Verzoeker klaagt over de wijze waarop hij op 1 juni 2001 om omstreeks 7:30 uur tijdens een fouillering op de luchthaven Schiphol onbehoorlijk is betast door een medewerker van Seceurop, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Marechaussee. Hij klaagt er in dit verband over dat de betrokken medewerker zonder een voorafgaande mededeling daaromtrent de vingers van zijn hand in de bovenkant van verzoekers broek stak en de broek naar voren en omhoog trok.
Voorts klaagt verzoeker erover dat de Koninklijke Marechaussee zijn klacht van 22 juni 2001, ondanks herhaald rappél, tot het moment dat hij zich wendde tot de Nationale ombudsman (2 december 2001) niet heeft afgehandeld. In dit verband klaagt verzoeker er tevens over dat de Koninklijke Marechaussee zijn klacht voor afhandeling heeft doorgestuurd naar Seceurop.
Beoordeling
I Ten aanzien van de wijze van fouilleren
1. Op grond van internationale verplichtingen en de artikelen 37g tot en met 37i van de Luchtvaartwet (oud) dienen personen die aan boord gaan van een luchtvaartuig zich te onderwerpen aan een controle door bewakingspersoneel op de aanwezigheid van wapens, explosieven of andere voorwerpen en stoffen, die de veiligheid en gezondheid van personen kunnen bedreigen, voor de bedreiging van personen geschikt zijn dan wel de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kunnen brengen. Ten tijde van de onderzochte gedraging waren de artikelen 37g tot en met 37i van de Luchtvaartwet (oud) van toepassing (zie achtergrond, onder 1. en 2.).
2. De beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol worden uitgevoerd door personeel van de particuliere beveiligingsfirma Seceurop Nederland Security Check B.V. (hierna: Seceurop). Daartoe was een overeenkomst gesloten tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie, en Seceurop (zie achtergrond, onder 5.). De werkzaamheden van Seceurop vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol, die belast is met de algehele politietaak op de luchthaven Schiphol. De werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies van de Koninklijke Marechaussee.
3. De controle door de beveiligingsmedewerker omvatte ten tijde van de onderzochte gedraging in ieder geval een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur (ex artikel 37g Luchtvaartwet (oud)), van passagiers en hun handbagage.
4. Verzoeker werd op 1 juni 2001, nadat de metaaldetector bij zijn passeren een alarmsignaal had gegeven en nadat hij een tweede keer door de metaaldetector was gelopen, door een beveiligingsmedewerker van Seceurop gefouilleerd. Tijdens het fouilleren stak de medewerker volgens verzoeker zonder voorafgaande mededeling de vingers van zijn hand in verzoekers bovenbroek en trok de broek naar voren en omhoog op een manier die verzoeker deed concluderen dat de beveiligingsmedewerker “in zijn kruis” zat. Verzoeker klaagt over de wijze waarop hij door de medewerker is betast.
5. In reactie op de klacht deelde de minister van Defensie mee dat de waarschijnlijk bij de fouillering van verzoeker betrokken beveiligingsmedewerkers, zich het voorval niet konden herinneren. De minister kon gelet daarop niet vaststellen of de door verzoeker omschreven gedraging zich had voorgedaan en sprak over de gegrondheid daarvan om die reden geen oordeel uit.
6. In het onderhavige geval is verzoeker gefouilleerd nadat de metaaldetector tot tweemaal toe bij verzoekers passeren een alarmsignaal afgaf. Nu het alarmsignaal van de metaaldetector wijst op een (mogelijk gevaarlijk) metalen voorwerp, werd verzoeker terecht gefouilleerd.
De wijze waarop verzoeker stelt te zijn gefouilleerd is echter, nu de betrokken beveiligingsmedewerkers zich het voorval met verzoeker niet konden herinneren, niet vastgesteld.
Met betrekking tot dit onderdeel van de onderzochte gedraging geeft de Nationale ombudsman geen oordeel.
II Ten aanzien van de wijze van de afhandeling van de klacht
1. Na de klacht op 22 juni 2001 eerst mondeling te hebben voorgelegd klaagde verzoeker bij brief van 24 juni 2001 bij de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol, over de wijze waarop hij op 1 juni 2001 door beveiligingsmedewerkers van Seceurop was gefouilleerd. De Koninklijke Marechaussee reageerde bij brief van 5 juli 2001 op verzoekers klachtschrift. De Koninklijke Marechaussee informeerde verzoeker (in het algemeen) over de beveiligingsprocedures op de luchthaven Schiphol. Tevens deelde de Koninklijke Marechaussee verzoeker mee dat zijn klacht voor verdere afhandeling zou worden doorgezonden naar Seceurop. Tevens zou verzoekers klacht worden geregistreerd en is Seceurop verzocht een afschrift van de antwoordbrief aan verzoeker naar de Koninklijke Marechaussee te zenden.
