2003/416

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost op 11 november 2001 bij zijn aanhouding buitensporig geweld tegen hem hebben aangewend, waarbij hij geboeid ongeveer vijftien minuten op de grond heeft moeten liggen.

Ook klaagt verzoeker erover dat hij als gevolg van het politieoptreden een - kostbare - halsketting is kwijtgeraakt.

Tevens klaagt verzoeker erover dat op het politiebureau een aantal kledingstukken en zijn portemonnee op zodanige wijze zijn bewaard, dat onbevoegden deze goederen hadden kunnen ontvreemden.

Voorts klaagt verzoeker erover dat door de manier waarop de goederen waren neergelegd, deze zijn bevuild door een medegedetineerde.

Verder klaagt verzoeker erover dat toen hij zat opgesloten in een ophoudruimte hij geen toestemming heeft gekregen om naar de wc te gaan.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost aanvankelijk heeft geweigerd zijn klachten in ontvangst te nemen.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Op 11 november 2001 hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij een verkeerscontrole in Valkenswaard verzoeker en zijn zoon aangehouden. Verzoeker was flink onder invloed van alcoholhoudende drank, en was op dat moment medepassagier in zijn auto die door een ander werd bestuurd. Verzoeker en zijn zoon zijn vervolgens met enig geweld geboeid en overgebracht naar het politiebureau te Valkenswaard.

2. Bij zijn heenzending enkele uren later heeft verzoeker namens het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch een dagvaarding uitgereikt gekregen met het verzoek om op 12 maart 2002 voor de rechter te verschijnen vanwege het opzettelijk beledigen van een politieambtenaar (zie Achtergrond, onder 1).

Verzoekers zoon heeft bij zijn heenzending namens het arrondissementsparket te 's­Hertogenbosch eveneens een dagvaarding uitgereikt gekregen vanwege verzet bij de aanhouding van zijn vader en bedreiging van een politieambtenaar.

3. Bij brief van 27 maart 2002 heeft de officier van justitie te 's-Hertogenbosch aan verzoeker laten weten dat hij had besloten om verzoeker niet verder te vervolgen vanwege onvoldoende wettig bewijs. De zaak tegen verzoeker is geseponeerd.

Op 13 juni 2003 heeft de rechter in 's-Hertogenbosch verzoekers zoon van beide telastegelegde feiten vrijgesproken.

II. Met betrekking tot het boeien en aanwenden van geweld

1. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren bij zijn aanhouding buitensporig geweld tegen hem hebben aangewend, waarbij hij geboeid ongeveer vijftien minuten op de grond heeft moeten liggen.

Verzoeker stelt hierbij dat een aanhouding op grond van het feit dat hij geen ambtelijk bevel heeft opgevolgd, correct zou zijn geweest. Hij is het echter niet eens met de in de dagvaarding omschreven reden van aanhouding, omdat hij van mening is dat hij pas na de aanhouding eventueel beledigende woorden naar de politieambtenaren heeft geroepen. Voorts deelde hij mee dat hij tegen zijn auto stond toen hij werd aangehouden, zonder verzet te plegen. Na zijn aanhouding werd hij afgevoerd naar een politieauto op de middenberm van de weg. Omdat hij als gehandicapte te langzaam meewerkte, werd hij door de politieambtenaren tegen de grond geworpen en geboeid. Hij heeft zich hierbij niet verzet, aldus verzoeker.

2.1 Op grond van het eerste lid van artikel 8 van de Politiewet zijn politieambtenaren bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie Achtergrond, onder 2). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.

2.2 Het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten is alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de verdachte, van de betrokken politieambtenaar of van derden. De politieambtenaar moet in dat geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigen. (zie Achtergrond, onder 3).

3. De korpsbeheerder achtte de klacht op dit punt niet gegrond. Hij achtte het gebruikte geweld niet disproportioneel. Voorts was het volgens hem te beschouwen als een begrijpelijke reactie op het gedrag van verzoeker.

4. Alvorens het geweld en het boeien te beoordelen, dient eerst te worden nagegaan of de aanhouding van verzoeker rechtmatig is geweest. Vast staat dat verzoeker tijdens het voorval flink onder invloed was van alcoholhoudende drank, en zich provocerend heeft gedragen door meerdere keren het ambtelijke bevel dat hij in de auto moest blijven zitten te negeren, en door hierop commentaar te geven naar de politieambtenaar toe. Gelet op deze feiten en op grond van de verklaringen van de betrokken politie- en douaneambtenaren waarin is gesteld dat verzoeker 'kutzak' of woorden van gelijke strekking heeft gebruikt, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoeker een politieambtenaar heeft beledigd alvorens hij werd aangehouden. Om die reden konden de betrokken ambtenaren verzoeker in redelijkheid aanmerken als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 4) en waren zij bevoegd hem aan te houden wegens opzettelijke belediging van een ambtenaar.

Daaraan doet niet af dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd, nu de sepotbeslissing is gebaseerd op het ontbreken van voldoende wettig bewijs en niet op het ten onrechte aanmerken als verdachte. Ook doet daaraan niet af dat verzoekers zoon is vrijgesproken van verzet bij de aanhouding van zijn vader.

5.1 Verder is in de verklaringen van de betrokken politie- en douaneambtenaren gesteld dat verzoeker na zijn aanhouding door twee politieambtenaren is overgebracht naar de politieauto op de middenberm van de weg. Tijdens deze overbrenging heeft verzoeker zich terug willen begeven naar zijn auto en heeft daarbij geprobeerd zich los te rukken. Hierop is verzoeker steviger vastgegrepen, waarna is gepoogd zijn verzet te breken door hem door middel van 'pootje te haken' naar de grond te werken. Vervolgens zijn hem door drie politieambtenaren de handboeien omgedaan.

5.2 Inmiddels kwam de zoon van verzoeker vanuit de auto aangerend om zich met de aanhouding van zijn vader te bemoeien. Hierop verlegde de aandacht van de politieambtenaren zich naar de zoon die eveneens werd aangehouden en naar de grond werd gebracht om hem te boeien. Verzoeker is hierna geboeid overgebracht naar het politiebureau, aldus de politie- en douaneambtenaren.

6. Uit de door verzoeker aangedragen getuigenverklaringen van P., R. en Ro. valt op te maken dat deze getuigen het geweld bij de aanhouding van verzoekers zoon disproportioneel achtten. Over het gebruikte geweld bij de aanhouding van verzoeker is geen mening gegeven.

In het door verzoeker aangedragen krantenbericht van 17 november 2001 van getuige W. is gesteld dat verzoeker met geweld tegen zijn auto is geduwd en is gefouilleerd. Toen verzoeker vervolgens de politieambtenaren uitschold, is hij door drie politieambtenaren met zijn gezicht tegen de grond gesmakt en in de boeien geslagen, aldus W.

7.1 Wat betreft het verzet van verzoeker staat de lezing van verzoeker lijnrecht tegenover de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. De getuigen P., R. en Ro. hebben slechts een oordeel gegeven over het geweldgebruik tegen verzoekers zoon, en getuige W. heeft het voorval omschreven op een wijze die niet overeenkomt met de verklaringen van de politieambtenaren noch met de lezing van verzoeker. Nu is komen vast te staan dat verzoeker flink onder invloed van alcohol verkeerde en zich provocerend gedroeg, acht de Nationale ombudsman het ook voldoende aannemelijk dat verzoeker zich heeft verzet tijdens de overbrenging naar de politieauto. Om die reden kon een veiligheidsrisico worden gevreesd, waardoor de politieambtenaren er in redelijkheid toe konden overgaan om verzoeker te boeien ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau. Dat de politieambtenaren verzoeker hiertoe naar de grond hebben gewerkt teneinde het verzet te breken, acht de Nationale ombudsman vervolgens niet zodanig dat dit gebruik van geweld disproportioneel moet worden geacht.

7.2 Tijdens het boeien van verzoeker, hebben de politieambtenaren eveneens verzoekers zoon aangehouden, omdat deze zich met de aanhouding van verzoeker wilde bemoeien. Dat verzoeker hierdoor enige tijd op de grond heeft moeten liggen alvorens hij is overgebracht naar het politiebureau, kan gezien de hectiek van de situatie op dat moment de toets der kritiek doorstaan.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Met betrekking tot verzoekers halsketting

1. Verder klaagt verzoeker erover dat hij als gevolg van het politieoptreden een - kostbare - halsketting is kwijtgeraakt. Verzoeker stelt dat dit waarschijnlijk tijdens het geweldgebruik door de politie is gebeurd. Hij heeft dit zowel tijdens de aanhouding als op het politiebureau aan de politie gemeld, aldus verzoeker.

2. De korpsbeheerder is op dit punt van oordeel dat nergens uit is gebleken dat verzoeker tijdens de behandeling door de politie een kostbare ketting is kwijtgeraakt. De politieambtenaren ontkennen verder in hun verklaringen dat zij door verzoeker op de hoogte zijn gesteld van het verlies van een halsketting.

3. Nu verzoeker ervan uitgaat dat hij de halsketting waarschijnlijk tijdens het geweldgebruik door de politie is verloren, en nu de politie in het geheel niet afweet van het verlies van een halsketting is het voor de Nationale ombudsman niet mogelijk om te achterhalen of verzoeker door het politieoptreden daadwerkelijk een halsketting is kwijtgeraakt.

Om die reden dient de Nationale ombudsman zich van een oordeel te onthouden.

IV. Met betrekking tot verzoekers kleding en portemonnee

1. Tevens klaagt verzoeker erover dat op het politiebureau een aantal kledingstukken en zijn portemonnee op zodanige wijze zijn bewaard, dat onbevoegden deze goederen hadden kunnen ontvreemden, en dat door de manier waarop de goederen waren neergelegd, deze zijn bevuild door een medegedetineerde. Verzoeker stelt hierbij dat de medegedetineerde, die bij hem was ingesloten, tegen de deur van de cel had geplast, waardoor zijn aan de andere kant van de deur neergelegde kleding was besmeurd met urine.

2. Ingevolge het tweede lid van artikel 28 en het tweede lid van artikel 29 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 5) worden tijdens de insluiting afgenomen voorwerpen en afgenomen kleding door de politie in bewaring genomen.

Tot de vereisten van een adequate verzorging van personen die van hun vrijheid zijn beroofd, behoort onder meer het vereiste dat zorgvuldig met deze eigendommen wordt omgegaan zodat deze niet kunnen worden ontvreemd of worden beschadigd.

3.1 Ten aanzien van dit klachtonderdeel deelde de korpsbeheerder mee dat verzoeker op het politiebureau te Valkenswaard is geplaatst in een wachtkamer. Binnen dit bureau waren daarvoor op dat moment wegens ruimtegebrek een oude politiecel en vijf ophoudlokalen in gebruik. Deze voldoen niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, en zijn binnen het korps formeel ook niet aangewezen voor het insluiten van arrestanten. Om die reden zijn vanuit de onderdeelscommissie van die afdeling reeds vragen gesteld en wordt bezien op welke wijze dit kan worden opgelost. Het hoofd van de afdeling Valkenswaard-Waarle beziet de mogelijkheden voor aanpassing. Tot die aanpassing is gerealiseerd, wordt slechts spaarzaam en in dringende gevallen gebruik gemaakt van deze tijdelijke opvang, aldus de korpsbeheerder.

