immers, de directeur Wa. heeft ten overstaan van de klachtencommissie verklaard dat het gesprek van 19 oktober 2001 met betrokken ambtenaar I. plaatsvond nadat Wa. te weten was gekomen dat de strafzaak tegen verzoeker zou worden geseponeerd. Wa. had van het sepot gehoord van een personeelslid, dat daarover schriftelijk door de officier van justitie was geïnformeerd. Voorts was verzoeker, aldus verzoeker, al geruime tijd vóór 24 oktober 2000 op de hoogte van het sepot. Verzoeker heeft aangegeven dat hij destijds van het sepot telefonisch door de directeur Wa. op de hoogte was gesteld. Volgens verzoeker heeft Wa. van één van de aangeefsters vernomen dat de strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd. Deze aangeefster was daarover schriftelijk door de officier van justitie geïnformeerd. Voorts heeft districtschef V. in zijn brief van 27 augustus 2001 aan de korpsbeheerder laten weten dat betrokken ambtenaar I. in het gesprek op 19 oktober 2000 de beslissing van het openbaar ministerie om tot seponering over te gaan heeft meegedeeld. Verder is gebleken dat het gebeuren een grote impact had binnen de organisatie van het verzorgingstehuis. Gezien al deze omstandigheden en het feit dat betrokken ambtenaar I. coördinator was van het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker, acht de Nationale ombudsman het hoogst onwaarschijnlijk dat betrokken ambtenaar I. voorafgaand aan het gesprek met onder andere de werkgever van verzoeker niet op de hoogte was van het voornemen van de officier van justitie de strafzaak tegen verzoeker te seponeren.

De Nationale ombudsman gaat er om die reden vanuit dat betrokken ambtenaar I. tegen verzoekers werkgever heeft opgemerkt dat met de aanhouding van verzoeker de juiste verdachte was aangehouden, in de wetenschap dat de officier van justitie voornemens was om de strafzaak tegen verzoeker te seponeren.

Ten slotte is vast komen te staan dat de werkgever van verzoeker in het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van verzoeker ingediend bij de kantonrechter kenbaar heeft gemaakt dat de directie en het bestuur van het verzorgingstehuis telkenmale hebben aangegeven dat niets de terugkeer van verzoeker in de weg zou staan zodra een andere dader dan verzoeker zou hebben bekend, dan wel anderszins eenduidig zou worden vastgesteld dat verzoeker onschuldig was dan wel onschuldig is.

4. Met de klachtencommissie is de Nationale ombudsman van oordeel dat een evaluatiegesprek als het onderhavige aan de hoogste eisen van zorgvuldigheid en professionaliteit dient te voldoen, temeer nu wel de werkgever daarbij aanwezig was en verzoeker niet in de gelegenheid is geweest zijn visie op het gebeuren te kunnen geven. Dit klemt te meer nu de politie op de hoogte was van het voornemen van het openbaar ministerie om de strafzaak tegen verzoeker te seponeren. Door zo te handelen heeft de politie niet alles in het werk gesteld om in een dergelijk gevoelige zaak te voorkomen dat misverstanden konden ontstaan. Het maken van de opmerking dat verzoeker onomstotelijk de juiste verdachte was, acht de Nationale ombudsman dan ook naar de gegeven omstandigheden niet zorgvuldig.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van de duur van de klachtbehandeling

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid pas op 19 juli 2002 heeft beslist op zijn klacht van 27 februari 2001.

2. De korpsbeheerder acht de klacht gegrond. Bij bericht van 11 januari 2002 heeft het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, aldus de korpsbeheerder, aan verzoeker meegedeeld dat de behandeling van de klacht vertraging heeft opgelopen. Een tweede vertragingsbericht heeft de korpschef op 5 juli 2002 naar verzoeker verstuurd. In beide berichten zijn er, aldus de korpsbeheerder, verontschuldigingen voor de vertraging aan verzoeker aangeboden. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat tussen het eerste en het tweede vertragingsbericht een periode van zes maanden is verlopen. Een eerder bericht van vertraging zou, aldus de korpsbeheerder, in deze periode op zijn plaats zijn geweest. Derhalve heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat de klacht gegrond is. Een dergelijke lange termijn van de klachtbehandeling is, aldus de korpsbeheerder, onwenselijk.

3. Conform de klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid had de klacht binnen een termijn van veertien weken moeten worden afgehandeld. Dit is niet gebeurd. De Nationale ombudsman is met de korpsbeheerder van oordeel dat in strijd met de bepalingen van de klachtenregeling is gehandeld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is gegrond.

Onderzoek

Op 3 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X uit Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker was werkzaam als hoofd van de facilitaire dienst van een verzorgingstehuis te Q. Vanaf 1995 tot 7 juni 2000 werden twee collega's van verzoeker, te weten L. en S., door een onbekende man lastig gevallen. Verzoeker werd op 5 juni 2000 buiten heterdaad door ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid aangehouden. Verzoeker werd op diezelfde dag in verzekering gesteld. Op 8 juni 2000 werd verzoeker in vrijheid gesteld. Bij gedagtekende brief van 24 oktober 2000 deelde de officier van justitie een kennisgeving van sepot op grond van het ontbreken van voldoende bewijs aan verzoeker mede. Bij beslissing van 3 april 2001 kende de raadkamer in de arrondissementsrechtbank te Arnhem een vergoeding aan verzoeker toe van vijfduizend en zeshonderd gulden. De raadkamer achtte gronden aanwezig voor de vergoeding van immateriële schade voor de tijd die verzoeker in detentie had doorgebracht.

2. Bij brief van 26/27 februari 2001 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Deze klacht hield onder meer het volgende in:

"Bij beslissing de dato 24 oktober 2000 heeft de officier van justitie besloten mij niet (verder) te vervolgen wegens gebrek aan bewijs.

Uiteraard ben ik (die steeds met klem heeft ontkend ook maar iets met deze zaak te maken te hebben) enerzijds verheugd over deze beslissing. Anderzijds voel ik mij door de gehele gang van zaken ernstig gedupeerd (…).

