2003/400

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps IJsselland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn aangifte ter zake mishandeling op 12 juli 1999.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoeker is op 11 juli 1999 door een onbekende man meerdere keren in zijn gezicht geslagen toen hij 's-avonds op een parkeerterrein te Slagharen stond te bellen. Verzoeker was daar samen met twee vrienden van hem, K. en Kl. Terwijl hij stond te bellen kwam er een auto aanrijden met vijf inzittenden waarvan degene die voorin op de passagiersstoel zat, uitstapte en verzoeker in zijn gezicht sloeg. Verzoeker heeft hierdoor letstel opgelopen aan zijn wang en tand. Nadat verzoekers huisarts de snee in zijn wang had gehecht, zijn verzoeker en zijn vrienden naar het politiebureau te Hardenberg gegaan, alwaar hij aangifte wilde doen. Na enig aandringen heeft politieambtenaar S. hen binnengelaten en de aangifte opgenomen. Verzoeker heeft na de aangifte regelmatig bij de politie geïnformeerd naar de stand van zaken naar aanleiding van zijn aangifte, maar uit de reactie van de politieambtenaren bleek volgens verzoeker dat er niets met de aangifte zou worden gedaan. Ook is zijn vader twee keer meegegaan naar het politiebureau. Uiteindelijk heeft verzoekers vader op 26 september 2000 een schriftelijke klacht ingediend. Op 22 februari 2001 heeft politieambtenaar E. verzoeker in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen in het kader van de interne klachtprocedure. Uiteindelijk heeft de klachtencommissie in het kader van dit onderzoek op 2 juli 2001 een advies uitgebracht aan de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland. Op 2 oktober 2001 heeft ook de korpschef zijn visie gegeven op de klacht van verzoeker waarna de korpsbeheerder op 31 oktober 2001 zijn oordeel heeft gegeven over de klacht. Anders dan de klachtencommissie achtte de korpsbeheerder verzoekers klacht over het verloop van het opsporingsonderzoek niet gegrond. Verzoekers klacht dat hij niets had gehoord over het reeds in een vroeg stadium opleggen van de aangifte achtte de korpsbeheerder wel gegrond. Tevens bleek uit de correspondentie tussen verzoeker en de politie dat de korpsbeheerder van oordeel is dat de interne klachtbehandeling te lang heeft geduurd.

II. Met betrekking tot het doen van onderzoek

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps IJsselland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn aangifte wegens mishandeling.

2. Eén van de taken van de politie betreft het instellen van een opsporingsonderzoek naar aanleiding van een aangifte van een strafbaar feit. De mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren zijn echter niet onbeperkt. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij naar een haar bekend strafbaar feit verricht. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren.

3. De korpsbeheerder (die ook namens de hoofdofficier van justitie te Zwolle heeft gereageerd) heeft in zijn reactie van 29 juli 2002 op de klacht meegedeeld dat de aangifte van mishandeling wegens onvoldoende opsporingsindicatie en prioriteit is opgelegd. Zowel de recherche als het COP (Coördinatiepunt Operationele Processen) hebben naar de aangifte gekeken. Aan de hand van het casescreeningsmodel, dat in overleg met het openbaar ministerie is vastgesteld en waarin ligt vastgelegd in welke gevallen de politie overgaat tot verdere behandeling van de aangifte, heeft het COP besloten naar deze aangifte geen verder onderzoek te doen.

Volgens de korpsbeheerder heeft er alvorens de aangifte op te leggen nog wel onderzoek plaatsgevonden, maar heeft dit niet geleid tot het opsporen van de dader. De dienstdoende politieambtenaar heeft op de avond van de aangifte de meldkamer ingelicht en de twee in dienst zijnde politieauto's verzocht naar de BMW uit te kijken. Daarnaast heeft hij het kenteken van de BMW nagetrokken, maar bleek het signalement van de eigenaar niet overeen te komen met dat van de dader zoals verzoeker dat had geschetst. Bovendien had deze persoon geen antecedenten op het gebied van geweld.

Bij de beslissing om de aangifte op te leggen heeft ook een rol gespeeld dat het letsel ten tijde van het opnemen van de aangifte niet zo ernstig leek. Verzoeker had een snee in zijn wang, maar van een gebroken tand was op dat moment nog geen sprake, aldus de korpsbeheerder.

In zijn nadere reactie van 15 mei 2003 heeft de korpsbeheerder nog aangegeven dat opleggen wegens onvoldoende opsporingsindicatie niet uitsluit dat aan de hand van nieuwe feiten op een later moment alsnog een verdachte kan worden opgespoord.

4. Het staat vast dat politieambtenaar S. de tijdens de aangifte verstrekte kentekengegevens direct heeft doorgegeven aan surveillerende politieauto's met het verzoek nog eens in Slagharen rond te kijken. Voorts staat vast dat S. op dat moment alleen dienst had en belast was met de zorg voor meerdere arrestanten en om die reden geen mogelijkheden zag om tot een gedegen aangifte over te gaan.

Met de klachtencommissie is de Nationale ombudsman van oordeel dat het feit dat de surveillerende eenheden de door de aangever genoemde auto niet hebben aangetroffen, de politie niet kan worden verweten. Nu de kentekengegevens direct zijn doorgegeven, is de onderzochte gedraging in die zin in zoverre behoorlijk.

Tevens is de Nationale ombudsman van oordeel dat S. in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat hij op dat moment niet in staat was om de aangifte volledig uit te werken, zodat verzoeker deze kon ondertekenen. Daarom had hij de aangever moeten uitnodigen om de volgende dag op het bureau langs te komen ter aanvulling van de voor de aangifte noodzakelijke gegevens als medische verklaring en opgave van getuige(n). Dan had verzoeker de aangifte kunnen ondertekenen en een kopie kunnen ontvangen.

Na ontvangst en verwerking van deze gegevens van verzoeker had de politie een beter gefundeerde beslissing kunnen nemen over de vraag of er in deze zaak wel of niet een opsporingsindicatie aanwezig was en zo ja in welke prioritering deze zaak viel en had zij verzoeker over de beslissing kunnen informeren.

Met de klachtencommissie is de Nationale ombudsman van oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van opeenvolgende tekortkomingen in de wijze van afhandeling van de door verzoeker gedane aangifte.

Daarmee heeft de politie gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die is vereist jegens slachtoffers van strafbare feiten.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps IJsselland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), is niet gegrond voor zover direct na de aangifte de kentekengegevens zijn doorgegeven aan de meldkamer en de surveillerende eenheden en gegrond wat betreft de verdere afhandeling van verzoeker aangifte.

Onderzoek

Op 4 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Slagharen, ingediend door de heer Hv. te Slagharen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps IJsselland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Twee van hen maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Het standpunt van de hoofdofficier van justitie is in de reactie van de korpsbeheerder opgenomen.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker, de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 11 juli 1999 is verzoeker op een parkeerterrein te Slagharen door een onbekende man meerdere keren in het gezicht geslagen. Dit gebeurde 's avonds. Verzoeker was daar samen met twee vrienden, K. en Kl., aanwezig. Verzoeker was aan het telefoneren toen een auto met vijf inzittenden stopte en één van hen op verzoeker kwam aflopen en hem in het gezicht stompte. Verzoeker raakte hierdoor gewond en is toen naar zijn huisarts in Y gegaan die de snee in zijn wang heeft gehecht. Vervolgens zijn verzoeker en zijn vrienden naar het politiebureau in Hardenberg gegaan, alwaar verzoeker aangifte wilde doen van mishandeling. Na enig aandringen heeft de aldaar aanwezige politieambtenaar S. hen binnengelaten en de aangifte opgemaakt. Deze aangifte luidt onder meer als volgt:

"Pleegplaats/-adres SLAGHAREN HERENSTRAAT

Nadere omschrijving Openbare weg/-plaats

Incident Geweld met letsel met wapen

Pleegdatum/-tijd Tussen zondag 11-JUL-99 23:00 uur en

zondag 11-JUL-99 23:30 uur

Aangever/benadeelde H.

(...)

'Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Ik verklaar u daarover het volgende:

Vanavond stond ik te bellen op het Kerkplein in Slagharen.

Ik was daar samen met een stel maten. Er was daar ook een zwarte BMW, type 316, met het kenteken XX-00-YY. Daarin zaten vier of vijf man. Gewoon door te vragen of die lui problemen hadden met hun BMW, kregen we problemen. Een van de inzittenden van die BMW heeft mij daarbij niet alleen geslagen, maar ook met een bierfles in het gezicht geslagen. Dat betrof een jongen met halflang blond krullend haar. Hij was ongeveer 1,70 meter en hij leek een "kamper".

Bij mij was onder andere ook K. Hij heeft de mishandeling ook gezien.

Ik ben vanavond naar de dokterspraktijk van dokter N. in Y geweest. Daar is de wond in mijn gezicht gehecht. Ik heb een snede van ongeveer 3 cm in mijn linkerwang gekregen.