De korpsbeheerder deelt verder mee dat, omdat het hier een noodvoorziening betreft, het gebruikelijk is dat in deze verder niet voor publiek toegankelijke ruimte de zaken, die bij een veiligheidsfouillering zijn ingenomen, voor de deur van het lokaal op de grond worden gelegd. Alle lokalen waren in de nacht van 11 november 2001 bezet door arrestanten.

3.2 Ook deelde de korpsbeheerder mee dat niet duidelijk is waardoor de natte kleding kan zijn veroorzaakt, en sluit het door verzoeker gestelde niet uit. Hij betreurt dit en acht dit klachtonderdeel gegrond.

4. Hoewel de korpsbeheerder stelt dat het betreffende politiebureau een niet voor publiek toegankelijke ruimte is, waren er wel meerdere arrestanten en politiepersoneel in het bureau aanwezig. Het voor de deur leggen van persoonlijke eigendommen van verzoeker zodat deze voor iedereen zichtbaar zijn, zijn weg te nemen en zijn te beschadigen, voldoet daarom niet aan het vereiste van zorgvuldigheid.

De onderzochte gedraging is op deze punten niet behoorlijk.

5. Ten overvloede moet het volgende worden overwogen.

Uit de reactie van de korpsbeheerder over de opvang en behandeling van arrestanten blijkt dat de voorbereiding van de verkeersactie van de politie te Valkenswaard niet voorzag in een voldoende personele en materiële inzet om de verwachte arrestanten op een behoorlijke wijze te kunnen opvangen. De politie is hiermee tekortgeschoten in haar planning. Dit geeft aanleiding om in dit rapport de aanbeveling te doen om bij grootschalig politieoptreden in de toekomst vooraf toereikende maatregelen te treffen met het oog op de opvang en behandeling van arrestanten.

V. Met betrekking tot het gebruik van de wc

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat toen hij zat opgesloten in een ophoudruimte, hij geen toestemming heeft gekregen om naar de wc te gaan.

2. De korpsbeheerder deelde op dit punt mee dat de klachtonderzoeker heeft aangegeven dat het verzoeker is geweigerd om naar het toilet te gaan. De klachtonderzoeker merkt hierbij in zijn ongedateerde onderzoeksrapportage op dat het zeer druk was vanwege de vele aanhoudingen.

3. Vast staat dat verzoeker enkele uren is opgehouden voor verhoor. Verdachten die gedurende een dergelijke periode door de politie hun vrijheid wordt ontnomen, behoren in de gelegenheid te worden gesteld gebruik te maken van een toilet. Het is niet juist dat verzoeker geen toestemming heeft gekregen om naar de wc te gaan.

Dat het zeer druk was vanwege de vele aanhoudingen doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

VI. Met betrekking tot verzoekers klacht

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een politieambtenaar aanvankelijk heeft geweigerd zijn klachten in ontvangst te nemen.

Verzoeker stelt hierbij dat toen hij uit de politiecel werd gelaten, hij moest tekenen voor ontvangst van een proces-verbaal. Verzoeker heeft toen tegen de politieambtenaar gezegd dat hij een klacht wilde indienen, maar dit mocht niet van deze ambtenaar. De volgende dag wilde verzoeker op het politiebureau nogmaals een klacht indienen. Een vriendelijke agent heeft hem toen meegedeeld dat het beter was om alles zelf op papier te zetten, omdat het anders mogelijk niet zo op papier zou komen als verzoeker bedoelt.

2. De korpsbeheerder deelde op dit punt mee dat het in dergelijke situaties nietgebruikelijk is om meteen klachten op te nemen, zeker niet als het gaat om dronken personen. In tweede instantie heeft ook naar het oordeel van verzoeker een correcte verwijzing plaatsgevonden, waarna zijn klacht op basis van de klachtenregeling uitgebreid is onderzocht.

3. Op grond van de klachtenregeling politie Brabant Zuid-Oost kan een klacht door eenieder mondeling of schriftelijk worden ingediend bij een van de onderdelen van het regiokorps (zie Achtergrond, onder 6).

Nu echter vast staat dat verzoeker tijdens zijn insluiting flink onder invloed was van alcohol, is het niet onjuist dat de betreffende ambtenaar is afgeweken van de klachtenregeling en heeft geweigerd de klacht in ontvangst te nemen.

De volgende dag heeft een politieambtenaar hem aangeraden om zijn klacht zelf op papier te zetten. Nu verzoeker deze mededeling heeft geaccepteerd, en heeft aangegeven dat het gesprek met deze ambtenaar vriendelijk is verlopen, ziet de Nationale ombudsman geen reden om deze gedraging af te keuren.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is gegrond, behalve ten aanzien van het aanwenden van geweld en het niet in ontvangst nemen van verzoekers klacht; op deze punten is de klacht niet gegrond.

Ten aanzien van het kwijtraken van de halsketting onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost wordt in overweging gegeven om bij grootschalig politieoptreden in de toekomst vooraf toereikende maatregelen te treffen met het oog op de opvang en behandeling van arrestanten.

Bij brief van 21 januari 2004 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman weten ervan overtuigd te zijn dat binnen zijn korps in principe in de praktijk reeds uitvoering wordt gegeven aan de aanbeveling, doch deze aanbeveling hoe dan ook ter harte te nemen en een en ander binnen zijn korps onder de aandacht te brengen.

Op 10 februari 2004 wees de korpsbeheerder de afdelingshoofden van zijn korps er per e-mail op er ook bij meerdere arrestanten (dan waarmee vooraf rekening was gehouden) voor te zorgen dat de algemeen geldende richtlijnen voor arrestantenzorg en arrestantenhuisvesting worden gerespecteerd.

Onderzoek

Op 4 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. uit A., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Ten slotte zijn aan de korpsbeheerder meerdere vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 11 november 2001 werden verzoeker en zijn zoon tijdens een verkeerscontrole in Valkenswaard door ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost aangehouden, en geboeid overgebracht naar het politiebureau.

Bij zijn heenzending enkele uren later kreeg verzoeker namens het arrondissementsparket te 's­Hertogenbosch een dagvaarding uitgereikt met het verzoek om op 12 maart 2002 voor de rechter te verschijnen. In de dagvaarding is onder meer het volgende opgenomen:

"Aan (…) gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat

hij op of omstreeks 11 november 2001 te Valkenswaard opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten E., hoofdagent van regiopolitie Brabant Zuid Oost, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in dienst/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden 'Kutzak', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

(artikel 266 jo 267 Wetboek van Strafrecht; zie Achtergrond, onder 1)"

Verzoekers zoon kreeg namens het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch eveneens een dagvaarding uitgereikt. Hij werd vervolgd vanwege verzet bij de aanhouding van zijn vader en bedreiging van een politieambtenaar.

Bij brief van 16 november 2001 bood de officier van justitie verzoekers zoon ter voorkoming van strafvervolging een taakstraf aan. Verzoekers zoon nam dit aanbod aan.

2. Bij brief van 18 november 2001 diende verzoeker een klacht in over het voorval bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. De klachtbrief hield onder meer het volgende in:

"In de nacht van 10 en 11 november jl. werd er een verkeerscontrole gehouden op de in- en uitvalswegen van Valkenswaard.

Op de uitvalsweg naar Leende werd de auto, waarin ik zat, door de politie naar de kant gedelegeerd.

Omdat ik vrijwel iedere zaterdagavond uitga in Valkenswaard en behoorlijk wat alcohol drink, laat ik mij altijd ophalen door mijn zoon.

Na circa 5 minuten wachten, stapte ik achter de auto uit. En agent schreeuwde me toe: 'doe die deur dicht anders rijden ze die eruit'. Ik antwoordde daarop: 'Dat maak ik zelf wel uit'.

Nadat ik tot driemaal toe gesommeerd werd in de auto te gaan zitten en dat weigerde werd ik tegen de auto geduwd, gefouilleerd en aangehouden.

Toen ik naar de politiewagen die op de tussenstrook grond van de weg stond liep, mank lopend, ging dat volgens een agent niet snel genoeg. Ik werd door drie agenten tegen de grond geworpen met mijn gezicht op de harde grond met letsel boven mijn linkeroog tot gevolg.

Ik heb tegen de agenten geroepen dat ik mijn halsketting was verloren. (Gekregen van mijn vrouw en kinderen op mijn verjaardag vorig jaar, waarde ƒ 2650) Daar werd niet op gereageerd, de auto in en naar het bureau. Daar ik veel pijn had en de manier van handelen als onnodig gebruik van geweld ervaar, kan het zijn dat ik de agenten iets toevoegde. Het scheldwoord 'KUTZAK' kan ik onmogelijk gebruikt hebben. Dat woord was tot op heden onbekend als scheldwoord. Klootzak, rotzak of iets dergelijks was mogelijk geweest. Gelet op de hardhandige manier van onnodig gebruik van geweld is het ook niet uitgesloten dat ik heb geroepen: 'Dat is kut, man'. Daarmede aangevende dat de manier van handelen niet correct was. De politie niet waardig.

Ik heb circa 15 minuten in de boeien geslagen op de koude grond gelegen.

Mijn zoon, die mij kwam ophalen, kon blijkbaar niet aanzien hoe hardhandig ik werd aangepakt, stak de weg over en snelde naar mij toe en liep daarbij een agent omver.

De agent verloor zijn pet en bril. Maar niks geen bedreiging van een agent en het afslaan van de pet en bril van een agent, zoals de krant vermeldt.

Tijdens het oversteken van de weg naar de groenstrook tussen de beide weghelften waar de politiewagens stonden, riep mijn zoon: 'Kijk maar uit dat ze jullie niet kapot rijden'.

Ik vraag me af hoe uw kinderen (als u die heeft) of die van uw agenten zouden reageren als u of zij door drie personen tegen de grond wordt gesmakt.

Op het bureau aangekomen, moest ik mijn broekriem, stropdas, jas en schoenen uitdoen, en mijn portemonnee afgeven. Dit alles werd op de grond langs de celdeur gelegd. Op een gegeven moment belde ik of ik naar het toilet mocht. Dat mocht ik dus niet. Enkele minuten later werd een andere arrestant bij mij binnen gebracht. Die moest blijkbaar ook naar het toilet. Ook hij mocht dat niet. Deze jongeman plaste toen tegen de celdeur. Later bleek dat de urine onder de deur naar de gang was gelopen en op mijn kleding terecht was gekomen.

Na enige tijd werd ik uit de cel gelaten en ontving ik een proces-verbaal. Ik moest voor de ontvangst van het proces-verbaal tekenen. Maar ik zei dat ik een klacht wilde indienen. Dat mocht ik niet en toen wilde ik wel tekenen maar onder protest. Ineens hoefde het tekenen niet meer. Ze duwde mijn portemonnee in de hand en mocht er niet eens in kijken. Het had daar toch uren lang gelegen naast de celdeur voor iedereen grijpbaar. Mijn schoenen, mijn jas en riem waren nat van de urine, maar ik moest vliegensvlug het bureau uit. Ik kreeg niet eens de tijd mijn riem in mijn broek te doen.

Bij deze stel ik de politie aansprakelijk voor de gouden halsketting met kruis van ƒ 2650 die ik met mijn verjaardag heb gekregen van mijn vrouw en kinderen.

Mijn jas heb ik door mijn vrouw zelf laten reinigen.

Ik vraag me af wat de verkeerscontrole eigenlijk inhield. Niemand hoefde te blazen op alcoholcontrole. Er werd niet gevraagd naar rijbewijs of kentekenbewijs, of in de auto gekeken voor het een en ander. Dus een controle naar NIETS.

