2003/394

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een medewerker van de provincie Gelderland aan een journalist van een dagblad mededelingen heeft gedaan over de verdenkingen van milieuovertredingen door verzoekers bedrijf.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoeker heeft een bedrijf in het restaureren van oude tractoren en personenauto's. Op verzoek van de gemeente Buren zijn door medewerkers van de provincie Gelderland en de gemeente Buren op 4 oktober 2000, 17 en 30 januari en op 10 april 2001 milieucontroles uitgevoerd bij het bedrijf van verzoeker. Van de bezoeken van 4 oktober 2000, 17 en 30 januari 2001 zijn rapporten opgemaakt. Van het bezoek van 10 april 2001 is geen rapport opgemaakt, maar is door een tweetal politieagenten proces-verbaal opgemaakt. Tevens zijn er tijdens de bezoeken foto's van het bedrijf gemaakt. De heer K., medewerker van de provincie Gelderland, was aanwezig bij het laatste bezoek van 10 april 2001 op uitnodiging van de toezichthouder van de provincie, de heer Kl. Dan blijkt dat de gemeente Buren verzoeker een vergunning heeft verstrekt voor het op zijn terrein hebben van minder dan vijf autowrakken.

2. Verzoeker werd op 22 augustus 2001 door de officier van justitie gedagvaard voor overtreding van de Wet milieubeheer door gehele motorblokken op te slaan op de kale grond, een of meer vaten met een oliehoudende substantie niet op een vloeistofdichte vloer/bodem te plaatsen en omdat het bedrijf vol met oud ijzer en oude auto-onderdelen lag.

3. Op 6 oktober 2001 stond in een dagblad een artikel over het bedrijf van verzoeker met daarin opgenomen de zinnen:

“'t Was er nogal een bende", repliceert K. jurist bij de dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland. Hij was op 10 april een van de controleurs. Volgens hem zal de rechtszaak vooral draaien om lekkende vaten afgewerkte olie die achterin de boomgaard van (verzoeker; N.o.) stonden. “Er zit daar een gigantische olievervuiling. We hebben de politie erbij gehaald die proces-verbaal opmaakte. (verzoeker; N.o.) kreeg een boete, maar heeft het er kennelijk op aan laten komen dat hij nu naar de rechtbank moet."

4. Verzoeker is op 18 oktober 2001 door de economische politierechter strafrechtelijk veroordeeld wegens overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer. Volgens hem was dit uitsluitend voor het feit dat een olievat niet afgedekt stond in de boomgaard. Van de andere twee tenlasteleggingen zou hij zijn vrijgesproken.

II. Ten aanzien van de mededelingen die medewerker K. heeft gedaan

1. Verzoeker klaagt erover dat de heer K., medewerker van de provincie Gelderland, aan een journalist van een dagblad mededelingen heeft gedaan over de verdenkingen van milieuovertredingen door verzoekers bedrijf. Het gaat verzoeker er met name om dat de heer K. uitspraken heeft gedaan over de milieuovertredingen waarvoor hij door de politierechter is vrijgesproken. Verzoeker vindt dat zijn naam als voorzitter van een politieke partij, bestuurslid van een ondernemersvereniging en als ondernemer in diskrediet is gebracht en dat hij ernstig is geschaad in zijn zakelijke belangen.

2. Verzoeker stelt daarbij dat niet de provincie Gelderland, maar de gemeente Buren het bevoegd gezag was. Verder is hij van mening dat de heer K. geen opsporingsbevoegdheden had en dat de aanwezigheid van de heer K. in hoedanigheid als handhavingsjurist geen nut had.

3. Gedeputeerde staten van de provincie Gelderland zijn van mening dat ondanks het feit dat de gemeente Buren een vergunning heeft verstrekt de provincie formeel het bevoegd gezag blijft, omdat bij verzoekers bedrijf er sprake is van vijf of meer autowrakken. Uit praktische overwegingen is met de gemeente de afspraak gemaakt dat de gemeente erop toeziet dat de bedrijfsuitoefening in overeenstemming wordt gebracht met de gemeentelijke vergunning. Op het moment dat verzoekers bedrijf weer voldoet aan de gemeentelijke vergunning, komt de provinciale bevoegdheid te vervallen.

4. Volgens gedeputeerde staten wordt de rechtmatigheid van de aanwezigheid van de heer K. ontleend aan het feit dat op grond artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer (zie achtergrond, onder 1.) gedeputeerde staten de ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht binnen de provincie op de naleving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde. Krachtens artikel 5:15, derde lid van de Awb (zie achtergrond, onder 7.) is een door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaar (de toezichthouder) bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen. De heer K. is voor aanvang van het controlebezoek d.d. 10 april 2001 door de toezichthouder, de heer Kl. verzocht hem te vergezellen. Gedeputeerde staten beschouwen het verzoek van de heer Kl. om zich te laten vergezellen door de heer K. als redelijk, gezien de betrokkenheid die de heer K. heeft bij de administratief juridische afhandeling van toezichts- en handhavingsacties van regelgeving met betrekking tot het bedrijf van verzoeker. De provincie is daarom van mening dat de heer K. zich derhalve rechtmatig op het terrein van verzoeker bevond.

5. Gedeputeerde staten zijn verder van mening dat de heer K. geheel volgens de regels heeft gewerkt en dat hij ook geen fatsoenregels of -normen heeft geschonden. Voor de pers staat openbare informatie binnen de provinciale organisatie normaliter altijd desgevraagd ter beschikking. Het staat de provinciale ambtenaren dan ook vrij om daar desgevraagd feitelijke informatie uit te verstrekken. De mededeling " 't Was er nogal een bende" was niet anders bedoeld dan een mondelinge weergave van de door de heer K. met eigen ogen waargenomen situatie en was mede gebaseerd op de bezoekrapporten en de bijbehorende foto's. Gelet op de foto's was volgens gedeputeerde staten de mening van de heer K. over de milieuhygiënische wijze van bedrijfsvoering door verzoeker niet geheel ten onrechte.

6. De heer K. heeft in zijn verklaring van 24 juni 2003 aangegeven dat hij de mededelingen aan de pers heeft gedaan op grond van zijn eigen waarnemingen ten tijde van het controlebezoek van 10 april 2001. De opmerking "'t Was hier nogal een bende" heeft hij gemaakt als antwoord op de vraag van de pers "Hoe zag het daar er uit?". Uit het verslag van de vergadering op 29 mei 2002 van de Commissie voor Klachten en Verzoekschriften van de provincie Gelderland blijkt dat de heer K. de vraag van een van de commissieleden, namelijk of de passage "gigantische olievervuiling" was gebaseerd op het rapport (bedoeld in het dossier), bevestigend heeft beantwoord.

7. Op grond artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer is de provincie belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde. Het feit dat de gemeente Buren een vergunning heeft afgegeven aan verzoeker voor het op zijn terrein hebben van minder dan vijf auto's, doet daaraan niet af, aangezien verzoeker meer dan vijf auto's/tractoren op zijn terrein heeft staan. Verzoeker was daarmee in overtreding met het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde ten aanzien waarvan gedeputeerde staten van Gelderland bevoegd is te handhaven.

8. Op grond van artikel 5:15, derde lid, van de Awb is een door gedeputeerde staten aangewezen toezichthouder bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen. Deze personen kunnen dan hun deskundigheid aanwenden ter uitvoering van de bevoegdheden van de toezichthouder. De door gedeputeerde staten aangewezen toezichthouder - de heer Kl. - was bevoegd zich te laten vergezellen door de heer K. De keuze van de heer Kl. om zich te laten vergezellen door de heer K. is niet onbegrijpelijk, aangezien de heer K. degene was die belast was met de administratief-juridische afhandeling van toezichts- en handhavingsacties van regelgeving met betrekking tot het bedrijf van verzoeker. De aanwezigheid van de heer K. op verzoekers bedrijf was daarmee niet onrechtmatig.