Ik had een leidende functie binnen het (verzorgingstehuis; N.o.). Begin juni 2000 ben ik door mijn werkgever op non-actief gesteld. Deze situatie duurt nog steeds voort. Het is op dit moment voor mij haast onmogelijk om mijn arbeid weer te hervatten. Door het onderzoek op deze wijze af te sluiten werd ik immers niet gerehabiliteerd.

Mijn werkgever heeft onomwonden te kennen gegeven dat ik eigenlijk nog steeds wordt verdacht van de onderzochte strafbare feiten. Dit mede, omdat één van de verbalisanten van het politiekorps te Q aan mijn werkgever (na het sepot) te kennen heeft gegeven dat hij met mijn aanhouding (ondanks het sepot) onomstotelijk de juiste man zou hebben aangehouden. Ik heb deze uitspraak van mijn werkgever vernomen. Ik meen dat de betreffende politiebeambte hiermee ver zijn boekje te buiten is gegaan. Immers op grond van deze mededeling wenst mijn werkgever mij nog steeds niet toe te laten tot de overeengekomen arbeid. Dit, terwijl het onderzoeksteam vele 'losse einden' heeft laten hangen in het onderzoek. 'Losse einden', die stuk voor stuk de mogelijkheid in zich hadden om (na nader onderzoek) mijn onschuld te bewijzen."

3. Bij brief van 28 maart 2001 reageerde de districtschef V. op de klacht van verzoeker:

"Uw klacht wordt door mij als volgt samengevat:

(…)

2. Door één van de verbalisanten is, nadat uw zaak reeds was geseponeerd, aan uw werkgever te kennen gegeven, dat hij met uw aanhouding 'onomstotelijk de juiste man' had aangehouden, hetgeen er toe heeft geleid, dat u uw arbeid nog steeds niet hebt kunnen hervatten.

(…)

Ten aanzien van klachtpunt 2 draag ik uw klacht voor de verdere behandeling over aan de chef van het rayon Q, die een onderzoek zal instellen. Een gesprek met u maakt deel uit van dit onderzoek."

4. Op 18 juni 2001 voerde verzoeker een gesprek met de heer D., teamchef Rayon Q, van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Van dit gesprek werd een verslag gemaakt. Dit verslag hield onder meer het volgende in:

"Voor (verzoeker; N.o.) is het belangrijkste feit zijn rehabilitatie. Hij vindt dat dit alleen bereikt kan worden indien alsnog onderzoek plaatsvindt en daarbij de juiste verdachte wordt aangehouden. Het gegeven dat (verzoeker; N.o.) vanwege het sepot geen rechtsvervolging meer heeft te verwachten, ervaart (verzoeker; N.o.) als onvoldoende.

Door zijn aanhouding en inverzekeringstelling stelt (verzoeker; N.o.) dat hij veel sociaal maatschappelijke schade heeft opgelopen. Voorts heeft hij hierdoor zijn baan verloren.

(…)

Voor wat betreft de uitlatingen van de politieambtenaar jegens zijn werkgever, is met (verzoeker; N.o.) de juridische betekenis van het woord verdachte besproken.

(verzoeker; N.o.) meent dat hij door het onderzoek onterecht schade heeft opgelopen. Hij gaat niet akkoord met dit gesprek en wenst zijn zaak aan de korpsbeheerder voor te leggen."

5. Bij memo van 20 juni 2001 verklaarde de betrokken ambtenaar I. onder meer het volgende:

"Na afsluiting van het onderzoek en het opmaken en insturen van het proces-verbaal, heb ik, ondergetekende, een zgn. 'eindgesprek' gehad met de beide aangevers.

Alhoewel de organisatie E. in Q (het verpleeghuis dus) niet daadwerkelijk betrokkene was in deze zaak (de bedreigingen waren namelijk uitsluitend gericht aan de 2 aangeefsters) had het hele gebeuren (wat overigens al ruim 4 jaar duurde) een ernstige impact op het verzorgingstehuis.

Daarom is al in het begin van het onderzoek afgesproken, dat na sluiting van dit onderzoek de zaak geëvalueerd zou worden. Aanwezig daarbij zouden zijn: uiteraard de 2 aangeefsters en hun echtgenoten; de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.), de onderdirecteur; 2 personen van het dagelijks bestuur van (het verzorgingstehuis; N.o.) en de raadsman, verbonden aan (het verzorgingstehuis; N.o.).

Het gesprek vond ergens in augustus 2000 plaats in de kantine van het Q-se politiebureau.

In dit gesprek heb ik de aanwezigen uitgelegd hoe onderzoek gedaan is; dat het hele onderzoek plaatsvond in overleg met, dan wel in opdracht van de officier van justitie. Eindconclusie was dat (verzoeker; N.o.) als verdachte moest worden aangemerkt. Om die reden is (verzoeker; N.o.) aangehouden, in verzekering gesteld en voorgeleid.

Ik herinner me de vraag van de directeur, Wa.: 'Wist jij zeker dat (verzoeker; N.o.) de verdachte was?'. Deze vraag heb ik met 'ja' beantwoord. De aanhouding van (verzoeker; N.o.) gebeurde na overleg en in opdracht van de officier van justitie."

6. Bij brief van 27 augustus 2001 deelde de heer V., districtschef van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, onder meer het volgende aan de korpsbeheerder mee:

"De aanleiding:

Aan de hand van het proces-verbaal werd door het Openbaar Ministerie beslist om tot seponering over te gaan wegens gebrek aan bewijs. Deze beslissing werd (verzoeker; N.o.) medegedeeld.

(…)

Daar het voorval behoorlijke impact had in de organisatie waar zowel (verzoeker; N.o.) als de beide aangeefsters werkzaam waren, werd besloten om de zaak met beide aangeefsters, hun echtgenoten, de bedrijfsleiding, de raadsman en vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur van de organisatie samen met de heer I., SPA-criminaliteit rayon Q van coördinator van het onderzoek, te evalueren.

Hierbij werd door de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.) aan I. de vraag gesteld: 'Wist jij zeker dat (verzoeker; N.o.) de verdachte was?' Deze vraag werd door I. geïnterpreteerd als 'Waren er voorafgaande aan de aanhouding van (verzoeker; N.o.) voor jullie voldoende aanwijzingen om hem als verdachte conform artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering aan te merken?'. Hierop werd door hem bevestigend geantwoord.

