2003/353

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze van optreden van de leden van het arrestatieteam van het regionale politiekorps Haaglanden in verband met de inval in haar woning op 24 januari 2001. Verzoekster klaagt er met name over dat de leden van het arrestatieteam met geweld haar woning zijn binnengedrongen, met getrokken wapens rondliepen, haar dochter hebben geslagen en haar jongste zoon hebben geschopt, geblinddoekt en geboeid.

Beoordeling

Inleiding

1. Op 24 januari 2001 deed een arrestatieteam (AT) van het regionale politiekorps Haaglanden omstreeks 05:30 uur een inval in de woning van verzoekster M. en haar drie kinderen. Reden voor dit optreden was de aanhouding van verzoeksters (toen) twintigjarige zoon S. die ervan werd verdacht een gewapende overval te hebben gepleegd op een bioscoop op 10 december 2000. Na deze overval was een verdachte op heterdaad aangehouden. Het vuurwapen werd niet aangetroffen bij deze verdachte. Volgens de politie was uit een rechercheonderzoek gebleken dat ook S. betrokken zou zijn geweest bij de overval. Omdat S. mogelijk nog in het bezit was van het bij de overval gebruikte wapen, vond de aanhouding plaats met behulp van een AT. Verzoekster, haar (toen) vijftienjarige zoon F. en haar (toen) zeventienjarige dochter waren ten tijde van de inval in de woning aanwezig. Ook zij werden door het AT onder controle genomen.

2. Verzoekster klaagt erover dat de leden van het AT met geweld haar woning zijn binnengedrongen, door de voordeur door middel van een doorcrasher te forceren, en met getrokken wapens rondliepen, haar dochter hebben geslagen en haar zoon F. hebben geschopt, geboeid en geblinddoekt.

3. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond en verwees naar de klachtafdoening door commissaris van politie Be. van 20 juli 2001. Daarin gaf Be. onder meer te kennen dat de hoofdofficier van justitie Bo. toestemming had gegeven voor de inzet van een AT ter aanhouding verzoeksters zoon S. op grond van en na toetsing van de in artikel 8 van het besluit Beheer Regionale Politiekorpsen genoemde criteria die gelden voor de inzet van een AT (zie achtergrond, onder 1.). Be. gaf aan dat de procedures van een AT erop zijn gericht de veiligheid van alle betrokkenen zoveel mogelijk te waarborgen. De rapportage opgemaakt door de leden van het AT vermeldt dat er niet is geschopt en geslagen. In het optreden van het AT wordt rekening gehouden met vuurwapengebruik. Dit is volgens Be. de reden dat er op zeer directe wijze wordt opgetreden. Be. gaf aan te begrijpen dat deze werkwijze op verzoekster overweldigend is overgekomen. Het misdrijf waar S. van werd verdacht en het mogelijke gebruik van een vuurwapen tijdens de aanhouding rechtvaardigden echter een dergelijk optreden, aldus Be.

4. De ploegchef van het AT, nummer 19, heeft in zijn rapportage over het optreden op 24 januari 2001 (zie bevindingen, onder A.5.) onder meer aangegeven dat bij een woningprocedure van het AT alle in de woning aanwezige personen onder controle worden genomen. Deze personen worden om veiligheidsredenen in de procedure meegenomen. Indien nodig wordt bij deze personen de procedure aangepast. Bij verdachten behoort het op de knieën plaatsen, fouilleren, boeien en blinddoeken tot de standaardprocedure. Ook verzoekster, haar zoon F. en haar dochter zijn om veiligheidsredenen onder controle genomen. Volgens de ploegchef is hierbij niet geslagen of geschopt door leden van het AT. Omdat de identiteit van F. niet duidelijk was en hij niet voldeed aan de hem opgedragen bevelen en instructies, is hij volgens de geldende procedure onder controle genomen. Hierbij is hij geboeid en geblinddoekt. Bij de woningprocedure is geen onnodig en buitensporig geweld gebruikt, aldus de ploegchef.

Ten aanzien van het met geweld en getrokken wapens de woning binnendringen en het boeien en blinddoeken van zoon F.

5. Uit de stukken is komen vast te staan dat de leden van het AT met geweld de woning van verzoekster zijn binnengedrongen door de voordeur door middel van een doorcrasher te forceren, en met een vuurwapen in de hand in de woning hebben rondgelopen. Voorts is komen vast te staan dat de in de woning aanwezige vijftienjarige zoon van verzoekster, F., door de leden van het AT is geboeid en geblinddoekt.

6. De inzet van een AT wordt over het algemeen beschouwd als een zwaar geweldsmiddel. Dit heeft alles te maken met de wijze van optreden van AT's. Een AT treedt op als een operationele eenheid en maakt daarbij gebruik van specifieke aanhoudingstechnieken en -tactieken. Kenmerkend voor het optreden bij aanhoudingen buiten heterdaad is dat het optreden van AT's erop is gericht aan te houden vuurwapengevaarlijke personen geen gelegenheid te bieden gebruik te maken van een vuurwapen. De werkwijze is gebaseerd op de snelheid van handelen en het verrassingseffect. Zo worden woningen standaard betreden zonder toestemming van de bewoner, worden aangehouden verdachten meteen na hun aanhouding geboeid en worden ze veelal geblinddoekt. De overrompelende werkwijze van een AT houdt veelal een ernstige inbreuk in op de grondrechten van de betrokken burger(s) zoals het huisrecht en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van het openbaar ministerie.

