2003/389

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kantoor Groningen:

1. tot op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde de bijstandsuitkering, respectievelijk ontslaguitkering die haar is toegekend in verband met het verlies van haar betrekking in augustus 2001 nog steeds niet tot het juiste bedrag hebben vastgesteld en uitgekeerd, en

2. onvoldoende zorgvuldig hebben gehandeld, onder meer door een onvoldoende zorgvuldige onderlinge afstemming van de verzorging van haar uitkeringen, als gevolg waarvan de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden is overgegaan tot een, haar onnodig belastende, terugvordering van teveel betaalde uitkering.

Beoordeling

1. Ten aanzien van de definitieve vaststelling van de uitkering

1. Aan verzoekster is per 1 augustus 2001 ontslag verleend, in verband waarmee zij een aanvraag om een werkloosheidsuitkering heeft ingediend bij het UWV, kantoor Groningen.

Verzoeksters inkomsten bestonden tot 1 augustus 2001 uit loon uit dienstbetrekking en aanvullende bijstand, tot het bedrag van de voor haar geldende bijstandsnorm.

Verzoeksters situatie per 1 augustus 2001 gaf de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden aanleiding om haar een volledige bijstandsuitkering toe te kennen.

Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat tot op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde (voor het eerst op 26 februari 2002 en vervolgens op 11 juli 2002) de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden en het UWV, kantoor Groningen de bijstandsuitkering, respectievelijk ontslaguitkering die haar is toegekend in verband met het verlies van haar betrekking in augustus 2001 nog steeds niet tot het juiste bedrag hebben vastgesteld en uitgekeerd.

2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat het UWV, kantoor Groningen de beschikking met betrekking tot verzoeksters WW-uitkering op 23 april 2002 heeft verzonden. De behandeling van verzoeksters aanvraag heeft dus bijna negen maanden geduurd. Niet is gebleken dat aan verzoekster een kennisgeving als bedoeld in artikel 127, derde lid, Werkloosheidswet is gestuurd (zie achtergrond, onder 2.). Geoordeeld moet dan ook worden dat het UWV verzoeksters aanvraag niet heeft afgehandeld binnen de wettelijke beslistermijn van acht weken.

3. Het UWV, kantoor Groningen verklaarde dat de lange behandelingsduur deels het gevolg was van technische problemen in verband met de invoering van de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke regelingen voor verzekerenden zoals verzoekster, en deels kwam doordat moest worden beoordeeld of verzoekster verwijtbaar werkloos was en of zij met behoud van uitkering haar opleiding kon volgen. Deze door het UWV aangevoerde oorzaken voor de lange behandelingsduur kunnen deze wellicht verklaren, maar zijn niet toereikend als rechtvaardiging jegens verzoekster.

4. Verder is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman gebleken dat het UWV, kantoor Groningen op 24 oktober 2001 en 28 maart 2002 voorschotten aan verzoekster heeft overgemaakt. Het UWV, kantoor Groningen deelde in reactie op de klacht mee, dat als gevolg van interne fouten bij de administratieve verwerking van de voorschotbetalingen er teveel was verrekend en dat op 12 juli 2002 opdracht was gegeven tot herstel van die fout. Dit betekent dat pas medio juli 2002 voor verzoekster definitief duidelijkheid bestond met betrekking tot haar aanspraken jegens het UWV.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

5. Gelet op het aanvullende karakter van de bijstandsregeling kon de gemeente Leeuwarden pas nadat verzoeksters WW-uitkering was vastgesteld (dus na 23 april 2002) de aanvullende bijstand definitief en tot het juiste bedrag vaststellen. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de gemeente Leeuwarden bij beschikking van 28 juni 2002 de teveel ontvangen bijstand van verzoekster heeft teruggevorderd. Tegen die beslissing heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend. Het is begrijpelijk dat verzoekster zich beklaagt over het feit dat zij, tot zij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog geen duidelijkheid met betrekking tot haar bijstandsuitkering had. Gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval kan de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden daarvan echter geen verwijt worden gemaakt.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

2. Ten aanzien van de onderlinge afstemming tussen de betrokken uitkeringsinstellingen

1. Verder klaagt verzoekster erover dat het UWV, kantoor Groningen en de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden onvoldoende zorgvuldig hebben gehandeld, onder meer door een onvoldoende zorgvuldige onderlinge afstemming van de verzorging van haar uitkeringen, als gevolg waarvan de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden is overgegaan tot een, haar onnodig belastende, terugvordering van teveel betaalde uitkering.

2. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (zie achtergrond, onder 1.) moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Die belangen betreffen niet uitsluitend die van de direct belanghebbende maar ook die van eventuele derden, zoals in dit geval een bestuursorgaan dat eveneens een aanvraag om toekenning van een uitkering heeft ontvangen. In een dergelijke situatie mag van een bestuursorgaan worden verlangd dat het oog heeft voor de informatie die het andere bestuursorgaan voor een tijdige en juiste besluitvorming nodig heeft en dat het die informatie tijdig verstrekt. Een dergelijk inzicht kan zo bijdragen aan een efficiënte besluitvorming en een de betrokken organisaties en belanghebbende(n) niet onnodig belastende uitvoering van de beslissing.

3. De sociale dienst van de gemeente Leeuwarden heeft het UWV, kantoor Groningen op 15 augustus 2001 verzocht om, ingeval een WW-uitkering aan verzoekster zou worden verstrekt, over te gaan tot verrekening van die uitkering met de door de gemeente aan verzoekster verstrekte bijstandsuitkering. Daarnaar gevraagd, liet het UWV weten dat niet tot verrekening was overgegaan “omdat verzoekster al vóór de afwikkeling van de aanvraag om een uitkering in april 2002 (per telefoon) had aangegeven zelf het overzicht te willen houden”.

4. Het niet verrekenen van verzoeksters WW-uitkering met de aan haar toegekende bijstandsuitkering heeft er toe geleid dat verzoekster is geconfronteerd met een terugvordering van de gemeente Leeuwarden van onverschuldigd aan haar betaalde bijstandsuitkering. Behalve de terugvordering zelf had door een onderlinge verrekening voorkomen kunnen worden of althans in belangrijke mate kunnen worden beperkt dat verzoekster diende te worden betrokken in acties en procedures met betrekking tot betalingen en de terugvordering daarvan, alsmede de fiscaal-technische gevolgen daarvan (zie achtergrond, onder 4.). Ook het UWV, kantoor Groningen zelf en de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden had onnodige inspanningen bespaard kunnen blijven indien tot verrekening was overgegaan.

5. Gelet op de hiervoor onder 4. aangegeven gevolgen van het niet onderling verrekenen van de uitkeringen en aangezien uit de, volgens het UWV, door verzoekster gedane mededeling “zelf het overzicht te willen houden” niet volgt dat verzoekster geen prijs stelde op verrekening (het achterwege laten van verrekening was ook niet in haar belang), had van het UWV, kantoor Groningen, mogen worden verwacht dat ten tijde van de vaststelling van verzoeksters recht op een WW-uitkering (in april 2002) met de gemeente Leeuwarden contact was opgenomen met betrekking tot een onderlinge verrekening, en, indien en voorzover nodig, met verzoekster.

De onderzochte gedraging van het UWV, kantoor Groningen, op dit punt is niet behoorlijk.

De onderzochte gedraging van de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden op dit punt is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van het UWV te Amsterdam, is gegrond.

Onderzoek

Op 11 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 10 juli 2002, van mevrouw K. te Leeuwarden, met een klacht over een gedraging van de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden en een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen.

Verzoekster had zich al eerder, bij brief van 26 februari 2002, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van verzoeksters brief van 10 juli 2002 werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden respectievelijk van het UWV te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werden het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden en het UWV, verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd het college en het UWV een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

UWV, hoofdkantoor Amsterdam deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster en de gemeente Leeuwarden gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster was ruim tien jaar, tot 1 augustus 2001 werkzaam bij een onderzoeksinstelling te Leeuwarden. In verband met haar ontslag diende verzoekster rond 1 augustus 2001 een aanvraag om toekenning van een ontslaguitkering in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen (tot 1 januari 2002: USZO te Groningen).