Seceurop bevestigde de ontvangst van de klacht op 29 juli 2001.
2. Voorts klaagt verzoeker erover dat de Koninklijke Marechaussee zijn klacht, welke hij op 22 juni 2001 mondeling en op 24 juni 2001 schriftelijk voorlegde aan de Koninklijke Marechaussee, ondanks herhaald rappél, tot het moment dat hij zich wendde tot de Nationale ombudsman (2 december 2001) niet had afgehandeld. In dit verband klaagt verzoeker er tevens over dat de Koninklijke Marechaussee zijn klacht voor afhandeling heeft doorgestuurd naar Seceurop.
3. Bijlage 3 van de (vervallen) Beveiligingsovereenkomst Burgerluchtvaartterreinen (zie achtergrond, onder 5.) bevat een klachtenregeling. Hierin is neergelegd dat de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van beveiligingspersoneel (van Seceurop) niet valt onder de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee, maar wel in de geest van deze regeling wordt afgedaan en onder de directe verantwoordelijkheid van de Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart.
Indien de Koninklijke Marechaussee rechtstreeks een klacht over houding en/of gedrag van het beveiligingspersoneel van het beveiligingsbedrijf ontvangt, zal de Commandant binnen vijf werkdagen schriftelijk het beveiligingsbedrijf hieromtrent op de hoogte stellen.
Van de resultaten van het door de Commandant gelaste onderzoek wordt een schriftelijke rapportage opgesteld. De Commandant geeft op basis van de onderzoeksresultaten een behoorlijkheidsoordeel over de klacht.
Ingevolge artikel 14 van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee worden klachten binnen zes of tien weken (indien de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee advies uitbrengt over de klacht) na ontvangst van de klacht afgedaan.
4. In reactie op de klacht deelde de minister van Defensie mee dat de klacht van verzoeker door de Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart had moeten worden afgedaan, maar dat dit niet was gebeurd. De Commandant zou door de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee erop worden gewezen dat hij dergelijke klachten moet afdoen.
5. Verzoekers klacht is niet conform de ten tijde van de onderzochte gedraging toepasselijke bijlage klachtbehandeling afgehandeld en evenmin in de geest van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee. Ten eerste is de doorzending ter verdere afhandeling naar Seceurop niet juist. Immers indien klachten met betrekking tot medewerkers van Seceurop de Koninklijke Marechaussee rechtstreeks bereikten, was het de Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart die binnen vijf werkdagen schriftelijk het beveiligingsbedrijf hieromtrent op de hoogte diende te stellen. Echter tot het moment dat verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde - op 2 december 2001 - had de Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart nog geen enkele bemoeienis gehad met de afhandeling van verzoekers klacht, terwijl de afhandeling daarvan onder zijn directe verantwoordelijkheid viel. Ook nam de afhandeling van verzoekers klacht op het moment dat verzoeker klaagde bij de Nationale ombudsman reeds ruim vijf maanden in beslag. Seceurop is gedurende deze tijd op geen enkel wijze aangestuurd door de Commandant, noch met betrekking tot de termijn noch met betrekking tot het onderzoek naar de klacht. Dit is niet juist.
Dat Secuerop verzoekers klacht bij brief van 23 februari 2003 afhandelde, maakt het bovenstaande niet anders.
6. Met betrekking tot het overschrijden van de termijn merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op. Verzoekers klacht betreft de wijze waarop hij op 1 juni 2001 door beveiligingsmedewerkers is bejegend tijdens een fouillering. Klachten betreffende bejegening zijn in de regel gebaat bij een zo spoedig mogelijk ingesteld onderzoek. Immers de feiten worden veelal niet uit stukken gehaald, maar ontrokken aan het geheugen van de betrokkenen. Dit maakt de overschrijding van de termijn, alsmede dat geen oordeel kan worden uitgesproken over de klacht nu de betrokken medewerkers zich het voorval niet kunnen herinneren, des te klemmender.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee district Schiphol, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is gegrond voor zover het de wijze betreft waarop verzoekers klacht is afgehandeld en niet gegrond met betrekking tot het zonder voorafgaande mededeling overgaan tot de door verzoeker gestelde wijze van fouilleren. Voor het overige geeft de Nationale ombudsman geen oordeel.