Ik wil dat de politie hier wat aan doet, anders regel ik het zelf.

Ik heb bezwaar tegen verstrekking van mijn gegevens en de feitgegevens door de politie en/of justitie aan het Buro Slachtofferhulp.'

Na voorlezing en volharding met verbalisant getekend.

(aangever/benadeelde) (Verbalisant)

(geen handtekening geplaatst; N.o.) (wel handtekening geplaatst; N.o.)

Vermiste goederen Indien van toepassing: zie verklaring betrokkene

Letsel omschrijving Snijwond in het gezicht, links ter hoogte van het jukbeen.

Schade Niet van toepassing

Schadebedrag ƒ 0.00

Getuige K.

(...)

Dt/td opn.aangifte Maandag 12-JUL-99 00:15 uur,

Verbalisant S.

Brigadier Regiopolitie IJsselland, District Midden

Artikel(en) 300 1 Wetboek van Strafrecht"

2. Ook maakte S. hiervan een mutatie in het bedrijfsprocessensysteem op. In deze mutatie staat onder meer het volgende:

"00:15 12-jul-99 gemuteerd op: 00:45 12 -jul-99

Gew. m.l. met wapen

Komen drie heren aan het raam kloppen. Ze hebben kennelijk een slokje op en een van hen heeft een pleister in het gezicht: inderdaad heeft klappen gehad. Hij wil nu en hier aangifte doen en verlangt onmiddellijke actie. De verhalen wijzigen een paar keer: van onschuld tot iets minder, van het ziekenhuis tot een dokterspraktijk, van bierglas tot bierfles en eigen rechter spelen.

Blijkt dat vriend H. communicatief vanavond niet zo sterk was geweest tegen een paar 'kampers' (zegt hij!). In ieder geval waren er klapjes over en weer uitgedeeld en het verhaal is dat H. een klap met een bierfles in zijn gezicht kreeg. Dat was rond 23.15 uur gebeurd op het Kerkplein in Slagharen, op straat.

De dader (althans tegenpartij) zou zich bevinden in een groepje van 4-5, dat zich verplaatste in een zwarte BMW 316, kenteken XX-00-YY. De flesgebruiker zou een donkerblonde krullenkop zijn van klein formaat met veel tatoeages.

XX-00-YY staat op naam van V. uit Arnhem, uit CVI gegevens blijkt hij een lengte te hebben van 1,63 m ook tatoeages, maar geen krullen. Volgens zijn antecedenten gaat zijn voorkeur uit naar vermogensmisdrijven en nog geen geweld.

PV bij recherche gedeponeerd, omdat ik hier een beetje een wrange smaak van krijg. De heren wilden nl. voor eigen rechter spelen, als wij de zaak vannacht niet regelden. De 53.02 gevraagd nog eens in Slagharen rond te kijken of de toeristen uit Arnhem daar nog rondtuffen.

Het letsel lijkt gezien de grootte van de pleister ook wel mee te vallen."

3. Op 26 september 2000 diende de vader van verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps IJsselland over de wijze waarop het korps de aangifte van zijn zoon had afgehandeld. Verzoeker had na het doen van aangifte niets meer van de politie vernomen. Deze klacht herhaalde verzoekers vader bij brief van 7 december 2000. Naar aanleiding van deze klacht heeft politieambtenaar E. op 22 februari 2001 verzoeker nogmaals gehoord over hetgeen op 11 juli 1999 was voorgevallen. Deze verklaring van verzoeker luidde onder meer als volgt:

"Op donderdag 22 februari 2001 te 17.00 uur verschenen voor mij in het bureau van politie te Dedemsvaart de heer Ho. en de heer H.

Ho. deelde mij mede dat hij namens zijn zoon H. een klacht had ingediend tegen de politie. Uit het gesprek kwam verder naar voren dat H. de klacht, die zijn vader had ingediend, onderschreef en dat bemiddeling niet mogelijk was.

H. (...) verklaarde mij het volgende.

Op zondag 11 juli 1999, omstreeks 23.00 uur, was ik met twee kameraden op de parkeerplaats nabij het Kerkplein in Slagharen. Ik had die avond gedronken. Mijn kameraden hadden niet gedronken. Op gegeven moment was ik aan het bellen met mijn GSM en stond ik op een parkeervak op genoemd parkeerterrein. Er kwam een zwarte BMW aanrijden en die wilde gaan parkeren op die plaats waar ik stond te bellen. Er was verder nog volop ruimte voor de bestuurder van die auto om te parkeren. Ik ben toen blijven staan waar ik stond. In deze auto zaten volgens mij 5 personen. Twee daarvan stapten uit deze auto en kwamen naar mij toe. Zonder verder iets te zeggen gaf een persoon die zojuist uit de auto was gestapt mij enkele vuistslagen in het gezicht. Ik ben volgens mij ook nog geslagen door die persoon met een bierfles. Door deze slagen liep ik zodanige verwondingen op dat ik mij onder doktersbehandeling moest stellen. Ik had een wond in mijn gezicht die door de dokter met 3 of 4 hechtingen is gehecht. Ook was door dit geweld een tand los gaan zitten.

Nadat ik bij de dokter was geweest ben ik samen met mijn twee kameraden naar het politiebureau in Hardenberg gegaan om daar aangifte te doen van mishandeling. Op het bureau in Hardenberg werden wij te woord gestaan door een politieagent. Deze agent wilde geen aangifte opnemen omdat het bureau gesloten was en lachte mij uit.

Na zeer sterk aandringen was de agent bereid een aangifte op te nemen. Het kan wel kloppen dat ik toen gezegd heb dat als de politie niets deed wij zelf wel met de dader zouden afrekenen. Ik heb aan die politieagent doorgegeven dat ik een snee van ongeveer 3 centimeter in mijn linkerwang had en dat een tand los zat. Ook heb ik het signalement van de dader en het kenteken van de auto doorgegeven aan die politieagent. Het was volgens mij mogelijk voor de politie om die auto in Slagharen op te sporen en de dader op te sporen. Voor zover ik nu kan nagaan heeft de politie echter niets gedaan om de dader van deze mishandeling op te sporen. Mijn vader of ik hebben verder niets meer van de politie vernomen. Navraag over de opsporing van de dader heeft niets opgeleverd. Afgelopen zomer deelde de heer O. van de recherche in Hardenberg mede dat de zaak geen prioriteit had gekregen. We zijn het niet eens met de gang van zaken. Mijn vader heeft contact gezocht met de Nationale ombudsman. Ook heeft mijn vader een brief geschreven naar de korpschef van politie.

Omdat de politie zijn werk niet heeft gedaan zit ik nu, naast het letsel wat ik heb opgelopen, met een financiële schade van zeker ƒ 2000,-. Ik klaag over het feit dat de politie zijn werk niet goed heeft gedaan waardoor ik nu de dader niet aansprakelijk kan stellen voor de schade."

4. In het kader van de klachtafhandeling verklaarde politieambtenaar W. Op 28 februari 2001 onder meer het volgende:

"De zaak is door mij op 12-07-99 gezien en op 0_INBEH gezet, deze status houdt voor ons in dat de zaak nog niet klaar is om uitgegeven of afgeboekt te worden. De reden daarvoor is meestal dat de aangifte nog niet bij het COP is ingeleverd (geldt met name voor de teams 5111 t/m 5213).

Met betrekking tot deze zaak was er m.i. geen reden deze in behandeling te nemen en wel vanwege min of meer onduidelijkheden in het verhaal, het ontstaan (communicatief niet sterk) het feit dat over en weer klappen zijn gevallen, het spelen voor eigen rechter en het geringe letsel.

Verder was er sprake van iemand uit een groep en niet helder wie.

.

In de mutatie stond echter vermeld dat de zaak bij de recherche was neergelegd. Daarom in afwachting van evt. actie of bevindingen van die kant de zaak nog niet definitief afgeboekt maar de status 0_INBEH gegeven. Alle processen die op 0_INBEH staan worden nl. door mij regelmatig gecontroleerd. Na ruim een week bleek in dit proces geen activiteit en is deze zaak door mij alsnog afgeboekt.

Bij opstarten van de mutatie van 7-9-00 is de vraag 'opnieuw aan coördinator voorleggen' kennelijk niet conform de afspraak met 'Ja' beantwoord maar met 'Nee'.

Op 12-09-00 kreeg de zaak de status 0_HERO vanwege een mutatie van Coll. O., als reactie op de mutatie van 7-9. Gelet op het feit dat er op dat moment geen sprake was van nog door de politie te ondernemen actie, in ieder geval blijkt uit de mutatie niet de intentie daartoe, is, mede gelet op de passage:

'Mocht het in de zomer van 1999 door een of meerdere rechercheurs van afd. 5 bekeken zijn dan zal de conclusie geweest zijn dat betreffende aangifte GEEN PRIORITEIT verdiende. Er is dus geen nader onderzoek ingesteld.'

de zaak door mij opnieuw afgeboekt, status A_NBEH OOI.