De klacht:

(…)

Klachtpunt 2:

Door één van de verbalisanten is, nadat uw zaak reeds was geseponeerd, aan uw werkgever te kennen gegeven, dat hij met uw aanhouding 'onomstotelijk de juiste man' had aangehouden, hetgeen er toe heeft geleid, dat u uw arbeid nog steeds niet hebt kunnen hervatten.

Formele bemiddeling:

De klacht is op 26 maart 2001 bij het District Z ontvangen en behandeld conform de Klachtenregeling politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid. De klacht is vervolgens voor het formele bemiddelingsgesprek overgedragen aan de teamchef Q, de heer D. Tijdens dit gesprek heeft (verzoeker; N.o.) aangegeven, dat hij niet akkoord ging met het gesprek en dat hij zijn klacht aan de korpsbeheerder wenste voor te leggen.

Aan de hand van de uitgebrachte rapportage kom ik tot de volgende beslissingen:

Beslissing onderdeelschef:

(…)

Klachtpunt 2:

Ik acht dit klachtpunt ongegrond.

Motivatie:

(…)

Klachtpunt 2:

De vraag van de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.) of (verzoeker; N.o.) de juiste man als verdachte was, had betrekking op de situatie voor zijn aanhouding.

In het onderzoek zijn feiten en omstandigheden gebleken, die (verzoeker; N.o.) als verdachte aanmerkten. Dit werd aan het Openbaar Ministerie voorgelegd, waarna toestemming tot aanhouding buiten heterdaad werd verleend. De aanwezigen bij het evaluatiegesprek waren van zijn aanhouding op de hoogte. Door I. is in het gesprek tevens de beslissing van het Openbaar Ministerie medegedeeld om tot seponering over te gaan. Ik ben van mening dat de uitspraak van I., gedaan in de context van het gemelde evaluatiegesprek, voldoende zorgvuldig is geweest.

(verzoeker; N.o.) is inmiddels schriftelijk medegedeeld, dat de klacht voor de formele behandeling aan u is overgedragen."

7. Op 23 oktober 2001 vond een openbare zitting van de klachtencommissie politieoptreden van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid plaats. Het verslag van deze openbare zitting hield onder meer het volgende in:

"Verschenen zijn:

(verzoeker; N.o)

en

(betrokken ambtenaar I.; N.o.)

(…)

(Verzoeker; N.o.) verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:

In augustus 2000 is kennelijk, buiten zijn medeweten en buiten zijn aanwezigheid, een evaluatiegesprek gehouden van het onderzoek door I. met beide aangeefsters en hun echtgenoten, twee bestuursleden van (het verzorgingstehuis; N.o.), de directeur en de onderdirecteur van (het verzorgingstehuis; N.o.) en de raadsman van (het verzorgingstehuis; N.o.). (…)

Na het sepot op 24 oktober 2000, nog wel in oktober 2000, heeft I. tegen de voorzitter van het bestuur van (het verzorgingstehuis; N.o.), de heer S., gezegd van mening te zijn dat met (verzoeker; N.o.) onomstotelijk de juiste man was aangehouden.

Dit heeft de heer S. tegenover (verzoeker; N.o.) afgelopen zaterdag telefonisch nog bevestigd.

Dat dit ná 24 oktober 2000 door I. is gezegd, heeft hij gehoord van de heer Wa., directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.).

Hoewel er toen nog geen sprake van een sepot was, (verzoeker; N.o.) werkte nog mee aan een onderzoek door de psychiater en de reclassering, verklaart districtschef V. in zijn brief (…) van 27 augustus 2001 dat I. in het evaluatiegesprek van augustus 2000 gemeld heeft dat het Openbaar Ministerie de zaak van (verzoeker; N.o.) zou seponeren. Dit is onmogelijk. De uitlating van I. tegenover de heer S. heeft er mede toe geleid dat hij zijn baan bij (het verzorgingstehuis; N.o.) kwijt is. De kantonrechter heeft het arbeidscontract ontbonden per 1 mei 2001. Door de hele affaire staat zijn persoon in Q ten onrechte in een kwaad daglicht.

(Betrokken ambtenaar I.; N.o.) verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:

Het klopt dat in augustus 2000 door hem een evaluatiegesprek gevoerd is, waarbij, naast beide aangeefsters en hun echtgenoten, een delegatie van het bestuur en de directie van (het verzorgingstehuis; N.o.) aanwezig was. Bij de aanhouding van (verzoeker; N.o.) in juni 2000 had hij de mensen van (het verzorgingstehuis; N.o.) al toegezegd een dergelijk gesprek te zullen houden. Ook zij waren immers indirect slachtoffer in deze zaak.

Hij heeft de procesgang en de daarbij gebruikte terminologie uitgelegd, met name het verschil tussen een verdachte en een dader. Zijn gesprekspartners verklaarden hem te begrijpen.

Op de toen door de directeur Wa. gestelde vraag of met (verzoeker; N.o.) de juiste verdachte was aangehouden, heeft hij een bevestigend antwoord gegeven. Hij heeft toen geen oordeel over de schuldvraag gegeven en (verzoeker; N.o.) ook niet als dader gekwalificeerd.

Hij heeft in dat gesprek een sepot, maar ook een uitspraak van de strafrechter als optie genoemd. Dat de zaak geseponeerd zou worden, heeft hij niet gezegd, omdat hij dat toen immers nog niet wist.

Pas later, mogelijk tijdens een zakenoverleg, heeft hij van de officier van justitie gehoord dat de zaak tegen (verzoeker; N.o.) geseponeerd was wegens gebrek aan bewijs. Hij ontkent nadrukkelijk ná 24 oktober 2000 met de heer S. gesproken te hebben. Toen hem door deze klacht van (verzoeker; N.o.) duidelijk werd dat er misverstanden konden bestaan bij de directeur en de bestuursvoorzitter van (het verzorgingstehuis; N.o.) over de betekenis van zijn opmerking dat (verzoeker; N.o.) voor hem de juiste verdachte was, heeft hij niet geprobeerd deze uit de wereld te helpen."