7. Ingevolge artikel 7 en volgende van de Ambtsinstructie voor de politie is een politieambtenaar bevoegd een vuurwapen te trekken en te richten teneinde een persoon aan te houden die - kort gezegd - vuurwapengevaarlijk is. Is zo'n situatie op handen, dan mag hij uit voorzorg een vuurwapen ter hand nemen.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat de omstandigheden, hiervoor genoemd onder 1., voldoende reden vormden om bij de actie ter aanhouding van S. uit voorzorg een vuurwapen ter hand te nemen en eventueel gericht te houden.

Gelet op de noodzaak S. te overrompelen was het forceren van een deur een vorm van geweld die de in artikel 8 van de Politiewet gestelde grenzen voor gebruik van geweld niet heeft overschreden (zie achtergrond, onder 5.).

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

8. Het boeien van een persoon betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 van de Grondwet is neergelegd. Hetzelfde geldt voor het omdoen van een blinddoek. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt (zie achtergrond, onder 2.). Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is in artikel 15, vierde lid, van de Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt (zie achtergrond, onder 2.). Ook in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privé-leven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie achtergrond, onder 3.).

9. De Nationale ombudsman heeft onderzocht of artikel 8 van de Politiewet een grondslag biedt voor het gebruik van handboeien en blinddoek. In artikel 8 is geen sprake van een bevoegdheid tot het omleggen van handboeien of het omdoen van een blinddoek, wel wordt aan de politie de bevoegdheid toegekend geweld te gebruiken (zie achtergrond, onder 5.). Bij onwillige personen kan het voorkomen dat het niet mogelijk is om handboeien aan te leggen of een blinddoek om te doen zonder dat dit gepaard gaat met geweld. Dit betekent echter niet dat het boeien en blinddoeken kan worden gezien als een vorm van geweldsuitoefening. Illustratief is dat het gebruik van handboeien in de Ambtsinstructie voor de politie niet wordt gerubriceerd als geweld of geweldsmiddel.

De Nationale ombudsman komt tot de conclusie dat de hier aan de orde zijnde inbreuken op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam niet zijn voorzien in artikel 8 van de Politiewet.

10. Ten aanzien van het boeien van F. wordt voorts het volgende overwogen.

De politie heeft in deze zaak een bevoegdheid om verzoeker te boeien niet kunnen ontlenen aan artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie (zie achtergrond, onder 4.). Artikel 22 heeft uitsluitend betrekking op het aanleggen van boeien bij personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd. Verder is de toepassing in lid 1 beperkt tot gebruik ten behoeve van vervoer. Geen van beide is hier aan de orde. De Ambtsinstructie noemt geen andere situaties waarin van handboeien gebruik mag worden gemaakt. Overigens is oprekking van het toepassingsgebied van artikel 22 tot personen aan wie niet de vrijheid is ontnomen, uitgesloten. Artikel 22 vindt immers, blijkens de Nota van Toelichting bij de Ambtsinstructie, zijn grondslag in artikel 15, vierde lid, van de Grondwet dat uitsluitend ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen een basis biedt voor beperking in de uitoefening van grondrechten.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

11. Ten aanzien van het blinddoeken van F. wordt het volgende overwogen.

Zoals aangegeven wordt ook met het omdoen van een blinddoek een inbreuk gemaakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam. Deze beperking is niet voorzien bij wet. De Nationale ombudsman concludeert dat voor het blinddoeken eveneens een wettelijke basis ontbreekt. F. had dan ook niet mogen worden geblinddoekt.

Ook deze onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

12. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog op dat het blinddoeken van verzoeker evenzeer een niet toegelaten inbreuk op het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit zou hebben opgeleverd indien verzoeker wel rechtens zijn vrijheid zou zijn ontnomen. De Nationale ombudsman licht dit als volgt toe.

Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet opent de mogelijkheid om, bijvoorbeeld door het omdoen van een blinddoek, een inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, zonder dat dat bij of krachtens formele wet is voorzien. Het artikellid clausuleert deze mogelijkheid aldus: voor zover de uitoefening van het grondrecht zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.

Artikel 8 EVRM vereist (ook) ten aanzien van rechtens van hun vrijheid beroofde personen wel uitdrukkelijk dat beperking van een grondrecht is voorzien in het nationale recht (“in accordance with the law”). Dit recht hoeft niet in een formele wet te zijn vastgelegd, maar moet wel toegankelijk en voorzienbaar zijn, aldus vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens.

13. Een toegankelijke en voorzienbare regeling, waarin is uitgewerkt dat en onder welke omstandigheden politieambtenaren een persoon mogen blinddoeken, ontbreekt. Ook ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is een en ander niet in de Ambtsinstructie voor de politie geregeld. Dit tekort aan normering kan willekeurige toepassing in de hand werken en is niet verenigbaar met de vereisten die in de jurisprudentie inzake artikel 8 EVRM worden gesteld aan de wettelijke basis van inbreuken op het recht op privé-leven.

Ook het blinddoeken van een persoon aan wie wel rechtens de vrijheid is ontnomen, ontbeert dus een deugdelijke grondslag.