9. De zin “t Was er nogal een bende" komt niet voor in een van de opgemaakte controle rapporten of het dossier van de provincie. Het was een antwoord van de heer K. op de vraag van de journalist “Hoe zag het daar er uit?”. Er is daarmee geen sprake van een objectieve weergave van de feitelijke situatie, maar van een (subjectief) waardeoordeel van de heer K. over de situatie van verzoekers bedrijf. Dit geldt ook voor de zinsnede “Er zit daar een gigantische olievervuiling”. Dit wordt versterkt door het gebruik van de woorden “nogal” en “gigantische”. Hoewel - gezien de foto's van verzoekers bedrijf - de woordkeuze begrijpelijk is, was het beter geweest dat de heer K. zou hebben geciteerd uit de controle rapporten dan wel neutralere bewoordingen zou hebben gebruikt of zou hebben verwezen naar de persofficier, te meer de zaak inmiddels was voorgelegd aan de strafrechter.

Door de gewraakte bewoordingen te gebruiken heeft de betrokken medewerker niet de vereiste objectiviteit in acht genomen die van hem had mogen worden verwacht.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een medewerker van de provincie Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, is gegrond.

Onderzoek

Op 15 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 5 oktober 2002, van de heer X te Y met een klacht over een gedraging van een medewerker van de provincie Gelderland. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 12 maart 2002, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van verzoekers brief van 5 oktober 2002 werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd gedeputeerde staten van de provincie Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd gedeputeerde staten een aantal specifieke vragen gesteld.

Tijdens het onderzoek kregen gedeputeerde staten en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch gedeputeerde staten noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Nadat verzoeker eerst een bedrijf had in fruitteelt en in landbouwmechanisatie, is hij zich sinds 1996 gaan toeleggen in het restaureren van oude tractoren en personenauto's.

2. Op 4 oktober 2000 voerden op verzoek van de gemeente Buren de heer Kl., toezichthouder van de dienst Milieu van de provincie Gelderland, en de heer N., medewerker van de gemeente Buren, een milieucontrole uit bij het bedrijf van verzoeker. De resultaten van het bezoek werden vermeld in een controlerapport van 5 oktober 2000:

"…Controle uitgevoerd n.a.v. verzoek van de gemeente Buren. Het betreft hier een herstelinrichting voor auto's en tractoren. Op het buitenterrein staan 25 auto's gestald, waarvan er ongeveer 10 bestempeld kunnen worden als wrak. De overige auto's zijn opgenomen in de handelsvoorraad. Verder staan er ongeveer 20 oude tractoren op het buitenterrein gestald. Dit alles op een onverharde bodem. Binnen in de loods staan 8 oldtimers gestald.

Afgesproken met (verzoeker; N.o) voor 1-1-2001 de wrakken van het terrein te verwijderen en af te voeren naar een legale verwerkingsinrichting…"

3. Tijdens het bezoek op 4 oktober 2000 werden van verzoekers bedrijf vier foto's gemaakt (Bijlage 1).

4 Gedeputeerde staten van de provincie Gelderland deelden verzoeker bij brief van 12 oktober 2000 onder meer het volgende mee:

"Op 4 oktober 2000 hebben de heer N. van de gemeente Buren en de heer Kl. van onze dienst Milieu en Water een controlebezoek gebracht aan uw bedrijf gelegen aan de (…) te (…).

Dit bezoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een klachtmelding.

Tijdens deze controle is geconstateerd dat u op bovenvermeld terrein ongeveer tien autowrakken in opslag hebt staan. Hierdoor hebt u een inrichting in werking als bedoeld in categorie 28.4a, onder 4, van bijlage l bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Voor het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan, bewerken, verwerken of vernietigen van meer dan vijf autowrakken, dient u over een vergunning te beschikken op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

U beschikt niet over een dergelijke vergunning en u komt daar evenmin voor in aanmerking omdat uw activiteit niet in het Gelders milieuplan is opgenomen. U overtreedt daarmee artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarin is bepaald dat het is verboden om een inrichting in werking te hebben zonder een daartoe verleende vergunning.

Door de wijze van opslag van de autowrakken - op uw terrein zijn immers geen milieuvoorzieningen aangebracht - is het niet ondenkbeeldig dat de bodem wordt verontreinigd. Dit betekent dat u eveneens artikel 13 van de Wet bodembescherming overtreedt. Dit artikel bepaalt dat eenieder verplicht is alle maatregelen te nemen teneinde verontreiniging of aantasting van de bodem te voorkomen.

Gelet op hetgeen wij hebben aangetroffen dient u vóór 1 januari 2001 alle autowrakken van het terrein gelegen aan (…) te verwijderen en af te voeren naar een legale opslag-, be- of verwerkingsinrichting.

Wij gaan ervan uit dat wij een en ander in een goede samenwerking met u kunnen oplossen en dat u al uw medewerking zult verlenen.

Een afschrift van deze brief hebben wij verzonden naar het gemeentebestuur van Buren".

5. Op 17 en 30 januari 2001 voerden de heren Kl. en N. een hercontrole bij het bedrijf van verzoeker uit. De resultaten en het karakter van dit bezoek werden weergegeven in het bezoekrapport van 2 februari 2001:

"…Hercontrole uitgevoerd n.a.v. het bezoek d.d. 4 oktober 2000.

(…)

Wij kregen de kans niet om rond te kijken en foto's te maken. We hebben ons toen maar heel rustig teruggetrokken naar de auto.

(…)

Op 30 januari het bedrijf van (verzoeker; N.o). in het bijzijn van 2 politie-agenten en de gemeenteambtenaar nogmaals bezocht.

(…)

Wij hebben de locatie bekeken en enkele foto's kunnen nemen. Er was volgens mij weinig veranderd sinds het vorige bezoek.

We hebben 25 wrakken aangetroffen, 10 à 15 motorblokken die op de onverharde bodem lagen. Tevens staan er tientallen oude tractoren. Verder liggen er nog diverse auto-onderdelen, oud ijzer en andere troep rondom de loods.

De vraag aan (verzoeker; N.o). waarom de wrakken etc. niet van het terrein zijn verwijderd geeft hij als antwoord dat hij te weinig tijd heeft gekregen om alles te verwijderen, ook hebben de slechte weersomstandigheden een rol gespeeld. Verder schreeuwt hij constant dat wij zijn bedrijf "kapot" willen maken. Ook voert hij aan dat de wrakken/ auto's in de handelsvoorraad zijn opgenomen. Hem daarna direct gevraagd kopieën van de kentekenbewijzen binnen een week aan ons toesturen. Hij zegt dit te doen.

(…)

Bij het vertrek (verzoeker; N.o). nog net kunnen zeggen dat indien hij het geheel niet zal opruimen er hoogstwaarschijnlijk in de volgende brief een dwangsombeschikking op overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer bij niet-naleving van dit artikel.

Te ondernemen actie: intern deze zaak bespreken…"

6. Tijdens het bezoek op 30 januari 2001 werden van verzoekers bedrijf acht foto's gemaakt. (Bijlage 2)

7. Gedeputeerde staten informeerden verzoeker bij brief van 15 februari 2001 over de resultaten van de bezoeken:

"…In onze brief van 12 oktober 2000, (…), hebben wij u - naar aanleiding van een milieucontrole op 4 oktober 2000 - onze bevindingen meegedeeld van de feitelijke situatie op uw bedrijf gelegen (…) te (…).

Er was sprake van een illegale opslag van autowrakken, oude tractoren en motorblokken. Kortom u hebt zonder vergunning een inrichting in werking als bedoeld in categorie 28.4a, onder 4, van de bijlage l bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Zoals u reeds is meegedeeld komt u niet in aanmerking voor zo'n vergunning omdat uw inrichting niet is opgenomen in het Gelders Milieuplan.

Omdat u artikel 8.1 van de Wet milieubeheer overtreedt hebben wij u ruim twee maanden de gelegenheid gegeven om genoemde afvalstoffen af te voeren naar een legale be- of verwerkingsinrichting.