In aanvulling op haar loon uit dienstbetrekking ontving verzoekster van de gemeente Leeuwarden aanvullende bijstand tot het bedrag van de voor haar geldende bijstandsnorm. Naar aanleiding van het ontslag deed de gemeentelijke sociale dienst het UWV, kantoor Groningen per brief van 15 augustus 2001 het volgende verzoek:

“…Aan (verzoekster; N.o.) wordt een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet verstrekt.

Het is niet uitgesloten dat u aan bovengenoemde alsnog een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (inclusief een eventuele uitkering op grond van de Toeslagenwet) toekent.

Mocht dit het geval zijn, dan verzoek ik u gebruik te maken van de aan u bij wet verleende bevoegdheid om de uitkering zonder machtiging van de betrokkene te verrekenen met de door mijn dienst verstrekte uitkeringen.

Gaat u tot verrekening over, dan kunt u mij middels bijgesloten bijlage verzoeken om een schriftelijke opgave te verstrekken van het bedrag dat aan bovengenoemde dezerzijds is verstrekt.

Ook wanneer bovengenoemde niet in uw administratie voorkomt, verzoek ik u mij dit te laten weten door terugzending van deze bijlage…”

2. Het UWV, kantoor Groningen maakte op 24 oktober 2001 een voorschot aan verzoekster over. Dit kantoor besloot vervolgens om per 7 november 2001 de voorschotbetalingen stop te zetten naar aanleiding van de beslissing van de gemeente Leeuwarden om verzoekster een volledige bijstandsuitkering toe te kennen.

3. Verzoekster wendde zich per brief van 21 februari 2002 tot de gemeente Leeuwarden met een klacht over de behandeling van haar uitkering door de sociale dienst. Naar aanleiding van deze klacht had verzoekster op 24 maart 2002 een gesprek met een medewerker van deze dienst.

4. Verzoekster diende bij brief van 25 februari 2002 de volgende klacht in bij het UWV, kantoor Groningen:

“…Een aantal weken geleden heb ik telefonisch contact met u gehad. Betreft uitslag definitieve uitkeringsbedrag. Nog heb ik geen bericht ontvangen.

Verleden jaar augustus heb ik ontslag bij het (..) instituut gehad, ik heb mij toen gelijk bij jullie aangemeld. Nu 6 maanden later heb ik nog geen uitslag van jullie, en weet nog steeds niet wat mijn uiteindelijke uitkering is. Dit heeft consequenties voor mij, de Sociale dienst wil meer duidelijkheid en ik toch wel, dit omtrent mijn aanvullende uitkering, en voor mijn voorlopige belastingteruggave. U moet begrijpen dat ik het wachten zat ben, en geen boodschap heb aan jullie technische storingen. Ik heb recht op duidelijkheid.

Ook hebben jullie schriftelijke afspraken en telefonische afspraken gemaakt met de Sociale dienst over de eventuele achteraf betalingen. Ik ga er van uit dat jullie alles correct afhandelen, achteraf blijkt wel dat het niet zo is, en dat ik hoogstwaarschijnlijk geld aan de Sociale dienst moet terugbetalen. Deze dingen leiden voor mij tot schulden, terwijl er naar mijn mening fouten bij jullie zijn gemaakt.

Bij deze wil ik nu op zeer korte termijn duidelijkheid op papier. Als dat niet gebeurt ben ik genoodzaakt het hogerop te zoeken.

Hopelijk hoeft het niet zover te komen en kunnen jullie snel voor een oplossing zorgen…”

5. Het UWV, kantoor Groningen maakte op 28 maart 2002 nogmaals een voorschot aan verzoekster over. Bij beschikking van 23 april 2002 kende het UWV, kantoor Groningen verzoekster een ontslaguitkering toe, met ingang van de datum van haar ontslag.

6. Naar aanleiding van de toekenning van een ontslaguitkering aan verzoekster besloten burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden de haar verleende bijstand tot een bedrag van netto € 2.265,92 terug te vorderen, waarvan zij bij brief van 28 juni 2002 in kennis is gesteld.

Verzoekster diende tegen deze beslissing op 2 augustus 2002 een bezwaarschrift in, waarna de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden besloot tot opschorting van de verrekening van de vordering.