Afloopbericht.

De tekst van de toenmalige afloopbrieven was in dit soort zaken niet toereikend en zou meer vragen kunnen oproepen dan beantwoorden. In dergelijke zaken wordt er dan ook wel voor gekozen om geen afloopbrief te sturen. Dat kan in deze zaak een overweging zijn geweest ook kan het een kwestie van verzuim zijn geweest."

5. Ook politieambtenaar O. rapporteerde naar aanleiding van de klacht aan zijn chef. In zijn rapport van 14 maart 2001 gaf hij onder meer het volgende aan:

"Op maandag 12 juli 1999 te 00.15 uur werd door brigadier S. van regiopolitie IJsselland te Hardenberg een aangifte ter zake eenvoudige mishandeling opgenomen van aangever/benadeelde H. (...).

Een uitdraai van deze aangifte met de daarbij gemaakte mutatie, d.d. 120799 te 00.45 uur, is bij dit rapport gevoegd.

Op donderdag 7 september 2000 te 13.39 uur werd door J., medewerkster van de regiopolitie IJsselland te Hardenberg, aan een van de rechercheurs van afdeling 5 verzocht contact op te nemen met de vader van aangever H. Een en ander in verband met de aangifte ter zake mishandeling, d.d. 12 juli 1999.

Een uitdraai van betreffende mutatie is hierbij gevoegd.

Dinsdag 12 september 2000 is door mij, rapporteur O., een en ander bekeken. De betreffende conclusie is verwoord in mutatie, d.d. 12 september 2000 te 11.46 uur, terwijl mevrouw Ho., de moeder van aangever, telefonisch is medegedeeld, dat de eventuele conclusie geweest kan zijn dat de betreffende aangifte ter zake mishandeling GEEN PRIORITEIT verdiende en dat vermoedelijk om die reden geen nader opsporingsonderzoek is ingesteld. Tijdens dit onderhoud hoorde ik, rapporteur, voor het eerst dat een stuk van een tand van aangever bij de mishandeling was afgebroken."

6. Het afhandelen van de klacht via bemiddeling leverde geen bevredigend resultaat op voor verzoeker, zodat vervolgens de formele klachtenprocedure van het politiekorps werd gevolgd. De klacht werd voorgelegd aan de Onafhankelijke klachtencommissie van de Politieregio IJsselland (verder: klachtencommissie). Deze adviseerde de korpsbeheerder op 2 juli 2001 onder meer als volgt:

"De commissie heeft kennis genomen van de aan de korpschef van de regio IJsselland gerichte brieven d.d. 26 september en 7 december 2000 van Ho., wonende te S.

De brieven bevatten - zakelijk weergegeven - de klacht dat door de politie te Hardenberg niet adequaat is gereageerd op de aangifte van mishandeling door de zoon van briefschrijver, H., welke aangifte is gedaan op 12 juli 1999 en dat de politie geen informatie over de afhandeling heeft gezonden.

De commissie heeft voorts kennis genomen van:

- het door S., brigadier van de regiopolitie IJsselland, District Midden, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 1999;

- het door de klachtenbehandelaar E., inspecteur van de regiopolitie IJsselland, teamchef District Midden, afd. 5, opgemaakte 'onderzoeksrapport klacht' d.d. 2 april 2001, met daarbij gevoegd het 'dossier klachtenonderzoek', bevattende een schematisch overzicht betreffende de behandeling van deze klacht, met als bijlagen onder meer: de door H. op 22 februari 2001 tegenover E. afgelegde verklaring, het door S. aan de klachtenbehandelaar gerichte schrijven d.d. 27 februari 2001, de op 12 juli 1999 gemuteerde rapportage van S., de op 7 september 2000 gemuteerde rapportage van J., de op 12 september 2000 gemuteerde rapportage van O., en de verklaring van W., medewerker COP, d.d. 28 februari 2001.

Beoordeling

De commissie stelt voorop dat, nu uit 'het dossier klachtenonderzoek' blijkt dat H. voornoemd op 22 februari 2001 - met instemming van zijn vader Ho. - verzocht heeft hem in het vervolg als klager te beschouwen, H. in het hierna volgende zal worden aangeduid als 'klager' en Ho. als 'de/zijn vader'.

De commissie constateert dat in het kader van de klachtenbehandeling in voldoende mate is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.

Uit de verklaring van de brigadier S. voornoemd d.d. 27 februari 2001 leidt de commissie af dat, nadat de aangifte van klager was opgenomen, een en ander is doorgegeven zowel aan de meldkamer als aan de op dat moment surveillerende eenheden, met verzoek naar de auto waarmee de verdachten zich verplaatsten, uit te kijken. Dat deze auto vervolgens niet is aangetroffen, kan uiteraard de politie niet verweten worden.

De daarna door de brigadier S. gevolgde procedure, te weten het deponeren van de aangifte in het bakje van de recherche en het vastleggen van de aangifte en toedracht in een vrije mutatie in het BPS, heeft echter geen vervolg gekregen.

Uit de verklaring van de medewerker COP, W., d.d. 28 februari 2001 kan worden afgeleid dat hij de desbetreffende mutatie op 12 juli 1999 in afwachting van eventuele actie of bevindingen van de recherche nog niet definitief heeft afgeboekt, doch dit eerst na een week heeft gedaan toen bleek dat in het proces geen activiteit was gevolgd. W. voegt daaraan tenslotte nog toe dat in dit soort zaken als gevolg van onduidelijkheden er ook wel voor gekozen werd geen afloopbericht te sturen, doch dat het niet versturen daarvan ook een kwestie van verzuim kan zijn geweest.

De commissie is, gelet op de inhoud van de hiervoor opgesomde stukken, van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is geweest van opeenvolgende tekortkomingen in de wijze van afhandeling van de door klager gedane aangifte. Kennelijk is er niemand geweest die zich verantwoordelijk heeft gevoeld voor de verdere behandeling van die aangifte, nadat deze in het bakje van de recherche was beland, hetgeen wellicht het gevolg is van een onvoldoende of niet toegepaste regeling ingeval van overnemen van taken.

Bovendien acht de commissie het jegens klager en/of zijn vader niet fatsoenlijk dat hen geen afloopbericht is gezonden. Daarbij maakt het niet uit of hieraan een weloverwogen beslissing ten grondslag lag dan wel of sprake was van een verzuim.

Resumerend is de commissie van oordeel dat de klacht, voorzover deze betrekking heeft op het achterwege blijven van nader onderzoek naar aanleiding van de mishandeling van klager en op het niet-informeren van klager en/of zijn vader, doel treft.

Advies

Voorzover de klacht betrekking heeft op het achterwege blijven van nader onderzoek naar aanleiding van de mishandeling van klager en op het niet-informeren van klager en/of zijn vader, hetgeen aan de regiopolitie IJsselland kan worden toegerekend, acht de commissie zulks niet behoorlijk."

7. Ook de korpschef adviseerde de korpsbeheerder ten aanzien van de klacht van verzoeker. In zijn advies van 2 oktober 2001 schreef de korpschef onder meer het volgende:

"Op 28 september 2000, ontving ik een klacht van de heer Ho., (…), aangaande het optreden van de politie IJsselland. De klacht richt zich met name op het niet optreden van de politie. De zoon van de heer Ho. had op 12 juli 1999 omstreeks 00.15 uur aangifte gedaan van mishandeling door vier à vijf personen. Deze personen zouden behoren bij een zwarte personenauto, BMW type 316, met het kenteken XX-00-YY. Dat de zaak te gering is om er iets mee te doen, vindt de heer Ho. een hoogst kwalijke zaak, zelfs schandelijk. Zijn zoon is er geestelijk niet overheen gekomen, hij heeft een voortand gebroken en hij heeft er een litteken op zijn gezicht aan overgehouden.

Naar mening van de heer Ho. moet de opsporing van de dader(s) geen probleem zijn daar er meer bekenden van zijn zoon bij het voorval aanwezig waren dan dat er in het politierapport vermeld zouden staan. Daarnaast zouden er genoeg gegevens aanwezig zijn om de dader(s) op te pakken.