14. Voorts merkt de Nationale ombudsman ten overvloede op dat begrip kan worden opgebracht voor de gehanteerde werkwijze. Uit het onderzoek is gebleken dat tijdens de inval de identiteit van F. niet direct duidelijk was. Daarbij voldeed F. niet aan de hem opgedragen bevelen en instructies. Omdat F. op dat moment mógelijk kon worden aangezien voor de vuurwapengevaarlijke verdachte S., hebben de betrokken politieambtenaren hem (korte tijd) als ware hij de verdachte behandeld en hem - zonder hem daadwerkelijk aan te houden en met het oog op het vervoer naar het politiebureau - geboeid en geblinddoekt. Toen eenmaal de identiteit van de verdachte vaststond (en het rechercheteam de woning betrad) werd F. onverwijld van zijn handboeien en oogkapje ontdaan (zie bevindingen, onder A.4.). De aanwezige vrouwen zijn niet geboeid en/of geblinddoekt. De Nationale ombudsman stelt vast dat, hoewel een wettelijke basis voor het boeien en blinddoeken in dit geval ontbreekt, de toepassing ervan om redenen van veiligheid voor de betrokken politieambtenaren in de gegeven omstandigheden op zich begrijpelijk en proportioneel is geweest.

15. De Nationale ombudsman merkt ten slotte nog het volgende op.

In zijn jaarverslag over 1998 signaleerde de Nationale ombudsman dat de politie zich in de uitvoeringspraktijk ziet geplaatst voor de soms lastige keuze tussen het waarborgen van een zo groot mogelijke (eigen) veiligheid en het in acht nemen van de grenzen van haar bevoegdheden op het punt van de veiligheidsfouillering en het aanleggen van handboeien voor het transport van verdachten (pagina 124). De Nationale ombudsman wierp toen de vraag op en gaf deze in overweging aan hen die voor wetgeving op dit terrein verantwoordelijk zijn, of bestaande regelgeving zou moeten worden aangepast.

Ook in deze zaak doet zich - voor wat betreft het gebruik van handboeien en de blinddoek - het spanningsveld tussen praktijk en wetgeving voelen, nu niet ten aanzien van een verdachte maar van een bij aanhouding van een verdachte aanwezige persoon. Het aanleggen van handboeien en het omdoen van de blinddoek bij niet-verdachten komt bij AT-acties meer dan incidenteel voor, zo is de Nationale ombudsman gebleken. Daarom acht de Nationale ombudsman het noodzakelijk dat er een nadere bezinning plaatsvindt over de vraag hoe het gebruik van dwangmiddelen zoals het aanleggen van handboeien ten aanzien van niet-verdachte personen en het omdoen van de blinddoek door een arrestatieteam van de politie in overeenstemming met de Grondwet en internationaalrechtelijke verplichtingen wettelijk moet worden genormeerd.

Ten aanzien van het schoppen van verzoeksters zoon F. en het slaan van haar dochter

16. Volgens verzoekster is tijdens de inval haar vijftienjarige zoon F. door leden van het AT geschopt en haar zeventienjarige dochter geslagen. Dit gebeurde toen zij en haar kinderen werden gesommeerd naar de slaapkamers te gaan. De kinderen van verzoekster hebben na dit voorval geen arts geraadpleegd.

17. Vooropgesteld wordt dat het slaan of schoppen van aanwezigen niet behoort tot de standaardprocedure die door een AT wordt toegepast. Gelet op de Politiewet (zie Achtergrond, onder 5.) mag geweld worden toegepast wanneer het beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Wordt geweld toegepast, dan dient de ambtenaar die dit geweld heeft aangewend de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere te melden (zie achtergrond, onder 4.).

18. De ploegchef van het AT heeft in zijn rapportage aangegeven dat er niet is geschopt of geslagen door leden van het AT. Er is volgens de ploegchef geen onnodig en buitensporig geweld toegepast (zie bevindingen, onder A.5.).

19. Betrokken AT-lid, nummer 7, heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard (zie bevindingen, onder D.) dat hij zich niet kan herinneren dat er tijdens de aanhouding de bewuste nacht een jongen zou zijn geschopt of een meisje zou zijn geslagen. Hij achtte het uitgesloten, aangezien het niet de werkwijze van het AT is. Nummer 7 gaf aan dat wanneer er in een voorkomend geval geweld wordt gebruikt, er een aantekening van wordt gemaakt in het proces-verbaal. Staat het er niet in, dan is het niet gebeurd.