8. Het door de vertegenwoordigers van het verzorgingtehuis bij de kantonrechter ingediende verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoeker hield onder meer het volgende in:

"Telkenmale hebben de directie en het bestuur van (het verzorgingstehuis; N.o.) aangegeven dat niets een terugkeer in zijn functie (…) in de weg zou staan, zodra een andere dader dan (verzoeker; N.o.) de bedreigingen aan het adres van mevrouw L. en S. zou hebben bekend, dan wel anderszins eenduidig zou worden vastgesteld, dat (verzoeker; N.o.) terzake een en ander onschuldig was/is."

9. Bij advies van 14 december 2001 gaf de klachtencommissie onder meer het volgende aan de korpsbeheerder in overweging:

"3. De behandeling door de klachtencommissie

3.1 De klacht is behandeld op 23 oktober 2001 en 13 november 2001. (Verzoeker; N.o.) en (betrokken ambtenaar I.; N.o.) hebben bij die gelegenheden hun standpunten toegelicht. Tevens zijn, op 13 november 2001, als getuigen gehoord Wa. en S. en heeft V. de commissie mondeling nadere inlichtingen verschaft.

(…)

3.4 (Betrokken ambtenaar I.; N.o.) heeft, zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang, het volgende verklaard: Op initiatief van de politie heeft op 19 oktober 2000 een evaluatiegesprek plaatsgevonden van het onderzoek. (…) Dat de zaak geseponeerd zou worden was hem op 19 oktober 2000 nog niet bekend. De officier van justitie heeft hem van het sepot op de hoogte gebracht. (…)

3.5 V., districtschef Z (…) heeft zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende verklaard: in de door hem ondertekende brief van 27 augustus 2001 aan de korpsbeheerder is opgenomen dat (betrokken ambtenaar I.; N.o.) in het evaluatiegesprek de beslissing van het openbaar ministerie om tot seponering over te gaan, heeft meegedeeld aan de aanwezigen. Zijn collega, die deze brief heeft voorbereid, heeft zich in de chronologie vergist en abusievelijk aangenomen dat er al geseponeerd was ten tijde van het evaluatiegesprek. Hem, V., is niet bekend of (betrokken ambtenaar I.; N.o.) in dat gesprek überhaupt iets opgemerkt heeft over een sepot.

3.6 Wa., directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.), heeft zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang, het volgende verklaard: 19 oktober 2000 heeft er op het politiebureau van Q een evaluatiegesprek plaatsgevonden. Aan dit toelichtend gesprek was behoefte omdat het gebeuren een grote impact binnen de organisatie had. Bij deze bespreking waren beide aangeefsters en hun echtgenoten, de heren S., G., (betrokken ambtenaar I.; N.o.) en hijzelf aanwezig. Dit gesprek vond plaats nadat hem, Wa., bekend was dat de zaak tegen (verzoeker; N.o.) geseponeerd zou worden. Hij had van het sepot gehoord van een personeelslid, dat daarover schriftelijk geïnformeerd was door de officier van justitie.

Het was teleurstellend te horen dat er geen andere verdachte was, nu de zaak tegen (verzoeker; N.o.) geseponeerd was. Hij herinnert zich dat de vraag gesteld is of (verzoeker; N.o.) het nu wel of niet gedaan had. (Betrokken ambtenaar I.; N.o.) beantwoordde noch bevestigend, noch ontkennende, maar hield de mogelijkheid open. Het was voor hem onbevredigend en hij werd er bijna moedeloos van dat (betrokken ambtenaar I.; N.o.) bleef herhalen dat er geseponeerd was wegens gebrek aan bewijs. Hij had behoefte aan meer openheid en duidelijkheid. Overigens heeft dit gesprek geen invloed gehad op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Rehabilitatie binnen een bedrijf als (het verzorgingstehuis; N.o.) is moeizaam. Hij kan zich niet meer herinneren of hij na het evaluatiegesprek nog met (verzoeker; N.o.) gesproken heeft. Communicatie vond al snel via raadslieden plaats.

3.7 S., bestuursvoorzitter van (het verzorgingstehuis; N.o.) tot 1 januari 2001, heeft, zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang, het volgende verklaard: op 19 oktober 2000 was hij aanwezig op het politiebureau te Q bij een evaluatiegesprek samen met (betrokken ambtenaar I.; N.o.), Wa., G., en de beide aangeefsters met hun echtgenoten. Voor hem als bestuurslid was vooral de vraag van belang of (het verzorgingstehuis; N.o.) met (verzoeker; N.o.) verder kon. Het was voor hem onbevredigend om van (betrokken ambtenaar I.; N.o.) te horen dat met het sepot de kous af was en er door de politie niet verder gerechercheerd zou worden naar de dader. Hij herinnert zich niet naar de motivering daarvan gevraagd te hebben. Mogelijk is dat in dat gesprek aan (betrokken ambtenaar I.; N.o.) gevraagd of (verzoeker; N.o.) de juiste verdachte was.

Op verzoek van (verzoeker; N.o.) heeft in december 2000 een gesprek tussen het bestuur en (verzoeker; N.o.) plaatsgevonden, waarin de vraag centraal stond of (verzoeker; N.o.) zijn werk zou kunnen hervatten. Hij was immers in mei 2000, met behoud van salaris, naar huis gestuurd. Een definitieve beslissing over de voortzetting van het dienstverband zou na de rechterlijke uitspraak in de strafzaak tegen (verzoeker; N.o.) genomen worden en is ook pas na het sepot genomen. Wellicht heeft de opmerking van (betrokken ambtenaar I.; N.o.) in het evaluatiegesprek dat er wel aanwijzingen, maar geen bewijzen waren dat (verzoeker; N.o.) de dader was daarbij een rol gespeeld, maar de beslissing om niet met (verzoeker; N.o.) verder te gaan , was eigenlijk al te verwachten. Zijn positie binnen (het verzorgingstehuis; N.o.) was door de hele affaire erg moeizaam geworden.

De beoordeling

(…)

4.3 Vast staat dat op 19 oktober 2000 een gesprek heeft plaatsgevonden om het politieonderzoek te evalueren. Bij dat gesprek zijn naast (betrokken ambtenaar I.; N.o.) en beide aangeefsters en hun echtgenoten, ook Wa., G., en S. aanwezig geweest.