Naar aanleiding van deze klacht is een onderzoek ingesteld. Hieruit blijkt dat de brigadier S. op 11 juli 1999 van 23.00 uur tot 07.00 uur dienst heeft gedaan als inzetcoördinator aan het bureau van politie te Hardenberg. Voor zover hij het zich nog kon herinneren was het die nacht vrij druk. Hij was alleen aan dit bureau. Op een bepaald moment meldden zich drie personen aan de buitendeur. Hij heeft deze personen toegelaten tot de toegangssluis van het bureau en, voor zijn eigen veiligheid, via de intercom met hen gesproken. Een van hen had een bebloed gezicht. Allen waren flink opgewonden, de meesten verkeerden onder invloed van alcohol, waren verbaal vrij actief en riepen dat zij naar binnen wilden om aangifte te doen. Doorgaans wordt onder soort gelijke omstandigheden geen aangifte opgenomen. Betrokkenen stonden er op om op dat moment aangifte te doen. Om escalatie te voorkomen is de aangifte toen opgenomen. Aangever drong er daarbij meerdere malen op aan dat de politie er voor moest zorgen, dat de daders zo snel mogelijk opgepakt werden. Via het Centrale Meld- en Informatiecentrum te Zwolle is verzocht uit te kijken naar de bedoelde auto en diens inzittenden. Beiden zijn niet aangetroffen. Aangezien de aangifte weinig aanknopingspunten bood voor de ochtenddienst, is de aangifte gedeponeerd in het bakje van de recherche.

ledere zaak wordt getoetst aan een aantal criteria (casescreening). Dat deze zaak nadien geen prioriteit heeft gekregen, is duidelijk. Uit de aangifte blijkt dat het letsel bestond uit een snee van ongeveer 3 centimeter in de linkerwang. Gezien dit letsel, de beknoptheid van de aangifte, het alcoholgebruik, het feit dat over en weer geslagen is en het spelen voor eigen rechter, is mede van invloed op de beoordeling van deze zaak. De aangifte is nog bij de recherche in portefeuille gegeven. Kennelijk door capaciteitsproblemen is men er niet toegekomen om deze zaak nader te onderzoeken. Derhalve is deze zaak niet onmiddellijk, doch eerst na tien dagen gesloten.

Kennelijk is door het opnemen van de aangifte de indruk gewekt dat de politie de zaak zou oppakken. In de betrokken nacht is het niet gelukt de verdachte op te sporen. Daarna heeft de zaak minder prioriteit gekregen. Volgens de gemaakte werkafspraken is het niet juist dat aan de aangever geen afloopbericht is gezonden. Dit afloopbericht had juist in deze zaak veel onduidelijkheid kunnen wegnemen. Met betrekking tot dit verzuim volg ik de commissie voor de politieklachten en bied ik hierbij daarvoor mijn welgemeende excuses aan.

Ik kan mij echter niet vinden in de opmerking van de commissie voor de politieklachten dat er sprake is geweest van opeenvolgende tekortkomingen in de wijze van afhandeling van de door klager gedane aangifte. De commissie vindt dat er kennelijk niemand is geweest die zich verantwoordelijk gevoeld heeft voor de verdere behandeling van die aangifte, nadat deze in het bakje van de recherche was beland, hetgeen wellicht het gevolg is van een onvoldoende of niet toegepaste regeling van overnemen van taken. Ik ben van mening dat wel degelijk op de aangifte adequaat is gereageerd, doch dat door casescreening en capaciteitsproblemen hieraan geen verder vervolg kon worden gegeven."

8. Na beoordeling van beide adviezen berichtte de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 31 oktober 2001 onder meer het volgende:

"Uw klacht komt kort samengevat op het volgende neer. U heeft op 12 juli 1999 aangifte gedaan van mishandeling door vier à vijf personen. U bent van mening dat er niet adequaat is gereageerd op de aangifte. Voorts beklaagt u zich erover, dat u niet heeft vernomen of en zo ja, welk vervolg is gegeven aan de aangifte, hoewel u hier meermalen navraag heeft gedaan bij het betreffende politiebureau.

De onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio IJsselland heeft een onderzoek ingesteld naar uw klacht, op grond waarvan zij tot de volgende bevindingen komt. De commissie is van oordeel dat in uw geval sprake is geweest van opeenvolgende tekortkomingen in de wijze van afhandeling van uw aangifte. De commissie meent dat er kennelijk niemand is geweest die zich verantwoordelijk heeft gevoeld voor de verdere behandeling van de aangifte, nadat deze in het bakje van de recherche was beland, hetgeen wellicht het gevolg is van een onvoldoende of niet toegepaste regeling in geval van overnemen van taken. De commissie acht het achterwege blijven van nader onderzoek door de politie naar aanleiding van de mishandeling en het niet-informeren van u derhalve niet behoorlijk. Een afschrift van het advies van de onafhankelijke klachtencommissie sluit ik hierbij.

De korpschef heeft zijn standpunt met betrekking tot de klacht gegeven. De korpschef is van mening dat u had moeten horen wat met uw aangifte werd gedaan. Volgens werkafspraken wordt aan een aangever ook op enig moment een zogenaamd afloopbericht gegeven. In uw geval is dit echter niet gebeurd, terwijl dat naar de mening van de korpschef wel veel onduidelijkheid bij u had kunnen wegnemen. Voor wat betreft dit aspect volgt de korpschef derhalve de klachtencommissie. De korpschef vindt niet dat er sprake is geweest van opeenvolgende tekortkomingen in de wijze van afhandeling van uw aangifte. Hij is van mening dat er wel adequaat op de aangifte is gereageerd, maar dat op basis van een afweging van de op dat moment aandienende prioriteiten hieraan geen verder vervolg is gegeven.

Om als korpsbeheerder tot een eindafweging te komen, neem ik zowel het advies van de onafhankelijke klachtencommissie als de visie van de korpschef in overweging.

Over de stappen die zijn ondernomen na uw aangifte kan ik het volgende melden. De politieman die uw aangifte heeft opgenomen, heeft de meldkamer en de collega's die in die nacht op straat waren, uw informatie betreffende de mishandeling doorgegeven en hen gevraagd uit te kijken naar de eventuele dader(s) en de auto waarin werd gereden. De collega's hebben dan ook deze nacht ten aanzien hiervan extra opgelet. De collega die uw aangifte had opgenomen, heeft voorts de aangifte doorgegeven aan de recherche. Bovendien heeft hij in het geautomatiseerde systeem hiervan een aantekening gemaakt (mutatie). Deze mutaties worden dagelijks bekeken door speciaal hiermee belaste collega's van het onderdeel Coördinatie Operationele Processen (COP) die het proces op deze wijze bewaken. Deze collega's zorgen er in de regel ook voor dat de aangever bericht krijgt over het vervolg dat wordt gegeven aan de aangifte, hetgeen bij u helaas niet is gebeurd. Niet naar alle aangiftes wordt onderzoek gedaan. Op basis van een aantal vaste criteria, dat in overeenstemming met het openbaar ministerie is opgesteld, wordt een keuze gemaakt uit het totale werkaanbod van dat moment. Uw aangifte is, nadat de recherche deze heeft beoordeeld in relatie tot het werkaanbod van dat moment en zich geen nadere aanknopingspunten aandienden, door de collega's van het COP op basis van genoemde criteria, beoordeeld en vanwege onvoldoende opsporingsindicatie niet verder in behandeling genomen. Het is op dit moment niet meer precies te achterhalen waaruit het werkaanbod van de recherche op dat moment heeft bestaan; een toetsing van de prioriteitsstelling is dan ook nu niet meer mogelijk.

Ik volg de klachtencommissie voor wat betreft het onderdeel dat u bericht had moeten krijgen over de afloop van uw zaak. Ik acht uw klacht in dit opzicht derhalve gegrond. De onderdeelchef heeft hier inmiddels de betrokkenen op aangesproken. Hoewel ik begrijp dat u teleurgesteld bent over het feit dat na de bewuste nacht geen concrete opsporingsactiviteiten zijn verricht op basis van uw aangifte, ben ik niet van mening dat er grove inschattingsfouten zijn gemaakt. Het is helaas niet mogelijk, zoals gezegd, om alle aangiftes te onderzoeken. Hiervoor is onvoldoende capaciteit beschikbaar en daarom moeten keuzes worden gemaakt. Hierboven heb ik u uitgelegd hoe het in uw geval is gelopen.

In overleg met het openbaar ministerie wordt wel voortdurend getracht het aantal zaken dat wordt opgepakt te verhogen en inzichtelijk te houden welke zaken niet worden opgepakt en waarom dit niet het geval is. Op deze wijze wordt geprobeerd teleurstellingen als ook in uw geval, in het vervolg te voorkomen. Naar aanleiding van uw klacht zal ik hiervoor nogmaals aandacht vragen bij de korpschef.

Als laatste wil ik u nog wijzen op de mogelijkheid een verzoek te richten aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een onafhankelijke commissie toetst een schriftelijke aanvraag tot het verkrijgen van een uitkering uit dit fonds aan een aantal criteria. Ik kan niet beoordelen of u voor een dergelijke uitkering in aanmerking komt. In de bijgesloten brochure vindt u meer informatie over het Schadefonds Geweldsmisdrijven."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. reactie betrokken ambtenaar O.

Bij brief van 10 juni 2002 reageerde politieambtenaar O. op de klacht. Hij schreef onder meer het volgende:

"Dinsdag 12 september 2000 is door mij mevrouw Ho. (moeder van klager) telefonisch in kennis gesteld van mijn vermoedelijke conclusie inzake het vervolgonderzoek betreffende de aangifte ter zake eenvoudige mishandeling, d.d. 12 juli 1999.