7. Het UWV, kantoor Groningen informeerde de Stichting Hulp & Welzijn Leeuwarden per brief van 26 november 2002 over het volgende:

“…Naar aanleiding van uw schriftelijk verzoek van 2 augustus 2002 zenden wij u op het volgblad een overzicht per maand van de netto uitkering en netto uitbetalingen vanaf 1 augustus 2001.

Alle uitbetalingen zijn gestort op de girorekening van (verzoekster; N.o.). Zonder machtiging of instemming van cliënte worden geen gelden overgemaakt naar een sociale dienst.

Wij hebben momenteel geen vordering op cliënte en evenmin bedragen gereserveerd, de totale netto uitbetaling (tot en met oktober 2002) is namelijk gelijk aan de totale netto aanspraak op uitkering (tot en met september 2002)…”

Het volgblad bevatte een overzicht van de in en over de maanden augustus 2001 tot en met oktober 2002 aan verzoekster overgemaakte netto uitkering, met de kanttekening dat de uitkering over de maand oktober 2002 eind november 2002 is vastgesteld en uitbetaald.

De Stichting Hulp & en Welzijn te Leeuwarden, met onder meer een afdeling sociaal raadslieden, is een zelfstandige, gesubsidieerde instelling, die geen deel uitmaakt van de organisatie van de gemeente Leeuwarden.

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.

2. In haar verzoekschrift van 10 juli 2002 stelde verzoekster onder meer het volgende:

“Al een tijdje zijn UWV USZO (thans UWV, kantoor Groningen; N.o.) en de Sociale dienst bezig, om mij een juist geldbedrag uit te keren. Helaas loopt alles langs elkaar heen. Mijn toen nog contactpersoon L. (medewerker van de Sociale dienst; N.o.) was dusdanig geïrriteerd door het chaotische werk van de UWV USZO, dat hij zelf maar besloten heeft om een berekening te laten maken.

Conclusie: terugvordering van € 2.265,92 en een maandelijkse terugbetaling van € 47,68. Ondertussen werkt L. niet meer bij de Sociale dienst. Nu moet ik maar weer gissen wie mijn contactpersoon is of wordt. Niemand maakt zijn werk af en de persoon die hiervoor in de plaats komt mag alles weer gaan uitleggen hoe alles in elkaar zit + de weer door hun zoekgeraakte spullen weer aanvullen. Op 1 maart 2002 heb ik een brief gestuurd naar burgemeester en wethouders, later een gesprek met mevr. R. gehad. Alles zou op papier komen wat we samen hadden afgesproken, heb nog steeds niets ontvangen. Wel nog over gebeld maar mevr. R. werkt er niet meer.

Ook lever ik maandelijks een kopie van mijn inkomsten in maar op een of andere manier raakt deze zoek. Daar houdt het maar niet op.

Hetzelfde geldt voor de UWV USZO. Na bijna 1 jaar weten ze nog steeds niet waar ik recht op heb.

In april hebben ze maar een berekening gemaakt waarbij ik € 2299,91 moest terugbetalen. Toen ook geen geld ontvangen en ook geen vakantiegeld ontvangen. Na heel veel bellen vertelde men later dat het een fout was en dat ik een tegoed had van + € 1580,-. Maar ik heb nog steeds geen € 1580 gezien. Afgelopen maand heb ik een bedrag van € 722,70 gehad. Ik weet nog steeds niet waar ik aan toe ben, want elke maand krijg ik een ander bedrag. In augustus verandert de zaak weer, dan ga ik van 78% van het laatstverdiende loon naar 70%, dan moet ik zeker weer een jaar wachten.

Daar komt bij dat mijn ontslag door de rechter ongegrond is verklaard, dus nog meer veranderingen.

Momenteel heb ik het erg krap met mijn geld, en dan ook nog schulden door het toedoen van deze instanties waar ik zelf nog niet eens schuldig aan ben maar wel voor moet boeten.”

