Verzoeker klaagt erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zijn klacht van 22 oktober 2002 over de weigering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om nader uitstel te verlenen voor het overleggen van nadere gegevens met betrekking tot zijn bezwaarschriftprocedure, onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
Beoordeling
1. Verzoekers gemachtigde diende op 30 juli 2002 een bezwaarschrift in bij de IND tegen het niet-tijdig beslissen op verzoekers aanvraag van 7 januari 2002 om afgifte van een nieuw verblijfsdocument voor onderdanen van de Europese Unie (EU-document). Bij brief van 26 september 2002 verzocht de IND om met betrekking tot de aanvraag binnen veertien dagen nadere gegevens op te sturen. De IND verzocht daarbij een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) over te leggen. Omdat hij dit uittreksel nog niet had ontvangen van de GBA, verzocht verzoekers gemachtigde op 9 oktober 2002 de IND om uitstel voor het overleggen van de gevraagde stukken. De IND weigerde op 22 oktober 2002 dit uitstel omdat de enkele mededeling dat de gemachtigde het betreffende uittreksel nog niet had ontvangen van de GBA, geen gegronde reden voor uitstel was.
2. Verzoeker diende via zijn gemachtigde op 22 oktober 2002 een klacht in bij de IND over de weigering om nader uitstel te verlenen voor het overleggen van nadere gegevens in de bezwaarprocedure. Deze klacht werd diezelfde dag nog per fax door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ongegrond verklaard omdat verzoeker er al bij de afwijzing van zijn verzoek om uitstel op was gewezen dat de door hem gegeven reden voor uitstel niet als gegrond werd beschouwd en hij nog immer geen gegronde reden voor uitstel had gegeven.
3. In Hoofdstuk B1/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie achtergrond, onder 2.) wordt in het kader van de procedure voor behandeling van aanvragen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvrager een termijn van twee weken gegund om een gebrekkige aanvraag te herstellen. Slechts indien hiervoor een bijzonder goede reden wordt aangevoerd wordt verlenging van deze termijn toegestaan. De Vreemdelingencirculaire geeft hier een nadere uitwerking van artikel 4:5 Algemene Wet bestuursrecht (Awb) ( zie achtergrond onder 1.).
Blijkens de reactie van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op de klacht wordt deze handelwijze ook toegepast bij de behandeling van bezwaarschriften. In dit geval werd een termijn van veertien dagen gegeven voor het verstrekken van nadere informatie met betrekking tot de aanvraag nadat van het niet tijdig beslissen op de aanvraag bezwaar was gemaakt.
4. De Nationale ombudsman kan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie niet volgen in zijn verwijzing naar Hoofdstuk B1/4.2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 voor de toepassing van een termijn van twee weken voor het verstrekken van nadere informatie. Dit hoofdstuk geeft een uitwerking van artikel 4:5 Awb. Dit artikel is van toepassing indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. In dit geval had verzoeker bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering hem een EU-document te verlenen. De mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen was daarmee komen te vervallen. Artikel 4:5 Awb is op het verstrekken van de gevraagde informatie niet van toepassing.
5. Overigens acht de Nationale ombudsman een termijn van twee weken om nadere stukken aan te leveren in beginsel niet onredelijk. Wel dient een voldoende gemotiveerd verzoek om uitstel te worden gehonoreerd.
Verzoeker gaf in zijn verzoek van 9 oktober 2002 om uitstel voor het overleggen van nadere stukken aan dat hij het gevraagde uittreksel uit de GBA nog niet had ontvangen. Nu hij daarbij niet heeft aangegeven wanneer hij het uittreksel had aangevraagd en wanneer hij dacht het in bezit te hebben, heeft hij zijn verzoek niet voldoende gemotiveerd. Immers in het algemeen wordt een verzoek om verstrekking van een uittreksel uit de GBA binnen enkele werkdagen door de betrokken gemeente behandeld. Verzoeker heeft niet aangegeven waarom in dit geval de afhandeling meer tijd zou vergen. De IND kon het verzoek om uitstel derhalve in redelijkheid afwijzen.