In deze kwestie had ik mij kort daarvoor voor het eerst verdiept.

Op verzoek heb ik op 14 maart 2001 mijn toenmalige directe recherchechef van mijn bevindingen inzake deze kwestie schriftelijk in kennis gesteld."

D. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps IJsselland

1. Bij de opening van het onderzoek op 5 juni 2002 stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder een aantal vragen. In zijn schriftelijke reactie van 29 juli 2002 op de vragen van de Nationale ombudsman deelde de korpsbeheerder onder meer het onderstaande mee:

"U geeft aan dat de heer Ho. erover klaagt dat het korps IJsselland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn aangifte ter zake mishandeling op 12 juli 1999. U heeft in dit kader een aantal vragen geformuleerd, waarop ik hierna zal ingaan. Ik heb hierover overleg gehad met de hoofdofficier van justitie. U kunt deze brief dan ook als een gezamenlijke reactie beschouwen.

1. Welke zijn de vaste criteria, die in overeenstemming met het openbaar ministerie zijn opgesteld, op basis waarvan wordt besloten welke aangiften uit het totale werkaanbod in onderzoek worden genomen. Door wie zijn deze criteria uiteindelijk vastgesteld?

In IJsselland is in 1994 het project Afstemming Strafrechtsketen (ASK) gestart met als doel de efficiency en de effectiviteit in de Strafrechtsketen aanmerkelijk te verbeteren. Aanleiding hiervoor was onder meer dat het werkaanbod de capaciteit van politie en openbaar ministerie gezamenlijk overtrof en dat de inzet van capaciteit door politie en openbaar ministerie maar in beperkte mate onderling werd afgestemd. Opdrachtgever van het project was de regionale driehoek. Als onderdeel van het project ASK is een model van casescreening ontwikkeld. Na een pilotfase en een hierop gevolgde evaluatie is begin 1998 door het overleg van het regionaal managementteam van de politie met het managementteam van het openbaar ministerie (RMT-OM) besloten door te gaan met het ontwikkelde model. Een afschrift van het in 1997 vastgestelde model treft u als bijlage aan.

2. Wie heeft in dit geval de beslissing genomen niet over te gaan tot onderzoek van een aangifte?

Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan de heer Ho. van 31 oktober 2001, zijn door de politiefunctionaris die de aangifte heeft opgenomen, de meldkamer en de collega's die in de betreffende nacht op straat waren, geïnformeerd over de mishandeling en hun is gevraagd uit te kijken naar de eventuele dader(s) en de auto waarin werd gereden. De aangifte is verder via een uitgebreide mutatie in het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) doorgegeven aan de recherche. Kennelijk heeft de aangifte bij de recherche onvoldoende prioriteit gekregen en was er onvoldoende capaciteit de zaak nader te onderzoeken. Zoals ook in genoemde brief aangegeven heeft ook het Coördinatiepunt Operationele Processen (COP) de aangifte beoordeeld en is casescreening toegepast. Deze screening heeft als gevolg gehad dat er geen nader onderzoek is gevolgd op de aangifte en dat de zaak is opgelegd. De beslissing is aldus genomen enerzijds door de recherche te Hardenberg en voorts door het COP; beslissingen worden echter genomen met inachtneming van de met het openbaar ministerie gemaakte afspraken.

3. Hoe verhoudt zich het bekend zijn van een kenteken en de omschrijving van de dader, die in grote mate overeenkomt met de eigenaar van de BMW en al antecedenten heeft, zich tot de onvoldoende opsporingsindicatie?

Tijdens de bewuste nacht is inderdaad nagegaan wie de eigenaar was van de BMW met het opgegeven kenteken. Het signalement van deze eigenaar kwam niet of nauwelijks overeen met het signalement dat door het slachtoffer is gegeven van verdachte. Het was dus lang niet duidelijk of de dader wel de eigenaar was van de bewuste BMW. Mogelijk is niet het juiste kenteken doorgegeven. De eigenaar van de BMW had bovendien geen antecedenten op het gebied van geweld maar op het gebied van vermogensdelicten. Hierbij komt dat het letsel van het slachtoffer ten tijde van het opnemen van de aangifte zich niet als ernstig liet aanzien. Het betrof een snee in de wang. Van een afgebroken tand, waarvan het slachtoffer later spreekt, was op dat moment nog geen sprake. Ook de arts die die nacht is geconsulteerd, heeft geen ander letsel dan de snee geconstateerd. Het feit dat het letsel niet zo groot was, speelde ook in belangrijke mate mee in de beoordeling van de zaak en het vervolg dat aan een dergelijke aangifte kan worden gegeven. Bij een 'eenvoudige mishandeling' is aanhouding buiten heterdaad niet mogelijk. Verder is van belang dat het die nacht een incident betrof waarbij aan beide zijden klappen zijn gevallen en waarbij ook klager zich waarschijnlijk niet geheel correct heeft gedragen. Alles hierboven aangegeven, heeft meegespeeld in de beoordeling dat er geen vervolgonderzoek is uitgevoerd en dat de aangifte wegens onvoldoende opsporingsindicatie is opgelegd.

In het in IJsselland gehanteerde model van casescreening krijgt de onderhavige zaak tussen de acht en de tien punten. Een zaak met minder dan tien punten wordt opgelegd. Een zaak met een totaal van tien punten wordt alleen opgepakt als hiervoor capaciteit beschikbaar is.

4. Heeft de recherche of de COP op enig moment contact opgenomen met de politie in Arnhem, waar de eigenaar van de BMW op dat moment woonachtig was? Zo ja, wat heeft dit aan informatie opgeleverd? Zo nee, wat is hiervoor de reden?

Uit de stukken blijkt niet dat iemand contact heeft opgenomen met de politie te Arnhem. Voor de vermoedelijke reden hiervan verwijs ik naar het antwoord gegeven onder 3.

5. Heeft de eigenaar van de BMW ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd?

De eigenaar van de BMW is, voor zover bekend, niet benaderd. Ook hier verwijs ik voor een motivering naar punt 3.

6. In de mutatie van de heer O. van 12 juli 1999 staat dat de conclusie van de rechercheurs van afdeling 5 zal zijn geweest, dat de aangifte geen prioriteit verdiende. Wie van afdeling 5 hebben zich met de zaak bezig gehouden?

Waar is de conclusie van de behandelende rechercheurs vastgelegd? Het betreft hier een mutatie van 12 september 2000 (en niet van 12 juli 1999). Deze mutatie van de heer O. geeft aan dat 'mocht het (...) bekeken zijn, dan zal de conclusie geweest zijn dat (...)'. Het gaat hier om een beoordeling en constatering achteraf. De conclusie van de rechercheurs in 1999 is nergens schriftelijk vastgelegd. Reden van de mutatie van de heer O. was dat de vader van klager op 7 september 2000 (ongeveer 14 maanden nadat het voorval had plaatsgevonden) naar het bureau van politie te Ommen heeft gebeld met de vraag waarom er niets met de aangifte van zijn zoon is gedaan. Rechercheur O. heeft naar aanleiding van deze vraag de beschikbare informatie omtrent de betreffende aangifte van de eenvoudige mishandeling bezien. Op 12 september 2000 te 11.40 uur heeft de heer O. de moeder van klager in kennis gesteld dat, mocht de casus in de zomer van 1999 door één of meerdere rechercheurs bekeken zijn dan zal de conclusie zijn geweest dat de betreffende aangifte geen prioriteit verdiende. Er is geen nader onderzoek ingesteld. Het is niet bekend en niet meer te achterhalen wie vanuit afdeling vijf zich met deze zaak hebben beziggehouden.

7. Waarom verdiende deze zaak, waarbij verzoeker letsel heeft opgelopen geen prioriteit?

Bij vraag 3 heb ik uiteengezet waarom er geen vervolg aan de aangifte is gegeven. Daarbij speelde mee dat het letsel van klager in eerste instantie niet ernstig leek.

8. Heeft er overleg plaatsgevonden met het openbaar ministerie ten aanzien van de beslissing tot niet verdere vervolging?

Aangezien deze zaak vroegtijdig is opgelegd (derde casescreeningsmoment volgens het model), was geen expliciet overleg met het openbaar ministerie aan de orde. Op het COP werken twee hulpofficieren van justitie die vanuit hun functie de bevoegdheid hebben dergelijke beslissingen te nemen; de afwegingen maken zij onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie."

2. In zijn nadere brief van 14 augustus 2002 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman nog weten dat hij de klacht van verzoeker niet gegrond acht. De argumentatie op basis waarvan hij tot deze conclusie kwam, is terug te lezen in de beantwoording van de vragen van 29 juli 2002, aldus de korpsbeheerder.

e. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 29 augustus 2002 op de reactie van politieambtenaar O. en op het standpunt van de korpsbeheerder. Hij schreef onder meer het volgende:

"In uw brief maakt u melding dat ik kan reageren op de inhoud van de aan mij toegezonden inhoud.