Er is sprake van onnodig geweld omdat de agressieve manier van handelen niet gerechtvaardigd is, omdat iemand weigert in de auto te stappen. Is het echt zo erg als een dronken iemand een politiebevel niet opvolgt. (Overigens, ik geef toe dat een politiebevel moet worden opgevolgd) Maar ik heb geen agent aangeraakt.

Over zinloos geweld gesproken, waar men tegenwoordig de mond vol van heeft.

Ik werd tegen de grond gesmakt omdat ik te langzaam liep. Ik wil daarbij wel opmerken dat ik al circa 10 jaren lang onder behandeling ben van professor N. in het Academisch ziekenhuis te Maastricht. De politie moet niet meteen denken dat er sprake is van onwil. Iemand kan best gehandicapt zijn.

Zondags ben ik nog ter plekke gaan kijken, maar kon mijn halsketting niet vinden. Ook wilde ik een klacht indienen op het politiebureau. Een vriendelijke agent vertelde mij dat het beter was alles zelf op papier te zetten en op te sturen, omdat het anders mogelijk anders op papier zou komen als ik bedoelde."

3. Het hoofd van de afdeling Valkenswaard Waalre van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost oordeelde bij brief van 28 januari 2002 onder meer als volgt op de klacht:

"Uit het ingestelde onderzoek is mij gebleken dat ik uw klacht als niet gegrond moet aanmerken. De reden voor uw aanhouding destijds lag in het feit dat u geen gevolg wenste te geven aan het bevel om in het kader van de verkeersveiligheid in uw auto plaats te nemen en u zich hiertegen verzette door onder andere beledigende taal richting een politieambtenaar te uiten.

Dat u de handboeien zijn omgedaan is eveneens een gevolg van uw verzet tegen de aanhouding. Uit het onderzoek, dat helaas vrij veel tijd in beslag heeft genomen vanwege het horen van een groot aantal betrokken politieambtenaren, is op geen enkele wijze naar voren gekomen dat u kenbaar heeft gemaakt een halsketting kwijt te zijn. Ook niet tijdens het in ontvangst nemen van uw eigendommen bij uw vertrek uit het politiebureau.

Het is mogelijk dat uw kleding besmeurd is geraakt met urine als gevolg van het feit dat een andere aangehouden persoon gemeend heeft in de wachtruimte (ophoudlokaal) te moeten urineren. Dit laatste betreur ik in hoge mate.

Mij is verder gebleken dat u geen gebruik heeft gemaakt van de uitnodiging om uw klacht mondeling nader toe te lichten waarbij de politie ook de kans heeft u nader te informeren omtrent de gang van zaken.

Uw klacht zal thans ter beoordeling worden voorgelegd aan de burgemeester van de gemeente Valkenswaard. Hiervan ontvangt u afzonderlijk bericht."

4. Bij brief van 20 maart 2002 reageerde de burgemeester van Valkenswaard onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:

"Door de politie is intern een nader onderzoek ingesteld en daarbij is het volgende gebleken. Het aanhouden van het voertuig waarin u als passagier zat, maakte onderdeel uit van de locale actie 'Valkenswaard op Slot' met als doel om verkeersdeelnemers aan een ademtest te onderwerpen.

Op zich verheugt het mij te vernemen dat u zich heeft laten rijden doch blijkbaar was uw gedrag dermate verkeersgevaarlijk dat de politie u verzocht om plaats te nemen in uw voertuig. Hoewel het geenszins de intentie was u aan te houden, werd besloten hiertoe over te gaan nadat u zich in beledigende taal had uitgelaten in de richting van een politieambtenaar. Uiteindelijk resulteerde dit in een aanhouding die nogal wat inspanning van de politie vereiste.

Uit onderzoek is mij niet gebleken dat bij de aanhouding buitenproportioneel geweld is gebruikt. Wel was er een groot aantal politieambtenaren bij betrokken mede vanwege het feit dat uw zoon zich met de aanhouding ging bemoeien alsook dat de daarbij aanwezige vrouwen dat dreigden te doen.

Tevens is mij uit het onderzoek niet gebleken dat u op straat of op het politiebureau heeft aangegeven dat u uw halsketting kwijt bent geraakt.

Samenvattend ben ik met de chef van de politie afdeling Valkenswaard-Waalre (…) van oordeel dat uw klacht ongegrond is."

5. Bij brief van 27 maart 2002 liet de officier van justitie aan verzoeker weten dat hij had besloten om verzoeker niet verder te vervolgen vanwege onvoldoende wettig bewijs. De zaak tegen verzoeker werd geseponeerd.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verder deelde verzoeker in zijn verzoekschrift van 2 april 2002 onder meer het volgende mee:

"Ingaande op het antwoord van de politie te Valkenswaard het volgende.

De reden van aanhouding omdat ik geen gevolg wenste te geven aan het bevel in mijn auto plaats te nemen is correct. Dit in tegenstelling tot de dagvaarding, waarin uitsluitend sprake is van opzettelijke belediging en niet van het weigeren om een bevel op te volgen. En de aanhouding gebeurde niet na de eventuele beledigende taal richting een politieambtenaar. Ik stond tegen mijn auto toen ik aangehouden werd zonder verzet te plegen. Na mijn aanhouding werd ik afgevoerd naar een politieauto. Omdat dit als gehandicapte te langzaam gebeurde werd ik tegen de grond geworpen en buitenproportioneel behandeld.

(…)

Hierbij heb ik ook aangegeven dat ik mijn halsketting was verloren. Hetgeen ik trouwens heb herhaald op het politiebureau onder getuigen van mijn zoon en zijn vriendin. Bij het in ontvangst nemen van mijn eigendommen bij mijn vertrek uit het politiebureau stelt de politie dat ik niet heb aangegeven mijn halsketting kwijt te zijn. Dat is juist, maar de politie vermeldt niet dat ik dat wel eerder op het bureau heb gedaan.

Verder wekt de politie de indruk dat mijn kleren in de wachtruimte (ophoudlokaal) lagen tijdens het urineren van een andere aangehouden persoon. Deze kleren met portemonnee lagen buiten de wachtruimte op de grond bij (de) deur. Iedereen was daarbij in de gelegenheid alles inclusief mijn portemonnee mee te nemen.

Nogmaals herhaal ik dat ik noch op het politiebureau tijdens mijn aanhouding noch zondags erop in de gelegenheid werd gesteld ter plaatse een klacht tegen de handelwijze van de politie en het verlies van mijn halsketting nogmaals in te dienen.

Ik heb geen gebruik gemaakt van de uitnodiging van de politie Valkenswaard om mijn schriftelijke klacht mondeling toe te lichten, aangezien ik overdag niet gemist kon worden in mijn eenmansbedrijf. Mijn verzoek om een afspraak met de politie te maken bij mij thuis werd afgewezen.

Wat betreft het antwoord van de burgemeester van Valkenswaard het volgende.

Ik ben het niet eens met de stelling dat mijn gedrag dermate verkeersgevaarlijk was dat de politie mij verzocht om plaats te nemen in de auto. Ik leunde tegen mijn auto aan om een sigaret te roken, want er was geen sprake van een verkeersgevaarlijke situatie. (Ik vraag me af, sinds wanneer houdt de politie een verkeerscontrole op een verkeersgevaarlijke plaats). Maar dat een dergelijke aanhouding, zonder verzet, nogal wat inspanning van de politie vereist gaat mijn pet te boven.

Ook het antwoord van de burgemeester is onjuist met betrekking tot mijn aanhouding.

Nogmaals ik werd aangehouden omdat ik weigerde in de auto te stappen en een politiebevel op te volgen. Daarna heb ik me mogelijk beledigend uitgelaten tegenover een zeer agressieve politieman.

Omdat na de aanhouding buitenproportioneel geweld werd gebruikt bemoeide mijn zoon zich daarbij. Maar hoe komt de burgemeester in Godsnaam aan haar zienswijze dat de daarbij aanwezige vrouwen dat ook dreigden te doen.

Nogmaals wat de halsketting betreft, het kwijtraken heb ik op straat en op het politiebureau kenbaar gemaakt."

3.1 Verder stuurde verzoeker bij faxbericht van 31 juli 2002 afschriften van een verklaring van getuigen P. en R. van 7 mei 2002, een verklaring van getuige Ro. van 9 mei 2002, en een krantenbericht uit het Eindhovens dagblad van 17 november 2001.

In de verklaring van P. en R. is onder meer het volgende opgenomen:

"Bij een grootscheepse verkeerscontrole in Valkenswaard op 11 november 2001 waren wij getuigen van de volgende situatie. Bij de controle werd een man aangehouden (later bleek dit K. uit A. te zijn: verzoeker; N.o.) en naar de middenberm van de weg gebracht. De man (K.) werd aan de overkant door de politieagenten op de grond gewerkt en geboeid. Toen de zoon zag op wat voor ernstige manier dit gebeurde liep hij naar de middenberm. Daarbij liep hij een agent omver. De andere politieagenten zagen dit en sprongen op de jongen af en boeiden de jongen ook. Op de manier zoals dit gebeurde daar schrokken wij erg van. Het ging op een dusdanige manier dat wij het woord mishandeling van de politie hier gepast vinden. De politieagenten lagen met enkele personen op de jongen en lieten hem enige tijd op de grond liggen terwijl het vroor."

3.2 In de verklaring van Ro. is onder meer het volgende opgenomen:

"Bij een controle op een van de uitgaanswegen in Valkenswaard was ik getuige van een arrestatie van twee mannen. Er werd die avond een man gearresteerd waarom heb ik niet kunnen waarnemen. De man werd naar de middenberm gevoerd door 2 politieagenten. Het volgende moment lag de man met 2 politieagenten op zich op de grond. De andere man die erbij was zag dit en snelde zich naar de middenberm. In zijn loop ging een agent staan. Deze werd omver gelopen door de man. Andere agenten zagen dit en renden naar de man toe en werkten hem op de grond. De man werd ook gearresteerd. De manier waarop dit gebeurde was niet normaal te noemen. De man had zich al overgegeven maar er werd niet naar hem geluisterd. Terwijl hij niet opzettelijk de politieagent omver liep."

3.3 In het krantenbericht is onder meer het volgende opgenomen:

"Met verbazing las ik de berichtgeving in deze krant dat twee mannen werden aangehouden bij een grootscheepse verkeerscontrole in Valkenswaard. Ik neem aan dat de berichtgeving de zienswijze van de politie Valkenswaard is, die echter niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Ik was namelijk getuige van het gehele voorval en ben erg geschrokken van de agressieve manier van handelen van de politie. Dat was nog eens 'zinloos geweld' en dan door politieagenten. De oudste man stapte uit zijn auto en weigerde op sommatie van de politie weer in te stappen. Hij werd met geweld tegen zijn auto geduwd en gefouilleerd. Hij schold toen een agent uit, werd door liefst drie agenten met zijn gezicht tegen de grond gesmakt en in de boeien geslagen. De jongste man sprong uit de auto, riep dat men zijn vader zo niet behandelde en liep een agent omver. Daarbij vielen de pet en de bril van de agent op de grond. Als ik dan lees in uw krant dat hij de agent mishandelde, dan is mijn vertrouwen in de berichtgeving van de politie tot nul gedaald. Het geweld dat de politie gebruikte was onnodig, omdat beide mannen geen geweld tegen de politie gebruikten. Een proces-verbaal, o.k. Een bevel van de politie moet men opvolgen. Maar dit. Over zinloos geweld gesproken.