Onderzoek
Op 4 december 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Defensie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 1 juni 2001 omstreeks 7.30 uur werd verzoeker door beveiligingsmedewerkers van Seceurop Nederland Security Check B.V. (verder te noemen: Seceurop) op de luchthaven Schiphol gefouilleerd.
2. Bij brief van 24 juni 2001 - na de klacht eerst op 22 juni 2001 mondeling te hebben voorgelegd - klaagde verzoeker bij de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol, over de wijze waarop hij op 1 juni 2001 door beveiligingsmedewerkers van Seceurop was gefouilleerd. In zijn brief stelde verzoeker ten aanzien van de gedraging onder meer het volgende:
“Op vrijdag 1-6-2001 ging ik naar de kleine vertrekruimte op Schiphol, waar reizigers moeten wachten op de bus naar het vliegtuig (…). Het was ongeveer 07.30 uur. Bij mijn passage door het veiligheidspoortje ging het signaal zacht en kort af. Dit leidde ertoe dat een van de veiligheidsbeambten mij vroeg voor de zekerheid door het poortje terug te gaan. Hij had staan praten met zijn collegae en had mogelijk het signaal niet duidelijk gehoord. Bij mijn tweede passage ging het signaal duidelijk af en dat was voor hem aanleiding mij te fouilleren. (…) Tijdens het fouilleren stak de beambte, terwijl hij voor mij stond, de vingers van zijn hand in mijn bovenbroek, en trok die naar voren en omhoog. Hierop zei ik tegen hem: ga je lekker? Haal die hand uit mijn kruis! De beambte ontkende wat hij had gedaan (“ik zat niet in uw kruis”), maar trok zijn hand wel terstond terug.
(…)
Ik maak jaarlijks vele vluchten en heb er alle begrip voor dat passagiers en hun bagage aan een veiligheidsonderzoek worden onderworpen. Het is mij echter nog nooit overkomen dat een veiligheidsmedewerker zijn hand in mijn broek stak.
(…) Dat een willekeurige persoon plotseling en zelfs zonder te vragen zijn hand in mijn broek steekt, ervaar ik als een overrompeling en een aantasting van mijn lichamelijke integriteit.”
3. Bij brief van 29 juni 2001 bevestigde Seceurop de ontvangst van verzoekers klacht en deelde mee de klacht te zullen onderzoeken.
4. Bij brief van 5 juli 2001 reageerde de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol, onder meer als volgt op verzoekers klacht:
“Te uwer informatie deel ik u mede dat op grond van de Nederlandse Luchtvaartwet beveiligingswerkzaamheden - in het kader van de burgerluchtvaart op luchthaven Schiphol - worden uitgevoerd door personeel van het particuliere beveiligingsbedrijf Seceurop Nederland Security Check B.V., onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol.
Het gaat hierbij onder andere om controle van vertrekkende passagiers en hun handbagage. Het personeel voor het verrichten van deze diensten krijgt een uitgebreide training en scholing om passagiers en hun handbagage te controleren, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan het zich klantvriendelijk opstellen ten opzichte van de reizigers. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform een door de Koninklijke Marechaussee opgestelde werkinstructie. Op grond van de hiervoor genoemde Luchtvaartwet kan aan passagiers die weigeren om medewerking te verlenen aan het veiligheidsonderzoek de toegang tot het luchtvaarttuig worden geweigerd.
In het geval dat een passagier de metaaldetector passeert en deze detector reageert doordat het alarm afgaat, dan wil dat zeggen dat de passagier in het bezit moet zijn van een metalen voorwerp. Op dat moment dient de passagier overeenkomstig de in de werkinstructie voorgeschreven procedure te worden gefouilleerd.
Conform de werkinstructie dient men de passagier vóór aanvang van de fouillering te vragen of men hem of haar mag fouilleren. Vervolgens dient de passagier in zijn geheel te worden gefouilleerd overeenkomstig de door de Koninklijke Marechaussee opgestelde werkinstructie. Daarbij worden eveneens de borsten en de schaamstreek betast.
Aangezien u klaagt over de wijze (procedure) en bejegening heb ik uw klacht (…) voor verdere afhandeling doorgezonden aan Secuerop (…).
Uw klacht wordt eveneens in mijn administratie geregistreerd en het Hoofd Operationeel Zaken van Seceurop (…) is verzocht mij een kopie van zijn antwoord aan u te verstrekken.”