Om een lang verhaal kort te maken en de politierapporten goed gelezen te hebben ben ik tot de volgende conclusie gekomen, te weten:

• Regelmatig wordt in de stukken gebruik gemaakt van 'te weinig capaciteit', daar geloof ik beslist niet in omdat elders de politietaken overvloedig worden afgewerkt, zie de werkwijze van dhr. Sp.

• In de brief van politie IJsselland van 29 juli 2002 wordt letterlijk het slachtoffer (H. dus) ongeloofwaardig gemaakt, met de bewoordingen (zie punt 3) 'een snee in zijn wang, en van gebroken tand was geen sprake' dit laatste was alleen door een onderzoeksarts te constateren voor zover deze zijn werk goed doet.

De hoektand zat nog in zijn mond maar was gebroken en bebloed door de klap, deze is er later door een tandarts uitgehaald en is er een tunnel (wortelkanaal) behandeling aan toegevoegd.

Verder opperde de beambte dat er wederzijds klappen zijn gevallen, dit laatste is beslist niet waar, overigens is deze uitspraak niet uit het onderzoek gebleken, dat kan ook niet omdat de dader niet gepakt is!

In een verdere zinsnede wordt opgemerkt dat 'de klager zich niet correct heeft gedragen', van dit laatste zakt echt mijn broek af en van iedereen die dit gaat lezen, op deze manier kan men zeer goed zien hoe de justitie met slachtoffers omgaat, meestal krijgt het slachtoffer de schuld en de dader loopt vrij rond, het is dus alleen maar schoonpraterij van de betreffende beambte en niets anders.

• Hierbij wil ik opmerken dat ik bij, al de naar mij toegezonden politierapporten (het advies van de klachtencommissie; N.o.) geen rapport gevonden heb (die ik wel thuis in mijn bezit heb) waarin melding wordt gemaakt van enkele fouten bij de justitie van b.v. geen prioriteit, organisatorische aanpassingen en daardoor geen tijd, totaal geen melding is gemaakt hoe het proces verliep ook na regelmatig telefoneren, daardoor hebben wij een jaar moeten wachten en via uw organisatie eindelijk iets in beweging gekregen. In het betreffende politierapport excuseert men zich wel en geeft men met een zeer grote omhaal van woorden weer wat en hoe het allemaal misgegaan is waar wij natuurlijk niet op zitten te wachten.

• Bij de eerste confrontatie na een jaar (lees briefwisseling) kregen wij antwoord vergezeld met een boekje schadefondsen, terwijl men nog niets had uitgezocht, men dient te bedenken dat het in de eerste instantie niet om het gewin gaat maar dat de dader(s) gepakt worden, zoals het nu gaat hebben deze gewoon vrij spel en dat is een verkeerde zaak!

• In één van de politierapporten heb ik gelezen dat wij na een jaar pas in actie zijn gekomen, hier kan ik op antwoorden dat dit uit de dikke duim gezogen is omdat van meet af aan H. het bureau te Hardenberg met een bezoek heeft vereerd echter zonder resultaat, zelf ben ik een keer bij de vraagstelling aanwezig geweest, maar omdat dit geen resultaat had ben ik de zaken schriftelijk gaan aanpakken.

Na het lezen van de politierapporten kan ik alleen maar mededelen dat men zich aan het verschuilen is met veel omhaal en probeert de schuld gedeeltelijk of geheel bij het slachtoffer te leggen. Maar zoals eerder gezegd is het betreffende politierapport bij de van u, naar mij gezonden bescheiden niet aanwezig, waarmee men min of meer de fouten kenbaar maakt."

f. verklaring betrokken ambtenaar s.

In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht verklaarde de heer S., ambtenaar van het regionale politiekorps IJsselland, op 17 september 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op 12 juli 1999 kwamen drie jongens rond 00:15 uur op het politiebureau te Hardenberg. Eén van hen was in zijn gezicht geslagen en verwond met een bierflesje. De jongens wilden dat de politie zou optreden tegen de dader. Deze behoorde tot een groep van vier of vijf man, rijdend in een BMW met kenteken XX-00-YY. Het was mij duidelijk dat alledrie de jongens alcohol hadden gedronken.

Ik wilde ze daarom niet toelaten tot het bureau, omdat ik op dat moment ook de zorg had voor drie arrestanten. Dan is het niet prettig drie dronken mensen in het gebouw te hebben lopen. Zij zijn daarom achter de glazen afscheiding gebleven. Iedereen riep van alles door elkaar. De informatie die verzoeker mij verschafte was verschillend. Eerst zei hij dat hij naar de polikliniek in het ziekenhuis was geweest, maar toen ik verder vroeg vertelde hij dat hij bij huisarts N. in Y was geweest en dat deze zijn wang had gehecht. Hij heeft niets verteld over letsel aan zijn tand. Ook vertelde verzoeker dat hij met een bierglas was geraakt, maar later vertelde hij dat het een bierfles was geweest.

Ik heb vervolgens een proces-verbaal van aangifte opgenomen. Hierin staat ook vermeld dat verzoeker letsel aan zijn wang had. Ik heb er geen belang bij om niet in het proces-verbaal te vermelden dat verzoeker letsel aan het gebit had, dus als hij mij hierover had verteld, had ik dat ook zeker opgenomen. Als op het bureau duidelijk was geworden dat zijn tand was gebroken, was dat voor mij waarschijnlijk ook aanleiding geweest om dit onder de noemer zware mishandeling te plaatsen, en had de aangifte meer prioriteit gekregen. Het is mij echter pas veel later bekend geworden dat verzoeker een tand heeft moeten missen als gevolg van deze vechtpartij. Daarnaast wil ik nog opmerken dat ik het verwonden met een bierfles ook een ernstig feit vind. In dit geval leek het letsel echter niet heel ernstig, gelet op het feit dat verzoeker enkel een pleister op zijn wang had.

Ik heb ook meteen in CVI opgezocht of de eigenaar van de BMW met kenteken XX-00-YY in dit systeem voorkwam. Dit bleek het geval te zijn. De omschrijving van de eigenaar van deze auto kwam niet geheel overeen met verzoekers omschrijving van de dader. Verzoeker heeft overigens niet aangegeven of de dader degene was die de auto had bestuurd of dat hij als passagier in de auto had gezeten.

Ik heb aan beide dienstauto's doorgegeven uit te kijken naar deze BMW. Als ik het mij goed herinner was een van de auto's bezig met een klus. De andere auto hield toezicht op het uitgaansgebied. Gelet op de omschrijving van de daders door verzoeker, het type 'kamper', ga ik ervan uit dat de collega's ook bij het Ponypark Slagharen zijn langsgereden. Dit is namelijk het gebied waar deze groep mensen zich veelal ophoudt. Zij hebben de BMW (ook daar) niet aangetroffen. Verzoeker heeft die nacht geen contact meer opgenomen met de politie, dus als hij zegt dat hij de BMW wel bij het Ponypark heeft zien staan, had ik het niet meer dan logisch gevonden dat hij de politie hierover had ingelicht.

Ik heb na het opnemen van de aangifte nog een mutatie in het bedrijfsprocessensysteem gemaakt. Hierin heb ik aangegeven wat er zoal tijdens het bezoek van verzoeker en zijn vrienden is gezegd. Hierin heb ik ook opgenomen dat er over en weer klappen waren uitgedeeld. Ik zie dat ik dat niet heb vermeld in de aangifte. Ik weet niet precies waarom ik dat niet in de aangifte heb vermeld. Waarschijnlijk omdat de informatie die ik van verzoeker en zijn vrienden kreeg steeds verschilde."

g. reactie verzoeker op verklaring betrokken ambtenaar s.

Verzoeker reageerde bij brief van 7 november 2002 op hetgeen politieambtenaar S. op 17 september 2002 had verklaard. Hij schreef onder meer:

"Het politierapport (…) wat u op d.d. 31-10-2002 naar mij (H.) toegestuurd heeft is bij ons niet goed 'gevallen' (…).

De reden daarvoor is het volgende, te weten:

1e In het rapport wordt alleen maar gesproken of dat de justitie geen blaam betreft in het afhandelen van deze zaak, in het rapport wordt naar onze mening geen waarheid gesproken omdat ikzelf vader van H. van meet af aan inhoudelijk met de zaak bezig ben geweest!

2e In de brief wordt vermeld dat H. (zie elfde regel) en zijn vrienden dronken waren, dat is totaal verzonnen daar H. of zijn vriend K. meestal moeten rijden en was of waren dus niet dronken!

Als de jongens dronken waren, hoe wordt dan verklaard dat zij gewoon met de auto weg hebben kunnen rijden na het moeizaam opstarten van het politierapport dat na doordrammen van de vrienden van H. toch nog gestalte heeft gekregen, als politiebeambte had ik ze beslist niet met de auto weg laten gaan in dit geval had de beambte een beter verhaal moeten verzinnen!