Foei, politie Valkenswaard.

W."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost nam bij brief van 19 augustus 2002 onder meer het volgende standpunt in:

"Met de burgemeester van Valkenswaard, ben ik van oordeel dat de klacht ongegrond is, voor zover die betrekking heeft op de wijze van aanhouding van de heer K. Het gebruikte geweld acht ik niet disproportioneel en is ook te beschouwen als een begrijpelijke reactie op het gedrag van klager.

Op het politiebureau werd klager, mede vanwege eerdergenoemd gedrag, geplaatst in een wachtkamer. Binnen het bureau van Valkenswaard is daarvoor op dit moment wegens ruimtegebrek een oude politiecel in gebruik. Deze voldoet niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Het bureau beschikt slechts over een lokaal hiervoor. Om die reden zijn vanuit de onderdeelscommissie van die afdeling reeds vragen gesteld en wordt bezien op welke wijze dit kan worden opgelost. Hiervoor is dan in ieder geval een verbouwing nodig. Omdat het hier een noodvoorziening betreft, is het gebruikelijk dat in deze verder niet voor publiek toegankelijke ruimte de zaken die bij de (veiligheids) fouillering zijn ingenomen voor de deur van het lokaal op de grond worden gelegd. Van de mogelijkheid om daar mensen op te houden wordt slechts in uitzonderingsgevallen gebruik gemaakt. Het bureau heeft verder geen mogelijkheid om arrestanten op te houden. Nergens is uit gebleken, dat de heer K. tijdens zijn behandeling door de politie een kostbare ketting is kwijt geraakt.

De onderzoeker geeft aan dat het mogelijk is, dat de heer K. geweigerd is om naar het toilet te mogen gaan. Het is niet duidelijk waardoor de natte kleding kan zijn veroorzaakt maar het door klager gestelde is niet uit te sluiten. Dit wordt ook betreurd door het Hoofd van de afdeling Valkenswaard-Waalre. Ik acht dit aspect van de klacht niet behoorlijk.

Het is niet gebruikelijk om in dergelijke situaties meteen klachten op te nemen, zeker niet als het gaat om dronken personen. In tweede instantie heeft ook naar het oordeel van de heer K. een correcte verwijzing plaatsgevonden, waarna zijn klacht op basis van onze klachtenregeling uitgebreid is onderzocht.

De heer K. is om 02.10 uur aangehouden en omstreeks 02.30 ingesloten. De voorgeleiding was omstreeks 03.10 uur en het verhoor vond plaats omstreeks 04.30. Om 05.00 uur werd de heer K. heengezonden."

2.1 Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder een afschrift van een door politieambtenaren D. en E. opgemaakt proces van aanhouding van verdachte op 11 november 2001, een door politieambtenaren D., E. en L. opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2001, en een door de politieambtenaren D., E. en L. aangepast proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2002.

In het proces-verbaal van aanhouding staat onder meer het volgende vermeld:

"VERDACHTE:

Naam: K.

(…)

AANHOUDING DOOR:

De aanhouding werd verricht door verbalisanten:

D. (…), E. (…)

GROND VOOR AANHOUDING:

Artikel 267 2 Wetboek van Strafrecht

En vond plaats naar aanleiding van het volgende:

K. bevond zich als inzittende achter in een personenauto en verkeerde in kennelijke staat van dronkenschap. K. opende hierbij herhaaldelijk het portier van de personenauto en maakte in luide bewoordingen jegens mij, E., kenbaar, het niet eens te zijn met de gang van zaken. Ik, E., heb K. verzocht in de auto te gaan zitten waarna K. tegen mij heeft geroepen: 'Je bent een grote Kutzak!!!' en 'Ik bepaal zelf wel wat ik doe!!!'. Hierop is K. wegens belediging aangehouden.

Zijn er handboeien gebruikt : J (J/N)

Reden van gebruik handboeien: Verzet na aanhouding"

2.2 In het proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2001 is onder meer het volgende opgenomen:

"Op zondag, 11 november 2001, omstreeks 02.00 uur, waren wij verbalisanten belast met een algehele verkeerscontrole op de Leenderweg te Valkenswaard ter hoogte van industrieterrein 'De Vest'.

Ik, verbalisant D. was belast met het geven van stoptekens en wij verbalisanten E. en L. waren samen met een zestal andere collega's belast met het uitvoeren van de verkeerscontrole. Tijdens de controle werd door mij, verbalisant D., op voornoemd tijdstip, een stopteken gegeven aan de bestuurster van een personenauto. Zij voldeed hieraan en plaatste het door haar bestuurde voertuig op een strook waar alle te controleren voertuigen werden geplaatst.

WAARNEMINGEN

Vrijwel op hetzelfde moment dat de personenauto tot stilstand kwam, zag ik verbalisant D. dat het linkerachterportier open werd gedaan en dat een man, de in dit dossier als verdachte I genoemde persoon (verzoeker; N.o.), in kennelijke staat van dronkenschap, lallend en half uit de auto hangend tegen mij zei: 'Hoe lang gaat dit duren' en 'Hebben jullie niks beters te doen', althans woorden van gelijke strekking. Ik, verbalisant D., sommeerde hem om rustig te blijven en het portier te sluiten.

Ik, verbalisant E., begaf mij, kort nadat het voertuig tot stilstand was gebracht, naar dit voertuig om de bestuurster aan te spreken en een verkeerscontrole uit te voeren.

*INVOER waarneming verbalisant E., met name de belediging uit laten komen*

Ik, verbalisant L., merkte dat er problemen waren tijdens de verkeerscontrole door collega E. en begaf mij naar hem toe. Toen mij bleek dat een inzittende van het voertuig, de in dit dossier genoemde verdachte I, collega E. bij herhaling had beledigd en niet voor rede vatbaar was, werd hem door mij medegedeeld dat hij aangehouden was terzake belediging.

Na een veiligheidsfouillering werd de verdachte I, door ons verbalisanten E. en L. in de richting van een opvallende politieauto, staande in de middenberm van genoemde weg, geleid. Dit verliep aanvankelijk met enig geleidelijk verzet, doch aangekomen in de middenberm draaide verdachte zich om en gaf te kennen dat hij terug naar zijn auto wilde. Ik, verbalisant L. deelde hem mede dat het niet toegestaan was om terug naar de auto te gaan en dat hij over werd gebracht naar het politiebureau te Valkenswaard. Hierop begon de verdachte I te rukken en te trekken in een andere richting dan waarin wij verbalisanten E. en L. hem trachtten te brengen. Het verzet van de verdachte I werd zo hevig dat wij verbalisanten genoodzaakt werden om dit verzet te breken door hem middels een opbrenggreep naar de grond te brengen en handboeien aan te doen. Het aandoen van de handboeien was pas mogelijk nadat een derde collega te hulp was gekomen om het verzet te breken.

Tijdens het verzet en het aanleggen van de handboeien, waren de andere inzittenden van de auto, twee vrouwen en een man (verzoekers zoon; N.o.), de in dit dossier bedoelde verdachte II, uitgestapt. Op het moment dat verdachte I zich begon te verzetten en er begonnen werd om hem de handboeien aan te doen, hoorde ik, verbalisant D., dat de verdachte II zei: 'Ze moeten van ons vader afblijven', althans woorden van gelijke strekking. Ik, verbalisant D., zag vervolgens dat deze man op verbalisant E. afstormde. Aangekomen bij verbalisant E., die met zijn rug naar de verdachte II stond, zag ik dat de verdachte II met zijn rechterhand (vuist? Met kracht?) tegen het hoofd van verbalisant E. sloeg. Ik zag dat tengevolge van de klap verbalisant E. zijn pet en bril verloor.

Ik, verbalisant D., was inmiddels achter de verdachte II aan gerend en hield hem aan door hem vast te pakken hem om zijn hals en zodoende tevens te voorkomen dat hij de aanhouding nog verder zou beletten of belemmeren. Terwijl ik, D., de verdachte II vast had, voelde ik dat hij zich hevig verzette tegen zijn aanhouding en zich los trachtte te rukken en te trekken. Met te hulp gekomen collega's lukte het om de verdachte II de handboeien om te doen.

AANHOUDING VERDACHTE I:

Op 11-11-2001, te 02.10 uur, werd terzake vermoedelijke overtreding van artikel 267, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht aangehouden:

K."

2.3 In het proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2002, een aangepaste versie van het proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2001, is onder meer het volgende toegevoegd:

"WAARNEMINGEN

Vrijwel op hetzelfde moment dat de personenauto tot stilstand kwam, zag ik verbalisant D. dat het linkerachterportier open werd gedaan en dat een man, de in dit dossier als verdachte I genoemde persoon, in kennelijke staat van dronkenschap, lallend en half uit de auto hangend tegen mij zei: 'Hoe lang gaat dit duren' en 'Hebben jullie niks beters te doen', althans woorden van gelijke strekking. Ik, verbalisant D., sommeerde hem om rustig te blijven en het portier te sluiten.

Ik, verbalisant E., begaf mij, kort nadat het voertuig tot stilstand was gebracht, naar dit voertuig teneinde collega D. te assisteren bij de controle van deze auto. Ik hoorde namelijk ook dat een van de inzittenden van deze auto zich behoorlijk recalcitrant uitliet in de richting van mijn collega.

Op het moment dat ik, verbalisant E., bij de voornoemde auto aankwam zag ik dat de voornoemde inzittende, de in dit dossier genoemde verdachte I, midden op straat stond. Ik, E., sprak deze man aan. Ik zei tegen hem dat hij zich rustig moest houden en dat hij plaats moest nemen in de auto waar hij vandaan kwam. Ik hoorde dat hij tegen mij antwoordde: 'Ik maak dat zelf wel uit. Jullie zijn KUTZAKKEN en jij ben een grote KUTZAK. Jij kan beter achter die zwarten aangaan in plaats van hier te controleren.'

Ik, E., verzocht de man nogmaals om in de auto plaats te nemen. Ik zag dat hij hierop tegen de achterruit van de auto aansloeg, waarin hij zojuist had gezeten. Het gehele voorval kwam op dat moment erg agressief over in de richting van ons, controlerende ambtenaren.

Omdat de man in het geheel niet reageerde op mijn verzoek om in de auto plaats te nemen, heb ik, E., vervolgens de man het navolgende medegedeeld: 'Ik vorder nu dat U in de auto gaat zitten anders zult U worden aangehouden voor het niet voldoen aan bevel of vordering.'

Ik opende hierbij het achterportier van de auto waaruit de man even daarvoor was uitgestapt. Ik zag dat in deze auto nog een drietal personen zaten, die alles wel erg amusant vonden.

De man gaf als antwoord dat ik een grote 'KUTZAK' was. Ik, E., voelde mij door deze woorden als ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van mijn bediening beledigd.

(…)

Ik, E., pakte hierop de verdachte bij zijn arm, teneinde hem te begeleiden naar een dienstvoertuig. Ik bemerkte dat de man zich hevig begon te verzetten. Ik voelde dat de man rukte en trok in een andere richting dan ik verbalisant hem wilde brengen. Ondertussen bleef de verdachte maar schelden. Met behulp van collega D. en enkele andere collega's gelukte het om de verdachte vervolgens aan te houden.