De intentie om als uiting van zorg van de zijde van de politie met direct betrokkenen het politieonderzoek te evalueren is op zichzelf genomen goed. Een dergelijke evaluatie dient echter wel aan de hoogste eisen van zorgvuldigheid en professionaliteit te voldoen. Nu er in dit geval voor gekozen is naast de directe slachtoffers tevens mensen uit de werkgeverssfeer van (verzoeker; N.o.) uit te nodigen, zonder dat (verzoeker; N.o.) werd uitgenodigd, heeft (verzoeker; N.o.) niet zijn visie op het gebeuren kunnen geven, wat in zijn belang kon zijn geweest.

In de gekozen gesprekssamenstelling - slachtoffers en ook voor het overige, naar moet worden aangenomen, leken op juridisch gebied, met een gespreksleider die zelf bij het onderzoek betrokken was geweest - is bij een zo gevoelig liggende zaak als deze ((verzoeker; N.o.) ontkende immers de feiten waarvan hij toen werd verdacht) het risico dat misverstanden ontstaan al ingebouwd.

Dit risico heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt. (Betrokken ambtenaar I.; N.o.) heeft zijn gesprekspartners kennelijk onjuist ingeschat en daarmee de draagwijdte van de door één van de aanwezigen gestelde vraag of met (verzoeker; N.o.) onomstotelijk de juiste man was aangehouden, niet overzien. Voor hem ambtshalve vertrouwde terminologie heeft hij ook door hen onmiddellijk begrepen verondersteld, terwijl gebleken is dat de bevestiging door (betrokken ambtenaar I.; N.o.) dat (verzoeker; N.o.) de juiste verdachte was, in ieder geval door één van de aanwezigen verkeerd is begrepen.

Bij een professioneler georganiseerd en begeleid gesprek zouden dergelijke misverstanden vermeden zijn. Het is begrijpelijk en terecht dat (verzoeker; N.o.) zich door dit optreden van (betrokken ambtenaar I.; N.o.) in zijn belangen geschaad voelt. De commissie beoordeelt zowel het beleggen van een evaluatievergadering in deze samenstelling buiten (verzoeker; N.o.) om door (betrokken ambtenaar I.; N.o.) als het maken van de opmerking tijdens die vergadering in deze samenstelling dat (verzoeker; N.o.) onomstotelijk de juiste verdachte was, als onbehoorlijk jegens (verzoeker; N.o.).

4.4. De klachtencommissie zal dan ook adviseren de klacht ten aanzien van het tweede (…) onderdeel gegrond te verklaren."

10. Bij brief van 5 januari 2002 liet de korpschef verzoeker onder meer het volgende weten:

"Medio december ontving ik het advies van de klachtencommissie waar uw klacht tegen het optreden van een medewerker van de politie Gelderland-Zuid is behandeld ten behoeve van de korpsbeheerder. Thans ben ik nog in afwachting van het advies van de burgemeester van Q. Door omstandigheden laat dit helaas nog even op zich wachten. Op basis van beide adviezen zal de korpsbeheerder dan tot een besluit op uw klacht komen.

De verwachting is dat de korpsbeheerder medio februari 2002 een beslissing kan nemen op uw klacht. Voor deze vertraging bied ik u op voorhand reeds mijn excuses."

11. Bij brief van 5 juli 2002 liet de korpschef verzoeker onder meer het volgende weten:

"Een bemiddelingsgesprek met een klachtbehandelaar leidde niet tot een voor u bevredigend resultaat. Daarom is de klacht voorgelegd aan de korpsbeheerder. Zij heeft zich laten adviseren door de klachtencommissie politieoptreden politie Gelderland-Zuid, de fungerend hoofdofficier van justitie te Arnhem, de burgemeester van Q en ondergetekende. De besluitvorming naar aanleiding van deze adviezen vereist een zorgvuldige afweging. Dit neemt meer tijd in beslag dan verwacht, waarvoor ik u op voorhand mijn verontschuldigingen aanbied.

Zonder tegenbericht zult u het oordeel van de korpsbeheerder in de week van 22 juli 2002 tegemoet kunnen zien."

12. Bij besluit van 19 juli 2002 behandelde de korpsbeheerder de klacht van verzoeker onder meer als volgt:

"Beoordeling

(…)

2. (Verzoeker; N.o.) klaagt (…) erover dat de mededeling van de betrokken politieambtenaar dat de juiste verdachte was aangehouden, heeft geleid tot verdere verstoring van de relatie tussen klager en zijn werkgever. De klachtencommissie constateert dat de mededeling van de betrokken politieambtenaar over (verzoeker; N.o.) bij een van de aanwezigen van een evaluatiebijeenkomst verkeerd begrepen is, en dat het aan een inschattingsfout van de betrokken politieambtenaar te wijten is dat daardoor een misverstand is ontstaan. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting van de klachtencommissie blijkt echter dat de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.) de mededeling van de betrokken politieambtenaar correct heeft begrepen. Volgens hem heeft de mededeling geen invloed gehad op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met (verzoeker; N.o.). Ook de voorzitter van (het verzorgingstehuis; N.o.) geeft te kennen de mededeling van de betrokken politieambtenaar goed begrepen te hebben. Volgens deze heeft de mededeling van de betrokken politieambtenaar op de beslissing om klager te ontslaan geen wezenlijke invloed gehad. Ook overigens zijn in het advies van de klachtencommissie geen argumenten te lezen die een gegrondverklaring van het tweede onderdeel van de klacht rechtvaardigen."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

De korpsbeheerder reageerde bij brief van 28 oktober 2002 onder meer als volgt op de klacht:

"De klacht van (verzoeker; N.o.) is uitvoerig behandeld door het korps. Over de afdoening daarvan ben ik onder meer geadviseerd door de klachtencommissie politieoptreden van de politieregio Gelderland-Zuid. Deze klachtencommissie heeft voor zover hier van belang vastgesteld, dat het gesprek van de betrokken politieambtenaar met de (toenmalige) werkgever van (verzoeker; N.o.) kennelijk heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2000. Tijdens dit evaluatiegesprek heeft de politieambtenaar desgevraagd aan de werkgever meegedeeld, dat met de aanhouding van (verzoeker; N.o.) de juiste verdachte was aangehouden. (…) Nu aannemelijk is dat deze opmerking aan het adres van de werkgever plaatsvond vóór de datum van de sepotbeslissing, acht ik het eerste klachtonderdeel ongegrond.