Op 17 en 30 januari 2001 is door de heer Kl, medewerker van de dienst Milieu en Water en de heer N. van de gemeente Buren, weer een bezoek aan uw bedrijf gebracht. Tijdens het bezoek op 30 januari 2001 waren eveneens twee politieambtenaren aanwezig.

De sfeer tijdens beide bezoeken was nogal grimmig en er werden bedreigingen geuit. Wij zullen dat bij eventueel volgende bezoeken niet meer accepteren. Als dan toch weer bedreigingen worden geuit dan zullen wij de politie verzoeken proces-verbaal tegen u op te maken. Wij dringen er bij u op aan daar goede nota van te nemen en het niet zover te laten komen.

Resultaten controlebezoeken

Op vorengenoemde data is geconstateerd dat er ten opzichte van de situatie op 4 oktober 2000 niets is veranderd. Er werden 25 autowrakken, plus minus 15 motorblokken en tientallen oude tractoren aangetroffen. Voor de opslag van deze afvalstoffen zijn geen milieubeschermende voorzieningen aangebracht. In het belang van de bescherming van het milieu vinden wij daarom dat wij moeten optreden.

Wij verzoeken u daarom dringend om binnen zes weken na verzending van deze brief de autowrakken, motorblokken en oude tractoren af te voeren naar een legale be- of verwerkingsinrichting. Als u niet aan ons verzoek voldoet dan zullen wij moeten overwegen een handhavingsbeschikking te nemen, die erop neerkomt dat bestuursrechtelijke maatregelen tegen u worden genomen. Met toepassing van artikel 5.32 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 122 van de Provinciewet zullen wij dan een last onder dwangsom aan u opleggen.

Wij stellen u voorts in de gelegenheid om binnen twee weken na verzending van deze brief uw zienswijze met betrekking tot het voorgaande schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Doet u dat niet - omdat u het bijvoorbeeld eens bent met de door ons geconstateerde overtredingen - dan zullen wij - voor zover noodzakelijk - de handhavingsbeschikking laten steunen op de hiervoor vermelde gegevens over feiten en belangen die niet door u zelf terzake zijn verstrekt.

Wij hopen echter dat u het niet zover laat komen en dat u vorengenoemde afvalstoffen binnen de hierboven vermelde termijn van zes weken zult afvoeren naar een legale be- of verwerkingsinrichting.

U kunt een hercontrole verwachten.

Een afschrift van deze brief, die wij u zowel aangetekend als per gewone post doen toekomen, hebben wij gezonden aan Burgemeester en Wethouders van Buren, het openbaar ministerie in Arnhem, de plaatselijke politie en de Inspectie Milieuhygiëne Oost te Arnhem…"

8. Op 10 april 2001 vond een controlebezoek plaats op het bedrijf van verzoeker door de heer Kl. medewerker van de provincie, vergezeld door de heer K., medewerker van de provincie, de heer N. van de gemeente Buren en een tweetal politieagenten.

9. Tijdens het bezoek op 10 april 2001 werden van verzoekers bedrijf drie foto's gemaakt. (Bijlage 3)

10. Bij brief van de gedeputeerde staten van 23 april 2001 werd verzoeker op de hoogte gesteld van de bevindingen:

"…Op 10 april 2001 heeft in het gemeentehuis van Buren te Lienden een gesprek plaatsgevonden tussen gemeentelijke vertegenwoordigers en de heren K. en Kl., medewerkers van onze dienst Milieu en Water. De milieusituatie van uw bedrijf was daarbij onderwerp van gesprek.

Thans is komen vast te staan dat binnen uw inrichting onder meer meer dan vijf autowrakken, waaronder tractoren, aanwezig zijn. Ten aanzien van deze activiteit zijn wij het bevoegd bestuursorgaan.

Uw inrichting valt onder de werking van het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Voor de uitvoering en de handhaving van dit besluit is - ten aanzien van uw inrichting - Burgemeester en Wethouders van Buren het bevoegd bestuursorgaan. Dit is u ook door genoemd college bij brief van 31 januari 2001 meegedeeld. U zult dus het aantal autowrakken moeten terugbrengen tot het in genoemd besluit vermelde aantal, dus tot vijf autowrakken, inclusief de in vervallen staat aangetroffen tractoren.

Als u aan deze vereisten voldoet zal ons - u bij brief van 15 februari 2001 kenbaar gemaakt - voornemen tot het aan u opleggen van een last onder dwangsom komen te vervallen.

Voorts menen wij te moeten opmerken dat de resultaten van de milieucontrole op 10 april 2001 van politie, een gemeentelijke vertegenwoordiger, alsmede onze medewerkers, een slechte indruk geven van uw milieuhygiënische bedrijfsvoering. Met name de opslag van vaten afgewerkte olie en de geconstateerde bodemverontreiniging rondom die opslag in de boomgaard achter uw bedrijf, baart ons vanuit milieuhygiënisch oogpunt grote zorgen. Dit geldt eveneens voor de rechts van uw inrichting op onbeschermde bodem aangetroffen hoeveelheid autowrakken en in verval geraakte tractoren.

Wij raden u aan met het gemeentebestuur van Buren in overleg te treden om te bewerkstelligen dat uw inrichting onder andere conform de bepalingen van bovengenoemd besluit in werking zal zijn.

Een afschrift van deze brief hebben wij gezonden aan Burgemeester en Wethouders van Buren en de plaatselijke politie…"

11. Op 22 augustus 2001 werd verzoeker door de officier van justitie gedagvaard om te verschijnen op 18 oktober 2001 ter terechtzitting van de economische politierechter ten einde terecht te staan. Hem werd tenlastegelegd dat:

"…Verdachte op of omstreeks 10 april 2001,

althans in of omstreeks de maand april in de gemeente Buren, als degene die een aan of nabij de (…) te (..) gelegen inrichting, die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd was voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, verhandelen verhuren, stallen en/of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen, aanhangers en/of opleggers dreef, al dan niet opzettelijk,

er niet voor heeft zorg gedragen dat de voorschriften van/bij het "Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer" werden nageleefd, aangezien:

- de binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen niet zodanig werden opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu werden voorkomen, althans niet zoveel mogelijk werden beperkt (voorschrift 1. 3.4), immers werden gehele motorblokken opgeslagen op de kale grond,

- opslag van en/of werkzaamheden met vloeibare en/of visceuze gevaarlijke stoffen niet plaats vond boven een bodembeschermende voorziening of maatregel (voorschrift 2.1.2), immers waren een of meer vaten met een oliehoudende substantie niet op een vloeistofdichte vloer/bodem geplaatst;

- de inrichting niet regelmatig werd schoongemaakt en/of de binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen niet regelmatig werden afgevoerd (voorschrift 3.1.1), immers lag de inrichting vol met oud ijzer en oude auto-onderdelen.

Artikel 1a Wet op de economische delicten

Artikel 4 lid 1 Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer…"

12. Op 6 oktober 2001 stond in een dagblad een artikel met als kop:

“Voorzitter (naam politieke partij; N.o.) voor de rechter. Provincie en politie: milieu-overtredingen bij (verzoeker; N.o.)."

In dit artikel waren onder meer de volgende zinnen opgenomen:

“t Was er nogal een bende", repliceert K. jurist bij de dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland. Hij was op 10 april een van de controleurs. Volgens hem zal de rechtszaak vooral draaien om lekkende vaten afgewerkte olie die achterin de boomgaard van (verzoeker; N.o.) stonden. “Er zit daar een gigantische olievervuiling. We hebben de politie erbij gehaald die proces-verbaal opmaakte. (verzoeker; N.o.) kreeg een boete, maar heeft het er kennelijk op aan laten komen dat hij nu naar de rechtbank moet."