20. De lezingen ten aanzien van dit klachtonderdeel lopen dan ook uiteen. Het is achteraf niet meer vast te stellen of er al dan niet geweld is toegepast. Wel staat vast dat ook de door de ploegchef op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal niet vermelden dat er is geschopt of geslagen (zie bevindingen, onder A.7. en A.8.). Voor de aanvaarding van het ambt legt de (aspirant-) politieambtenaar de eed of de verklaring van zuivering en belofte af. Het door deze ambtenaar op te stellen proces-verbaal wordt op basis van de afgelegde ambtseed opgemaakt (zie achtergrond, onder 6.). In het algemeen zal slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen ruimte bestaan voor twijfel over de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De Nationale ombudsman heeft in dit geval geen aanleiding gevonden voor een dergelijke twijfel.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond behalve ten aanzien van het boeien en blinddoeken van F., op deze punten is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 2 juli 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. uit Den Haag, ingediend door het Justitieel Klachtenbureau (JKB) te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Een betrokken ambtenaar werd telefonisch gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch de korpsbeheerder noch de gemachtigde van verzoekster gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 24 januari 2001 omstreeks 05:30 uur deed het arrestatieteam van het regionale politiekorps Haaglanden een inval in de woning van verzoekster M. en haar drie kinderen. Aanleiding voor dit optreden was de aanhouding van verzoeksters zoon S., die werd verdacht van een gewapende overval op een bioscoop op 10 december 2000. Na deze overval was een verdachte op heterdaad aangehouden. Het vuurwapen was niet aangetroffen bij deze verdachte. Volgens de politie was uit een rechercheonderzoek gebleken dat S. betrokken zou zijn geweest bij de overval. Omdat S. mogelijk nog in het bezit was van het bij de overval gebruikte wapen, vond de aanhouding plaats met behulp van een AT (arrestatieteam).

2. Bij brief van 5 februari 2001 diende het JKB namens verzoekster over onder meer het optreden van het AT een klacht in bij het regionale politiekorps Haaglanden. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"In de nacht van 23 januari op 24 januari jongstleden, omstreeks 5.30 uur, heeft justitie het nodig gemeend een doorzoeking ter inbeslagneming te doen in het pand: (…) te Den Haag. Cliënt heeft hier geen toestemming voor gegeven. De huiszoeking was een onderdeel van het gerechtelijk vooronderzoek tegen haar zoon S., woonachtig op hetzelfde adres. Cliënt is gescheiden en woont samen in het huis met haar kinderen: S., een zoon van 15 en een dochter van 17.

Cliënt is van mening dat bij de huiszoeking onzorgvuldig is gehandeld en dat er buitensporig geweld is gebruikt.

Politieagenten drongen met geweld bij haar binnen, hierbij diverse voorwerpen vernielend, waaronder een schilderij en een kast. Deze agenten droegen bivakmutsen en liepen rond met getrokken wapens. Cliënt en haar kinderen werden gesommeerd, met wapens op hun gericht, om naar hun (slaap)kamers gaan. In het tumult wat volgde, kreeg de jongste zoon van cliënt een schop en werd de dochter geslagen. Cliënt heeft aan de agenten gevraagd wat ze precies zochten hier werd op geantwoord dat ze dat aan het einde van de huiszoeking zouden horen. Bij de actie werd haar zoon S. gearresteerd. De jongste zoon werd geblinddoekt en kreeg handboeien om. Cliënt en haar kinderen werden tot omstreeks 11.00 uur 's ochtends in hun (slaap)kamers vastgehouden tot ze van de agenten toestemming kregen weer naar buiten te komen. Door de huiszoeking was het huis veranderd in een totale chaos. Ook bleken er politiehonden in het huis te zijn geweest. Het doel van de huiszoeking is cliënt nog steeds niet bekend.

Zoals ik al vermeldde is mevrouw M. gescheiden en woont ze met haar drie kinderen in het huis. Als gevolg van de huiszoeking heeft ze last van nachtmerries en kan ze moeilijk slapen, bang om nog een keer geconfronteerd te worden met gewapende politieagenten.

De klacht ziet allereerst op het feit dat er onzorgvuldig is gehandeld; voorwerpen zijn vernield en het huis was na de huiszoeking een totale chaos. Ten tweede is cliënt van mening dat bij de huiszoeking onnodig en buitensporig geweld is gebruikt. Daarbij wordt met name gedoeld op het schoppen, slaan en handboeien van haar kinderen. Het derde klachtelement ziet op het weigeren van de politieagente te antwoorden op de vraag wat het doel was van de huiszoeking. Ten vierde vraagt cliënt zich af, wat het nut was om, onder andere nationale bioscoopbonnen en flyers van Pathé in beslag te nemen. Deze zaak leent zich naar mijn mening voor een formele behandeling."

3. Bij brief van 22 maart 2001 ontving verzoekster van hoofdinspecteur van politie B. een schriftelijk verslag van het gesprek dat zij naar aanleiding van haar klacht had gevoerd met inspecteur van politie T. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij bevestig ik het gesprek dat op woensdag 21 maart 2001 tussen 16.00 en 16.45 uur met u is gevoerd in het politiebureau (…), met de inspecteur van politie T.

Het gesprek vond plaats in het bijzijn van uw zoon F.

Uit het gesprek is het volgende gebleken.

Aan de hand van uw, door tussenkomst van het Justitieel Klachtenbureau, ingediende schriftelijke klacht met betrekking tot de aanhouding van uw zoon S. op woensdag 24 januari 2001, werd u in de gelegenheid gesteld daarop mondeling te reageren.

U werd uitgelegd dat bedoelde klacht tweeledig was en wel:

a. de aanhouding van uw zoon S. door het arrestatieteam, en

b. de doorzoeking van uw woning onder leiding van de Rechter Commissaris.

In het gesprek werd u medegedeeld dat het reageren door de politie van het onder a genoemde zal geschieden door de afdeling Centrale Taken waar het arrestatieteam onder resulteert.