Ik, verbalisant L., merkte dat er problemen waren tijdens de verkeerscontrole door collega's D. en E. en begaf mij naar hen toe. Daar bleek mij dat een inzittende van het voertuig, de in dit dossier genoemde verdachte I, collega E. bij herhaling had beledigd en dat hij daarvoor was aangehouden."

3.1 Verder voegde de korpsbeheerder afschriften bij van onder meer een op 11 december 2001 afgelegde verklaring van politieambtenaar E., een op 12 december 2001 afgelegde verklaring van ambtenaar van de belastingdienst en douane J., een op 12 december 2001 afgelegde verklaring van ambtenaar van de belastingdienst en douane H., een op 12 december 2001 afgelegde verklaring van politieambtenaar K., een op 13 december 2001 afgelegde verklaring van politieambtenaar V., en een op 20 december 2001 afgelegde verklaring van politieambtenaar L.

In de verklaring van politieambtenaar E. is onder meer het volgende opgenomen:

"Er waren al een aantal auto's aan de kant gezet ter controle en ik was bezig met de controle van een van deze auto's. Voor de auto waar ik mee bezig was, dit betrof de eerste auto in de rij, zag ik dat een man vanaf de achterbank uit deze auto stapte. Ik zag dit omdat ik een hoop kabaal hoorde waardoor ik naar die auto keek.

De man schreeuwde woorden als: 'schiet op, duurt het nog lang want ik moet naar de friettent'. Tijdens dit schreeuwen was de man de rijbaan op gelopen. Op een gegeven moment stond hij ongeveer op het midden van de rijbaan waarbij hij bleef gillen en schreeuwen.

De controlerende collega van de eerste auto was op dat moment met de papieren etc. van de bestuurder naar de politieauto gelopen om e.e.a. te controleren.

Ik ben hierop naar de man op de rijbaan toegelopen en heb netjes gevraagd voor zijn eigen veiligheid: 'Meneer, wilt U in de auto gaan zitten en rustig afwachten het is zo gebeurd.' Op het moment dat ik dat zei raakte ik de man niet aan. Ik zag direct dat de man behoorlijk onder invloed van alcohol was.

Als reactie hierop zei de man tegen mij woorden als: 'Daar heb je niets mee te maken, dat maak ik zelf wel uit en jullie zijn kutzakken'. Verder zei hij woorden als: 'Je kan beter bij ons achter die zwarten aangaan in plaats van hier te controleren'.

Hierop heb ik de man nog een keer netjes gevraagd om in de auto te gaan zitten omdat het nog even zou duren. De man bleef roepen en gillen en heen en weer lopen waarbij hij zelfs terug liep naar zijn auto en met zijn vuist hard tegen de achterruit sloeg.

Inmiddels waren er meerdere collega's aangekomen waaronder twee collega's van de douane.

Op een gegeven moment was ik het zo beu dat ik het achterportier van de auto van de man opende en tegen de man zei: 'Ik vorder nu van u dat u in de auto gaat zitten want anders wordt u aangehouden terzake belediging en het niet opvolgen van een bevel.' Tot op dat moment was ik eigenlijk nog niet van plan de man aan te houden omdat deze dronken was en wij met een controle bezig waren doch wilde alleen voor zijn eigen veiligheid hem van de rijbaan af hebben.

Alle mensen die bij hem in de auto zaten, er zaten nog drie andere mensen in de auto, bemoeiden zich nergens mee doch vonden de vertoning van de man kennelijk wel amusant zo te zien en lieten de man maar begaan.

Omdat de man toch niet meewerkte werd hem door mij, verbalisant E., medegedeeld dat hij was aangehouden terzake belediging en het niet voldoen aan een bevel. Ik pakte hem hierop vast bij zijn arm teneinde hem naar een dienstvoertuig te brengen. Ik merkte wel dat de man dat niet wilde. Hij bleef schelden en probeerde zich los te rukken. Direct hierop kreeg ik assistentie van enkele collega's en binnen de kortste tijd werd hij tegen de grond gewerkt alwaar hem de handboeien werden omgedaan. Bij het naar de grond brengen van de man behoefden we geen geweld te gebruiken. Ik, verbalisant E., haakte de man op de middenberm pootje terwijl ik hem tevens bij een arm vasthield waarna hij met behulp van de collega's op de grond werd gelegd.

De man had niets bij te zetten. Hiervoor was hij kennelijk te veel onder invloed. Op het moment dat de man op de grond lag liet ik de man los. Andere collega's deden hem de handboeien om.

Ik stond er bij en op dat moment voelde ik dat er iemand tegen mijn hoofd sloeg. Mijn bril en mijn pet werden van mijn hoofd geslagen.

Ik had niets zien gebeuren maar zag toen dat ik was geslagen door een andere inzittende van de auto. Dit bleek de zoon te zijn van de man die was aangehouden.

Ik was eigenlijk nog steeds aan het kijken naar de man die zojuist was aangehouden toen ik werd geslagen. Ik was hierbij op de grond gevallen. Vermoedelijk gleed ik uit.

De collega's die de man in de boeien hadden gedaan hadden echter wel gezien dat ik geslagen werd en deze lieten de geboeide man hierop los en hielden de man aan die mij geslagen had. Ik zag wel dat deze man behoorlijk verzet bood. Ook deze man schreeuwde van alles maar wat weet ik niet precies.

Voor zover ik heb kunnen zien werd ook deze man niet geslagen doch hij werd wel behoorlijk hardhandig vastgepakt. Dit was ook wel nodig gezien het verzet wat hij bood. Ikzelf heb de man ook nog stevig vastgepakt. Met zijn allen, ik denk met zijn vieren, gelukte het ons ook deze man tegen de grond aan te werken en te boeien. Hij bleef continue verzet bieden.

Hierna werden beide verdachten afzonderlijk overgebracht naar het bureau van politie. Ik zat bij het overbrengen van de oudere verdachte. Deze zat constant te schelden met woorden als 'kutzak, het lijkt nergens op' etc. Ik voelde me door de woorden van de man behoorlijk beledigd. Ik had er achteraf eigenlijk min of meer spijt van dat ik de man voor zijn eigen veiligheid had aangesproken. Ik werd alleen maar uitgescholden en beledigd.

De man heeft tijdens het transport maar ook niet bij zijn aanhouding met geen woord gepraat over een ketting. Ook niet tegen mij op het bureau van politie. Overigens heb ik bij hem geen ketting gezien. Wel bij zijn zoon. Voor zover ik weet is er zelfs op het bureau niet over een verloren ketting gesproken. Op het bureau werden de mannen voorgeleid voor de hulpofficier van justitie en vervolgens na opdracht ingesloten in een ophoudlokaal. De spullen werden in een plastic zak gestopt. De man werd wel gezegd zijn spullen uit zijn zakken te halen en zijn riem af te doen. Dit werd ook gedaan. De man bleef de hele tijd lastig. Op het bureau werd door mij een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt."

3.2 In de verklaring van ambtenaar van de belastingdienst en douane J. is onder meer het volgende opgenomen:

"Op genoemde datum, het tijdstip weet ik niet precies bevond ik mij op de Leenderweg bij de controle die aldaar werd uitgevoerd. Er waren door de lokale politie een aantal voertuigen aan de kant gezet. Op een gegeven moment zag ik dat er een oudere man uit een auto stapte die tussen de controle stond.

Deze auto stond vrij ver vooraan. De auto stond ook vlak langs de rijbaan. De man liep bij zijn auto en liep ook naar de achterzijde van zijn auto. Deze man maakte een hoop kabaal. Hij schreeuwde woorden als: hoe lang duurt dat nog, ik moet naar mijn kippensoep etc. Ik had wel het idee dat de man behoorlijk gedronken had.

Ik zag alles goed en kon ook het geschreeuw goed horen want ik bevond mij ongeveer een meter of drie van de genoemde auto.

Ik zag en hoorde wel dat een agent tegen de man zei dat deze naar zijn auto moest gaan en moest instappen. Dit zal wel voor zijn eigen veiligheid geweest zijn want de man liep vlak langs de rijbaan. Ik heb niet alles precies gevolgd maar ik hoorde op een gegeven moment de man wel woorden roepen als 'Kutzak' en zag direct hierop dat de eerder genoemde politieagent naar de man toeliep en tegen de man zei woorden als: 'Ik laat me niet beledigen door jou' althans woorden van gelijke strekking. Op dat moment liep de man nog bij zijn auto.

Als ik me goed herinner kwam er op dat moment een andere agent bij en werd de man volgens mij vastgepakt. Ik meen gehoord te hebben dat de agenten hierbij tegen de man zeiden 'je bent aangehouden' Vervolgens zag ik dat de beide agenten met de man naar de in de middenberm staande politiebus liepen. Op dat moment richtte mijn aandacht zich meer op de zoon van de man die intussen ook uit de auto was gekomen maar ik zag nog wel dat de oudere man zich verzette, zich probeerde los te rukken.

Dat was ook het moment dat de zoon naar de oude man sprintte. De zoon riep luid naar de politie woorden als 'kunnen jullie wel tegen een oude man.' Er ging van deze zoon ook een dreiging uit zodat ik extra oplette wat hij van plan was.

Dat de zoon iets van plan was, was wel duidelijk want een vrouw probeerde deze zoon nog tegen te houden door te zeggen dat hij in de auto moest blijven doch daaraan werd geen gevolg gegeven.

Ik zag dat de zoon hard in de richting van de vader liep waarop ik besloot eveneens snel in de richting van de zoon te gaan omdat ik wel begreep dat er problemen zouden komen en de politie die op dat moment de vader wilde overbrengen naar de politieauto hiermee geconfronteerd konden worden zonder dit in de gaten te hebben. Ik zag vervolgens dat de politieagent die de vader overbracht op de grond viel. Hoe dat kwam heb ik in de haast niet gezien want alles ging zeer vlug.

De zoon was op dat moment echter wel bij deze politieagent en direct hierop heb ik samen met een collega van mij deze zoon vastgepakt en op de grond gewerkt.

Uit alle gedragingen van de zoon bleek dat hij behoorlijk over zijn toeren was. Het was duidelijk dat hij zijn vader te hulp wilde komen.

De zoon verzette zich tegen ons maar omdat wij nog hulp kregen van andere politieagenten gelukte het ons de man naar de grond te werken en kon mijn collega hem de handboeien om doen. Het naar de grond brengen van de man gebeurde best wel hardhandig maar dat was ook nodig gezien het verzet van de man.

Nadat het verzet was gebroken werd de man overeind geholpen en werd hij door de politie overgebracht.

Ik denk dat de politie de vader heeft aangehouden omdat de man beledigingen begon te uiten tegen de politie.

Ik heb niet gezien dat de oude man op de grond terechtkwam. Waarschijnlijk omdat ik toen bezig was met de zoon."

3.3 In de verklaring van ambtenaar van de belastingdienst douane H. is onder meer het volgende opgenomen:

"Ik ben niet bij de aanhouding van de vader betrokken maar op het moment dat de problemen zich afspeelden bevond ik mij wel ter hoogte van genoemde locatie te weten de Leenderweg te Valkenswaard alwaar ik ook was belast met de controle voorzover dat voor mij van toepassing was.

Er waren door de politie een aantal auto's aan de kant van de weg gezet, namelijk op de uitvoegstrook voor rechtsafslaand verkeer, toen ik zag dat een man de achterportier van een auto opende en riep: woorden als: 'duurt het nog lang ik wil naar de kippensoep.' Hierop hoorde ik een politieagent roepen: 'Doe je deur maar dicht dadelijk komt er iemand aan.' In ieder geval dergelijke woorden. Hierop werd de deur inderdaad dicht gedaan. Ik weet niet of de politie dat deed of de man zelf. Hierna, wellicht vijf minuten later, werd de deur door de eerder genoemde man weer opengedaan en nu stapte hij uit de auto. Ondertussen riep hij weerwoorden als: 'duurt het lang, schiet eens op, ik heb honger.'