5. Op 28 juli 2001 zond verzoeker Seceurop per faxbericht een rappel met betrekking tot de afhandeling van zijn klacht.
6. Bij brieven van 23 augustus en 23 oktober 2001 rappelleerde verzoeker met betrekking tot de afhandeling van zijn klacht bij de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol.
7. Bij brief van 25 februari 2003 deelde Seceurop verzoeker in reactie op zijn klacht van 22 juni 2001 onder meer het volgende mee:
“Naar idee van Seceurop is deze klacht ter afhandeling bij de Koninklijke Marechaussee terechtgekomen. Na 29 juni 2001 is dan ook alle correspondentie via de Koninklijke Marechaussee verlopen.
Op 6 januari 2003 hebben wij van de (…) Koninklijke Marechaussee het verzoek gekregen om bij een aantal medewerkers, welke dienst hebben gehad op 1 juni 2001, na te vragen of zij zich nog iets konden herinneren van het voorval (…).
Helaas weet geen van de ondervraagde medewerkers zich het voorval te herinneren. Wij kunnen het voorval dan ook niet verder uitzoeken, onze excuses voor dit feit.
Tevens bieden wij onze excuses aan voor het feit dat uw klacht zo lang heeft moeten wachten op afhandeling.”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt Minister van Defensie
Bij de reactie op de klacht zond de minister van Defensie een afschrift mee van de relevante bepalingen van een interne werkinstructie van Seceurop en verzocht de Nationale ombudsman onder vermelding van de reden het vertrouwelijke karakter van de werkinstructie te waarborgen. De Nationale ombudsman besloot aan de bezwaren van de minister tegemoet te komen. De inhoud van de werkinstructie blijft dus vertrouwelijk.
Bij de reactie op de klacht deelde minister van Defensie bij brief van 27 november 2002 verder onder meer het volgende mee:
“Allereerst merk ik met betrekking tot de situatie op Schiphol het volgende op. Passagiers zijn overeenkomstig de reisvoorwaarden van de luchtvaartmaatschappijen verplicht zich te onderwerpen aan een veiligheidscontrole. Indien passagiers dit weigeren worden zij uitgesloten van vervoer. De exploitanten van burgerluchthavens zijn verplicht zorg te dragen voor dergelijke controles. Een en ander vloeit voort uit zowel internationale verplichtingen (bijv. het Verdrag van Chicago) als uit Nederlandse regelgeving (artikelen 37g t/m 37i van de Luchtvaartwet). De beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol worden uitgevoerd door personeel van de particuliere beveiligingsfirma Seceurop Nederland Security Check B.V. Daartoe is een overeenkomst gesloten op 12 februari 1998, welke inmiddels is verlengd voor een periode van één jaar, tussen de Staat der Nederlanden (ten deze vertegenwoordigd door de Minister van Justitie) en de firma Seceurop waarbij is overeengekomen dat Seceurop personeel ter beschikking stelt aan de Staat voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 37g tot en met 37i van de Luchtvaartwet. Deze firma draagt er zorg voor dat de werkzaamheden, overeenkomstig de instructies van de Koninklijke Marechaussee, worden uitgevoerd onder leiding van een deskundig contactpersoon. Deze werkzaamheden vinden plaats onder verantwoordelijkheid c.q. krachtens instructie van de Koninklijke Marechaussee, die op de luchthaven Schiphol belast is met de algehele politietaak, maar worden feitelijk geheel zelfstandig uitgevoerd. Slechts indien daartoe aanleiding is, worden beambten van de Koninklijke Marechaussee ter assistentie geroepen, bijvoorbeeld omdat bij een veiligheidscontrole verboden voorwerpen zijn aangetroffen. (…)
Naast een schriftelijke instructie ontvangt het personeel van Seceurop ook een opleiding van de Koninklijke Marechaussee. De Koninklijke Marechaussee doet door middel van steekproeven onderzoek naar de effectiviteit van de door het personeel van Seceurop verrichte controles op de aanwezigheid van wapens, explosieven en andere stoffen, als bedoeld in artikel 37g van de Luchtvaartwet.
In (…) voornoemde overeenkomst is aangegeven op welke wijze klachten over het optreden van Seceurop-personeel worden afgedaan. Hoewel de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht niet van toepassing is, dienen de klachten door de Commandant District Koninklijke Marechaussee district Schiphol wel in de geest van deze klachtenregeling te worden afgedaan. Hieruit volgt dat de klacht van verzoeker door de Commandant Kmar district Schiphol had moeten worden afgedaan. Dit is evenwel niet gebeurd. De Commandant Kmar district Schiphol zal er door tussenkomst van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee op worden gewezen dat hij dergelijke klachten moet afdoen.
