2003/409

Rapport

Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling van zijn aanvraag van 14 oktober 2002 tot verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De vergunning werd bij beschikking van 13 september 2002 aan hem verleend en was geldig van

18 oktober 1999 tot 18 oktober 2002.

In dit verband klaagt hij er met name over dat tot op de dag waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde (op 18 maart 2003) geen beslissing is genomen op de (telefonische) verzoeken van zijn gemachtigde aan de IND om de behandeling van de aanvraag ruim binnen de wettelijke termijn van zes maanden te behandelen.

Beoordeling

1. Termijnen in het bestuursrecht zijn voor de belanghebbende doorgaans fatale termijnen. Uit een oogpunt van een op dit punt na te streven gelijkheid tussen overheid en burger en van de geloofwaardigheid van de overheid behoren bestuursorganen zich evenzeer strikt gebonden te achten aan wettelijke voorschriften inzake voor hen geldende termijnen. Dit geldt te meer wanneer de desbetreffende wettelijke voorschriften (enige) ruimte bieden voor het verlengen van de duur van de besluitvorming.

2. Het voorgaande betekent dat de behandeling van aanvragen tot verlenging van de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen dient plaats te vinden binnen de wettelijk gestelde termijn. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dient ingevolge artikel 25, eerste lid aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet (Vw; zie achtergrond, onder 1.), te beslissen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

3. Vaststaat dat verzoeker van 5 oktober 1999 tot 13 september 2002, bijna drie jaar, in onzekerheid heeft verkeerd over de definitieve beslissing op zijn aanvraag om wijziging van de beperking (en verlenging van de geldigheidsduur) van zijn verblijfsvergunning. Voorts staat ook vast dat op 13 september 2002 deze onzekerheid slechts werd opgeheven voor de duur van ruim één maand, immers: de aan hem verleende verblijfsvergunning was nog slechts geldig tot 18 oktober 2002. Verzoeker zag zich daardoor genoodzaakt om op 14 oktober 2002 opnieuw een verblijfsaanvraag in te dienen, ditmaal om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning.

4. Bij haar reactie van 4 juli 2003 op de klacht deelde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie mee dat zij de klacht van verzoeker op dat moment gegrond achtte omdat het haar niet was gelukt om binnen de wettelijke beslistermijn te beslissen op de aanvraag van 14 oktober 2002; zij had daarop bij beschikking van 19 mei 2003 beslist. Zij merkte daarbij op dat zij de klacht, gelet op de wettelijke beslistermijn, op 18 maart 2003, de dag waarop verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde, prematuur zou hebben gevonden. Zij deelde verder mee dat aan de verzoeken om voorrang geen gevolg was gegeven vanwege de grote hoeveelheden te behandelen andere aanvragen en bezwaarschriften.

5. De minister kan niet worden gevolgd waar zij heeft opgemerkt dat zij de klacht prematuur zou hebben gevonden als deze op 18 maart 2003 aan haar zou zijn voorgelegd. Gelet op de langdurige onzekerheid waarin verzoeker heeft moeten verkeren voordat hem bij beschikking van 13 september 2002 een verblijfsvergunning werd verleend, alsook gelet op de omstandigheid dat deze verblijfsvergunning op dat moment nog maar iets meer dan een maand geldig was zodat die verblijfsvergunning hem geen reële mogelijkheid bood om in Nederland zijn leven verder op te bouwen, had het op de weg van de IND gelegen om de verlengingsaanvraag met spoed te behandelen; te meer nu verzoekers raadsman daar tweemaal uitdrukkelijk om had verzocht.

Nu geen gevolg is gegeven aan de verzoeken om voorrang maar daarentegen pas is beslist na afloop van de wettelijke beslistermijn, is vanuit het oogpunt van voortvarendheid en dienstbetoon tekort geschoten.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond.