13. Bij vonnis van de economische politierechter van 18 oktober 2001 werd verzoeker wegens overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer veroordeeld tot een boete van f. 4.000, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan f. 2.000 subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Volgens verzoeker was dit uitsluitend wegens het plaatsen van een of meer vaten met een oliehoudende substantie op een niet-vloeistofdichte vloer/bodem. Van de andere twee tenlastegelegde feiten stelt verzoeker te zijn vrijgesproken.

14. Op 12 maart 2002 diende verzoeker bij de Nationale ombudsman een klacht in. Hij liet onder meer het volgende weten:

"Groot was mijn verontwaardiging toen ik op zaterdag, 6 oktober 2001, in het dagblad (…) moest lezen dat ik werd verdacht van een groot aantal milieudelicten. Met name de heer K. van de Dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland meende aan de pers informatie te moeten verstrekken.

Een aantal feiten werd door hem in het artikel opgesomd; met name die, waarvoor ik nota bene inmiddels ben vrijgesproken. Ook blijkt de provincie in het geheel geen bevoegd gezag te zijn inzake mijn bedrijf.

(…)

Als voorzitter van de politieke partij (…), als bestuurslid van de ondernemersvereniging (…) en als ondernemer met een landbouwmechanisatie bedrijf is mijn naam in diskrediet gebracht en ben ik door een en ander ernstig geschaad in mijn zakelijke belangen. Ik ben in eer en goede naam aangetast en ik wil minstens een rectificatie in hetzelfde dagblad (…).

Het mag toch niet zo zijn dat men zo maar naar de krant kan lopen en daarin een artikel laat plaatsen zonder dat er nader onderzoek is gedaan en/of recht is gesproken?!"

15 In het kader van het kenbaarheidsvereiste zond de Nationale ombudsman bij brief van 26 april 2002 de klacht ter behandeling door aan gedeputeerde staten.

16. Gedeputeerde staten berichtten bij brief van 15 mei 2002 de Commissie Klachten en Verzoekschriften van de provincie Gelderland als volgt:

“…Naar aanleiding van een klacht van (verzoeker; N.o.) neergelegd bij de Nationale Ombudsman en vervolgens doorgestuurd naar Gedeputeerde Staten van Gelderland, deel ik u het volgende mee.

Op verzoek van de gemeente Buren is door de toezichthouder van de dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland op 4 oktober 2002 (2000; N.o.) een milieucontrole uitgevoerd bij het bedrijf van (verzoeker; N.o.) te (…). Een gemeentelijk vertegenwoordiger was daarbij aanwezig. De resultaten van het bezoek zijn in bijgevoegd controlerapport van 5 oktober 2000 vermeld. (verzoeker; N.o.) is bij bijgevoegde brief van Gedeputeerde Staten van 12 oktober 2000, (…), over voormelde resultaten geïnformeerd.

Door de betrokken toezichthouder is op 17 en 30 januari 2001 samen met een gemeentelijk vertegenwoordiger een hercontrole bij het bedrijf van (verzoeker; N.o.) uitgevoerd. De resultaten en het karakter van dit bezoek zijn weergegeven in het bijgevoegde bezoekrapport van 2 februari 2001. De betrokken toezichthouder heeft vervolgens geadviseerd een juridische toetsing uit te voeren naar de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is vergunning te verlenen en te handhaven bij het bedrijf van (verzoeker; N.o.). Dit naar aanleiding van bijgevoegde brief van Burgemeester en Wethouders van Buren van 30 januari 2001 aan (verzoeker; N.o.) waarin bestuursrechtelijke maatregelen worden aangekondigd.

Deze brief was voor Gedeputeerde Staten aanleiding wederom overleg te openen met de gemeente Buren teneinde duidelijkheid te krijgen over de bevoegdheidskwestie. Ik heb toen de heer K., handhavingsjurist (…) van de dienst Milieu en Water, verzocht dit overleg bij te wonen. Het resultaat van dit overleg was dat Burgemeester en Wethouders van Buren inderdaad het bevoegde gezag bleken te zijn ten aanzien van vergunningverlening en handhaving van het bedrijf van (verzoeker; N.o.). Dit is (verzoeker; N.o.) bij bijgevoegde brief van Gedeputeerde Staten van 23 april 2001, (…), meegedeeld. Voor Gedeputeerde Staten was deze zaak op dat moment afgedaan.

De pers heeft - kennelijk naar aanleiding van het ingestelde strafrechtelijke onderzoek in deze zaak - contact opgenomen met de heer K. met het verzoek om inlichtingen. De Afdeling noch de heer K. heeft zelf initiatief genomen om de pers in te schakelen. Dat is ook niet gebruikelijk, omdat dergelijke informatie via de dienstleiding behoort te lopen. In geval van bestuurlijk gevoelige zaken vindt communicatie - conform bestendig beleid -plaats via Gedeputeerde Staten. Hiervan is in deze zaak geen sprake.

Enig verwijt ten aanzien van de heer K. dat hij initiatief zou hebben genomen om de pers te informeren - of zoals klager stelt “zo maar naar de krant te lopen" - is dan ook volstrekt onjuist.

Wel heeft de heer K., als door mij ingeschakelde milieujurist in deze zaak, zijn mening gegeven over de bedenkelijke milieuhygiënische wijze van bedrijfsvoering door (verzoeker; N.o.). Gelet op de bijgevoegde foto's is dat ook niet geheel ten onrechte.

Vanzelfsprekend kan ik geen oordeel geven over het optreden van de gemeente Buren en/of politie/justitie met betrekking tot deze zaak.

De procedures in gevallen als die in de zaak van (verzoeker; N.o.) (controles, overleg enz.) zijn mijns inziens juist en correct gevolgd.

Gelet op het bovenstaande is er naar mijn mening geen sprake van onbevoegd of incorrect handelen van Gedeputeerde Staten en/of de heer K.

Ik verzoek u dan ook de ingediende klacht ongegrond te verklaren…"

17. De klacht van verzoeker werd behandeld in de vergadering van de Commissie Klachten en Verzoekschriften van de provincie Gelderland op 29 mei 2002. In het verslag van deze vergadering staat onder meer het volgende:

"De voorzitter meldt dat ter vergadering een aanvullende brief van (verzoeker; N.o.) is uitgedeeld. Kernpunt daarin is zijns inziens dat (verzoeker; N.o.) in de veronderstelling is dat de ambtenaar kennis had van de inhoud van het proces verbaal en vindt dat hij daarover geen mededelingen aan de pers had mogen doen.

De heer No. vraagt of de heer K. buitengewoon opsporingsambtenaar is.

Mevrouw A. vraagt of de heer K. correct geciteerd is in het krantenartikel.

Mevrouw H. vraagt of de provincie bevoegd gezag is.

De heer V. antwoordt dat de provincie regelmatig wordt geconfronteerd met bedrijven met illegale activiteiten. Het kan gaan om een uit de hand gelopen hobby of om groeiende activiteiten of men is gestart zonder de gemeente of provincie daarvan in kennis te stellen.

In dit geval heeft de gemeente de provincie erbij geroepen. In een vrij laat stadium bleek dat de gemeente een vergunning had verleend. Formeel is de provincie bevoegd gezag, omdat het om meer dan vijf autowrakken ging. Met de gemeente is daarop afgesproken dat het aantal zou worden teruggebracht tot minder dan vijf, waardoor de gemeente bevoegd gezag is. In dit soort gevallen kan dus het bevoegd gezag steeds wisselen.

De inhoud van het proces verbaal is niet bekend bij de provincie. Wel is bekend dat het is opgemaakt, omdat een provinciaal ambtenaar daarbij aanwezig was. Over het proces verbaal doet de provincie geen uitspraken.

De heer K. is geen opsporingsambtenaar. Alle mededelingen die worden gedaan hebben betrekking op openbare gegevens uit het dossier van de provincie. Soms zijn de feiten uit een dossier echter niet prettig voor betrokkenen.

De heer K. weet bijna een jaar na dato niet meer of hij uit eigener beweging de situatie een bende heeft genoemd, of dat dat zo gevraagd is door de journalist.