(…) Gebleken is dat verzoekers klacht tot op heden nog niet (door Seceurop; N.o.) is afgedaan, omdat het door verzoeker opgegeven vluchtnummer niet juist zou zijn. De Commandant Kmar district Schiphol heeft er bij Seceurop op aangedrongen alles in het werk te stellen om te achterhalen door welke Seceurop-medewerker verzoeker is gefouilleerd, opdat de klacht alsnog kan worden behandeld. Ik zal u over het vervolg van deze procedure te zijner tijd nader informeren.”
D. Reactie minister van defensie
In reactie op een aantal nadere vragen deelde de minister van Defensie bij brief van 7 april 2003 onder meer het volgende mee:
“Met betrekking tot de fouillering van verzoeker op 1 juni 2001 merk ik het volgende op. Zoals reeds is aangegeven vond de betreffende fouillering feitelijk plaats door medewerkers van Seceurop. Op basis van het nummer van verzoekers vlucht (…) moet het tijdstip van de fouillering gelegen zijn tussen 07.15 en 08.45 uur. Ondanks het grote aantal mannelijke Seceurop-medewerkers die elke dag op Schiphol werkzaam zijn, zijn twee namen te noemen welke ter plaatse van de controle op dat moment werkzaam waren en wellicht betrokken kunnen zijn geweest bij het voorval. Het betreft de heer X en de heer Z. Bij navraag door de Seceurop-dienstleiding op 6 januari j.l. blijkt echter dat deze medewerkers zich dit voorval niet herinneren. Dit moge tevens blijken uit de (…) schriftelijke bevestiging van de firma Seceurop d.d. 10 februari 2003. Verzoeker heeft eveneens onlangs van de firma Seceurop een brief mogen ontvangen.
Gelet op het vorenstaande heb ik niet kunnen vaststellen of de door verzoeker omschreven gedraging zich heeft voorgedaan. Omdat ik evenmin reden heb aan de juistheid van de verklaring van verzoeker te twijfelen, kan ik over de gegrondheid van de klacht geen oordeel uitspreken.
Dat de medewerkers van Seceurop zich het voorval niet meer kunnen herinneren is niet vreemd te achten daar dagelijks veel van zulk soort fouilleringen plaatsvinden. Alvorens deze controle toe te passen dient de desbetreffende medewerker dit aan de te controleren passagier mee te delen. Indien dit in het onderhavige geval niet is gebeurd, is niet conform de werkinstructie gehandeld.”
e. overige informatie
Daarnaar gevraagd deelde de minister van Defensie nog mee dat verzoekers klacht niet meer apart door de Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart was afgedaan.
Achtergrond
1. Luchtvaartwet (oud)
Artikel 37g
1. De personen die aan boord gaan van een luchtvaartuig onderwerpen zich aan een controle door het bewakingspersoneel op de aanwezigheid van wapens, explosieven of andere voorwerpen en stoffen, die de veiligheid en gezondheid van personen kunnen bedreigen, voor de bedreiging van personen geschikt zijn dan wel de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kunnen brengen. Deze controle omvat in ieder geval:
a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur, van passagiers en hun handbagage, tenzij stelselmatig een onderzoek als bedoeld onder b, plaatsvindt;
b. een onderzoek van passagiers aan hun kleding en een onderzoek van hun handbagage, welk onderzoek steekproefsgewijs dan wel, in door Onze Minister van Justitie te bepalen gevallen, stelselmatig wordt uitgevoerd.
2. Steekproefsgewijs wordt een controle uitgevoerd:
a. op de identiteit van andere personen die aan boord gaan van een luchtvaartuig dan passagiers, zonodig door een onderzoek aan hun kleding, en van de redenen voor hun aanwezigheid in het luchtvaartuig;
b. op de bagage die bestemd is om in het ruim van een luchtvaartuig te worden meegevoerd en
c. naar de betrouwbaarheid van passagiers als bedoeld in het eerste lid.
3. Bij toepassing van artikel 37i kan de controle als bedoeld in het tweede lid, stelselmatig worden uitgevoerd.
4. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, kan een vrijstelling worden verleend ten aanzien van de soorten vluchten of luchtvaartuigen die zijn uitgezonderd van een controle als bedoeld in het eerste lid. Onze Minister van Justitie kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van deze controle.
5. Het bewakingspersoneel kan op het luchtvaartterrein aanwezige gebouwen, ruimten en luchtvaartuigen, met uitzondering van woningen, betreden voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taak.