Ik had direct wel in de gaten dat de man behoorlijk onder invloed moest zijn. Hij schreeuwde behoorlijk. In het begin bleef de man nog bij zijn auto staan maar werd hem door de politie te verstaan gegeven dat hij in zijn auto moest wachten. Ik was inmiddels wat in de richting van bedoelde auto gelopen. Uit alles bleek dat de man weigerde zijn auto in te stappen. Hij wilde weg. Ook de zoon die inmiddels ook uit de auto was gestapt begon zich er ook al mee te bemoeien. Ook deze riep 'schiet maar op, we willen naar huis toe, laat mijn vrouw maar blazen' en dergelijke woorden. Er werd steeds harder geschreeuwd en er kwam ook meer politie bij staan volgens mij. Op een gegeven moment ging de zoon wel weer in de auto zitten maar de vader niet. Op een gegeven moment meen ik gehoord te hebben dat de politie zei: 'ik laat me geen kutzak noemen'. Op dat moment was de zaak al behoorlijk geëscaleerd. De vader liep wel telkens van de politie dan weer achter zijn auto en dan weer op de rijbaan. Uiteindelijk werd door de agent de coördinator van de politie erbij geroepen en nadat deze had medegedeeld dat de vader kon worden aangehouden vanwege het feit dat hij 'Kutzakken' had geroepen werd de vader door de politie aangehouden. Het aanhouden ging echter niet gemakkelijk. De vader stond met zijn rug tegen de auto en moest omgedraaid worden. De vader verzette zich hier echter tegen en liep weg naar de overkant van de rijbaan althans wilde dat doen. Hij werd direct door enkele politieagenten tegengehouden. Ik zag dat de vader op de grond viel. Volgens mij viel hij zelf maar dat weet ik niet zeker. Alles ging op dat moment zeer vlug. Toen de vader op de grond viel was hij in de middenberm. Op het moment dat de politie met de vader in de middenberm was hoorde ik iemand schreeuwen en zag ik dat de zoon inmiddels weer uit de auto was gekomen en schreeuwde 'blijf van onze vader af' of dergelijke woorden. Ik zag ook dat de zoon hierop direct in de richting van zijn vader rende. Ik zag een pet van de politie op de grond vallen en ook dat de politie de zoon vastpakte maar omdat alles nogal wild ging ben ik ter assistentie er bij gesprongen samen met mijn collega. De zoon verzette zich hevig doch kon uiteindelijk door mij in de boeien worden gedaan waarna hij onder blijvend verzet door de politie overgebracht werd."

3.4 In de verklaring van politieambtenaar Ka. is onder meer het volgende opgenomen:

"Ik was belast met een verkeerscontrole en wilde juist een bestuurder gaan verbaliseren toen ik een hoop kabaal en herrie hoorde.

Ik keek op en zag toen dat voor mij een man met veel geschreeuw op de achterklep van een auto aan het slaan was. Ik hoorde deze man roepen. 'Het is belachelijk, ik laat me rijden, ik betaal ook 125 gulden belasting en het moet snel', althans woorden van gelijke strekking. Deze woorden bleef hij ook herhalen.

Ik hoorde ook dat een politieagent tegen de man zei 'ga terug in je auto, je moet even wachten, er komt zo iemand bij u', althans dergelijke woorden.

Ik wilde hier echter niet te veel aandacht aan schenken want ik was bezig en wilde dat afmaken. De inzittenden van de auto waar ik mee bezig was vonden het gebeuren zo te zien echter nogal lachwekkend.

Ik hoorde op een gegeven moment de politie zeggen tegen de man dat deze was aangehouden. Toen ik weer keek zag ik dat deze man en de politie samen naar de middenberm liepen alwaar een politieauto stond. Volgens mij liepen er twee politieagenten met de man. De man werd begeleidend door de politie vastgehouden. Volgens mij werd hierbij ook geen geweld gebruikt. Ik wilde verder gaan met mijn eigen werk toen ik plotseling een andere man hoorde schreeuwen. Ik zag dat deze man vanuit dezelfde auto naar de oudere man toerende en schreeuwde 'blijf van mijn vader af' of woorden van gelijke strekking. Ik had toen wel in de gaten dat het wel eens uit de hand kon lopen en zei tegen mijn 'klanten' dat ze even moesten wachten. Ik liep snel naar de middenberm alwaar alles zich afspeelde. Ik zag dat de zoon de politie wilde gaan slaan althans zich tegen de politie wilde verzetten en zag tevens dat de politie, die inmiddels ter plaatse was gekomen, zich bezig ging houden met de zoon die helemaal wild was. Ook zag ik dat er nog slechts een politieagent bij de vader stond die zich wilde los maken om naar zijn zoon te gaan. Ik ben toen deze politieagent te hulp geschoten en heb de vader eveneens vastgepakt.

Hierop hebben we samen de vader naar de grond gewerkt waarbij ik de vader stevig vastpakte.

We kwamen op de grond terecht waarbij mijn been onder de man terechtkwam terwijl ik hem nog om zijn nek vast had.

De vader bleef mijn been vast houden zodat het moeilijk was hem te boeien. Uiteindelijk kon de man geboeid worden. De vader bleef permanent gillen en schreeuwen woorden als 'klootzakken', 'kutzakken' en dat hij pijn in zijn nek had. Volgens mij verkeerde de vader behoorlijk onder invloed. Toen de vader in de auto zat moest ik van de vader tegen de dochter zeggen dat ze naar huis moesten rijden. Dat is ook gedaan. Overigens konden ze het zelf horen want het werd geschreeuwd.

Ik heb de man geen enkele keer horen roepen of praten over een ketting die hij kwijt zou zijn. Zou dit wel zo zijn dan hadden we zeker gezocht, er waren collega's genoeg.

Achteraf heb ik wel gehoord waarom de man was aangehouden.

Het was mij van het begin af aan wel duidelijk dat de man behoorlijk dronken was en had ook wel gezien dat de man geen enkele kant op wilde."

3.5 In de verklaring van politieambtenaar V. is onder meer het volgende opgenomen:

"Ik werd belast met het geven van stoptekens aan aankomende automobilisten. Ik was hiermee doende toen ik plotseling achter me een hoop geschreeuw en kabaal hoorde. Ik keek om en zag toen dat er vooraan in de rij van stilstaande personenauto's problemen waren tussen de politie en burgers.

In verband met de consternatie aldaar liep ik daar naar toe. Ik hoorde dat een politieagent tegen een oudere man die tegen een auto aanstond zei: 'U bent aangehouden'. Ik weet niet waarvoor. Ik zag wel dat de man het hier niet mee eens was en zich probeerde aan de aanhouding te onttrekken. De man liep weg, zwaaide met zijn armen. Ik zag dat de politie de man in de boeien wilden doen doch door het verzet van de man gelukte dat niet. Dit alles speelde zich af vlak bij en soms op de rijbaan omdat de auto vlak langs de rijbaan geparkeerd stond. De man probeerde ook weg te komen bij de politie. Op een gegeven moment hadden de collega's de man naar de middenberm van de rijbaan gebracht. Ik zag wel dat de collega's moeite hadden met de man en besloot er naartoe te lopen om te assisteren. Op hetzelfde moment kwam er een andere man, bleek later de zoon te zijn, aangerend en ging zich meteen met de aanhouding bemoeien. Ik zag dat er getrokken en geduwd werd.

Ik trachtte deze man tegen te houden door hem vast te pakken. Ik werd echter door deze man aan de kant (geduwd; N.o.) waardoor ik viel. Inmiddels lag de vader op de grond waarbij deze door collega's werd vastgehouden. De zoon liep, nadat ik was gevallen, snel naar zijn vader kennelijk om hem te helpen. Hierop werd de zoon door andere collega's vastgepakt en op de grond gelegd. Ik ben me gaan bemoeien met de vader die op de grond lag omdat deze zich nog steeds verzette. Zowel de vader als de zoon hebben permanent staan roepen en schreeuwen. Dit begon al vanaf het tijdstip dat de oudere man werd aangehouden. Wat er werd geschreeuwd weet ik niet precies maar het kwam in ieder geval wel bedreigend over.

Ik weet niets over een eventuele halsketting. Ik heb niemand hierover horen praten en hoor dat thans van U (mij rapporteur) voor het eerst.

Ik heb geassisteerd bij het overbrengen van de vader. De vader werd achter in de politieauto gezet.

Ook tijdens de rit naar het bureau bleef de vader roepen woorden als: 'Ik vind het niet normaal'. 'Ik moet naar huis' e.d. Althans woorden van gelijke strekking."

3.6 In de verklaring van politieambtenaar L. is onder meer het volgende opgenomen:

"Op 11 november 2001 was ik belast met een algehele verkeerscontrole op de Leenderweg te Valkenswaard bij de actie 'Valkenswaard op Slot'.

Ik had ter plaatse de leiding en was tevens de hoogste in rang. De controle werd uitgevoerd door meerdere collega's waaronder stagelopers waarvan ik praktijkbegeleider ben. Op de controleplaats was een strook ingericht waar de te controleren voertuigen tot stilstand werden gebracht. Het betrof hier de strook voor rechtsafslaand verkeer. Met betrekking tot het voorval van de in het schrijven genoemde heer K. kan ik het navolgende verklaren.

Op een gegeven moment werd mijn aandacht getrokken doordat bij een van de eerste tot stilstand gebrachte voertuigen een van de inzittenden met stemverheffing dingen tegen collega's schreeuwde. Wat er geschreeuwd werd kon ik niet verstaan. Ik bevond me op ruime afstand van bedoeld voertuig. Ik zag dat het ter plaatse niet echt soepel verliep. Ik ben er heengelopen. Ik zag dat een collega, dit bleek later collega E. te zijn, in gesprek was met een persoon die zich links achter in een voertuig bevond. Ter plaatse vroeg ik direct aan deze collega wat er aan de hand was. Collega E. zei hierop dat deze man hem diverse keren beledigd had. Terwijl E. mij dit mededeelde hoorde ik dat de betreffende man E. opnieuw beledigde. Met welke woorden hij dit deed weet ik niet meer. Ik heb toen gezegd dat de man aangehouden was terzake belediging en ik zei tegen collega E. woorden als: 'houd hem maar aan.' Verdachte, die nog steeds links achter in de auto zat, werd hierop aangehouden. Ik weet niet meer of het linkerportier gedeeltelijk geopend was of dat het raam open was. In ieder geval was de man zeer goed te horen.

Hierop is de man verzocht uit te stappen of dit door mij of door collega E. is gedaan weet ik niet meer. De man stapte vervolgens uit de auto.

Hierop werd door mij een veiligheidsfouillering bij de man uitgevoerd. De reden hiervoor was gelegen in het feit dat door de man alsmede door andere inzittenden van de auto met stemverheffing werd gesproken/geschreeuwd.

Men was het niet eens met de wijze van behandeling hetgeen bleek uit woorden als: Moet dat zo, heb je niets beters te doen, ik heb haast. Ik wil eten, althans woorden van gelijke strekking. De fouillering ging zonder noemenswaardige problemen. Ik zag er daarom vanaf om de handboeien te gebruiken.