Onderzoek

Op 18 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Tilburg, ingediend door de heer mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht op de klacht te reageren. Daarnaast werd aan de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, een vreemdeling, diende op 5 oktober 1999 een aanvraag in tot wijziging van de beperking waaronder aan hem een verblijfsvergunning was verleend. Deze aanvraag werd drie weken later, op 26 oktober 2002, afgewezen. Het bezwaarschrift dat tegen de afwijzing werd ingediend werd bij beschikking van 10 december 2001 gegrond verklaard en de beschikking van 26 oktober 1999 werd herroepen. Bij beschikking van 13 september 2002 verleende de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan verzoeker een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van 18 oktober 1999 tot 18 oktober 2002. Deze vergunning werd verleend onder de beperking “uitoefenen gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij het Nederlandse minderjarige kind (...). Arbeid is vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist.”

2. Verzoeker diende op 14 oktober 2002 een aanvraag in tot verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning tot verblijf. Op 31 december 2002 zond de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Midden en West Brabant aan verzoeker een brief waarin stond:

“...Op 14 oktober 2002 heeft U een aanvraag tot verlenging van uw vergunning tot verblijf ingediend.

U heeft een vergunning tot verblijf met als verblijfsdoel het uitoefenen van het gezinsleven conform art. 8 EVRM.

De Immigratie- en Naturalisatie Dienst heeft echter (...) besloten dd 13.09.2002 dat de verlenging van betreffende vergunning is voorbehouden aan de IND.

Dit betekent dat Team Vreemdelingenzaken Uw aanvraag van 14 oktober 2002 ter beslissing doorstuurt aan de IND.

Echter verzoek ik U om de onderstaande vragen mij schriftelijk (...) (te; N.o.) beantwoorden:

1. Is er frequent contact tussen uw minderjarige dochter en u?

2. Is er sprake van een bijdrage in de kosten, verzorging en opvoeding van uw dochter?

Zo ja, svp kopieën hiervan overleggen.

Ik verzoek U (...) om deze vragen (...) te beantwoorden voor 15 januari 2003 onder vermelding van ons kenmerk...”

3. Bij faxbericht van 6 januari 2003 reageerde de gemachtigde van verzoeker als volgt op de brief van de vreemdelingendienst:

“...Cliënt heeft zeer regelmatig contact met zijn minderjarige dochter. Er is een omgangsregeling door de rechtbank bepaald die door partijen nagekomen wordt.

Cliënt heeft iedere zaterdag omgang met zijn dochter.

Omdat cliënt nog steeds niet beschikt over een verblijfsvergunning is het voor hem niet mogelijk om arbeid in loondienst te verrichten. Cliënt heeft -overigens tot zijn spijt- dan ook geen draagkracht om kinderalimentatie te betalen.

De pogingen van cliënt om als zelfstandig ondernemer voldoende inkomen te vergaren zijn mislukt...”

4. Bij faxbericht van 25 maart 2003 legde de gemachtigde van verzoeker de volgende klacht voor aan de IND:

“…Bij beschikking van 13 september 2002 (…) is de op 5 oktober 1999 ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning ingewilligd.

Aan verzoeker is met ingang van 18 oktober 1999, geldig tot 18 oktober 2002, een verblijfsvergunning verleend onder de beperking "uitoefenen gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij het Nederlandse minderjarige kind (…). Arbeid is vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist".

Op het moment dat de beslissing op de aanvraag werd genomen (13 september 2002) zou de aan cliënt te verlenen verblijfsvergunning nog slechts 1 maand geldig zijn.

Bij brief van 31 december 2002 (…) ontving cliënt (een; N.o.) brief van de Vreemdelingendienst Midden en West Brabant met betrekking tot de op 14 oktober 2002 ingediende aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning.

Deze brief werd per faxbericht van 6 januari 2003 beantwoord (…).

Tot op heden heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst nog geen beslissing genomen over de verlenging van de verblijfsvergunning.

Evenmin heeft indeling op een beslismedewerker plaatsgevonden, niettegenstaande het feit dat er veelvuldig telefonisch contact is geweest met de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waaronder het klachtenbureau.