Artikel 37h, eerste lid
Passagiers die weigeren zichzelf of hun bagage aan controle te onderwerpen, wordt verhinderd enig luchtvaartuig te betreden, hun wordt de verdere toegang tot de in artikel 37b, eerste lid, bedoelde delen van het luchtvaartterrein ontzegd en zij worden daaruit zo nodig verwijderd.
Artikel 37i, eerste en tweede lid
“1. Onze Minister van Justitie kan op grond van omstandigheden en inlichtingen vaststellen, dat er ten aanzien van een luchtvaartterrein, dan wel bepaalde daar aanwezige luchtvaartuigen, het vermoeden gerechtvaardigd is, dat een bijzonder gevaar bestaat dat zij het object van geweldpleging, aanslagen of bedreiging zullen vormen. Hij geeft hiervan onverwijld kennis aan de exploitant.
2. Na toepassing van het eerste lid worden geen goederen of dieren aan boord van de betrokken luchtvaartuigen gebracht dan na, zonodig stuksgewijs, onderzoek op de aanwezigheid van wapens, explosieven of andere voorwerpen en stoffen, die de veiligheid en gezondheid van personen kunnen bedreigen, voor de bedreiging van personen geschikt zijn dan wel de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kunnen brengen.”
2. Het Verdrag van Chicago (1944)
Het verdrag betreffende de burgerluchtvaart vormt de basis voor de veiligheid van het internationale luchtverkeer. Praktisch alle luchtvaartlanden van de wereld hebben dit verdrag bekrachtigd. In Nederland is het in werking getreden op 25 april 1947. Het verdrag is uitsluitend van toepassing op burgerluchtvaartuigen. Universele toepassing van de regels is het doel. Het verdrag is gebaseerd op een onderling vertrouwen tussen staten om zich aan de regels te houden om voor een ieder een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen.
3. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)
Artikel 6, eerste lid aanhef, onder c.
“Aan de Koninklijke Marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
(…)
c. de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door Onze Ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen.”
Artikel 8, derde en achtste lid
“3. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
(…)
6. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn tevens van toepassing op de militair van de Koninklijke Marechaussee, indien hij optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, en op de militair van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze wet bijstand verleent aan de politie.”
4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994, Stb. 275)
Artikel 20, eerste lid
“Het onderzoek, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993, geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding en wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.”
Artikel 21
“De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde of vierde lid, van de Politiewet 1993 heeft uitgevoerd, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot dit onderzoek hebben geleid.”
5. Beveiligingsovereenkomst Burgerluchtvaartterreinen, overeenkomst van 12 februari 1998 tussen de Staat der Nederlanden (vertegenwoordigd door de minister van Justitie), en Seceurop Nederland Security Check B.V. (vervallen)
“Artikel 1
1.1 Het Beveiligingsbedrijf stelt voor de beveiliging van de burgerluchtvaartterreinen in Nederland voldoende personeel (zowel wat betreft kwantiteit als ook kwaliteit) ter beschikking aan de Staat voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 37g tot en met artikel 37i Luchtvaartwet. Het Beveiligingsbedrijf draagt er zorg voor dat de hiervoor bedoelde werkzaamheden gedurende de looptijd van deze overeenkomst worden uitgevoerd onder leiding van een deskundig contactpersoon, aangesteld in overleg met de Staat. (…)
(…)
1.3 De ter beschikkingstelling van personeel door het Beveiligingsbedrijf en de uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden, inclusief de rapportage en het afhandelen van klachten en schadeclaims (…) geschieden krachtens instructie c.q. onder toezicht van de verantwoordelijke functionarissen van de Koninklijke Marechaussee (…). Een schriftelijke instructie over de klachten afhandeling wordt (…) aan deze overeenkomst gehecht en maakt daarvan deel uit.
(…)
BIJLAGE 3
KLACHTENBEHANDELING
1. Inleiding
Op grond van artikel 37 van de Luchtvaartwet vinden controles op passagiers van luchtvaartuigen - in het kader van de beveiliging burgerluchtvaart - alleen plaats onder verantwoording van de Nederlandse overheid door personeel van een met name genoemde beveiligingsorganisatie. Ter uitvoering hiervan worden de werkzaamheden van de beveiligingsorganisatie uitgevoerd conform een door de Koninklijke Marechaussee opgestelde werkinstructie.
Ingevolge het gestelde in de Politiewet 1993 is met betrekking tot de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee de "Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht" van toepassing.
De behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van het beveiligingspersoneel valt niet onder genoemde klachtenregeling, doch vindt plaats in de geest van deze klachtenregeling en onder de directe verantwoordelijkheid Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart (D-DKMarLv).
2. Klachtenmanager
Het beveiligingsbedrijf is gehouden een klachtenmanager aan te wijzen.
3. Klachten en schadeclaims
Bij ontvangst van een klacht door het beveiligingsbedrijf over houding en/of gedrag van het eigen beveiligingspersoneel, eventueel in combinatie met een schadeclaim, zal de klachtenmanager de klacht - alsmede alle hierop betrekking hebbende correspondentie - binnen vijf werkdagen na ontvangst ter behandeling en onderzoek doorzenden aan de Commandant District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart, waarbij de klachtenmanager tegelijkertijd schriftelijk klager informeert over deze doorzending.
Het beveiligingsbedrijf is verplicht alle relevante gegevens aan C-DKMarLv te verstrekken.
In voorkomend geval kan C-DKMarLv ook rechtstreeks informatie inwinnen bij de klachtenmanager van het beveiligingsbedrijf.
Indien de Koninklijke Marechaussee rechtstreeks een klacht over houding en/of gedrag van het beveiligingspersoneel van het beveiligingsbedrijf, eventueel in combinatie met een schadeclaim, ontvangt zal de C-DKMarLv binnen vijf werkdagen schriftelijk het beveiligingsbedrijf hieromtrent op de hoogte stellen.
Indien de Kmar rechtstreeks een schadeclaim ontvangt die betrekking heeft op het beveiligingsbedrijf zal C-DKMarLv deze binnen 5 werkdagen aan het beveiligingsbedrijf doorzenden ter onderzoek en behandeling. In geval van toerekenbare tekortkoming door het beveiligingspersoneel van het beveiligingsbedrijf wordt de schadeclaim afgehandeld.
4. Afdoening
Van de resultaten van het door genoemde C-DKMarLv gelaste onderzoek wordt een schriftelijke rapportage opgesteld. De C-DKMarLv geeft op basis van de onderzoeksresultaten een behoorlijkheidsoordeel over de klacht.
Een afschrift/kopie van de beslissing door genoemde C-DKMarLv wordt gezonden aan de klachtenmanager van het beveiligingsbedrijf.
Na ontvangst van de hiervoor bedoelde beslissing zal de klachtenmanager het oordeel van C-DKMarLv bespreken met het betreffende personeel van het beveiligingsbedrijf en waar nodig corrigerende maatregelen treffen.”
6. Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/ krijgsmacht
“Artikel 1 Definitiebepaling
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. ambtenaar: militair van de Koninklijke Marechaussee in de uitoefening van de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993, tegen wie een klacht is ingediend;
b. beheerder: minister van Defensie, dan wel een andere door hem aangewezen persoon;
c. bevoegd gezag: bevoegd gezag, bedoeld in artikel 15 van de Politiewet 1993.
Artikel 2 Klachtencommissie
1. Er is een 'klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht die de beheerder gevraagd en ongevraagd adviseert over de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee.
2. De klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht bestaat uit een oneven aantal, doch ten minste uit drie, onafhankelijke leden en een ambtelijk secretaris.
3. De leden worden voor een periode van drie jaar door de minister van Defensie benoemd. De leden zijn eenmaal opnieuw te benoemen.
4. De klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht stelt regels vast omtrent haar werkwijze.
5. De klachtencommissie brengt éénmaal per jaar aan de beheerder verslag uit van haar werkzaamheden en bevindingen.
Artikel 3 Het indienen van een klacht
1. Een ieder kan een klacht indienen over de wijze waarop een ambtenaar zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen.
2. Een klacht wordt schriftelijk ingediend bij de beheerder, dan wel bij de burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd heeft plaatsgevonden.
3. Een klacht wordt ingediend binnen een jaar nadat de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden.
Artikel 4 Een klacht
1. Een klacht bevat de navolgende gegevens:
a. de naam en het adres van de klager;
b. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht zich richt;
c. de bezwaren tegen de gedraging waarop de klacht betrekking heeft.
2. Zonodig wordt de klager in staat gesteld binnen twee weken deze gegevens aan te vullen.
Artikel 5 Ontvangstbevestiging
1. De beheerder bevestigt terstond schriftelijk de ontvangst van de klacht en maakt daarbij melding van het verloop van de procedure.
2. Terzelfder tijd wordt een afschrift van de klacht gezonden aan:
a. de ambtenaar;
b. de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht;
c. het bevoegd gezag;
d. de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken.