Voor wat betreft de doorzoeking van uw woning liet u in de klachtbrief, opgemaakt door het Justitieel Klachtenbureau, de woorden "totale chaos" na de huiszoeking verwoorden. U werd in het gesprek uitleg gegeven over de wijze waarop een doorzoeking doorgaans plaatsvindt. De woorden "totale chaos" werden, zo deelde u mede, niet goed in de klacht weergegeven en ook door u niet als zodanig ervaren. Wel werd de doorzoeking door u als zeer vervelend ondervonden. Met de uitleg met betrekking tot de punten van de door u ingediende klacht, voor zover betrekking hadden op de (huis) doorzoeking, ging u akkoord.

In het gesprek bleek dat u schade heeft geleden aan de voordeur van uw woning en een in de gang van uw woning hangend schilderij. Van dat schilderij bleek, dat na het politieoptreden, het glas gebroken was. U werd aangeboden dat de kosten zullen worden vergoed door het politiekorps Haaglanden. Voor wat betreft de voordeur van uw woning is op donderdag 22 maart 2001 aan de woningbouwvereniging (…) opdracht gegeven die deur te repareren dan wel te vervangen. Nadat u aan de inspecteur T. een opgave van de kosten van herstel van het schilderij doet toekomen, zal vergoeding van de schade door hem worden afgehandeld.

Conform de met u gemaakte afspraak zal de klacht op deze informele wijze worden afgedaan."

4. Naar aanleiding van de bij de politie ingediende klacht rapporteerde inspecteur van politie T. op 22 maart 2001 onder meer als volgt:

"De klacht (…) had betrekking op de handelswijze van het politieoptreden op woensdag 24 januari 2001. Mevrouw M. klaagt met name over de volgende (vier) punten: (…)

2e. mevrouw M. is van mening dat bij de huiszoeking onnodig en buitensporig geweld is gebruikt. Daarbij wordt met name gedoeld op het schoppen, slaan en handboeien van haar kinderen;

(…)

Naar aanleiding van een gepleegde gewapende overval op bioscoop Pathé op 10 december 2000 is er een onderzoek gestart naar de daders van dit ernstige delict. Bij die overval hebben de daders gebruik gemaakt van een vuurwapen. Na de overval zijn de daders met medeneming van de buit gevlucht. Tijdens de vlucht werd één van de daders aangehouden. De tweede dader bleef, met medeneming van de buit en het bij bedoelde overval gebruikte vuurwapen, onvindbaar. Tijdens het rechercheonderzoek bleek dat S., wonende (…) te Den Haag, betrokken was geweest bij genoemde overval. De actie in de woning van de verdachte was tweeledig:

a. de aanhouding van de verdachte S. door het arrestatieteam (op grond van het feit de S. nog in het bezit zou kunnen zijn van het bij de overval gebruikte vuurwapen)

b. de doorzoeking van de woning onder leiding van de Rechter Commissaris.

De aanhouding van S. door het arrestatieteam heeft op 24 januari 2001 omstreeks 5.30 uur in de woning plaatsgevonden. Na de arrestatie, omstreeks 5.45 uur, werd de woning van de verdachte ter beschikking gesteld van het rechercheteam. In verband met het feit dat na de arrestatie een doorzoeking in de woning van de verdachte zou plaatsvinden onder leiding van de Rechter Commissaris, werd in afwachting van de komst van de RC, op grond van artikel 96, 2e lid van het Wetboek van Strafvordering de situatie ter plaatse bevroren.

Toen ik, rapporteur, in de woonkamer van de woning van de verdachte S. kwam, zag ik daar twee vrouwen en een jongeman. De jongen was gezeten op een bank. Ik zag dat hij een oogkapje op had en dat hij geboeid was. Vervolgens heb ik aan een lid van dat team gevraagd die jongen te ontdoen van de handboeien en bedoeld kapje.

Daarna heb ik de aanwezigen in die kamer onze komst uitgelegd en dat in afwachting van de komst van de Rechter Commissaris niemand de kamer mocht verlaten. Na de komst van de Rechter Commissaris werd een aanvang gemaakt met het stelselmatig doorzoeken van de woning van de verdachte. Voor wat betreft het zoeken naar het bij de overval gebruikte vuurwapen werd gebruik gemaakt van een zogenaamde explosievenhond.

(…)

Op donderdag 15 maart 2001 te 14.00 uur werden klaagster met de heer Sa. van het Justitieel Klachtenbureau uitgenodigd voor een gesprek aan bureau Nieuwe Parklaan, doch om onbegrijpelijke redenen was klaagster toen niet aanwezig.

Op een volgend verzoek om op woensdag 21 maart 2001 te 14.00 uur te verschijnen, meldde zich de heer Sa. door ziekte af en vond het gesprek met klaagster plaats tussen 16.00 en 16.45 uur. Eén en ander in het bijzijn van haar jongste zoon genaamd F. van dat gesprek is een gespreksnotitie gemaakt gevolgd door een informele schriftelijke afdoening.

Voor wat betreft de nog niet beantwoorde punten 2 en 3 van de klacht zal het rapport voor verdere afhandeling worden gestuurd naar de afdeling Centrale Taken van het politiekorps Haaglanden."