Er is herhaaldelijk gesproken onder meer met (twee medewerksters van het Bureau Klantenservice; N.o.).

Door mij is nimmer formeel een klacht ingediend omdat het indienen van een klacht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Regionale Directie Zuid-Oost in de regel niet leidt tot een spoedige beslissing.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst bevestigt in de regel de klacht en deelt mede dat binnen 6 weken een beslissing genomen zal zijn op de klacht.

In vrijwel alle gevallen dat door mij een klacht is ingediend, wordt op de laatste dag van deze 6 weken periode een brief verzonden waarin wordt meegedeeld dat de klacht gegrond verklaard is omdat de beslistermijn is overschreden, en wordt een beslissing binnen 4 weken toegezegd,

Het indienen van een klacht leidt derhalve tot een beslissing 10 weken na het indienen van een klacht.

(…)

Telefonische verzoeken mijnerzijds bij (de twee medewerksters van het Bureau Klantenservice; N.o.) om spoed te betrachten, hebben niet tot resultaat geleid. Mij werd medegedeeld dat desbetreffende afdeling bezig was met zaken die meer spoedeisend waren en dat er derhalve geen enkele toezegging gedaan kon worden omtrent de termijn waarbinnen alsnog een beslissing op de aanvraag voor verlenging van de vergunning genomen zal worden...”

5. De IND handelde deze klacht bij brief van 23 april 2003 als volgt af:

“... Ik beoordeel uw klacht als kennelijk gegrond aangezien ik inderdaad niet binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing heb genomen op genoemde aanvraag. Voor de vertraging in de behandeling in deze aanvraag bied ik u en daarmee betrokkene mijn welgemeende verontschuldigingen aan.

De reden voor de vertraging in de behandeling van de aanvraag om verlening van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier hangt samen met het grote aantal te behandelen verblijfsaanvragen regulier en het groot aantal bezwaarschriften. Dit heeft geleid tot een capaciteitsprobleem bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waardoor de Immigratie- en Naturalisatiedienst genoodzaakt is keuzes te maken. Zo is onder meer besloten om meer personeel in te zetten op de afhandeling van verblijfsaanvragen regulier, alsook bezwaarschriften en administratief beroepschriften. Eén en ander moet ertoe leiden dat de behandelduur van verblijfsaanvragen regulier én bezwaarschriften zal worden teruggebracht.

Uit het ambtelijk dossier van betrokkene is mij gebleken dat per brief van 16 april 2003 aan u is verzocht om binnen één maand na dagtekening van genoemde brief aanvullende informatie en bescheiden te overleggen ter ondersteuning van de afhandeling van onderhavige aanvraag.

Ik kan u toezeggen dat ik vervolgens binnen vier weken na verloop van voornoemde termijn, op basis van de dan voorhanden zijnde bescheiden een beslissing op de aanvraag van betrokkene zal nemen, tenzij blijkt dat nog een nader onderzoek of nadere informatie noodzakelijk blijkt te zijn. In dat geval zult u onder vermelding van de vervolgprocedure eveneens binnen de laatstgenoemde vier weken in kennis worden gesteld... ”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat hiervoor samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

1. Bij brief van 4 juli 2003 reageerde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onder meer als volgt op de klacht:

“De klacht dat niet binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing is genomen op de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning regulier acht ik thans gegrond. Hierbij merk ik op dat ten tijde van indiening van de klacht door gemachtigde - te weten 18 maart 2003 - de wettelijke beslistermijn nog niet was overschreden, waardoor de klacht mijn inziens prematuur was ingediend.