Mevrouw Ar. wijst op het beleid van de provincie om geen mededelingen te doen gedurende processen. Zij vraagt of er een procedure van de provincie liep.

De heer K. antwoordt dat dat niet zo was. Er was wel een voornemen, omdat er sprake was van een illegale situatie. Later bleek echter dat de gemeente een vergunning had verleend.

De heer V. deelt mee dat het dossier van de provincie openbaar is, ongeacht lopende procedures. Over het dossier van de provincie worden wel mededelingen gedaan. Over zaken waarin de provincie zelf partij is, worden uiteraard geen uitspraken gedaan.

De voorzitter vraagt of het juist is dat de mededelingen in het krantenartikel berusten op eigen wetenschap en eigen stukken van de provincie.

De heer V. bevestigt dit.

Mevrouw G. wijst op het gebruik geen informatie over personen te verstrekken.

De heer V. antwoordt dat wel informatie over inrichtingen wordt verstrekt. Als dat niet wordt gedaan volgt er een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.

Mevrouw H. vindt dat het dan verstandiger zou zijn journalisten uit te nodigen om het doen.

De heer V. kan die insteek begrijpen, maar vindt dat klantonvriendelijk. Je dwingt daarmee personen telkens de gang naar Arnhem te maken. Noch zijn afdeling noch de afdeling communicatie zouden blij zijn met een dergelijke werkwijze.

Mevrouw G. wijst erop dat subjectiviteit kan doorwerken in de reactie en dat men daarop bedacht moet zijn.

De heer K. deelt mee dat hij (verzoeker; N.o.) niet kent en hem nooit heeft gesproken. In dat opzicht is hij niet subjectief. Ook wist de journalist meer over de zaak dan hijzelf.

Mevrouw Ar. vraagt of de passage “gigantische olievervuiling” gebaseerd is op het rapport.

De heer K. bevestigt dat.

Mevrouw Ar. vindt het vreemd dat de gemeente niet wist van de vergunning en dus moest handhaven. Zij vraagt of het bedrijf onder een andere categorie bedrijven zou kunnen vallen.

De heer K. antwoordt dat de provincie aanvankelijk dacht bevoegd gezag te zijn. Daarom was er ook een voornemen tot bestuurlijk optreden. Toen er wel een vergunning bleek te zijn heeft de provincie zich teruggetrokken en (verzoeker; N.o.) daarvan in kennis gesteld.

De voorzitter opent de beraadslaging.

De heer No. vindt dat de stukken en de foto's boekdelen spreken. Het tweede deel van het preadvies (een bespreking in zijn algemeenheid over omgang met de pers) vindt hij niet nodig. De dienst realiseert zich de gevoeligheid met betrekking tot communicatie met de pers.

Mevrouw A. is het hiermee eens. Als een reactie niet meer mogelijk is, wordt er een grote belemmering gecreëerd. Zij denkt dat iedereen heel goed weet welke dingen kunnen.

Mevrouw H. twijfelt niet aan het belang van openheid. Ze wil het niet inperken, maar stelt voor dat de dienst bekijkt of het goed loopt.

De voorzitter constateert dat er aanleiding is tot heroverweging als de klacht gegrond zou zijn. Hij constateert dat de commissie niet van oordeel is dat de klacht gegrond is. De vraag is wel hoe dergelijke situaties te vermijden zijn.

De heer V. deelt mee dat de afdeling communicatie een kaartje maakt met tips over omgang met de pers voor alle ambtenaren.

Formulering van het advies:

Aan Gedeputeerde Staten adviseren de klacht ongegrond te verklaren. Uit de overgelegde stukken en foto's van de situatie ter plekke kan de conclusie worden getrokken dat de uitlatingen die in het krantenartikel aan de provinciaal ambtenaar worden toegeschreven voornamelijk feitelijk van aard zijn. De commissie houdt hierbij rekening met de mogelijkheid dat het citaat niet een letterlijke weergave is van het antwoord. Dit heeft de commissie, negen maanden na dato, niet meer kunnen vaststellen.

Wel is vast komen te staan dat de ambtenaar in kwestie geen buitengewoon opsporingsambtenaar is en zijn kennis van de zaak niet gebaseerd is op het proces verbaal of andere bij het Openbaar Ministerie berustende stukken, maar is gebaseerd op het openbare dossier van de provincie. Tevens is gebleken dat de provinciaal ambtenaar niet uit eigener beweging contact heeft gezocht met de pers. De commissie acht het niet laakbaar om, desgevraagd door de pers, mededelingen te doen m.b.t. openbare gegevens van een inrichting. De commissie heeft geconstateerd dat in het onderhavige geval de provinciale ambtenaar heeft gehandeld volgens de procedures die worden gehanteerd in contacten met de pers. Er was geen sprake van een proces, waarbij de provincie is betrokken en er zijn geen mededelingen gedaan over de persoon van (verzoeker; N.o.). De commissie komt derhalve tot de conclusie dat, indien (verzoeker; N.o.) in diskrediet is gebracht en ernstig geschaad is in zijn zakelijke belangen, dit niet aan het optreden of de uitlatingen van de provinciaal ambtenaar te wijten is."

18. In reactie op zijn klacht deelden gedeputeerde staten verzoeker bij brief van 18 juni 2002 het volgende mee:

"…Bij brief van 26 april 2002, bij ons binnengekomen op 1 mei 2002, heeft de Nationale Ombudsman ons verzocht uw klacht tegen de provincie Gelderland en een ambtenaar van deze provincie in behandeling te nemen.

Uw klacht is behandeld door de commissie voor Klachten en Verzoekschriften in de vergadering van 29 mei 2002. Op 10 juni 2002 heeft de commissie schriftelijk advies aan Gedeputeerde Staten uitgebracht. Het verslag van de vergadering en het advies van de commissie treft u bijgevoegd aan.

De commissie komt tot de conclusie dat, indien u in diskrediet bent gebracht en ernstig geschaad bent in uw zakelijke belangen, dit niet aan het optreden of de uitlatingen van de provinciaal ambtenaar te wijten is.

Wij hebben besloten voormeld advies over te nemen…"

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht. Verzoeker stelt voorts dat niet de provincie Gelderland, maar de gemeente Buren het bevoegd gezag was. Verder is hij van mening dat de op 10 april 2002 bij verzoeker bedrijf aanwezige medewerkers van de provincie - de heren K. en Kl. - geen opsporingsbevoegdheden hadden en dat de aanwezigheid van de heer K. in hoedanigheid als handhavingjurist geen nut had.

C. Standpunt gedeputeerde staten

In reactie op de klacht en op door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelden Gedeputeerde Staten in een brief van 30 januari 2003 aan de Nationale ombudsman het volgende mede:

"…Voor onze reactie op de klacht van (verzoeker; N.o.) verwijzen wij kortheidshalve naar het schrijven d.d. 15 mei 2002 van de heer V., hoofd van de onderafdeling Afvalverwerking bij de dienst Milieu en Water, namens ons college aan de commissie Klachten en Verzoekschriften (CKV) (zie A. feiten onder 16; N.o.).

Hierna treft u onze (aanvullende) reactie aan op verzoekers stellingen (a en b) en uw vragen (1 tot en met 8) uit uw brief.

a. De provincie was wel degelijk partij, gezien de aanzegging bestuursdwang

Naar aanleiding van een bezoek van de provinciaal toezichthouder op 4 oktober 2000 is de conclusie getrokken dat de provincie bevoegd gezag was voor de activiteiten, zoals die door het bedrijf van (verzoeker; N.o.) worden gepleegd (zie bijgevoegde afschriften van het betreffende controlerapport van 5 oktober 2000 en de brief van Gedeputeerde Staten (GS) van 12 oktober 2000 (…). Op 17 en 30 januari 2001 heeft een her-controle plaatsgevonden (zie bijgevoegde controlerapport van 2 februari 2001 en de brief van GS van 15 februari 2001 (…).