5. Inspecteur/ploegchef nummer 19 van de afdeling centrale taken (bureau arrestatieteam) van het politiekorps Haaglanden rapporteerde op 18 mei 2001 onder meer als volgt:

"Inhoudelijk

Uit de door Politie Haaglanden op 6 februari 2001 ontvangen klacht, d.d. 23 januari 2001 van mevrouw M. (…), maak ik op dat de klacht zich onder andere richt op het optreden van enkele leden van het arrestatieteam Haaglanden op woensdag 24 januari 2001 omstreeks 05.30 uur (…).

Uit de klacht van mevrouw M. zijn de volgende punten gehaald.

1. Bij de aanhouding van een van de kinderen van mevrouw M. zou onnodig en buitensporig geweld gebruikt zijn.

2. De verdachte zijn broer en zus zouden bij de aanhouding geschopt, geslagen en geboeid zijn.

(…)

Naar aanleiding van deze klacht heb ik een onderzoek ingesteld.

Procedure

Naar aanleiding van een gewapende overval op de Pathé bioscoop in Scheveningen was er een onderzoek ingesteld. Na de overval was er een dader op heterdaad aangehouden. De tweede dader was niet aangehouden. Ook was het bij de overval gebruikte vuurwapen niet aangetroffen. Als dader van deze overval kon worden aangehouden;

S.

(…)

Voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet van een arrestatieteam wordt de inzet getoetst aan de criteria genoemd in artikel 8 van het Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen. Door de hoofdofficier van justitie (…) Bo. is, op verzoek van de zaaksofficier van justitie (…) Kr., op grond van en na toetsing aan de vigerende criteria toestemming verleend voor inzet van een arrestatieteam ter aanhouding van de verdachte S.

Dhr. A., commissaris van politie van het regiokorps Haaglanden heeft, op grond van genoemde criteria, namens de korpsleiding toestemming gegeven voor de inzet van het arrestatieteam

Vervolgens werd in overleg met de recherche besloten de verdachte middels een woningprocedure in zijn woning aan te houden. Op woensdag 24 januari 2001 is er door het arrestatieteam een instap gedaan op het adres (…) ten einde de verdachte S. aan te houden.

Overwegingen en oordeel

Gelezen het onderzoek ben ik van mening dat:

Een woningprocedure van het arrestatieteam, is er op gericht om op een zo snel en veilig mogelijke wijze de gehele woning onder controle te krijgen om zodoende de verdachte aan te kunnen houden. Hierbij worden alle kamers en ruimtes van de woning betreden. Hierna worden alle in de woning aanwezige personen onder controle genomen. Bij verdachten wordt dit gedaan door het richten van het dienstwapen. Aan alle personen worden luid en duidelijk instructies gegeven. Zij dienen deze bevelen dan ook op te volgen. Nadat de verdachten en de eventueel in de woning aanwezige personen onder controle zijn wordt het dienstwapen geborgen. De in de woning aanwezige personen worden om veiligheid redenen meegenomen in de procedure. Indien nodig wordt bij deze personen de procedure aangepast. Het op de knieën plaatsen, fouilleren en boeien van de verdachten behoort ook tot de standaardprocedure. Tevens worden de verdachten geblinddoekt middels een zogenaamde "eye-pad". Dit is om de verdachte te desoriënteren en om de leden en de voertuigen van het arrestatieteam af te schermen.

De procedures van een arrestatieteam zijn er op gericht de veiligheid van alle betrokkenen zoveel mogelijk te waarborgen.

Uit onderzoek is mij het volgende gebleken.

De woningprocedure (…) is uitgevoerd op de eerder in deze rapportage omschreven wijze en uitvoering. Hierbij is de verdachte aangehouden. De in de woning aanwezige moeder, broer en zus van de verdachte zijn om veiligheidsredenen door ons onder controle genomen. Hierbij is niet geslagen en geschopt door leden van het arrestatieteam. Omdat de identiteit van de broer van de verdachte tijdens zijn aanhouding niet duidelijk was en hij niet voldeed aan de hem opgedragen bevelen en instructies is hij volgens de geldende procedure onder controle genomen. Hij is hierbij dus geboeid en geblinddoekt.

Hierna hebben wij zowel de moeder, broer en zus van de verdachte op de bank in de woonkamer laten plaatsnemen. Daarna is aan de moeder van de verdachte de machtiging getoond en tevens het doel van onze komst kenbaar gemaakt.

Nadat de verdachte door ons was overgebracht naar het bureau van politie (…) is de woning door ons overgedragen aan de recherche van het bureau Nieuwe Parklaan.

Overwegingen en oordeel

Gelezen het onderzoek ben ik van mening dat:

Ad1

Gezien de informatie en de aard van de zaak over de verdachte S. is er een zorgvuldige afweging gemaakt omtrent de inzet van het arrestatieteam.

Ad 2

Het doortastende optreden van het arrestatieteam alsmede de middelen waarmee de leden van het arrestatieteam zijn uitgerust hebben doorgaans een enorme impact. Door dit optreden worden verdachten overrompeld en kunnen daardoor op een veilige en snelle wijze worden aangehouden. Dit optreden heeft echter als nadeel, dat onschuldige burgers die zich in de nabijheid van een verdachte ophouden ook deze procedure ondergaan. Ik kan mij voorstellen dat het optreden bij de verdachten agressief overgekomen kan zijn en dat zij hiervan geschrokken zijn. Gelet op de procedure van het arrestatieteam was dit echter niet te voorkomen.