In zijn brief van 2 april 2002 maakt (verzoeker; N.o.) zelf melding van een vertragingsbericht d.d. 11 januari 2002. Een tweede vertragingsbericht zond de korpschef (verzoeker; N.o.) op 5 juli 2002. In beide berichten zijn (verzoeker; N.o.) verontschuldigen aangeboden voor de vertraging die in de besluitvorming is ontstaan. Tussen het eerste en het tweede vertragingsbericht zit een periode van zes maanden. Een eerder bericht van vertraging zou in deze periode op zijn plaats zijn geweest. Voor zover het tweede klachtonderdeel hier op ziet, acht ik dit onderdeel van de klacht gegrond. Een dergelijke lange termijn van klachtafhandeling is onwenselijk. Helaas blijken zulke termijnoverschrijdingen in uitzonderlijke gevallen soms onvermijdelijk."

D. Standpunt betrokken ambtenaar

Bij brief van 2 oktober 2002 deelde de betrokken ambtenaar I. onder het volgende mede:

"De hierboven aangehaalde bedreigingen vonden plaats vanaf 1995. Eerst in 1999 werd aangifte gedaan door de twee medewerksters, de aangeefsters. Gedurende deze periode hadden de bedreigingen een grote impact op de arbeidsomstandigheden binnen (het verzorgingstehuis; N.o.). In feite was het zo dat alle medewerkers(sters) op de hoogte waren van de bedreigingen, die zowel aan de organisatie waren gericht, als aan de privé-adressen van de aangeefsters. Vanuit het managementteam van (het verzorgingstehuis; N.o.) kwam dan ook de vraag om onderzoek te doen naar deze bedreigingen; door de spanningen die door de bedreigingen binnen het bedrijf ontstonden werd de werkprestatie zeer negatief beïnvloed.

Gezien het bovenvermelde achtten wij niet uitsluitend de beide aangeefsters betrokken maar zeer zeker ook (het verzorgingstehuis; N.o.) en zekere niet als laatste de huisgenoten van de beide aangeefsters.

Hierom is besloten met alle betrokkenen - de aangeefsters, hun echtgenoten, de directeur en een lid van de raad van bestuur van (het verzorgingstehuis; N.o.) en diens raadsman - na afloop van het onderzoek, een evaluatie- annex slachtoffergesprek te houden. Bij een dergelijk gesprek wordt nimmer een verdachte uitgenodigd.

Dit evaluatiegesprek vond plaats in de personeelskantine van het Q-se politiebureau met de hierboven genoemden als aanwezigen. Ik, ondergetekende, leidde dit gesprek, wat plaatsvond in oktober 2000, mogelijk de 19e van deze maand.

Hierbij heb ik zakelijk uitgelegd op welke wijze het onderzoek is verlopen. De directeur, de heer Wa., vroeg herhaaldelijk of ik van mening was dat de 'juiste man' was aangehouden. Ik heb op deze vraag bevestigend geantwoord; namelijk de feiten en omstandigheden die uit het onderzoek naar voren kwamen, leidden ertoe dat zowel voor de officier van justitie als voor de onderzoekende ambtenaren er sterke argumenten aanwezig waren om (verzoeker; N.o.) als verdachte aan te merken. Om die reden is hij dan ook als verdachte van de bedreigingen aangehouden.

In het evaluatiegesprek heb ik de aanwezigen uitvoerig uitgelegd wat het verschil is tussen een 'verdachte' en een 'dader'.

Ook heb ik in dit gesprek uitvoerig het begrip 'sepot' besproken. Ik heb de aanwezigen uitgelegd dat een verdachte uitsluitend 'dader' wordt indien een rechter het feit tegen hem wettelijk en overtuigend bewezen acht.

In zijn klacht stelt (verzoeker; N.o.) dat het evaluatiegesprek plaatsvond nadat het sepot tegen hem was uitgesproken. Ik, ondergetekende, herinner me niet meer wanneer ik op de hoogte werd gesteld van het feit dat de officier van justitie de zaak tegen (verzoeker; N.o.), wegen gebrek aan wettig bewijs geseponeerd heeft. Wel is het zo dat deze officier van justitie mij hierover telefonisch heeft bericht.

Uit het verslag van de klachtencommissie d.d. 14 december 2001, blijkt dat de sepotmededeling aan (verzoeker; N.o.) was gedateerd op 24 oktober 2000. Hieruit moge blijken dat ondergetekende op het moment van het evaluatiegesprek, 19 oktober 2000 naar alle waarschijnlijkheid nog niet op de hoogte was van de beslissing van de officier van justitie.

De intentie van mijn antwoord op de vraag van Wa. tijdens het evaluatiegesprek, inhoudende het feit dat (verzoeker; N.o.) terecht als verdachte was aangemerkt en als zodanig was aangehouden, is niet relevant in relatie tot het later uitgesproken sepot. Immers mijn uitspraak tijdens het evaluatiegesprek was gebaseerd op grond van feiten en omstandigheden, voortvloeiend uit het gehouden onderzoek dat uiteindelijk leidde tot de verdenking tegen (verzoeker; N.o.)"

E. Reactie verzoeker

1. Bij brief van 14 oktober 2002 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:

"Op maandag 14 oktober 2002 heb ik telefonisch contact met (een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman; N.o.) gehad, waarbij ik (…) verteld heb dat er een verdachte is aangehouden in de bedreigingzaak waarvoor ik op 5 juni 2000 ben aangehouden. Deze verdachte heeft, zoals mij op woensdag 9 oktober jl. door D. is medegedeeld, een bekentenis afgelegd. Ik ben door D. uitgenodigd voor een gesprek op het politiebureau van Y op maandag 14 oktober 2002. (…)

Tijdens dit gesprek waren aanwezig mijn echtgenote, D. (van het district recherche team politie Gelderland-Zuid), De. (teamleider Politie Rayon Q) en ondergetekende. Het gesprek had een formeel karakter. Ik heb het ervaren als een procedurele verplichting die de politie moest nakomen. Ondanks alle mooie woorden ten spijt. Inhoudelijk is mij niets meer medegedeeld dan wat tijdens het telefoongesprek, d.d. 9 oktober jl. door D. is verteld. D. heeft tijdens dit gesprek de nadruk gelegd op de inspanning die de politie, in opdracht van de officier van justitie, heeft geleverd om deze zaak op te lossen.