In de periode daarna is gebleken dat de gemeente eerder een vergunning aan (verzoeker; N.o.) heeft verleend (de gemeente heeft dat pas laat kunnen aangeven). Op basis van dit nieuwe feit en een bespreking op het gemeentehuis d.d. 10 april 2001 tussen gemeente en provincie, zijn nadere afspraken gemaakt over de invulling van de bevoegdheidsverdeling (zie hiertoe de bijgevoegde brief van GS aan (verzoeker; N.o.) van 23 april 2001 (…). In deze GS-brief van 23 april 2001 wordt duidelijk gemaakt dat, indien (verzoeker; N.o.) zich zal gaan houden aan de gemeentelijke vergunning, het (provinciaal) voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom zal komen te vervallen. Tevens is in deze brief aangegeven dat er op die dag ook een bezoek aan het bedrijf van (verzoeker; N.o.) is afgelegd door de gemeentelijk vertegenwoordiger, de provinciale vertegenwoordigers en de politie en dat er op dat moment een slechte indruk is verkregen van de milieuhygiënische bedrijfsvoering. De politie heeft toen ter plaatse een proces-verbaal opgemaakt. (verzoeker; N.o.) was ten tijde van het bezoek zelf niet aanwezig. De foto's, die de provinciaal toezichthouder bij dat bezoek heeft gemaakt, hebben wij voor u aan het afschrift van onze brief van 23 april 2001 gehecht.

In formele zin is de provincie bevoegd, totdat (verzoeker; N.o.) het aantal wrakken teruggebracht heeft tot minder dan vijf. De gemaakte afspraken met de gemeente houden in dat de bedrijfsuitoefening in overeenstemming moet worden gebracht met de gemeentelijke vergunning en dat de gemeente daarop toeziet. Op het moment dat een (het) bedrijf weer voldoet aan de gemeentelijke vergunning, komt de provinciale bevoegdheid weer te vervallen. De gevolgde handelwijze wordt door de provincie in alle soortgelijke gevallen op vergelijkbare wijze toegepast om op een praktische wijze met de wetgeving (c.q. de bevoegdheidsverdeling tussen gemeente en provincie) om te kunnen gaan.

Bij het opmaken van een proces-verbaal gaat het om handelingen uit het strafrecht en daarbij is de provincie (als bevoegd gezag vanuit het bestuursrecht) geen partij. Dit loopt onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM). De verdere afhandeling van een proces-verbaal loopt buiten het gezichtsveld van de provinciale organisatie (bestuur en ambtenaren).

b. De heer K. was wel degelijk bij verzoekers bedrijf betrokken, in een van "de hand-havingsbrieven" staat de heer K. als een van de controlerend ambtenaren vermeld

De heer K. is niet de controlerend ambtenaar die de feitelijke controles uitvoert. De heer K. is als jurist milieu/handhaving bij deze zaak betrokken en om die reden staat zijn naam onder een aantal brieven waarbij informatie kan worden ingewonnen. Verder is de heer K. ook, zoals in de brief van GS van 23 april 2001 aan (verzoeker; N.o.) staat, aanwezig geweest bij een overleg met de gemeente Buren voor de juridische vorm van de verdere afhandeling.

1. Verzoek om toezending van overgelegde stukken en foto's en de openbaarheid van dit deel van het dossier

De gevraagde stukken, zoals die zijn aangeleverd aan de commissie, zijn bijgevoegd (…). De secretaris van de CKV heeft deze stukken ook naar (verzoeker; N.o.) verzonden bij brief van 15 mei 2002 (…). Alle stukken die wij u bij deze brief toezenden vormen het openbaar dossier, waarop alle betrokken ambtenaren hun kennis baseren.

(…)

3. Waaruit is vast komen te staan dat "de ambtenaar in kwestie geen buitengewoon opsporingsambtenaar is" en wat is de ambtenaar dan wel?

De betrokken ambtenaar de heer K. is geen buitengewoon opsporingsambtenaar, omdat hij daartoe niet is aangewezen door het OM. Dit is vast komen te staan doordat hij dit verklaard heeft tegenover de CKV. De provincie heeft overigens ook nooit een verzoek aan het OM gericht om de heer K. als buitengewoon opsporingsambtenaar aan te wijzen. De heer K. vervult de functie van jurist milieu/handhaving bij de dienst Milieu en Water.

4. Waaruit "is gebleken dat de provinciaal ambtenaar niet uit eigener beweging contact heeft gezocht met de pers"?

Dit is gebleken uit een verklaring van de heer K. tegenover de CKV met de daarover gestelde vragen door de CKV en de gegeven antwoorden.

5. Indien het contact tot stand kwam op initiatief van de journalist in kwestie, wat was voor hem de aanleiding om contact op te nemen met (de betrokken ambtenaar van) de provincie?

Tijdens het bewuste telefoongesprek met de journalist is de heer K. gebleken dat de betreffende journalist reeds goede kennis had van de zaak. Blijkbaar heeft de betreffende journalist tevoren op een of andere wijze kennis gekregen dat er een zaak diende bij de rechtbank inzake (verzoeker; N.o.), terwijl de kennis bij de provincie niet verder ging (en gaat) dat er een proces-verbaal was opgemaakt (bij dat laatste was immers de provinciaal toezichthouder aanwezig).

De heer K. heeft aan het telefoongesprek de stellige indruk overgehouden dat kennis van het proces-verbaal de reden was voor de journalist om contact op te nemen. Hoe de journalist aan de naam van de heer K. is gekomen is ons niet bekend. Opgemerkt moet worden dat van dergelijke strafzaken in het Gerechtsgebouw delen uit processen-verbaal door de pers kunnen worden ingezien, waarbij de naam van de betreffende persoon is afgedekt.

6. Uw verzoek om een door de heer K. ondertekende verklaring waarin wordt ingegaan op verzoekers klacht

In dit schrijven geven wij u onze mening en bevindingen aan gebaseerd op de feiten, zoals die onder meer door de heer K. zijn verstrekt. U dient dit schrijven dan ook te zien als een door hem ondertekende verklaring.

(…)

8. Is de verzoeker ook in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord door de Commissie Klachten en Verzoekschriften (artikel 9:10 van de Awb) en wat was daarvan het gevolg?

Bij brief van 2 mei 2002 is (verzoeker; N.o.) op de hoogte gesteld van de behandeling van zijn klacht bij de CKV in de vergadering van 29 mei 2001. Ook is hij op de hoogte gesteld dat hij daar een toelichting zou kunnen geven en hem is verzocht om aan te geven of hij hiervan gebruik zou maken. Een kopie van dit schrijven is bijgevoegd (…). (Verzoeker; N.o.) heeft hieraan door middel van zijn brief van 24 mei 2002 invulling gegeven (zie bijgevoegde kopie (…). Hij is niet bij de behandeling in de CKV aanwezig geweest. Zijn schrijven is, vanwege de late binnenkomst, tijdens de behandeling van zijn klacht in de commissie op 29 mei 2002 aan alle leden uitgereikt.

Het geheel (nogmaals) overziende zijn wij van mening dat de heer K. geheel volgens de regels van onze organisatie heeft gewerkt en dat hij ook geen fatsoenregels of -normen heeft geschonden. Voor de pers staat openbare informatie binnen onze organisatie normaliter altijd desgevraagd ter beschikking. Het staat onze ambtenaren dan ook vrij om daar desgevraagd feitelijke informatie uit te verstrekken.

Tevens zijn wij van mening dat de provincie op een correcte wijze met de klacht van (verzoeker; N.o.) is omgegaan…"

D. Reactie verzoeker

In reactie op het antwoord van de gedeputeerde staten van 30 januari 2003, deelde verzoeker in zijn brief van 22 maart 2003 aan de Nationale ombudsman onder meer mee:

"De provincie zou bevoegd gezag zijn op grond van het feit dat men een aanzegging bestuursdwang had doen uitgaan. Dit is volgens mij de zaak op zijn kop zetten. Uit de hele affaire is gebleken, dat de provincie geen bevoegd gezag was, mede gezien de uitspraak van de economische politierechter te Arnhem. Het versturen van een aanzegging bestuursdwang kan nooit een legitimiteit zijn van het claimen van bevoegd gezag te zijn.