Artikel 6 Onderzoek
De beheerder stelt een onderzoek in naar de klacht, indien deze betrekking heeft op een gedraging van een ambtenaar.
Artikel 7 Initiatiefrecht
1. Indien de aard van de klacht daartoe aanleiding geeft, kan op voordracht van de beheerder of op verzoek van de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht de behandeling van de klacht, als bedoeld in artikel 10, door de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht worden verricht.
2. De beheerder stelt de klager, de ambtenaar, het bevoegd gezag en de officier van justitie te Arnhem onverwijld op de hoogte van een beslissing als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8 Het achterwege laten van onderzoek
1. De beheerder kan onderzoek naar de klacht achterwege laten in het geval:
a. de klacht niet binnen de termijn, genoemd in artikel 3, derde lid, is ingediend;
b. de klacht niet de gegevens bevat, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en de klager niet binnen twee weken voor aanvulling heeft zorg gedragen;
c. het belang van de klager kennelijk onvoldoende is;
d. de klacht kennelijk ongegrond is;
e. de klacht een gedraging betreft, die reeds eerder, met inachtneming van de artikelen 4 en volgende van deze klachtenregeling, is behandeld.
2. Van een beslissing als bedoeld in het eerste lid stelt de beheerder de klager, de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht, de ambtenaar, het bevoegd gezag en de officier van justitie te Arnhem binnen vier weken schriftelijk in kennis.
Artikel 9 Schorsing onderzoek
1. Een onderzoek naar een klacht, voor zover die betrekking heeft op een misdrijf, blijft achterwege zo lang ter zake een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging, gaande is, dan wel een beklagprocedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering aanhangig is.
2. De beheerder stelt de klager, de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht, de ambtenaar en het bevoegd gezag onverwijld van de schorsing schriftelijk in kennis.
Artikel 10 De wijze van onderzoek en rapportage
1. Aan de ambtenaar wordt een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij meegezonden stukken toegezonden.
2. De klager en de ambtenaar worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
3. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien deze heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. Van het horen wordt een verslag gemaakt.
5. De klager en de ambtenaar kunnen zich laten bijstaan door een door hen aan te wijzen persoon.
6. Van de resultaten van het onderzoek wordt een rapportage opgesteld die terstond in afschrift aan het bevoegd gezag en aan de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht wordt gezonden.
Artikel 11 Advies klachtencommissie
1. In het geval de aard van de klacht daartoe aanleiding geeft, kan de beheerder voor afdoening van de klacht advies vragen aan de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht.
2. In het geval de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht ongevraagd de beheerder van advies wil dienen, stelt zij de beheerder daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één week na ontvangst van de in artikel 10, zesde lid, bedoelde rapportage, in kennis.
3. In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, stelt de beheerder de klager en de ambtenaar daarvan schriftelijk in kennis. De beheerder maakt daarbij melding van een verlenging van de behandelingsduur met vier weken.
Artikel 12
1. De klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht krijgt van de beheerder alle gegevens die de commissie voor advisering nodig acht.
2. De klachtencommissie Koninklijke Marechaussee/ krijgsmacht kan de klager, de ambtenaar, getuigen of deskundigen schriftelijk dan wel mondeling horen.
3. De klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht geeft binnen drie weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel. 11, eerste lid, onderscheidenlijk de kennisgeving, bedoeld in artikel 11, tweede lid, advies aan de beheerder.
Artikel 13 Afdoening
1. De beheerder neemt een beslissing over de vraag of de wijze waarop de ambtenaar zich heeft gedragen al dan niet behoorlijk is geweest.
2. De beheerder stelt de klager, de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht, de ambtenaar, het bevoegd gezag, en de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken, schriftelijk in kennis van zijn met redenen omklede beslissing.
3. Bij zijn beslissing maakt de beheerder melding van de mogelijkheid om ingevolge artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman een verzoekschrift in te dienen.
Artikel 14 Termijnen voor afdoening
1. Een klacht wordt afgedaan binnen zes weken na ontvangst.
2. In het geval de klachtencommissie Koninklijke Marechaussee / krijgsmacht een advies uitbrengt over de afdoening van de klacht, wordt de klacht afgedaan binnen tien weken na ontvangst.
3. In het geval de afdoeningstermijn wordt overschreden, stelt de beheerder de klager en de ambtenaar schriftelijk in kennis van de redenen die daaraan ten grondslag liggen alsmede van de termijn waarbinnen afdoening alsnog te verwachten valt.”