C. Standpunt COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOuDERS VAN de gemeente LEEUWARDEN

1. In reactie op de klacht deelde de gemeente Leeuwarden bij brief van 26 augustus 2002 onder meer het volgende mee:

“Betrokkene heeft middels brief d.d. 21-02-2002 (...) een klacht ingediend bij de gemeente Leeuwarden. Zij heeft hierover op 24-03-2002 een gesprek gevoerd met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken (...). Het is gebruikelijk dat gemaakte afspraken schriftelijk worden bevestigd aan de persoon die de klacht heeft ingediend. De betreffende medewerker heeft dit kennelijk niet gedaan. Herstel van dit verzuim is helaas niet mogelijk omdat de betreffende medewerker niet meer werkzaam is bij de gemeente Leeuwarden.”

2. Een medewerker van de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden deelde op 30 augustus 2002 telefonisch onder meer mee dat verzoekster was geïnformeerd over de opschorting van de invordering, totdat op haar bezwaarschrift van 2 augustus 2002 een beslissing is genomen. Tevens deelde de betrokken medewerker mee te zullen bezien of via een onderlinge verrekening met het UWV, kantoor Groningen de kwestie op een voor verzoekster zo weinig mogelijk belastende wijze kan worden afgewikkeld.

D. Standpunt Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kantoor groningen

1. In reactie op de klacht deelde het UWV, kantoor Groningen bij brief van 4 september 2002 onder meer het volgende mee:

Ons oordeel

De klacht onder punt 1 achten wij ongegrond. De klacht genoemd onder punt 2 achten wij gegrond.

Onze overwegingen

Ten aanzien van punt 1 hebben wij het volgende in overweging genomen: USZO is vanaf 1 januari 2001 belast met de uitvoering van de werkloosheidswet (WW) en diverse bovenwettelijke regelingen (BW) voor diverse opdrachtgevers. Om al deze verschillende regelingen uit te kunnen voeren is een nieuw beoordelings- en uitkeringssysteem ontwikkeld.

Wij stuiten hierbij op technische problemen die in dit geval tot vertraging hebben geleid. Naast systeemtechnische problemen liep de aanvraag ook vertraging op door beoordeling op verwijtbare werkloosheid. Ook moest er beoordeeld worden of betrokkene haar opleiding kon volgen met behoud van uitkering. Inmiddels is de uitkering toegekend. De beschikkingen zijn op 23 april 2002 verzonden.

Ten aanzien van punt 2 merken wij op, dat wij inderdaad fouten hebben gemaakt met de uitbetaling. Wij hebben op 24 oktober 2001 een voorschot overgemaakt naar betrok-kene. Er zit echter wel een verzoek/bevel in het dossier met verwijzing naar art. 37 WW. Wij hadden daarom de gelden kunnen overmaken aan de sociale dienst. Er was echter onduidelijkheid ontstaan over het feit of UWV USZO gelden mag overmaken aan een derde zonder machtiging van betrokkene. Op 7 november 2001 is er echter voor gezorgd dat betrokkene geen voorschotten meer zou ontvangen.

Betrokkene krijgt slechts uitbetaald door de gemeente.

Op 28 maart 2002 hebben wij nogmaals een voorschot overgemaakt naar betrokkene. Hierover is telefonisch contact geweest met betrokkene. Betrokkene heeft aangegeven liever zelf overzicht te houden en wenst WW op haar giro te ontvangen.

Wij bieden voor de verwarring en bijkomende ongemakken onze excuses aan.

Verder vragen wij uw aandacht voor het volgende. Wij hebben een teveel aan voorschotten opgevoerd. Daardoor is er ten onrechte een vordering ontstaan en is er te veel verrekend. Cliënt heeft voor € 1.362,42 aan voorschotten ontvangen van ons, verrekend is in totaal € 2.948,23. Er is dus € 1.585,81 te veel verrekend. Op 12 juli 2002 is richting de afdeling financiële zaken de opdracht gegeven dit te herstellen.

De brief van 25 februari 2002 is door ons niet als klacht aangemerkt, maar als correspondentie die betrekking had op de aanvraag.“

2. In reactie op het verzoek om een toelichting met betrekking tot een verrekening van uitkeringen, deelde het UWV, kantoor Groningen in een faxbericht van 23 december 2002 mee dat door middel van de brief van 26 november 2002 de Stichting Hulp & Welzijn van de gemeente Leeuwarden was geïnformeerd over de aan verzoekster uitbetaalde bedragen en dat de gemeente op basis daarvan de kwestie zou kunnen afwikkelen (zie A. feiten, onder 7.).