(…)

Gesteld wordt dat de heer K. geen controlerend ambtenaar is, doch als jurist milieu/ handhaving bij deze zaak betrokken raakte en overleg heeft gevoerd met de gemeente Buren. Feit is dat dhr. K. een van de ambtenaren van de provincie Gelderland was die op 10 april 2001 aanwezig was bij het politieoptreden op mijn bedrijf. Vraag blijft in welke hoedanigheid dhr. K. bij dit strafrechtelijk onderzoek betrokken was. Is hij toch buitengewoon opsporingsambtenaar, hetgeen ontkend wordt of was hij illegaal bij dit optreden aanwezig. Het voorblad van het desbetreffende proces-verbaal wordt bijgevoegd waaruit de aanwezigheid van dhr. K. blijkt.

(…)

In tegenstelling tot hetgeen de provincie Gelderland beweert dat er volgens de regels van de organisatie is gewerkt en er geen fatsoensregels of normen zijn geschonden zal uit uw onderzoek blijken, dat dit wel degelijk is gebeurd. Het staat een ambtenaar niet vrij informatie uit een strafzaak te verstrekken."

E. Reactie gedeputeerde staten

In reactie op nadere vragen van Nationale ombudsman deelden gedeputeerde staten bij brief van 4 juli 2003 aan de Nationale ombudsman onder meer mee:

"Hierna treft u onze (aanvullende) reactie aan op verzoekers stellingen (a tot en met e) en uw vragen (1 tot en met 6) uit uw brief.

a. De provincie niet het bevoegd gezag was.

Over de bevoegdheidsverdeling tussen provincie en gemeente kunnen wij geen nieuwe of andere informatie verstrekken dan dat wij reeds in ons schrijven van 30 januari 2003 onder punt a hebben gedaan. Kortheidshalve verwijzen wij u naar hetgeen daar eerder is gesteld.

b. De heer K. was aanwezig op het bedrijf van (verzoeker; N.o.) tijdens het politieoptreden en was daar als BOA of was daar illegaal.

De heer K. was (als eerder gesteld) inderdaad een van de aanwezigen bij het betreffende controlebezoek op 10 april 2001. De rechtmatigheid van zijn aanwezigheid wordt ontleend aan het feit dat ex artikel 18.4, lid 3 Wet milieubeheer (Wm) de door Gedeputeerde Staten (i.c. van Gelderland) aangewezen ambtenaren (i.c. de heer Kl.) zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het Wm bepaalde binnen de provincie.

Krachtens artikel 18.4, lid 3 Wm juncto artikel 5:15, lid 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen. De heer K. is voor aanvang van het controlebezoek d.d. 10 april 2001 door de heer Kl. verzocht hem te vergezellen. Gelet op de voormelde wetsartikelen bevond de heer K. zich derhalve rechtmatig op het terrein van (verzoeker; N.o.).

Overigens willen wij opmerken dat (provinciale) toezichthouders ex artikel 5:15, lid 1 Awb bevoegd zijn elke plaats te betreden, desnoods daarbij bijgestaan door de sterke arm (5:15, lid 2 Awb). Dit alles binnen de beperking van het gestelde in artikel 5:13 Awb: een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Wij beschouwen het verzoek van de heer Kl. om zich te laten vergezellen door de heer K. als redelijk, gezien de betrokkenheid die de heer K. heeft bij de administratief juridische afhandeling van toezichts- en handhavingacties van regelgeving met betrekking tot deze inrichting.

De door u aan ons toegezonden pagina van het indertijd opgemaakte proces-verbaal vermeldt dat de gemeentelijke en provinciale medewerkers de verbalisanten hebben vergezeld ("Op deze dag hebben de heer S. van de gemeente en de heer K. en de heer Kl. van de provincie Gelderland ons, verbalisanten, vergezeld.") Gezien het gegeven dat zowel gemeentelijke als de provinciale medewerkers en agenten van politie een zelfstandige bevoegdheid hebben zich op het terrein van een inrichting te begeven, hebben wij niet verder onderzocht of onze medewerkers op verzoek en onder verantwoordelijkheid van de agenten van politie ter plaatse aanwezig waren. De reden hiervan is dat het de eigen bevoegdheden van de provinciale toezichthouder onverlet laat.

Handelingen met betrekking tot het opmaken van een proces-verbaal zijn voorbehouden aan een Bijzonder Opsporingsambtenaar (BOA.) Niet kan worden geconcludeerd dat de gezamenlijke aanwezigheid van de heer K. en agenten van politie impliceert dat de heer K. BOA is. Hij heeft zich evenmin als zodanig gepresenteerd. Voorts kan niet de conclusie worden getrokken dat hij de inhoud van dit proces-verbaal kent en hij inhoudelijk betrokken is (geweest) bij de strafzaak.

c. (Verzoeker; N.o.) wil aangetoond zien dat de heer K. geen BOA is.

Hierover kunnen wij geen nieuwe of andere informatie verstrekken dan dat wij reeds in ons schrijven van 30 januari 2003 onder punt 3 hebben gedaan. Kortheidshalve verwijzen wij u naar hetgeen daar eerder is gesteld.

d. Heeft de heer K. BDO/Com gemeld dat hij informatie heeft verstrekt aan de pers?

Gezien de geringe (bestuurlijke) gevoeligheid van de daadwerkelijk verstrekte informatie aan de pers heeft de heer K. dit niet gedaan. Dit is de gegroeide praktijk binnen onze provinciale organisatie door het grote aantal van dit soort bescheiden contacten met de pers.

e. Waarom heeft de heer K. geen getekende verklaring overgelegd?

De heer K. heeft eerder geen verklaring overgelegd, omdat hij ten tijde van uw vorige verzoek voor langere tijd op vakantie in het buitenland verbleef. Zijn verklaring is nu bijgevoegd.

1. Op welke grond was de heer K. bevoegd het terrein van (verzoeker; N.o.) te betreden?

Zie hiertoe het gestelde onder punt b.

2. Wat is de functie van de heer Kl.; waaraan ontleent hij zijn bevoegdheden; is de heer Kl. BOA?

Zie hiertoe het gestelde onder punt b. De heer Kl. is wel provinciaal toezichthouder, maar is geen BOA.

3. Is er een bezoekverslag gemaakt naar aanleiding van het bezoek van 10 april 2001 en kan het verslag ter beschikking worden gesteld aan de Nationale Ombudsman?

Van dit bezoek is geen afzonderlijk bezoekverslag gemaakt. Onze brief van 23 april 2001 aan (verzoeker; N.o.) met daarin de constateringen over de aangetroffen milieuhygiënische situatie dient als een plaatsvervangend bezoekverslag te worden gezien. Er is geen afzonderlijk verslag gemaakt, omdat er in de situatie ter plaatse geen wezenlijke verandering was opgetreden. Bovendien werd er door de politie een vervolgactie gepleegd door het opmaken van een proces-verbaal. Verder was er reeds eerder die dag afgesproken om (verzoeker; N.o.) van de situatie schriftelijk op de hoogte te stellen. Hetgeen ook is gebeurd met de betreffende brief van 23 april 2001. Deze brief is reeds in uw bezit.

Met betrekking tot de olieverontreiniging verwijzen wij u naar de foto's die op 10 april 2001 zijn gemaakt. Deze foto's tonen duidelijk de betreffende olieverontreiniging. Foto's worden door ons gezien als (onderdeel van) feitelijke informatie. De foto's zijn ook reeds in uw bezit.

De mededeling indertijd van de heer K. in de Commissie Klachten en Verzoekschriften dat hij zich baseerde op het rapport is naar de letter niet correct, omdat er feitelijk alleen sprake is van onze brief van 23 april 2001 en de foto's die ten tijde van het bezoek van 10 april 2001 zijn gemaakt. Een mededeling dat hij zich heeft gebaseerd op het dossier zou derhalve wel correct geweest zijn.