Voor het feit dat het mij niet mogelijk is gebleken om binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing te nemen, bied ik u en daarmee aan betrokkene en diens gemachtigde mijn verontschuldigingen aan. De reden voor de vertraging in de behandeling van onderhavige aanvraag hangt onder andere samen met het groot aantal te behandelen verblijfsaanvragen en bezwaarschriften. Dit heeft geleid tot een capaciteitsprobleem bij de IND, waardoor de IND genoodzaakt is keuzes te maken. Zo is onder meer besloten om meer personeel in te zetten op de afhandeling van verblijfsaanvragen regulier, bezwaarschriften en administratief beroepschriften. Eén en ander moet ertoe leiden dat de behandelduur van verblijfsaanvragen wordt teruggebracht.

Voorts is van belang dat de aanvraag van betrokkene van 14 oktober 2002 eerst middels een model M63 van 10 januari 2003 (door de IND ontvangen op 13 januari 2003) door de korpschef van de politieregio Midden- en West-Brabant is voorgelegd. Deze aanvraag is inmiddels in behandeling genomen, waarbij is gebleken dat nog nadere informatie nodig was. Per brief van 16 april 2003 is aan de gemachtigde om aanvullende informatie en bescheiden verzocht. Op 29 april 2003 is het gevraagde van de gemachtigde ontvangen. Bij beschikking van 19 mei 2003 is de aanvraag om verlenging ingewilligd en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verlengd, van 18 oktober 2002 tot 8 september 2007.

Wellicht ten overvloede merk ik hierbij op dat de gemachtigde op 25 maart 2003 namens betrokkene bij de IND een klacht heeft ingediend inzake de lange behandelduur van onderhavige aanvraag. Uit zijn brief blijkt dat hij zich reeds op 18 maart 2003 hieromtrent bij u heeft beklaagd en dat hij is terugverwezen naar de IND in het kader van de 'herkansingsprocedure'. De bij de IND ingediende klacht is op 23 april jl. afgehandeld.

In de klachtafhandeling van 23 april 2003 is naar de inhoud van de brief van 16 april 2003 verwezen en toegezegd dat binnen vier weken na ontvangst van de aanvullende informatie, dan wel binnen vier weken na de bij brief van 16 april 2003 verleende termijn ongebruikt is verstreken, zal worden beslist op de door betrokkene ingediende aanvraag.

(…)

Op 21 februari 2003 en 13 maart 2003 heeft de gemachtigde telefonisch contact opgenomen met de IND om aandacht te vragen voor onderhavige zaak met het verzoek spoedig een beslissing te nemen.

(…)

Van beide telefonische contacten is een notitie opgesteld welke is doorgezonden naar de beslisunit alwaar onderhavige zaak in behandeling is.

De reden voor het niet honoreren van het voorrangverzoek is, zoals reeds eerder vermeld, gelegen in het capaciteitsprobleem bij de IND.

(…)

De verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 18 oktober 2002 aangezien het paspoort van betrokkene geldig was tot 18 november 2002. Dit vloeit voort uit artikel 3.68 Vreemdelingenbesluit (zie achtergrond, onder 2.; N.o.), waarin wordt vermeld dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend wordt met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welke autoriteiten het is afgegeven. Gelet hierop was het voor de IND ten tijde van het nemen van meergenoemde beslissing niet mogelijk om de verblijfsvergunning te verlenen met een langere geldigheidsduur.

(…)

Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt pas verleend als is vastgesteld dat aan de terzake gestelde voorwaarden voor de verlening is voldaan. Ingevolge artikel 14, derde lid, Vreemdelingenwet (zie achtergrond, onder 1.; N.o.) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. In artikel 3.57 tot en met 3.70 Vreemdelingenbesluit (zie achtergrond, onder 2.; N.o.) worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de verblijfsvergunning.

De IND heeft ervoor gekozen om meer personeel in te zetten op de afhandeling van verblijfsaanvragen regulier en streeft ernaar om binnen de wettelijke termijnen een beslissing te nemen. Niettemin kan het voorkomen dat op een verblijfsaanvraag niet tijdig wordt beslist. Dat de behandelduur langer dan drie jaar duurt, zonder dat betrokkene een beslissing van de IND heeft ontvangen, zal in de praktijk mijn inziens zelden voorkomen. In voorkomende gevallen zou echter het driejarenbeleid, zoals opgenomen in TBV's 2002/62 en 2003/7 (zie achtergrond, onder 3.; N.o.), van toepassing kunnen zijn.”