6. Verzoeker klaagt erover dat de IND zijn klacht over het niet verlenen van uitstel onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. In de klachtafhandelingsbrief liet de IND verzoeker weten dat door hem geen gegronde reden voor het verlenen van uitstel was gegeven en dat hij dit ook in de klachtbrief niet had gedaan.
Het had op de weg gelegen van de IND verzoeker te laten weten aan welk criterium zijn verzoek om uitstel was getoetst. Nu de IND in de brief waarin hij het verzoek om uitstel afwees geen nadere uitleg heeft gegeven over het toetsingskader was deze afwijzing van het verzoek om uitstel onvoldoende gemotiveerd.
7. Van een overheidsorgaan mag worden verwacht dat deze ook op een naar zijn mening onvoldoende gemotiveerd verzoek een gemotiveerde beslissing geeft en daarbij aangeeft aan welk criterium het verzoek is getoetst. Dit geldt ook voor een klacht. Indien het bestuursorgaan van oordeel is dat een klacht niet goed is gemotiveerd, dient het oordeel in de klachtafdoeningsbrief niettemin wel voldoende te zijn gemotiveerd. Wanneer dat niet mogelijk is omdat het bestuursorgaan daartoe over onvoldoende informatie beschikt, dient aanvullend onderzoek te worden verricht.
8. Daarbij is ook van belang dat verzoeker niet is gehoord op zijn klacht. De IND hoort de klacht overeenkomstig de daaraan door de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde eisen te behandelen.
In artikel 9:10, eerste en tweede lid van de Awb (zie achtergrond, onder 1.) is onder meer bepaald dat het bestuursorgaan de klager in de gelegenheid stelt te worden gehoord, tenzij de klacht kennelijk ongegrond is dan wel de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
9. Verzoeker heeft niet afgezien van zijn recht te worden gehoord. Evenmin was sprake van kennelijke ongegrondheid van de klacht. De IND heeft in de afdoeningsbrief ook niet aangegeven dat de klacht kennelijk ongegrond werd geacht. De klacht kon ook niet in redelijkheid worden aangemerkt als kennelijk ongegrond. Immers, in de afwijzing van het verzoek om uitstel noch in de klachthandelingsbrief heeft de IND aangegeven wanneer sprake is van een gegronde reden voor het verlenen van uitstel. Door de klacht van verzoeker dat zijn verzoek om uitstel onvoldoende gemotiveerd is afgewezen, aan te merken als ongegrond zonder hem in de gelegenheid te stellen te worden gehoord overeenkomstig artikel 9:10 Awb, heeft de IND onjuist gehandeld. Tijdens de hoorzitting had de IND kunnen toelichten aan welke criteria het verzoek om uitstel wordt getoetst. Daarbij had de IND verzoeker erop kunnen wijzen, zoals hij dat ook in de afwijzende beschikking van 28 november 2002 heeft gedaan, dat verzoeker tot het moment dat de beschikking werd genomen de gevraagde informatie nog had kunnen inbrengen. In bezwaar is immers sprake van volle toetsing waarbij alle relevante informatie met betrekking tot de beoordeling van het bezwaar moet worden mee gewogen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond.
Onderzoek
Op 31 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Z. te Groningen, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst(IND). Nadat verzoekers gemachtigde nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Verzoeker werd om nadere informatie verzocht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoekers gemachtigde deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekers gemachtigde diende op 30 juli 2002 een bezwaarschrift in tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op verzoekers aanvraag van 7 januari 2002 om een nieuw verblijfsdocument voor onderdanen van de Europese Unie (EU-document).
2. Bij brief van 26 september 2002 verzocht de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzoekers gemachtigde om binnen veertien dagen nadere informatie te verschaffen over onder meer het woonadres van verzoeker en daarbij een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) te verstrekken.
3. Bij brief van 9 oktober 2002 verzocht verzoekers gemachtigde uitstel te verlenen voor toezending van de gevraagde gegevens, aangezien hij het uittreksel uit de GBA nog niet had ontvangen.