3e H. heeft verschillende malen vermeld dat hij werd uitgelachen door de dienstdoende agent, dus de beambte toonde geen interesse in de zaak of geen zin of 'geen tijd', er is zelfs geen onderzoek gedaan bij de politie omdat de gebroken tand nog wel in de mond aanwezig maar gescheurd was zodat deze een paar dagen later door de tandarts is verwijderd!.

Doordat tijdens aankomst bij het bureau te Hardenberg niet veel gebeurde zijn de jongens door het lint gegaan, niet goed te praten natuurlijk maar dan word je al snel dronken verklaard.

4e Op de zestiende regel wordt gesproken dat H. met een bierfles dan wel met een bierglas geslagen is, wat natuurlijk de onzin ten top is of dat wat afdoet aan het feit, ik kan alleen maar concluderen na het rapport goed gelezen te hebben dat men alle moeite doet en alles aangrijpt om eigen fouten te verdoezelen want men zal in dezen natuurlijk niet snel fouten toegeven, overigens doet men dat wel bij de regiopolitie IJsselland te Zwolle zie de kopie wat ik hierbij sluit.

5e Op regel 36 wordt melding gemaakt dat men de BMW in het ponypark niet heeft gevonden, ik verklaar dat deze omschrijving niet op waarheid gebaseerd is omdat getuigen (oproepbaar) na het 'zinloos geweld' en na het bezoek aan het betreffende politiebureau melding hebben gemaakt van deze auto die op 'bezoek was in het ponypark.

Wij krijgen dan ook stellig de indruk dat er helemaal niet gezocht is door de politie, ik baseer dat op het gehele verloop van het proces!

6e In de laatste regel van het rapport weet de beambte het niet precies meer, en dat er wederzijds klappen zijn uitgedeeld is op z'n minst bedenkelijk (is de dader al gezocht omdat te vertellen?).

U zult begrijpen dat wij beslist geen "'hoge pet' op hebben van de gang van zaken bij politie IJsselland."

h. verklaring verzoeker

Ook verzoeker zelf heeft in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman een telefonische verklaring afgelegd. Tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaarde hij op 15 oktober 2002 het volgende:

"Op 12 juli 1999 stond ik in Slagharen op een parkeerplaats te bellen. Er kwam een auto aanrijden, deze reed mij bijna omver. Er stapten vijf mannen uit de auto die vervolgens naar de snackbar liepen. Na ongeveer tien minuten kwamen zij weer terug, stapten in de auto en reden weg. Ik stond nog steeds te bellen. Ik heb hen niet aangesproken en zij zeiden ook niets tegen mij of mijn vrienden die iets verderop stonden. De mannen keken mij wel aan. Na ongeveer drie minuten kwamen ze weer terug. Ze parkeerden de auto achter mij. Omdat ik er met mijn rug naar toe stond, kon ik ook niet zien dat zij het waren. De bestuurder en degene die op de passagiersstoel zat stapten uit. Deze laatste man sloeg mij drie of vier keer met zijn vuist in mijn gezicht. Hij had veel ringen aan zijn vingers, waardoor ik een snee in mijn rechterwang kreeg. Mijn vrienden dachten dat ik geraakt was met een bierflesje, omdat ik zo bloedde, maar zelf dacht ik dat het de ringen zijn geweest die de snee veroorzaakten. Mijn vrienden stonden nog steeds wat verderop, dus die hebben het allemaal niet goed kunnen zien. De man heeft mij ook op mijn mond geraakt, mijn lip was beurs en blauw en mijn tand zat los. Deze is een of twee weken daarna uit mijn mond gevallen, ik ben toen ook naar mijn tandarts gegaan. Nadat de man mij had geslagen liepen beide mannen weer naar de auto. Ze vroegen nog wel aan mijn vrienden of zij ook klappen wilden, maar reden daarna snel weg. Ik heb de man niet teruggeslagen.

We zijn daarna naar mijn huisarts gegaan, deze had dienst. Ik had een blauw oog, mijn lip was gescheurd en tussen mijn neus en lip had ik een blauwe plek. Ook zat mijn tand los. De huisarts heeft de snee in mijn wang gehecht. Ik kreeg drie hechtingen. Het kan zijn dat hij een pleister op mijn wang heeft geplakt, dat weet ik niet meer precies. Ik weet niet meer zeker of hij ook naar mijn tand heeft gekeken. Ik denk dat ik een hersenschudding had, want ik vergat die avond allerlei dingen, maar de volgende dag was dat weer over.

Na het bezoek aan de huisarts zijn we naar het politiebureau in Slagharen (lees: Hardenberg; N.o.) gegaan. Na ongeveer een kwartier aanbellen deed de dienstdoende agent de deur open. Nadat we binnen waren duurde het nog drie kwartier voordat ik eindelijk aangifte mocht doen. Het gesprek met de dienstdoende agent verliep moeizaam, want hij wilde geen aangifte opnemen. Ik heb tegen de agent gezegd dat ik aangifte wilde doen, omdat ik was geslagen. Uiteindelijk maakte de agent op een papiertje aantekeningen van mijn verhaal, maar het was geen officiële aangifte uit de computer. Ik heb hetgeen de agent op papier heeft gezet niet mogen doorlezen; ik heb ook geen kopie gekregen. Ik heb ook geen handtekening gezet. Ik weet zeker dat ik tegen de agent heb gezegd dat mijn tand loszat en dat ik een snee in mijn wang had. Op het politiebureau ben ik niet door een arts onderzocht. De enige mensen die op het bureau aanwezig waren, waren de agent en twee vrienden van mij: Kl. en K.

De agent deelde mee dat er waarschijnlijk niets met de aangifte zou worden gedaan. Ik vertelde de agent nog dat de snackbar medewerker mij die avond had verteld dat de mannen uit de auto uit het Ponypark Slagharen kwamen, en dat de politie daar maar moest gaan kijken. Ik heb hem ook gezegd dat als de politie niets zou doen, wij er zelf wel wat aan zouden doen. We zijn nadat we het politiebureau hadden verlaten nog naar het Ponypark gereden, maar we mochten van de eigenaar het campingterrein niet op. We hebben de bewuste auto niet meer gezien. Daarna zijn we naar huis gegaan.

Een week later ben ik weer naar het politiebureau gegaan om te vragen hoe het stond met de afhandeling van de aangifte. De aanwezige agent lachte me toen uit. Hij heeft gezegd dat de politie niets ging doen met de aangifte en hij heeft ook helemaal niet nagekeken of er al wat mee was gedaan.

Vorig jaar ben ik met mijn vader naar Dedemsvaart gegaan. Daar heb ik ten overstaan van de heer E. een verklaring afgelegd in verband met de afhandeling van de door mijn vader en mij ingediende klacht. Deze man vertelde dat ik niet hoefde te rekenen op schadevergoeding, ook niet voor mijn tand."

i. Reactie beheerder van het regionale politiekorps IJsselland

De korpsbeheerder gaf op 20 februari 2003 een schriftelijke reactie op de verklaring van verzoeker. Deze luidde onder meer als volgt:

"Naar aanleiding van de aantijging dat de betrokken collega 's nachts geen onderzoeksarts heeft opgeroepen om de mogelijke verwondingen aan het gebit van de heer H. te onderzoeken het volgende.

Op grond van de verklaring van de heer H. zelf blijkt dat, alvorens hij naar het bureau in Hardenberg is gegaan, hij zijn huisarts heeft bezocht. Deze heeft de beschadiging aan het gebit niet geconstateerd. Dit sterkt mij in de overtuiging dat de verwondingen op de avond zelf niet zo evident waren dat de betrokken collega een arts zou hebben moeten waarschuwen. (…).

Naar aanleiding van de opmerkingen met betrekking tot het gegeven waarmee de heer H. zou zijn geslagen veroorloof ik mij te verwijzen naar de tekst van de opgenomen aangifte en de relevante BPS mutatie. In beide stukken wordt melding gemaakt van een bierfles dan wel een bierglas. Deze constatering wordt door getuigen bevestigd. Ik heb dan ook geen reden thans aan deze verklaringen te twijfelen.

Voor wat betreft de overige opmerkingen van de heer H. verwijs ik kortheidshalve naar mijn reactie aan u van 29 juli 2002 waarin naar mijn overtuiging alle overige aspecten - voor zover relevant - van het commentaar van de heer H. zijn verwerkt."

j. Nadere reactie verzoeker

Hierop reageerde verzoeker bij brief van 20 maart 2003. Hij schreef onder meer het volgende:

"Om een lang verhaal kort te maken en het politierapport goed gelezen te hebben ben ik tot de volgende conclusie gekomen, te weten:

(…)

• Volgens de justitie was van een 'gebroken tand geen sprake' dit laatste was alleen door een onderzoeksarts te constateren voor zover deze zijn werk goed doet.