D. Reactie verzoeker

1. Bij brief van 7 augustus reageerde verzoeker als volgt op de reactie van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie:

“…De Immigratie- en Naturalisatiedienst stelt zich (…) kennelijk op het standpunt dat een maximaal wettelijke beslistermijn per definitie vol gemaakt kan en mag worden zonder dat dit klachtwaardig is.

Ik meen dat zeker in het onderhavige geval de redelijke termijn veel korter had moeten zijn dan de maximaal toegestane wettelijke termijn.

Ik teken hierbij aan dat op 18 september 2002 een verblijfsvergunning werd verleend, geldig tot 18 oktober 2002. Er diende slechts op twee punten nadere duidelijkheid geboden te worden, te weten: of de omgangsregeling nog steeds plaats vond en bewijs van verlenging van het geldig nationaal Turks paspoort.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft er voor gekozen de beslissing wat betreft de verlenging van de verblijfsvergunning zelf te beoordelen.

Wel heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst er voor gekozen de benodigde informatie op te laten vragen via de Vreemdelingendienst.

Deze inschakeling van een extra schakel heeft tot de nodige vertraging geleid, terwijl dit niet nodig was nu de gemachtigde van betrokkene bij verweerder bekend was.

Vervolgens had vrij eenvoudig en vrij snel beoordeeld kunnen worden dat aan de twee voorwaarden (omgangsregeling + paspoort) was voldaan.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst vult jaar in jaar uit tenminste één vijfde van het jaarverslag van de Nationale Ombudsman, met name daar waar het gaat over termijnoverschrijdingen.

Telkenmale is het excuus van de Immigratie- en Naturalisatiedienst gelegen in capaciteitsproblemen.

Ieder jaar werd door de Staatssecretaris van Justitie, en nu de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie beterschap beloofd.

Naar mij het een zeer eenvoudige beslissing betrof, had mijn verzoek om voorrang anders dan verweerder stelt wel degelijk ingewilligd moeten worden. Daarnaast had verweerder problemen kunnen voorkomen door voorafgaand aan de beslissing van 13 september 2002 te verzoeken om een kopie van het nationaal Turks paspoort met een verlengde geldigheidsduur.

Tot slot, zeker daar waar het drie-jaren-beleid met de TBV 2002/ 62 en 2003/7 (zie achtergrond, onder 3.; N.o.) de facto is afgeschaft, dient verweerder er naar te streven de beslistermijnen zo kort mogelijk te houden. Zeker nu de Vreemdelingenkamers van de Rechtbank kampen met enorme werkvoorraden.

Nu een behandelingsduur bij de Rechtbank van twee jaar niet ongebruikelijk is en tenminste één vijfde deel van de beroepen gegrond verklaard wordt, zal het nog zeer vaak gebeuren dat het meer dan drie jaar duurt voordat er een (tweede) beslissing door de Immigratie- en Naturalisatiedienst genomen wordt welke dan pas genomen wordt…”

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet

Artikel 14, derde lid

“3. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.”

Artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en b, en tweede lid

“1. Binnen zes maanden wordt een beschikking gegeven op de aanvraag tot:

a. het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

b. het verlengen van de geldigheidsduur ervan;

2. De termijn voor het geven van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is.”

2. Vreemdelingenbesluit

Artikel 3.57 Duur vtv/een jaar

“De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.”

Artikel 3.58 Vtv/minderjarigen

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige of verblijf ter adoptie of als pleegkind, voor de duur van het verblijfsrecht op grond van artikel 8, onder a, c, e, of l, van de Wet, van de ouder, adoptiefouder of pleegouder, dan wel, indien deze rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Wet of als Nederlander voor vijf jaren.”