4. Bij brief van 22 oktober 2002, verzonden per fax, liet de IND in reactie hierop weten dat de termijn voor het overleggen van de gevraagde gegevens niet werd verlengd. De enkele mededeling dat het GBA- uittreksel nog niet was ontvangen, was geen gegronde reden om uitstel te verlenen, aldus de IND.
5. Op 22 oktober 2002 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de IND:
" Uw faxbericht van heden heb ik ontvangen. Door middel van dit schrijven dien ik hierbij een klacht in tegen het niet verlenen van uitstel voor het overleggen van de gevraagde stukken…."
6. In reactie op deze klacht liet de IND namens de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 22 oktober per fax weten dat de klacht ongegrond werd geacht:
"Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van 22 oktober 2002. In uw brief beklaagt u zich over de omstandigheid dat geen uitstel wordt verleend voor het overleggen van stukken.
In mijn brief van 22 oktober 2002 heb ik u meegedeeld dat door u geen gegronde reden is gegeven voor het verlenen van uitstel voor het overleggen van de gevraagde stukken. In uw brief van 22 oktober 2002 is door u nog immer geen gegronde reden gegeven voor het verlenen van uitstel.
Uw klacht acht ik derhalve ongegrond."
7. Op 28 november 2002 werd afwijzend beslist op het bezwaarschrift van 30 juli 2002 omdat niet was gebleken dat verzoeker daadwerkelijk in Nederland verbleef. Uit de beschikking werd duidelijk dat verzoeker tot het moment waarop de beschikking werd genomen, geen stukken had overgelegd met betrekking tot zijn woonadres.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat hierboven samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
Bij brief van 22 mei 2003 reageerde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:
"Voor een goed begrip van de zaak, begin ik met een korte schets van het feitencomplex.
Op 7 januari 2002 heeft de heer Z. een aanvraag ingediend tot het vaststellen van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 aanhef en onder e van de Vreemdelingenwet door afgifte van een verblijfsdocument voor EU-onderdanen. Bij brief van 30 juli 2002 is namens de heer Z. door diens gemachtigde, de heer mr. R. van Asperen, een bezwaarschrift ingediend tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag.
Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift bleek dat slechts een briefadres van de heer Z. bekend was. Omdat hieruit niet kon worden afgeleid dat de heer Z. daadwerkelijk in Nederland verbleef, is zijn gemachtigde bij brief van 26 september 2002 verzocht binnen een termijn van twee weken een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie toe te sturen, waaruit het woonadres van zijn cliënt blijkt.
Bij brief van 9 oktober 2002 heeft de gemachtigde om verlenging van de termijn verzocht, omdat hij het GBA-uittreksel nog niet had ontvangen. Dit verzoek is op 22 oktober 2002 afgewezen wegens het ontbreken van een gegronde reden om uitstel te verlenen. Hiertegen heeft de gemachtigde - eveneens op 22 oktober 2002 - een klacht ingediend. Deze is op dezelfde datum ongegrond verklaard, waarbij opnieuw is gewezen op het ontbreken van een gegronde reden voor uitstel."
Wegens het ontbreken van een uittreksel uit de GBA is het bezwaarschrift bij beschikking van 28 november 2002 ongegrond verklaard. Op het hiertegen op 11 december 2002 ingediende beroepschrift heeft de rechtbank tot op heden niet beslist.
Mijn reactie op de klacht luidt als volgt.
In B1/4.2. l. Vreemdelingencirculaire 2000 (zie achtergrond, onder 2.) wordt, in het kader van de procedure voor de behandeling van aanvragen, de aanvrager of zijn gemachtigde een redelijke termijn gegund om een gebrekkige aanvraag te herstellen. Als 'redelijk' wordt een termijn van twee weken beschouwd. Verlenging van deze termijn wordt slechts toegestaan indien hiervoor een bijzonder goede reden wordt aangevoerd. Een al te gemakkelijk toegestane verlenging zou immers impliceren dat de gehanteerde termijn onredelijk is.