(…)

Op mijn vraag: hoe nu verder? is door de heer De. medegedeeld dat de politie voor ons qua rehabilitatie verder niets kan betekenen. (…) De. is op de hoogte dat wij diverse klachten hebben ingediend bij de Nationale ombudsman. Hij heeft ons geadviseerd ons recht te halen daar waar het mogelijk is. D. heeft aangegeven dat de rehabilitatie op mijn werk een zaak is tussen (het verzorgingstehuis; N.o.) en ondergetekende. Wel heeft hij aangeboden contact op te nemen met de directie van (het verzorgingstehuis; N.o.) om aan te geven dat ik behoefte heb aan een gesprek met het bestuur (…). Tevens zou hij de boodschap overbrengen aan beide aangeefsters, dat als zij behoefte hebben mij te spreken ik open sta voor een gesprek.

Op de vraag of ik aangifte kan doen wegens laster en smaad is door D. gereageerd eerst het proces af te wachten. Volgens hem wordt tijdens de zitting uiteindelijk bepaald wat nu waarheid is en fictie. Ik krijg van de politie een uitnodiging om deze strafzitting bij te wonen. Ik heb aangegeven zeker gebruik te maken van de mogelijkheid de zitting bij te wonen."

2. Op 31 december 2002 ontving de Nationale ombudsman een nadere reactie van verzoeker. Deze reactie hield onder meer het volgende in:

"(De betrokken ambtenaar I.; N.o.) geeft in zijn reactie aan dat de bedreigingen in die periode ook gericht waren aan (het verzorgingstehuis; N.o.). Dit is pertinent onwaar. Zo ook zijn verklaring voor de klachtencommissie politieoptreden Gelderland-Zuid d.d. 23 oktober 2001, dat het evaluatiegesprek heeft plaatsgevonden in augustus 2001. Pas na een getuigenverklaring van de heer Wa. voor deze commissie op 13 november 2001 is dit bijgesteld naar oktober 2001.

Het evaluatiegesprek vond plaats op 19 oktober 2000 op het politiebureau van Q. Dit is bevestigd door de heer Wa., directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.), tijdens het verhoor door de klachtcommissie politie Gelderland Zuid op 13 november 2001. (De betrokken ambtenaar I.; N.o.) geeft nu heel subtiel weer, dat uit het verslag van de klachtencommissie d.d. 14 december 2001, blijkt dat de sepotmededeling aan ondergetekende is gedateerd op 24 oktober 2000. En dat hieruit moet blijken dat hij naar alle waarschijnlijkheid nog niet op de hoogte was van de beslissing tot sepot van de officier van justitie. Daarbij geeft hij ook nog aan dat zijn antwoord op de vraag van de heer Wa., directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.), of hij 'de juiste man' had aangehouden niet relevant is tot het later uitgesproken sepot. Waarom de heer Wa. deze vraag aan hem stelde is door (betrokken ambtenaar I.; N.o.) totaal verkeerd beoordeeld. De directie en het bestuur van (het verzorgingstehuis; N.o.) heeft telkenmale aangegeven dat niets mijn terugkeer in de organisatie in de weg zou staan, zodra een andere dader dan (verzoeker; N.o.), dan wel anderszins eenduidig zou worden vastgesteld, dat ondergetekende terzake een en ander onschuldig was/is. Als bewijs van deze stelling is (…) een passage ingesloten van het, als gevolg van deze misser van (betrokken ambtenaar I.; N.o.), later ingediende verzoekschrift (zie Bevindingen, onder A8.) ex artikel 7:685 BW inzake (het verzorgingstehuis; N.o.) en ondergetekende. Dat in een later stadium december 2000 de relatie tussen mij en van de heer Wa. bekoelde had alles te maken met het arbeidsrechtelijke proces waarin wij toen zijn terechtgekomen. Dit alles in relatie tot de uitlatingen van (betrokken ambtenaar I.; N.o.). Ook de hervatte bedreigingen aan het adres van aangeefster en naar nu ook blijkt aan (het verzorgingstehuis; N.o.), heeft er tot een verdere demoniserende werking van ondergetekende geleid. Dit geschetste klimaat en het vertrouwen in (betrokken ambtenaar I.; N.o.) door de directie en bestuur van (het verzorgingstehuis; N.o.) hebben ervoor gezorgd dat er gematigde verklaringen zijn afgelegd door Wa. en S. tijdens de verhoren op 13 november 2001.

(…)

Verder kan ik u melden dat (betrokken ambtenaar I.; N.o.) tijdens het evaluatiegesprek d.d. 19 oktober 2000 op de hoogte moet zijn geweest van het sepot. De dagtekening in het schrijven gericht aan ondergetekende inzake het sepot is weliswaar gesteld op 24 oktober 2000. Ik was echter al geruime tijd voor 24 oktober 2000 op de hoogte van het sepot. Het is mij destijds telefonisch medegedeeld door de heer Wa., directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.). Volgens Wa. had hij het vernomen van L., die daarvoor schriftelijk was geïnformeerd door de officier van justitie. De heer Wa. heeft dit ook verklaard op de getuigenverhoren van de klachtencommissie politieoptreden Gelderland-Zuid d.d. 13 november 2001. (…) Daarbij komt dat mijn klacht gaat over uitlatingen van (betrokken ambtenaar I.; N.o.) na het bekend worden van het sepot.

De conclusie die de korpsbeheerder (…) trekt ten aanzien van het moment van de sepotbeslissing zijnde 24 oktober 2000, is mijn inziens zeer kort door de bocht en gezien de voorgaande alinea ook nog eens onterecht. Zie ook advies klachtencommissie d.d. 14 december 2001, die overigens ter zijde is gelegd op argumentatie die gebaseerd is op de schriftelijke tekst van het advies van de klachtencommissie. Een tekst waarin de emotie ontbreekt, e.e.a. uit zijn context getrokken wordt en die in mijn ogen zeker niet volledig is. (…) Ik ben het (…) niet eens met het besluit van de korpsbeheerder over mijn klacht. Op deze wijze wordt de verbalisant op alle mogelijke manieren de hand boven het hoofd gehouden, ondanks de in mijn overtuiging zeer discutabele en verwerpelijke houding van (betrokken ambtenaar I.; N.o.) in deze zaak."