E. Nadere informatie Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te amsterdam

In reactie op enige nadere vragen met betrekking tot de door de gemeente Leeuwarden en het UWV, kantoor Groningen, verstrekte informatie deelde het UWV te Amsterdam, onder meer het volgende mee:

1. met betrekking tot de verstrekte informatie over de betalingen

“…Volgens u strookt het vermelde in de brief van ons kantoor van 4 september 2002 niet met dat van de brief van 26 november 2002. In de brief van 4 september 2002 hebben wij ons gewijd aan (het tweede onderdeel van de, onder Klacht, weergegeven klachtsamenvatting; N.o.), namelijk de stelling dat onzorgvuldig handelen van UWV USZO ervoor heeft gezorgd, dat zowel de gemeente Leeuwarden als UWV USZO betrokkene onnodig hebben belast met een terugvordering van teveel betaalde uitkering. Deze terugvordering had te maken met de verstrekte voorschotten. Onze uitleg in de brief van 4 september 2002 is dus juist, zij het onvolledig. De brief aan de Stichting Hulp & Welzijn is correct…“

2. met betrekking tot de overmaking van gelden aan derden

“…U verzocht te worden ingelicht waarom betrokkene niet is gevraagd om een machtiging tot verrekening. Dit komt omdat zij al vóór de afwikkeling van de aanvraag om een uitkering in april 2002 (per telefoon) had aangegeven zelf het overzicht te willen houden…”

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”

2. Werkloosheidswet (Wet van 6 november 1986, Stb. 566)

Artikel 127, eerste tot en met derde lid

“1. Onverminderd artikel 127a, worden beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan.

3. Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.”

Ingevolge de Werkloosheidswet bedraagt de loongerelateerde uitkering 70% van het dagloon. Onder het dagloon wordt verstaan, het loon dat de werknemer in zijn beroep gemiddeld heeft verdiend in de periode van 26 weken vóór zijn werkloosheid. De kortdurende en de vervolguitkering bedragen 70% van het voor de werknemer geldende wettelijk minimumloon.

3. Uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet

De Algemene bijstandswet (Abw) heeft als uitgangspunt dat iedereen zoveel mogelijk in zijn eigen onderhoud moet voorzien. Wie hier niet toe in staat is en ook geen beroep kan doen op een andere wet of sociale voorziening, komt in aanmerking voor bijstand. De Abw kent drie landelijke basisnormen voor bijstand aan personen tussen de 21 en 65 jaar. Voor een echtpaar geldt een basisbedrag van 100% van het nettominimumloon, een alleenstaande ouder krijgt 70% en een alleenstaande vanaf 21 jaar 50%. De gemeente kan aan alleenstaande personen tussen de 21 en 65 jaar een toeslag verstrekken van maximaal 20% van het nettominimumloon.

4. Verrekening van sociale uitkeringen tussen gemeenten, Landelijk instituut sociale verzekeringen en Sociale Verzekeringsbank (besluit van de staatssecretaris van Financiën van 11 december 2000, nr. CPP2000/2234M inwerkingtreding 1 januari 2001)

“…2. Verrekening van uitkeringen

(...)

De verrekening van uitkeringen waarop dit besluit betrekking heeft, doet zich voor wanneer:

- een uitkeringsgerechtigde gedurende een bepaalde periode van de gemeente een uitkering heeft genoten en later over dezelfde periode recht blijkt te hebben op een uitkering van de uitvoeringsinstelling of de SVB; de gemeente is hier de declarerende instantie en de uitvoeringsinstelling respectievelijk de SVB de overnemende instantie;

(...)

De verrekeningen in voormelde situaties geschieden op grond van de in bovenvermelde wetten opgenomen bepalingen dan wel krachtens een door de uitkeringsgerechtigde afgegeven machtiging.