Artikel 3.59 Duur vtv/Wav

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur waarvoor de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van die arbeid is verleend.”

Artikel 3.60 Duur vtv medische behandeling

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling worden verleend voor vijf jaren, indien de medische behandeling naar verwachting van Onze Minister blijvend aan Nederland is gebonden.”

Artikel 3.61 Driejarentermijn

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, worden verleend voor vijf jaren.”

Artikel 3.62 Duur vtv/terugkeeroptie

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend voor vijf jaren.”

Artikel 3.63 Duur vtv militairen/burgerpersoneel

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel worden verleend voor drie jaren, maar niet langer dan de duur van de tewerkstelling van de vreemdeling of het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf als gezinslid is toegestaan.”

Artikel 3.64 Duur vtv/voorgezet verblijf

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend voor de duur van vijf jaren.”

Artikel 3.65 Duur vtv/au pair

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.”

Artikel 3.66 Duur vtv/uitwisseling

“In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.”

Artikel 3.67 Verlenging/vijf jaar

“1. In afwijking van artikel 3.57, kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd met vijf jaren, indien de houder van de verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:

a. gedurende een jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft op grond van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een relatie als bedoeld in artikel 3.14, en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is, of

b. gedurende vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is.

2. In afwijking van artikel 3.57, kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.”

Artikel 3.68 Duur vtv/geldigheid document grensoverschrijding

“In afwijking van de artikelen 3.57 tot en met 3.67 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.”

Artikel 3.69 Maximale duur vtv studie/au pair/uitwisseling

“In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op een studie, verblijf als au pair of verblijf in het kader van uitwisseling ten hoogste voor één jaar verleend en wordt de geldigheidsduur ervan na één jaar niet verlengd.”

Artikel 3.70 Maximale duur vtv familiebezoek

“In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met familiebezoek, verleend voor ten hoogste zes maanden en wordt de geldigheidsduur ervan na zes maanden niet verlengd.”

3. Tussentijdse Berichten Vreemdelingencirculaire

TBV 2002/62

“Op 6 november 2002 is in een brief aan de Tweede Kamer het voornemen bekend gemaakt om het driejarenbeleid per 1 november 2002 af te schaffen. Na behandeling van het voorstel in de Tweede kamer is uiteindelijk de datum van afschaffing vastgesteld op 1 januari 2003. Dat betekent dat de Vreemdelingencirculaire moet worden aangepast. Aangezien het huidige driejarenbeleid nog van toepassing kan zijn op aanvragen die op 1 januari 2003 reeds drie jaar oud zijn, wordt de tekst van de Vreemdelingencirculaire voor die gevallen gehandhaafd, en op een enkel punt nog verduidelijkt.

(…)

`Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is vol gemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging. Voor aanvragen, ontvangen vóór 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.”

TBV 2003/7

Inleiding

Op 6 november 2002 is in een brief aan de Tweede Kamer het voornemen bekend gemaakt om het driejarenbeleid per 1 november 2002 af te schaffen. Na behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer is uiteindelijk de datum van afschaffing vastgesteld op 1 januari 2003. In TBV 2002/62 van 18 december 2002 is aangegeven wat de gevolgen zijn van de afschaffing van het driejarenbeleid voor openstaande zaken. Gebleken is dat de tekst van dit TBV onduidelijk was voorzover het de regeling betreft van aanvragen om een verblijfsvergunning wegens `klemmende redenen van humanitaire aard'. In dit TBV wordt de tekst van hoofdstuk B1/2.2.11 op dit punt verduidelijkt, als aanvulling op TBV 2002/62. TBV 2002/62 blijft dus voor het overige van kracht.”

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Lange behandelingsduur van verzoekers aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning, die hij ontving op 13 september 2002 en geldig was van 18 oktober 1999 tot 18 oktober 2002; eind maart 2003 nog steeds geen beslissing op verzoek tot verlenging.

Oordeel:

Gegrond