Ik sommeerde de man, het betrof hier de in het klachtschrijven genoemde K., om mee naar de politieauto te lopen voor overbrenging naar het politiebureau. De politieauto stond in de middenberm geparkeerd en we moesten daartoe de rijbaan oversteken. Tot halverwege de rijbaan ging dit probleemloos. Hierna draaide de man zich abrupt om en maakte aanstalten om terug naar zijn auto te lopen. Ik heb de man medegedeeld dat hij mee naar de politieauto moest doch hij weigerde dit. Ik had de man onderwijl bij zijn linkerbovenarm vast gegrepen. Ik voelde dat hij zich probeerde los te trekken en verstevigde mijn greep. Hierop heb ik samen met een andere collega, welke weet ik niet meer, de man steviger vastgegrepen en de man met enige dwang in de richting van de politieauto geduwd. Hierop werd het verzet sterker en ik voelde dat de man harder begon te trekken in een andere richting dan waarin wij hem trachtten te brengen. Inmiddels bereikten we met deze man de middenberm. Op die plaats werd het verzet zo groot dat we genoodzaakt werden om de man in de handboeien te doen. De noodzaak hiertoe was mede aanwezig doordat een andere inzittende van het voertuig, dit bleek later een zoon van de oudere man te zijn, zich met de aanhouding begon te bemoeien. Deze zoon belemmerde door zijn gedragingen ons in de aanhouding van de man. De zoon belaagde ons van achteren en is door andere collega's aangehouden. Hiervan heb ik verder niets gezien. Klager, de heer K., kwam op een gegeven moment op de grond terecht alwaar ik hem de handboeien om deed.

Tijdens het op zijn rug brengen van zijn handen verzette de man zich hevig en met behulp van twee andere collega's lukte het maar net om het verzet te breken en de handboeien aan te brengen. Overigens zijn ook nog twee vrouwen uit de auto gekomen die zich er mee bemoeiden door vlak achter ons te gaan staan en hun ongenoegen verbaal kenbaar maakten. De vrouwen stonden dusdanig in de weg dat deze door andere collega's terug zijn getrokken waarna ze zich op afstand verbaal met de zaak bleven bemoeien.

Hierop is de man in de politieauto geplaatst en naar het bureau gebracht alwaar hij werd voorgeleid voor een hulpofficier van justitie.

Tijdens de aanhouding en de overbrenging maakte de man verbaal zijn ongenoegen kenbaar. Hij heeft met stemverheffing zijn ongenoegen kenbaar gemaakt.

De man heeft met mij niet over een ketting gesproken en ik heb hem dat ook niet horen roepen. Als de man nu zegt dat hij een ketting kwijt is weet ik daar niets van."

4. Alle hierboven geciteerde verklaringen zijn afgelegd tegenover klachtbehandelaar Ho. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. De korpsbeheerder voegde ook nog een afschrift van een ongedateerde rapportage van deze klachtbehandelaar bij. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:

"De genoemde controle werd uitgevoerd bij de actie 'Valkenswaard op Slot' waarbij zoveel mogelijk bestuurders aan een controle werden onderwerpen.

De controle werd uitgevoerd door verschillende diensten alsmede collega's van diverse afdelingen. Zowel de eigen collega's, voorzover relevant, als de betreffende collega's van andere afdelingen en diensten werden gehoord.

Uit deze verklaringen komt naar voren dat klager de heer K., hetgeen hij overigens ook zelf mededeelt, behoorlijk onder invloed van alcohol verkeerde en dat hij onhandelbaar en niet voor rede vatbaar was. Overigens werd van klager geen blaastest afgenomen omdat deze geen bestuurder was doch achter in een voertuig zat.

Klager trok door zijn geschreeuw en geroep de aandacht van de overige collega's hetgeen de reden was dat veel collega's door mij, rapporteur konden worden gehoord. Klager werd door verbalisant E. in verband met de verkeersveiligheid gesommeerd het portier van zijn auto dicht te doen en te houden en in de auto te gaan/blijven zitten. Klager gaf hieraan geen gevolg en kwam toch de auto uit waarbij hij heen en weer bleef lopen waarbij het nodige werd geschreeuwd. Ondanks diverse waarschuwingen en opdrachten om toch de auto in te gaan bleef klager schreeuwen terwijl hij ook de auto niet inging. Verbalisant werd hierbij ook voor woorden als 'kutzak' uitgescholden.

Na nog eenmaal klager te waarschuwen waarop wederom niet werd gereageerd werd klager, na toestemming van de ter plaatse aanwezige meerdere, aangehouden terzake belediging. Hierna werd klager overgebracht naar een dienstauto waarbij de rijbaan moest worden overgestoken omdat deze auto in de middenberm stond. Klager verzette zich hiertegen door zich te proberen los te rukken. Hierop werd klager steviger vastgegrepen. In de middenberm werd zijn verzet verder gebroken door hem met behulp van andere collega's naar de grond te werken teneinde hem de handboeien om te doen. Ook de zoon, die hard en al gillend en schreeuwend kwam aangerend, probeerde zijn vader te ontzetten waarbij hij verbalisant E. sloeg die daardoor zijn pet en bril verloor.

Op het bureau werd klager in een wachtkamer geplaatst. Het betrof hier een ophoud cel. Dat klager hierin werd geplaatst lag in het feit dat klager ook op het bureau zich agressief en dreigend gedroeg. Er was geen redelijk woord mee te voeren.

Het is mogelijk dat klager werd geweigerd naar het toilet te gaan waarbij wordt opgemerkt dat het zeer druk was vanwege de vele aanhoudingen. Uiteindelijk werd in dezelfde ruimte nog een dronken man geplaatst wegens plaatsgebrek. Wie de cel als toiletruimte gebruikt heeft is niet bekend doch wel was duidelijk dat deze als toilet was gebruikt omdat de urine onder de celdeur uitkwam. Mogelijk dat de kleding die klager bij de insluiting uit moest doen in verband met de veiligheid hierdoor eveneens nat is geworden.

Dat klager tijdens de aanhouding zijn halsketting zou zijn verloren, hetgeen hij ook kenbaar zou hebben gemaakt, wordt door de bij de aanhouding betrokken agenten ontkend. Op straat is volgens de direct betrokkenen in het geheel niet gesproken over een halsketting. Ook bij het verlaten van het bureau, na teruggave van zijn eigendommen, heeft klager op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat deze een ketting kwijt was. Wel uitte hij zijn gram over het politieoptreden en dreigde met advocaat Moszkowicz in te schakelen.

Ook de hulpofficier Ge., bij wie de voorgeleiding plaatsvond, verklaarde dat klager op geen enkele wijze aan hem kenbaar maakte dat hij een gouden ketting kwijt was geraakt bij de aanhouding. Hij praatte in het geheel niet over een ketting. Wel verkeerde klager naar zijn zeggen behoorlijk onder invloed van alcoholhoudende drank en bleef ook tijdens zijn insluiting schreeuwen dat hij het er niet mee eens was en dat Osama Bin Laden zijn vriend was en soortgelijke opmerkingen.

Uit het onderzoek is mij gebleken dat het optreden proportioneel gezien binnen de toelaatbare grenzen is gebleven. Dat dit bij klager anders is overgekomen mag duidelijk zijn doch de gedragingen van klager noopten de verbalisanten tot vermeld optreden.

Opgemerkt moet worden dat de verklaring van de brigadier L. in belangrijke mate afwijkt van de overige verklaringen waarbij ik kan vermelden dat bij mij, rapporteur, de indruk is ontstaan dat genoemde rapporteur zeer omzichtig zijn woordkeuze maakte en deze bewust afstemde teneinde te voorkomen van eventueel foutief optreden beschuldigd te kunnen worden. Alle andere verklaringen van de direct betrokkenen stemden in grote mate overeen en doen mijns inziens dan ook meer recht aan het feitelijk gebeuren.

Verder wordt opgemerkt dat de 'getuige' W. uit het krantenartikel voor de politie onvindbaar is en derhalve niet gehoord kon worden."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 16 september 2002 onder meer als volgt:

"Vreemd is dat de tenlastelegging in de dagvaarding alleen betrekking heeft op eenvoudige belediging, terwijl het proces-verbaal bol staat van hevig verzet, zelfs zodanig dat de verbalisanten genoodzaakt waren mij middels een opbrenggreep naar de grond te brengen en handboeien aan te doen.

Waarschijnlijk ben ik daarbij mijn gouden ketting kwijt geraakt. Daarover later.

Ik blijf erbij dat ik de woorden 'jullie zijn KUTZAKKEN en jij bent een grote KUTZAK niet gebruikt kan hebben'. Deze woorden zijn in mijn vocabulaire onbekend. Wel mogelijk is de reeds door mij aangehaalde mogelijkheid van 'Dat is KUT man'.

In de brief van de korpsbeheerder We. van 19 augustus 2002 wordt gesteld dat het niet duidelijk is waardoor de natte kleding kan zijn veroorzaakt maar het door klager gestelde is niet uit te sluiten. Een erg vreemde opmerking omdat in de brief van 28 januari 2002 van (het) (…) hoofd afdeling politie Valkenswaard Waalre gesteld is dat het mogelijk is geweest dat de kleding besmeurd is geraakt met urine als gevolg van het feit dat een andere aangehouden persoon gemeend heeft in de wachtruimte (ophoudlokaal) te moeten urineren. Daarmee is in ieder geval bevestigd dat naast ik als verdachte een ander persoon zich ophield in dezelfde wachtruimte. Kennelijk wordt van het bevuilen van kleding door een derde geen aantekening op het bureau gemaakt.

(…)

Op de morgen van aanhouding is door mij op het politiebureau te Valkenswaard nadrukkelijk aangegeven dat ik mijn gouden ketting was kwijt geraakt.

Op 11 november 2001 ben ik met mijn vrouw en zoon naar Valkenswaard gereden en wij hebben in de berm gezocht naar de gouden ketting en niet gevonden. Daarna zijn wij naar het politiebureau te Valkenswaard gereden, mijn vrouw en zoon hebben mij daar afgezet en circa een kwartier op mijn terugkomst gewacht.

Op het politiebureau heb ik toen melding gemaakt van het verlies van mijn gouden ketting tijdens de aanhouding en een klacht tegen de handelwijze willen indienen. De dienstdoende ambtenaar noteerde niets en gaf mij het advies schriftelijk een klacht in te dienen, hetgeen later gebeurd is.

In haar antwoord zegt de politie dat nergens uit gebleken is dat ik mijn kostbare ketting ben kwijt geraakt tijdens de behandeling door de politie. Geen woord echter over het feit dat ik tot tweemaal toe GEMELD heb mijn ketting kwijt te zijn."

E. Reactie korpsbeheerder

1. Mede in antwoord op vragen van de substituut-ombudsman reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 7 februari 2003 onder meer als volgt:

"Naar aanleiding van uw verzoek om nadere informatie inzake de klacht van de heer K. gelieve u hierbij een door klachtonderzoeker, inspecteur Ho., opgemaakt rapport aan te treffen (zie hierna, onder 2; N.o.). Kortheidshalve verwijs ik u naar de bijlagen.