3. Wettelijk voorgeschreven heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen

Op grond van de wettelijke bepalingen inzake de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen dienen in deze gevallen zowel de door de declarerende instantie verstrekte uitkering, als de door de overnemende instantie met terugwerkende kracht toegekende uitkering volledig als loon in aanmerking te worden genomen, d.w.z. zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat de vervangende uitkering, voorzover deze met terugwerkende kracht is toegekend, geheel of gedeeltelijk wordt verrekend met de op dezelfde periode betrekking hebbende oorspronkelijke uitkering.

4. Bezwaren van de wettelijk voorgeschreven heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen

Deze wettelijk voorgeschreven gang van zaken stuit op bezwaren voor alle betrokkenen.

Voor wat de declarerende instanties betreft zijn deze bezwaren hierin gelegen dat het netto bedrag van de vervangende uitkering voor zover deze met terugwerkende kracht is toegekend (d.w.z. de bruto nabetaling verminderd met de daarover verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen) veelal niet toereikend is om daaruit de claim van de declarerende instantie (de bruto uitkering inclusief de daarop ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen) te voldoen.

Voor wat de uitkeringsgerechtigden betreft zijn deze bezwaren hierin gelegen dat over een bedrag ter grootte van het verrekende deel van de met terugwerkende kracht toegekende uitkering tweemaal loonbelasting/premie volksverzekeringen wordt geheven. Weliswaar wordt voor de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met de verrekening rekening gehouden, hetgeen veelal resulteert in een teruggaaf van voorheffingen, doch het vergt doorgaans geruime tijd voordat deze teruggaaf is geëffectueerd.

5. Vereenvoudigde regeling

Teneinde aan vorenbedoelde bezwaren tegemoet te komen heb ik in overleg met de gemeenten, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitvoeringsinstellingen en de Sociale Verzekeringsbank de volgende vereenvoudigde regeling getroffen.

De declarerende instantie doet aan de overnemende instantie een schriftelijke opgaaf toekomen van het bruto bedrag van de door haar over de verrekeningsperiode verstrekte uitkering (d.w.z. met inbegrip van de ter zake geheven loonbelasting/premie volksverzekeringen). De overnemende instantie bewaart deze opgaaf bij de loonadministratie.

De overnemende instantie zondert van de door haar over de verrekeningsperiode toegekende bruto uitkering ter overmaking aan de declarerende instantie af, een bedrag gelijk aan de onder a bedoelde bruto uitkering (met inbegrip van de ter zake geheven loonbelasting/premie volksverzekeringen).

De overnemende instantie beschouwt het onder b bedoelde gedeelte van de door haar toegekende bruto uitkering, dat is afgezonderd ter overmaking aan de declarerende instantie, voor de heffing van de loonbelasting/premie volksverzekeringen niet als loon.

De overnemende instantie berekent de loonbelasting/premie volksverzekeringen, welke is verschuldigd ter zake van het resterende deel van de door haar toegekende bruto uitkering, met toepassing van de (witte of groene) loonbelasting/premietabel voor bijzondere beloningen (zie uitzondering hierna). Daarbij geldt als jaarloon de tot een jaarloon herleide vervangende uitkering over het lopende jaar en indien de periode waarover verrekend wordt niet uitsluitend binnen het lopende jaar valt, vermeerderd met het belastbare bedrag van de nabetaling dat na verrekening resteerd.

(…)

De declarerende instantie vermeldt op de loonbelastingkaarten van de desbetreffende jaren (inclusief die van het lopende kalenderjaar) de bruto uitkering ingevolge de in het hiervoor vermelde onderdeel 2 genoemde wetten zonder rekening te houden met vorenbedoelde verrekening. De overnemende instantie vermeldt met betrekking tot de nabetaling op de loonbelastingkaart van het desbetreffende jaar het gedeelte van de bruto uitkering dat na vorenbedoelde verrekening resteert…”

Instantie: UWV Groningen

Klacht:

Bijstandsuitkering, resp. ontslaguitkering die verzoekster is toegekend, nog steeds niet tot het juiste bedrag vastgesteld en uitgekeerd en onzorgvuldig gehandeld , onder meer door een onvoldoende zorgvuldige onderlinge afstemming van de verzorging van haar uitkeringen .

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Gemeente Leeuwarden

Klacht:

Overgegaan tot onnodig belastende terugvordering van teveel betaalde uitkering .

Oordeel:

Niet gegrond