Ook bij de behandeling van bezwaarschriften wordt bovenstaande handelwijze gehanteerd. De Vreemdelingencirculaire geeft op dit punt een uitwerking van de Algemene wet bestuursrecht.
Alles overziende valt niet in te zien in welk opzicht de IND onjuist heeft gehandeld bij de afwijzing van het verzoek om uitstel. Zowel in formele als in materiële zin is de juiste weg bewandeld.
Zo is eerst schriftelijk de mogelijkheid geboden de geconstateerde onduidelijkheid binnen twee weken op te helderen. Het verzoek om uitstel is vervolgens schriftelijk en gemotiveerd afgewezen. De daaropvolgende klacht is eveneens schriftelijk behandeld en gemotiveerd ongegrond verklaard. Daarna is het (fictieve) bezwaar ongegrond verklaard.
Het uitstel is geweigerd conform het vigerende beleid. De enkele mededeling dat het gevraagde GBA-uittreksel door de gemachtigde niet is ontvangen, valt namelijk niet aan te merken als een bijzonder goede reden.
Gelet op het vorenstaande acht ik de klacht ongegrond."
D. Reactie verzoeker
Bij brief van 24 juni 2003 reageerde verzoekers gemachtigde op de reactie van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onder meer als volgt:
"Ik deel de opvatting van de minister dat het een redelijke termijn betreft niet. Het feit dat de minister zelf de termijn bepaalt, maakt deze nog niet redelijk. Blijkbaar is ook de termijn als fataal bedoeld, nu daaraan de consequentie wordt verbonden dat de aanspraken op verblijf worden gekoppeld. Dat een termijn mag worden gesteld is duidelijk, maar een termijn van twee weken voor het opvragen van bewijs kan onredelijk zijn, hetgeen in dit geval duidelijk wordt. Het verzoek dient aan cliënt te worden doorgestuurd, hetgeen vaak ook enige dagen in beslag neemt. Dan is het vervolgens de vraag of de brief door cliënt wordt ontvangen en of hij in staat is om te reageren. Een en ander dient bezien te worden in het licht van het feit dat de minister zelf zich niet aan de bestuurstermijnen houdt. In dat verband geef ik het volgende citaat van mr. H.J. Simon, raadsheer van de Centrale Raad van Beroep in een lezing van 12 maart 2003:
"Meer in het algemeen zijn vraagtekens te zetten bij de "fairness" van het bestuursproces in Nederland waarbij fouten van burgers veelal hard worden afgestraft, terwijl het bestuursorgaan bevoegd wordt geacht foutieve keuzes of beslissingen in nagenoeg elke fase van het geding te herstellen. Deze twijfel wordt gevoed door bet arrrest Kingsley, Europese Hof voor de Rechten van de Mens, 7 november 2000, AB 2003,25. Het is deze ongelijkheid in bet bestuurlijke proces die sinds de invoering van de AWB in 1994 is opgevallen."
Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens verlangt in art. 13 een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie en wordt gezien als een sleutelbepaling in het beschermingssysteem van het EVRM. art. 6 EVRM verlangt een eerlijk proces, hetgeen overigens niet geldt voor de bezwaarprocedure. De bezwaarprocedure moet echter eerst gevolgd worden, alvorens men zich tot de rechter kan wenden. In het onderhavige geval brengt dit met zich mee dat de rechter zich uitsluitend kan buigen over de beslissing op bezwaar, waarbij de gevraagde informatie buiten beschouwing is gelaten. De omvang van het geschil wordt namelijk door de beslissing op bezwaar bepaald. Dit maakt de consequenties van het niet verlengen van de termijn onredelijk."
E. Nadere Informatie verzoeker
Op 28 november 2002 besliste de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op het bezwaarschrift van verzoeker. Verzoekers gemachtigde zond de beschikking desgevraagd toe. In de beschikking werd met betrekking tot het gevraagde uitstel onder meer het volgende overwogen.
"Bij brief van 22 oktober 2002 is daartoe geen uitstel verleend.