(…)

Met betrekking tot punt 1a wil ik nog toevoegen, dat er in onze regio slechts een ruimte formeel is aangewezen voor het insluiten van arrestanten en wel op het hoofdbureau van politie te Eindhoven. Daar kunnen 48 personen worden ingesloten. Dat neemt niet weg dat er soms mensen tijdelijk ondergebracht worden op andere plaatsen. Het gaat dan met name om het ophouden voor verhoor. Daar waar de klachtonderzoeker spreekt over 5 oponthoudlokalen 'in het korps', bedoelt hij 'in de territoriale afdeling Valkenswaard-Waalre'. Ook in punt 2a wijst hij in dat verband niet naar andere regiokorpsen, maar naar medewerkers van andere territoriale afdelingen van het regiokorps Brabant Zuid-Oost.

Een oude cel van het voormalige politiebureau van de gemeentepolitie Valkenswaard, waarin nu de afdeling Valkenswaard-Waalre is gehuisvest, fungeert nog als tijdelijke opvangruimte voor lastige of dronken personen. In deze ruimte was ook de heer K. ondergebracht. Deze ruimte voldoet niet meer geheel aan de eisen, die daaraan thans moeten worden gesteld. Omdat er wel behoefte is aan een dergelijke voorziening, beziet het hoofd van de afdeling Valkenswaard-Waalre de mogelijkheden voor aanpassing. Tot dat is gerealiseerd wordt daarom slechts spaarzaam en zoals gezegd in dringende gevallen, gebruik van gemaakt voor deze (tijdelijke) opvang."

2. In het door Ho. op 8 januari 2003 opgemaakte rapport is onder meer het volgende opgenomen:

"Het is niet aan te geven hoeveel personen op 11 november 2001 konden worden ingesloten. Opgemerkt wordt dat in Valkenswaard in principe geen personen worden ingesloten vanwege het feit dat arrestanten in Eindhoven ingesloten worden. Het korps beschikt over een aantal ophoudlokalen (een vijftal) alwaar aangehouden personen tijdelijk kunnen worden geplaatst. Daarnaast beschikt Valkenswaard over een lege cel (met uitzondering van de mogelijkheid tot gebruikmaking van een intercom) alwaar dronken dan wel erg lastige of agressieve personen tijdelijk kunnen worden geplaatst.

(…)

Naast klager de heer K. werd een andere aangehouden persoon tijdelijk in genoemde cel geplaatst alwaar eveneens klager in was geplaatst. Dit werd noodzakelijk geacht gezien het feit dat deze persoon niet zonder toezicht in een ophoudlokaal kon worden geplaatst alsmede niet bij de andere aangehouden personen plaats kon nemen. Daarnaast zaten in alle ophoudlokalen alsmede de entree van het politiebureau aangehouden personen in afwachting van de afwerking van hun zaak.

(…)

Niet valt na te gaan door wie klager de heer K. is ingesloten en wie de fouillering hierbij heeft uitgevoerd. Op de betreffende avond was er politiepersoneel op het bureau aanwezig van diverse korpsen in verband met de actie.

Uit onderzoek is mij gebleken dat klager niet door de betreffende verbalisant en ook niet door de ambtenaar aan wie hij is voorgeleid is ingesloten.

Wel is hierbij vermoedelijk gebruik gemaakt van de bij ons korps in gebruik zijnde eenmalig bruikbare zakken waarop normaliter ook aangetekend wordt welke goederen ingenomen zijn.

Onbekend is of klager hiervoor ook getekend heeft. Dit laatste lijkt onwaarschijnlijk gezien het gedrag van klager op het bureau en het feit dat hij absoluut geen medewerking verleende. Rapporteur hoort klager nog zeggen dat Al Quaida ook hier had moeten komen die doet tenminste goed werk.

(…)

Een kopie van (…) aantekening (van ingenomen goederen; N.o.) kan niet worden verstrekt daar mij is gebleken dat door onze administratie deze zaken niet worden bijgehouden en de betreffende plastic zakken na gebruik worden vernietigd. Er wordt van uitgegaan dat als bij teruggave van de eigendommen niet wordt geklaagd bewaren geen zin heeft."

F. nadere reactie verzoeker

Verzoeker liet op 17 juni 2003 telefonisch aan een medewerker van de Nationale ombudsman weten dat zijn zoon zijn taakstraf had herroepen, en op 13 juni 2003 voor de rechter is verschenen. De rechter had verzoekers zoon die dag vrijgesproken van verzet bij de aanhouding van zijn vader en bedreiging van een politieambtenaar.

Verzoeker stelde hierbij dat de politierechter zich op de zitting ook had uitgelaten over het politieoptreden jegens hem.

G. informatie rechterlijke macht

Op verzoek van de Nationale ombudsman stuurde politierechter Re. te 's-Hertogenbosch de Nationale ombudsman op 26 juni 2003 een afschrift toe van het proces-verbaal van de zitting op 13 juni 2003. In het proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:

"De raadsman verzoekt een niet aangezegde, maar wel ter terechtzitting aanwezige te horen.

De raadsman:

Deze meegebrachte getuige is de vader van mijn cliënt. De verdediging wil deze getuige ter terechtzitting horen omdat het zinvol is te weten wat er is gebeurd bij de aanhouding van de vader van cliënt, om te kunnen begrijpen waarom cliënt op die wijze heeft gereageerd, waarvoor hij zich vandaag dient te verantwoorden.

De politierechter wijst het verzoek van de verdediging, de officier van justitie gehoord hebbende, om de op de terechtzitting aanwezige getuige te horen, af, aangezien de politierechter van oordeel is dat de noodzakelijkheid niet blijkt van het horen van de vader van verdachte als getuige. De vader van verdachte heeft diverse brieven geschreven, waarin hij de situatie uitvoerig uiteen heeft gezet. Deze brieven zijn in het dossier aanwezig. De politierechter kent de inhoud van deze brieven en is van oordeel volstrekt voldoende te zijn geïnformeerd.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van het dossier. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.

De verdachte verklaart zakelijk weergegeven als volgt:

Die avond zat mijn vader bij mij in de auto. Ik had hem opgehaald om hem thuis te brengen. Dat doe ik vaker als hij alcohol heeft gedronken. Op enig moment reed ik in een politiefuik. Er was een politiecontrole. Op aanwijzingen van de politie ben ik gestopt. Er werd een groot aantal auto's tegelijk aangehouden. Wij stonden vooraan in de rij. Er stonden wel 10 auto's achter ons. De controle duurde erg lang. Ik stond zeker al 10 à 15 minuten te wachten en was nog steeds niet gecontroleerd. De auto's die achter mij stonden werden eerder door de politie afgehandeld. Omdat het allemaal zo lang duurde is mijn vader uitgestapt en heeft aan de politie gevraagd of wij ook nog gecontroleerd zouden worden. Mijn vader stond op het moment dat hij dat vroeg, naast de auto. Er kwam een politiegent naar ons toegelopen. Deze agent heeft mijn vader tot twee keer toe gevraagd om weer plaats te nemen in de auto. Mijn vader deed dat niet. Toen zei de agent: 'Als je nu niet instapt, word je gearresteerd'. Mijn vader weigerde in te stappen. Daarop werd mijn vader hardhandig aangepakt door de politie. Hij werd op de grond gegooid en als een beest over de straat gesleurd. Omdat mijn vader een slechte gezondheid heeft, was ik bezorgd. Ik wilde naar hem toe. Ik ben er heen gerend. Terwijl ik in de richting van mijn vader liep, kwam er een agent op mij afgerend. Ik ben de agent omver gerend. Ik heb de agent niet geduwd. Omdat ik hard liep en zo de straat over wilde steken, riep de politie tegen mij: 'Kijk uit, dadelijk rijden ze je kapot'. Ik heb toen terug geroepen: 'Kijk maar uit dat ze jou niet kapot rijden'. Ik wilde naar mijn vader, omdat ik zijn medische achtergrond ken. Ik wilde de politie de fysieke gesteldheid van mijn vader duidelijk maken.

Ik weet zeker dat ik geen politieagent heb geslagen. Ik heb zeker niet de intentie gehad een agent te mishandelen. Ik vermoed dat ik de agent omver heb gelopen. Ik weet niet met welke bedoeling de agent op mij afkwam gelopen. Wij zijn schouder tegen schouder gelopen. We zijn niet echt tegen elkaar gebotst. Toen de agent en ik elkaar raakten, heb ik niet gezien dat de bril van het hoofd van de agent is afgevallen.

U vraagt mij waarom ik mijn vader niet tot de orde heb geroepen, toen hij weigerde weer in de auto te gaan zitten. Ik heb niets gezegd, omdat ik mij niet bemoei met mijn vaders zaken. De verklaringen van de verbalisanten, weergegeven in het proces-verbaal, zijn niet naar waarheid opgemaakt. Zo is het niet gegaan.

Het enige wat ik heb geroepen naar de politie is: 'Kijk maar uit, anders rijden ze jullie nog kapot'. Meer heb ik niet geroepen. In de politieauto en in de politiecel heb ik niets beledigends gezegd.

(…)

De raadsman, verklaart kort en zakelijk weergegeven, als volgt:

De strafzaak tegen de vader van mijn cliënt is geseponeerd. Daarop heeft de vader een klacht ingediend tegen het hardhandig optreden van de politie. Op deze klacht is nog geen definitieve uitspraak. Wel is al bekend dat hij op een aantal punten van zijn klacht in het gelijk is gesteld.

De politierechter onderbreekt de raadsman in zijn pleidooi en deelt hem mede dat de ingediende klacht van de vader vandaag niet ter discussie staat en dat die kwestie buiten beschouwing dient te worden gelaten.

(…)

De politierechter zal eerst op het onder 2 ten laste gelegde feit beslissen, aangezien de officier van justitie voor dat feit een vrijspraak heeft gevorderd.

De politierechter deelt mede dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, aangezien daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Van het onder 1 ten laste gelegde zal verdachte eveneens worden vrijgesproken, aangezien de politierechter, mede door de zich in het dossier bevindende ontlastende getuigenverklaringen, niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte dat feit heeft begaan."

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht

1.1 Artikel 266, eerste lid:

"Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

1.2 Artikel 267:

"De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:

1°. het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling;

2°. een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

3°. het hoofd of een lid van de regering van een bevriende staat."

2. Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

3. Boeien

3.1 Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.

Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.

Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.

3.2 In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.

De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:

"De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden."

"De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

3.3 In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

4. Artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

5. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

5.1 Artikel 28:

"1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.

2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring."

5.2 Artikel 29:

"1. De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien:

a. de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven;

b. de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de arts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of van anderen kan vormen.

2. De ambtenaar neemt de kleding, bedoeld in het eerste lid, in bewaring en draagt zorg voor vervangende kleding."

6. Artikel 14 van de klachtenregeling politie Brabant Zuid-Oost van 1 april 1994:

"lid 1 Een klacht kan door eenieder mondeling of schriftelijk ingediend worden.

(…)

lid 4 Een klacht kan mondeling ingediend worden bij een van de Onderdelen van het Regiokorps, waarbij de voorkeur uitgaat naar het Onderdeel waarbinnen de gedraging heeft plaatsgevonden."

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Bij aanhouding buitensporig geweld aangewend en politieambtenaar aanvankelijk geweigerd klachten in ontvangst te nemen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Halsketting kwijtgeraakt als gevolg van politieoptreden.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Kledingstukken en portemonnee van verzoeker op zodanige wijze bewaard dat onbevoegden deze goederen hadden kunnen ontvreemden; manier waarop goederen waren neergelegd (bevuild door medegedetineerde); geen toestemming gekregen om naar wc te gaan .

Oordeel:

Gegrond