Zelfs op het politiebureau te Hardenberg die bewuste nacht, heeft H. de bebloede wond en tand laten zien aan de dienstdoende beambte.

De hoektand zat nog in zijn mond maar was gebroken en bebloed door de klap, deze is er later door een tandarts (dhr. Ke. te X) uitgehaald en is er een tunnel (wortelkanaal) behandeling aan toegevoegd, de huisarts, zoals in afwijking in het politierapport staat vermeld, heeft het wel gezien maar is daar verder niet op ingegaan omdat dit het werkterrein is van een tandarts, wat heel normaal is.

• (…). Hierbij moet ik nog vermelden dat alle politierapporten elkaar beslist niet overlappen, de inhoud is niet gelijk aan elkaar, het is beslist knoeiwerk wat ontstaat als iemand in het nauw gedreven wordt en de waarheid niet durft openbaar te maken.

• Men heeft het steeds over een bierglas dan wel een bierfles wat gewoon klinkklare onzin is, of dat zo belangrijk is!

• Verder wordt in het door u bijgevoegde politierapport melding gemaakt van "constatering van getuigen" of dat deze gehoord zijn, dit is een grove leugen, deze zijn nooit gehoord!!

Na het lezen van de politierapporten kan ik alleen maar mededelen dat men zich aan het verschuilen is met veel omhaal en probeert de schuld gedeeltelijk of geheel bij het slachtoffer te leggen."

k. nadere reactie beheerder van het regionale politiekorps ijsselland

De Nationale ombudsman verzocht de korpsbeheerder naar aanleiding van de nadere reactie van verzoeker van 20 maart 2003 nog een kopie van het door verzoeker ondertekende proces-verbaal van aangifte van 12 juli 1999 toe te sturen. Ook verzocht de Nationale ombudsman om een kopie van het mandateringsbesluit op grond waarvan de twee hulpofficieren van justitie bevoegd zijn beslissingen te nemen over verdere vervolging.

De korpsbeheerder stuurde de Nationale ombudsman op 15 mei 2003 een kopie van het alleen door de betrokken ambtenaar ondertekende proces-verbaal toe. In de begeleidende brief liet hij ten aanzien van het mandateringsbesluit onder meer nog het volgende weten:

"Wat betreft het mandateringsbesluit kan ik u meedelen dat in het kader van casescreening elke aangifte beoordeeld wordt op o.a. het aanwezig zijn opsporingsindicatie. Als er onvoldoende opsporingsindicatie is wordt de zaak, volgens afspraken die daarover binnen het casescreeningsmodel met het openbaar ministerie gemaakt zijn, door de politie opgelegd, tot het moment dat de zaak verjaard is. De zaak krijgt dan de status: A_NBEH OOI (Afgecoördineerd Niet Behandelen Onvoldoende Opsporingsindicatie). De aangifte van H. van 12 juli 1999 is op 22 juli 1999 door het COP (Coördinatiepunt operationele processen) voorzien van de status A_NBEH OOI en dus opgelegd.

Opleggen betekent dat er geen actieve opsporing plaatsvindt vanwege ontbrekende opsporingsindicatie. De aangifte wordt wel opgenomen en geregistreerd. Niet uitgesloten is dat aan de hand van nieuwe feiten op een later moment alsnog een verdachte kan worden opgespoord. Tot het zover is leidt de aangifte als het ware een slapend bestaan.

Bij de aangifte van H. is sprake van het opleggen en niet van seponeren. Als het om een sepotbeslissing gaat wordt in IJsselland altijd overlegd met een officier van justitie of een parketsecretaris. De beslissing tot seponeren komt immers op grond van artikel 126 Wet op de rechterlijke organisatie niet toe aan politiefunctionarissen."

l. nadere reactie verzoeker

Verzoekers vader liet op 17 juni 2003 telefonisch weten niet meer te reageren op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht.

Achtergrond

1. De korpsbeheerder stuurde bij zijn reactie op de vragen die de Nationale ombudsman hem bij de opening van het onderzoek op 5 juni 2002 stelde een kopie van het casescreeningsmodel mee, dat het politiekorps gebruikt bij het beoordelen of een aangifte verder zal worden behandeld door de politie. Deze casescreening luidt als volgt:

"Wat is casescreening?

Casescreening is het beoordelen van een zaak, een aangifte of een melding met het doel een beslissing te nemen over verdere behandeling door de politie.

Waarom casescreening?

Door de stijgende werkdruk blijkt dat de politie niet alle zaken kan behandelen. Steeds vaker moet de politie afwegen welke zaken wel worden behandeld en welke zaken niet. Voorheen werden diverse methodes gebruikt om te bepalen welke zaken werden behandeld, bijvoorbeeld het eigen inzicht van coördinatoren of door de oudste zaak eerst. Na de reorganisatie zijn openbaar ministerie en het bestuur nadrukkelijker medeverantwoordelijk voor de inzet van de politie. In de lokale driehoek wordt afgesproken waar de politie zijn capaciteit moet inzetten. Het vaststellen van beleidsprioriteiten gebeurt in de lokale driehoek. Om te kunnen handelen naar beleidsprioriteiten is casescreening een hulpmiddel. Casescreening geeft onder meer inzicht in de besteding van capaciteit naar prioriteitszaken. Daardoor kunnen capaciteits- en prioriteitsvraagstukken objectiever besproken worden door de lokale driehoek.

Casescreening in IJsselland?

In onderstaand model staan vier beslismomenten (dikke stippen), elk beslismoment is een casescreeningsmoment. Op de liggende lijnen staan activiteiten weergegeven. Na het vierde moment wordt een zestal manieren genoemd waarop een zaak door de politie kan worden afgedaan. In de fase van nader onderzoek is een cirkel getekend, omdat tijdens deze fase na elk 'nader onderzoek' (bijv. huiszoeking, buurtonderzoek, verhoor getuige) steeds wordt gescreend of verdere onderzoek nog zin heeft en mogelijk is."

1e casescreeningsmoment

Als een slachtoffer aangifte komt doen, stelt diegene bij de receptie (CPO) een aantal vragen en bepaalt daarmee wie/welke afdeling de aangifte op gaat nemen.

2e casescreeningsmoment

Alle posterioriteiten worden opgelegd. Alle andere zaken gaan door naar de volgende fase.

3e casescreeningsmoment

Nadat de aangifte is gecompleteerd met gegevens uit de deskresearch wordt een gewicht, in punten uitgedrukt, toegekend aan de zaak. Deze casescreening heeft als doel om een operationeel leidinggevende, iemand dus die werk uitdeelt en beoordeelt, daarbij te ondersteunen. Er wordt punten toegekend aan vier factoren, namelijk: Gewicht volgens het strafrechtelijk Beleid, Speerpunten zoals afgesproken in lokale en regionale driehoeken, Opsporingsindicatie en Actuele Maatschappelijke Schade. De puntentabel wordt weergegeven in afbeelding 2. Nota bene: een hoog aantal punten betekent niet altijd direct uitgeven, dit hangt immers af van de beschikbare capaciteit.

4 e casescreeningsmoment

Dit moment vindt plaats tijdens periodiek overleg tussen politie en het OM (parketsecretaris en/of OvJ). Tijdens het overleg wordt besproken welke afdoening een zaak krijgt.

Casescreenings punten tabel

Deze tabel wordt gebruikt in het derde casescreeningsmoment.

Beleid

Opsporingsindicatie

Actuele maatschappelijke Schade

brandstichting (157-1,2,3)

verkrachting (242) gijzeling (282a) doodslag (287)

10

identiteit bekend en bewijs voorhanden

6

groot aantal mensen ernstig geschokt en/of groot gevaar voor de gezondheid en/of grote financiële schade

10

zware mishandeling (302) woninginbraak (311)

opzettelijke vrijheidsberoving (382-1,2,3)

6

middengebied: identiteit vinden en bewijs leveren is te doen

4

middengebied, punten toe te kennen volgens de eigen inschatting van degene die de case screent

6

4

verduistering (321) oplichting (326) opzetheling (416) diefstal (310)

4

vernieling (350) eenvoudige belediging (266) schennis (239)

2

ondergebied: het wordt heel moeilijk om identiteit te achterhalen en bewijs te leveren

2

2

Toekenning beleidspunten (B)

..

Toekenning 0I-punten (Ol):

..

Toekenning AMS-punten:

..

Lokale en regionale speerpunten: + 5 punten

Totaal aantal punten voor deze zaak: B + 0I + AMS + speerpunt ="

Instantie: Regiopolitie IJsselland

Klacht:

Onvoldoende onderzoek verricht n.a.v. aangifte ter zake mishandeling.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie IJsselland

Klacht:

Kentekengegevens direct na aangifte doorgegeven aan meldkamer en surveillerende eenheden.

Oordeel:

Niet gegrond