Alhoewel gemachtigde geen uitstel is verleend, houdt zulks uiteraard niet in dat de gemachtigde, zolang geen beslissing op het bezwaarschrift is geslagen, geen stukken meer kan indienen die van belang kunnen zijn voor de beslissing.
Tot op heden heeft de gemachtigde geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat betrokkene ook daadwerkelijk in Nederland verblijft."
Achtergrond
1. Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
"1 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."
Artikel 9:1
"1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
2. Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan."
Artikel 9:10
"1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.
2 . Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3. Van het horen wordt een verslag gemaakt."
Artikel 9:12
"1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
2. Indien vervolgens nog een klacht kan worden ingediend bij een persoon of college, aangewezen om klachten over het bestuursorgaan te behandelen, wordt daarvan bij de kennisgeving melding gemaakt."
2. Vreemdelingencirculaire 2000
A 7.1
“Definitie en reikwijdte
"Op 1 juli 1999 is hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Dit bevat regels voor de interne behandeling van klachten door bestuursorganen. Klachten dienen in eerste instantie door bestuursorganen zelf te worden afgedaan. Is klager ontevreden over de afhandeling van zijn klacht, dan kan hij die daarna voorleggen aan de Nationale Ombudsman als externe klachtbehandelaar.
De klacht moet gaan over de wijze waarop het bestuursorgaan zich jegens klager of een ander heeft gedragen. Meestal zal het daarbij gaan om handelingen van feitelijke of privaatrechtelijke aard. Het kan echter ook om een nalaten gaan. De klacht behoeft zich niet te beperken tot de rechtmatigheid van de gewraakte gedraging. Beoordeeld moet worden of een persoon, werkzaam onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, zich jegens een klager behoorlijk heeft gedragen hetgeen een ruimere toetsing inhoudt.
Een klacht wordt gedefinieerd als iedere uiting van ontevredenheid over een gedraging van een persoon, werkzaam onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan in een bepaalde aangelegenheid jegens de klager of een ander in aansluiting bij artikel 9.1 Algemene wet bestuursrecht.
Bij gedragingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de behandelingsduur van aanvraagprocedures en bepaalde aspecten van de bejegening van vreemdelingen en hun gemachtigden door functionarissen van de IND bij de uitoefening van hun werkzaamheden, inclusief visa en mvv-procedures voor zover ze onder het hoofd van de Visadienst bij de IND worden uitgevoerd en inclusief naturalisatieprocedures voorzover ze bij de IND worden uitgevoerd."
A 7.3.7
“De afhandelingsbrief
"De brief geeft aan of de gedraging behoorlijk is of niet behoorlijk is. Op grond hiervan oordeelt de IND namens de staatssecretaris van Justitie (thans: de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie; N.o.) of de klacht ongegrond of gegrond is."
B 1/4.2.1.
"Herstel verzuim.
Indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag - bijvoorbeeld omdat de leges niet zijn voldaan, de aanvraag niet is ondertekend of niet de nodige gegevens bevat - wordt de aanvrager een redelijke termijn gegeven om dat verzuim te herstellen. De redelijke termijn is niet bedoeld om de vreemdeling de gelegenheid te bieden alsnog aan bepaalde inhoudelijke voorwaarden te gaan voldoen.
In het algemeen is een termijn van twee weken redelijk.
(…)
Indien het gebrek niet wordt hersteld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Indien hiertoe wordt besloten, dient de aanvrager binnen vier weken na ommekomst van de gegunde termijn dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd, hiervan bij beschikking in kennis te worden gesteld. Na ommekomst van de hiergenoemde termijn van vier weken dient de aanvraag in behandeling te worden genomen. Het bedoelde, niet herstelde gebrek wordt dan een afwijzingsgrond.
(…)
Verlenging
De termijn die gegeven wordt om de aanvraag aan te vullen kan in beginsel worden verlengd. Daarvoor zullen uiteraard bijzonder goede redenen aanwezig moeten zijn. Indien de reeds gegeven termijn redelijk is geweest en de aanvraag toch niet is aangevuld, zal er in het algemeen echter geen aanleiding bestaan om die termijn te verlengen.”