4. Heeft de heer K. informatie verstrekt aan de pers op basis van het bezoekverslag van het bezoek van 10 april 2001 of heeft hij dat gedaan op basis van eigen waarnemingen?

De informatie die de heer K. heeft verstrekt is gebaseerd op de bezoekrapporten (en de bijbehorende foto's). Dat hij ook bekend was met de feitelijke situatie op basis van een eenmalig bezoek spreekt voor zich. Wat de overhand heeft tijdens het verstrekken van informatie kan niet worden vastgesteld, omdat de foto's uit het provinciaal dossier ook een duidelijk beeld geven van de op 10 april 2001 aangetroffen milieuhygiënische situatie.

5. Wat is de reactie van de provincie op de stelling dat de mededeling " 't Was er nogal een bende" niet is aan te merken als een mededeling van feitelijke aard, maar een waardeoordeel betreft?

De juistheid van de stelling kan door ons niet eenduidig worden onderschreven. Ons inziens is de mededeling " 't Was er nogal een bende" niet anders bedoeld dan een mondelinge weergave door de heer K. over een met eigen ogen waargenomen situatie, die feitelijk ook is vastgelegd op diverse foto's.

6. Het schrijven van de provincie van 30 januari 2003 wordt niet gezien als een door de heer K. ondertekende verklaring en wordt nogmaals om deze verklaring verzocht.

Zie hiertoe het gestelde onder punt e.

3. De heer K. verklaarde in een door hem ondertekende brief van 24 juni 2003 dat:

"…a. Aanvankelijk door Gedeputeerde Staten de conclusie is getrokken dat zij het bevoegde gezag zijn voor de activiteiten, zoals die door het bedrijf van (verzoeker; N.o.) worden gepleegd. Op 17 en 30 januari 2001 heeft een hercontrole plaatsgevonden door de toezichthouder. In de periode daarna is gebleken dat de gemeente eerder een vergunning aan (verzoeker; N.o.) heeft verleend (de gemeente heeft dat pas later kunnen aangeven). De provincie is dus niet het bevoegde gezag, maar de gemeente.(Zie de GS brieven van 23 april 2001 en 30 januari 2003);

b. hij inderdaad een van de aanwezigen was bij het betreffende controlebezoek op 10 april 2001.

De rechtmatigheid van mijn aanwezigheid wordt ontleend aan het feit dat ex artikel 18.4 lid 3 Wet milieubeheer (Wm) de door Gedeputeerde Staten (i.c. van Gelderland) aangewezen ambtenaren (i.c. de heer Kl.) zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wm bepaalde binnen de provincie.

Krachtens artikel 18.4 lid 3 Wm juncto artikel 5:15 lid 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen. Dat hij voor aanvang van het controlebezoek d.d. 10 april 2001 door de heer Kl. is verzocht hem te vergezellen. Gelet op de voormelde wetsartikelen bevond hij zich dus rechtmatig op het terrein van (verzoeker; N.o.).

Handelingen m.b.t. het opmaken van een proces-verbaal zijn voorbehouden aan een Bijzonder Opsporingsambtenaar (BOA.) Niet kan worden geconcludeerd dat de gezamenlijke aanwezigheid van hem en agenten van politie impliceert dat hij BOA is. Hij heeft zich evenmin als zodanig gepresenteerd..

Voorts kan niet de conclusie worden getrokken dat hij de inhoud van het proces-verbaal kent en inhoudelijk betrokken is geweest bij de strafzaak;

c. Hij niet kan aantonen dat hij geen BOA is, maar wel kan verklaren dat hij geen BOA is;

d. Hij vanwege de weinig bestuurlijke gevoeligheid van het onderwerp de op verzoek van de pers verstrekte inlichtingen niet aan de afdeling BDO/Com heeft gemeld;

e. Hij vanwege een langdurige afwezigheid niet in staat was een dergelijke verklaring te overleggen;

f. Hij niet uit eigener beweging contact heeft gezocht met de pers;

h. Hij mededelingen aan de pers heeft gedaan op grond van zijn eigen waarnemingen ten tijde van het controlebezoek aan de betreffende inrichting op 10 april 2001;

i. De mededeling “'t Was hier nogal een bende" is gedaan als antwoord op de vraag van de pers "Hoe zag het daar er uit"?

j. Hij (verzoeker; N.o.) nimmer heeft ontmoet noch gesproken…"

Achtergrond

1. Wet milieubeheer (Wet van 13 juni 1979, Stb. 442 Wet algemene bepalingen milieuhygiëne, later uitgebouwd tot de Wet milieubeheer)

Artikel 8.1

“1. Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:

a. op te richten;

b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;

c. in werking te hebben.

2. Het verbod geldt niet met betrekking tot inrichtingen, behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.

3. Het verbod bedoeld in het eerste lid, onder b, geldt niet met betrekking tot veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden

beperkingen en voorschriften.”

Artikel 8.2, tweede lid

“Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, of Onze Minister bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning. Een zodanige maatregel wordt slechts vastgesteld met betrekking tot categorieën van inrichtingen ten aanzien waarvan dat geboden is gezien de aard en de omvang van de gevolgen die die inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel met het oog op de doelmatige bescherming van het milieu of met betrekking tot categorieën van gevallen waarin dat geboden is met het oog op het algemeen belang.”

Artikel 8.40, eerste lid

“Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.”

Artikel 18.4, derde lid

“Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn eveneens belast de bij besluit van gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders of andere met de uitvoering van de betrokken wet belaste bestuursorganen aangewezen ambtenaren.”

2. Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (AMvB van 5 januari 1993, Stb. 50)

Artikel 3.1

“Gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, zijn bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen.”

3. Bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

“Categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de wet, en categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, van de wet, ten aanzien waarvan gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn

Categorie 28

(…)

28.4. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

a. het opslaan van de volgende afvalstoffen:

(…)

4°. 5 of meer autowrakken; (…)"

4. Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (AMvB van 13 juni 2000, Stb. 262)

Artikel 4, eerste lid

"De voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage, gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd."

5. Bijlage behorende bij het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer

"(…)

1.3.4.

De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen. Voorzover voorkomen niet mogelijk is, worden zij zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt en gescheiden afgifte mogelijk blijft.

(…)

2.1.2.

Opslag van en werkzaamheden met vloeibare of visceuze gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen vinden plaats boven een bodembeschermende voorziening of maatregel. De bodembeschermende voorziening is vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand tegen de inwerking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen. Indien boven de bodembeschermende voorziening zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen, moet deze voorziening 100% van deze vloeistoffen kunnen opvangen. Indien boven de bodembeschermende voorziening andere gevaarlijke vloeistoffen worden opgeslagen, is de inhoud van deze voorziening ten minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10% van de overige opgeslagen gevaarlijke vloeistoffen. De bodembeschermende voorziening is permanent tegen inregenen beschermd.

(…)

3.1.1.

De inrichting wordt regelmatig schoongemaakt. De binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen worden regelmatig afgevoerd. Het zwerfafval dat afkomstig is van de inrichting en aanwezig is in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting wordt ingezameld en afgevoerd."

6. Wet op de economische delicten (Wet van 22 juni 1950, Stb. K 258)

Artikel 1a, sub 1

"Economische delicten zijn eveneens:

overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:

(…)

de Wet milieubeheer, de artikelen (…) 8.40, eerste lid…"

7. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:15

"1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.

3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen."

bijlage

Vier foto's van verzoekers bedrijf gemaakt op 4 oktober 2000.

Acht foto's van verzoekers bedrijf gemaakt op 30 januari 2001.

Drie foto's van verzoekers bedrijf gemaakt op 10 april 2001.

Instantie: Provincie Gelderland

Klacht:

Mededelingen gedaan aan journalist van dagblad over verdenkingen van milieuovertredingen door verzoekers bedrijf.

Oordeel:

Gegrond