Ad 3

De woningprocedure is uitgevoerd op de eerder in deze rapportage omschreven wijze en uitvoering. Hierbij is geen onnodig en buitensporig geweld gebruikt.

Ad 4

Na de aanhouding van de verdachte is aan de moeder van de verdachte mevrouw M. de machtiging getoond en het doel van onze komst kenbaar gemaakt. Zij reageerde hier nogal heftig op en was van mening dat haar zoon onschuldig was.

Ad 5

Bij het betreden van het pand is er schade ontstaan aan de voordeur. Tevens is een schilderij wat aan de muur direct achter de voordeur hing gevallen en beschadigd. Van deze schades is afzonderlijk een rapportage opgemaakt. Deze rapportage is ter beschikking gesteld van het bureau schade en verzekeringen van de politie Haaglanden."

6. Bij brief van 21 juli 2001 ontving verzoekster van commissaris van politie Be. (namens de korpsbeheerder) een reactie op haar klacht van 5 februari 2001. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Procedureel en inhoudelijk:

Uit uw brief maak ik op dat uw klacht is gericht op:

(…)

2. Naar uw mening is er bij de huiszoeking onnodig en buitensporig geweld gebruikt. Daarbij wordt met name gedoeld op het schoppen, slaan en handboeien van uw kinderen.

(…)

Feiten:

Uw zoon S. werd na uitvoerig politieonderzoek aangemerkt als verdachte van een gewapende overval. Na dit misdrijf werd er op heterdaad een verdachte aangehouden. Het bij de overval gebruikte vuurwapen werd niet aangetroffen. Het werd dus mogelijk geacht dat uw zoon nog in het bezit was van genoemd vuurwapen.

Overwegingen en oordeel:

Ad 2.

Voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet van een arrestatieteam van politie wordt de inzet getoetst aan de criteria genoemd in artikel 8 van het Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen. Door de hoofdofficier van Justitie (…) Bo. is, op verzoek van de zaaksofficier van Justitie (…) Kr., op grond van en na toetsing aan de vigerende criteria toestemming verleend voor inzet van een arrestatieteam ter aanhouding van de verdachte en uw zoon S. De procedures van een arrestatieteam zijn er op gericht de veiligheid van alle betrokkenen zoveel mogelijk te waarborgen. In de rapportage opgemaakt door leden van het arrestatieteam wordt vermeld dat er niet is geschopt en geslagen. In het optreden van het arrestatieteam wordt rekening gehouden met mogelijk vuurwapengebruik. Dit is dan ook de reden dat er op een zeer directe wijze wordt opgetreden. Ik begrijp dat deze werkwijze op u en uw huisgenoten overweldigend is overgekomen. Het misdrijf waar uw zoon van werd verdacht en het mogelijke gebruik van een vuurwapen tijdens de aanhouding rechtvaardigt echter een dergelijk optreden. Ik acht uw klacht op dit punt ongegrond."

7. In het proces-verbaal van de inval op 24 januari 2001 staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 24 januari 2001 te 05.30 uur ben ik, ondergetekende nummer 19, vergezeld van 8 opsporingsambtenaren, krachtens een machtiging van de hulpofficier van justitie T., inspecteur van politie, welke machtiging op maandag 22 januari 2001 is gegeven op grond van artikel 2 van de Algemene Wet op het Binnentreden en de artikelen 53, 54, 55 en 56 van het Wetboek van Strafvordering,

binnengetreden in de woning aan (…),

zonder toestemming van de bewoner, zulks ter aanhouding van:

Naam: S. (…)

Tijdens het binnentreden is het vormvoorschrift, namelijk de legitimatieplicht en de mededeling over het doel van binnentreden overtreden, daar de verdachte vermoedelijk gewapend zou zijn en hiervan mogelijk gebruik zou maken.

Wijze van binnentreden: door middel van een doorcrasher werd de voordeur geforceerd.

In de woning is de vrijheid ontnomen aan:

Naam: S. (…)

De woning is op woensdag 24 januari 2001, te 05.45 uur, aan de recherche overgedragen.

Dit verslag is op ambtsbelofte opgemaakt te Den Haag op woensdag 24 januari 2001."

8. In het proces-verbaal van de aanhouding staat onder meer het volgende vermeld:

"Betreft aanhouding van S.

AANHOUDING

Op woensdag 24 januari 2001 te 05.30 uur, hebben wij nummers 14 en 19, beiden lid van het arrestatieteam van het regiokorps Haaglanden, in perceel (…) aangehouden;

(…)

REDEN VAN AANHOUDING

De aanhouding vond plaats in opdracht van Kr., officier van justitie te Den Haag en werd verricht op grond van artikel 312 en 313 van het Wetboek van Strafrecht.

VOORGELEIDING

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie werd de verdachte ten spoedigste overgebracht naar het bureau van politie (…) waar hij op woensdag 24 januari 2001 om 05.50 uur aankwam.

De verdachte is op woensdag 24 januari 2001 te 5.55 uur geleid voor de inspecteur van politie K., zijnde hulpofficier van justitie.