F. horen betrokken ambtenaar

1. Op 27 november 2002 verklaarde de betrokken ambtenaar I. aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben van beroep brigadier en werkzaam bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Ik verklaar dat ik mij de datum waarop het zogenoemde gesprek met onder andere de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.) en met de twee slachtoffers/aangeefsters niet kan herinneren. Het gesprek had het karakter van een slachtoffergesprek.

Ik verkeerde aanvankelijk in de veronderstelling dat het slachtoffergesprek in augustus 2000 had plaatsgevonden. In mijn memo van 20 juni 2001 aan mijn chef heb ik dat ook zo verwoord. Tijdens de behandeling van de klacht door de klachtencommissie politieoptreden van de politie Gelderland-Zuid bleek aan de hand van de agenda van de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.) echter dat het gesprek op 19 oktober 2000 heeft plaatsgevonden. Ik heb geen reden om aan de juistheid van de agenda van de directeur te twijfelen. En omdat ik zelf geen aantekening van de datum van het bewuste gesprek heb gemaakt, ga ik er zonder meer van uit dat ik mij vergist heb. Ook de klachtencommissie is tot de overtuiging gekomen dat 19 oktober 2000 de juiste datum is.

Ten aanzien van mijn brief van 20 juni 2001 kan ik het volgende verklaren. Ten tijde van de brief van 20 juni 2001 wist ik niet zeker wanneer het zogenoemde slachtoffergesprek had plaatsgevonden. Alleen vanwege het feit dat de directeur van (het verzorgingstehuis; N.o.) blijkbaar in zijn agenda had opgetekend dat het gesprek op 19 oktober 2000 was, ging en ga ik ook van deze datum uit.

U vraagt mij wat ik met het woord 'geëvalueerd' in de brief van 20 juni 2001 bedoel. Ik antwoord dat het woord 'geëvalueerd' slaat op de alinea voorafgaand aan het woord 'geëvalueerd', te weten het slachtoffergesprek.

Tijdens het slachtoffergesprek heb ik aan de aanwezigen uitgelegd dat (verzoeker; N.o.) als verdachte was aangemerkt. Gedurende het hele gesprek heb ik (verzoeker; N.o.) als verdachte genoemd en niet als dader. Ik heb de aanwezigen uitgelegd dat een verdachte pas dader wordt indien een rechter hem als dader aanmerkt. Tijdens het slachtoffergesprek heb ik de optie sepot met de aanwezigen besproken. De vraag van een van de aanwezigen was, of wij er zeker van waren dat wij de juiste man hadden aangehouden. Die vraag heb ik bevestigend beantwoord.

Ten tijde van het slachtoffergesprek was ik niet op de hoogte van het feit dat de officier van justitie de zaak tegen (verzoeker; N.o.) zou seponeren. Het is niet gebruikelijk dat het Openbaar Ministerie (OM) zulke beslissingen aan de politie terugkoppelt. Pas als je het zelf zou vragen, laat het OM zich hierover uit. Ik weet zeker dat ik ten tijde van het slachtoffergesprek niet van het sepot op de hoogte was. Anders had ik dat aan de aanwezigen meegedeeld."

G. Nadere reactie verzoeker

Bij brief van 30 maart 2003 schreef verzoeker onder meer het volgende:

"Wederom blijkt dat (betrokken ambtenaar I.; N.o.) allerminst integer is zoals ik al eerder heb aangegeven. Dit blijkt uit zijn verklaringen die discrepantie vertonen.

Op 23 oktober en 13 november 2001 heeft (betrokken ambtenaar I.; N.o.) voor de Klachtencommissie Politieoptreden regio Gelderland-Zuid verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van het sepot. Deze verklaring wordt door de heer Wa. voor dezelfde Klachtencommissie op 13 november 2001 tegengesproken. Zie het advies van de klachtencommissie d.d. 14 december 2001.

In zijn verklaring van 20 maart 2003 verklaart hij dat het niet gebruikelijk is dat het Openbaar Ministerie zulke beslissingen terugkoppelt aan de politie. Mijns inziens een leugenachtige en niet relevante opmerking omdat hij op 2 oktober 2002 zelf (…) verklaart; Wel is het zo dat deze officier van justitie mij hierover telefonisch heeft bericht. (…)

Tevens verklaart hij op 20 maart 2003: Ik weet zeker dat ik ten tijde van het slachtoffergesprek niet van het sepot op de hoogte was. Anders had ik dat aan de aanwezigen meegedeeld. Wederom een bewijs dat hij niet integer is omdat hij niet de waarheid spreekt. Dit gezien de verklaringen van de heer Wa. en de heer S. tijdens de verhoren op 19 november 2001 voor de Klachtencommissie Politieoptreden regio Gelderland-Zuid."

h. reactie korpsbeheerder op het verslag van bevindingen

Op 8 oktober 2003 werd het verslag van bevindingen aan de korpsbeheerder toegezonden. Bij brief van 10 november 2003 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt:

"Hoewel ik de uitlatingen van (verzoeker; N.o.) in deze brieven (zie Bevindingen onder E2. en G.; N.o.) graag voor zijn rekening laat, wil ik er nog eens met nadruk op wijzen dat de integriteit en de betrouwbaarheid van (betrokken ambtenaar I.; N.o.) in deze aangelegenheid voor het korps niet ter discussie staat; hij heeft zich naar eer en geweten van zijn taak gekweten."

Achtergrond

1. Artikel 19, tweede lid, van de Klachtenregeling optreden politieregio Gelderland-Zuid:

"De korpsbeheerder doet de klacht af binnen 10 weken na ontvangst van de klacht bij het onderdeel. De korpsbeheerder kan de afdoening voor ten hoogste 4 weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en de betrokken ambtenaar."

Instantie: Beheerder regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Pas op 19 juli 2002 beslist op klacht van 27 februari 2001 .

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Na sepotbeslissing tegen verzoekers werkgever opgemerkt dat met de aanhouding van verzoeker de juiste man was aangehouden.

Oordeel:

Gegrond