In zijn opdracht werd de verdachte aan het lichaam onderzocht en voor nader verhoor aan het bureau ingesloten.

De woning is op woensdag 24 januari 2001. te 05.45 uur, overgedragen aan de recherche van bureau Nieuwe Parklaan.

Wij waren voorzien van een schriftelijk machtiging, afgegeven op grond van de daarin vermelde wettelijk bepalingen, getekend door de inspecteur van politie T., zijnde hulpofficier van justitie."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 5 maart 2002 reageerde de korpsbeheerder op de door verzoekster bij de Nationale ombudsman ingediende klacht. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond en verwees voor zijn oordeel naar de afhandeling van de klacht bij brief van 20 juli 2001 (zie hierboven onder A.6.).

D. verklaring betrokken ambtenaar nummer 7

In het kader van het onderzoek heeft betrokken ambtenaar nummer 7 (lid van het AT te Den Haag) op 30 september 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de volgende verklaring afgelegd:

"Ik ben lid van het arrestatieteam te Den Haag. Mijn nummer is 7. Ik kan me herinneren waarom het arrestatieteam die bewuste nacht werd ingezet en dat ik daarbij aanwezig was. Ik weet echter niet meer wat zich in huis heeft afgespeeld. Ik herinner mij een man en een meisje in een kamer, maar dat kan net zo goed een andere zaak zijn. U vertelt mij de klacht. Ik kan mij niet herinneren dat er een meisje is geslagen of een jongen is geschopt. Ik acht dit ook uitgesloten. Dit is niet onze werkwijze. Wanneer wij in een voorkomend geval geweld gebruiken dan maken wij daar een notitie van in het proces-verbaal. Staat het er niet in, dan is dat niet gebeurd.

Ook kan ik mij niet herinneren dat er een zoon zou zijn geboeid en geblinddoekt. In het algemeen kan ik hiervan zeggen dat het soms niet duidelijk is wie de verdachte is en dan boei en blinddoek je ook mensen die aan het signalement voldoen die achteraf geen verdachte blijken te zijn. De ploegchef beslist wanneer die personen weer ontdaan kunnen worden van hun handboeien en blinddoeken. Wordt het niet duidelijk wie de verdachte is dan wachten we op de recherche. Die staan meestal op de hoek te wachten totdat wij hen telefonisch aangeven dat de zaak onder controle is en ze kunnen komen. Dit duurt vaak hooguit 5 minuten.

Ik weet niet of we in deze zaak van tevoren een foto hadden gezien van de verdachte; volgens mij niet. Dan moet je handelen op basis van een signalement.

Nadat duidelijk is wie de verdachte is worden de andere aanwezigen op een bank gezet. Nogmaals in deze zaak heb ik hier geen herinnering van, ook niet van gezichten of de situatie. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat andere AT-ers zich dit voorval kunnen herinneren. Het is heel lang geleden, en we doen erg veel invallen. Naar aanleiding van uw verzoek om vragen te stellen aan enkele bij de inval betrokken AT-ers is binnen het team gevraagd wie zich deze inval nog konden herinneren. Andere AT-ers hadden een soortgelijke herinnering als ik. Er was niemand bij die zich de zaak nog goed voor de geest kan halen. Ik denk dus niet dat u verder komt met de bevraging van andere collega's. U moet u voorstellen dat wij integer te werk gaan: passen wij geweld toe, dan schrijven wij dat op. Dat is in deze zaak niet gebeurd dus is er ook geen geweld toegepast."

e. informatie over werkwijzen arrestatieteams

Op 8 mei 2003 brachten de substituut-ombudsman en drie medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een bezoek aan de politie Haaglanden. Het bezoek was georganiseerd naar aanleiding van het verzoek van de substituut-ombudsman om te worden ingelicht over de zogenaamde standaardprocedures van AT's. Van de zijde van de politie waren daarbij aanwezig de voorzitter van het Landelijk Contact AT's en drie ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden. Zij lichtten de taken, specialismen, procedures en inzetcriteria van het AT toe, alsmede het juridisch kader.

Achtergrond

1. Besluit beheer regionale politiekorpsen

Artikel 8:

“1. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, over een eenheid die uitsluitend tot taak heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat gebruik van vuurwapengeweld tegen de politie of anderen dreigt, de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a. het verrichten van planmatige aanhoudingen,

b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten,

c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden,

d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten en

e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van Onze Ministers.

2. Onze Minister geeft regels over het beheer van de eenheid, bedoeld in het eerste lid. Indien deze regels voorschriften bevatten die aan de organisatie van de eenheid moeten worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.”

2. Grondwet

Artikel 11:

“Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.”

Artikel 15, vierde lid:

“Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.”

3. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 8:

"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."

4. Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 17:

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

(...)

3. De melding, bedoeld in het eerste (...) lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

Artikel 22:

“1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.”

5. Politiewet 1993

Artikel 8, eerste lid:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

6. Wetboek van Strafvordering

Artikel 153:

"1. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of, voor zover zij die niet hebben afgelegd, door hen binnen tweemaal vier en twintig uren beëdigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.

2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Wijze van optreden van arrestatieteam i.v.m. inval in verzoeksters woning: met geweld binnengedrongen, met getrokken wapens rondgelopen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzoeksters zoon geboeid en geblinddoekt.

Oordeel:

Gegrond