2003/329

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de gegevens van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 maart 2001, waarbij verzoeker is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 400, waarvan ƒ 300 voorwaardelijk, niet juist heeft verwerkt. Dit had tot gevolg dat de politie verzoeker op 5 april 2002 heeft aangehouden en ingesloten en verzoekers moeder de gehele boete heeft moeten betalen, terwijl hij het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de boete al in juni 2001 had voldaan (tijdens het onderzoek bleek dat deze klacht zich niet richt op de genoemde gedraging van het CJIB, maar op het niet juist verwerken van gegevens door het arrondissementsparket Arnhem omtrent het vonnis in eerste aanleg dat is gewezen door de politierechter te Arnhem).

Verzoeker klaagt er tevens over dat het CJIB hem op 28 januari 2003 een aanschrijving onherroepelijk boetevonnis, met acceptgirokaart heeft toegezonden terzake een strafbaar feit, waarvoor hij bij vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 20 maart 2002 is ontslagen van rechtsvervolging (tijdens het onderzoek bleek dat deze aanschrijving mede door toedoen van het arrondissementsparket Arnhem heeft plaatsgevonden).

Beoordeling

I. Ten aanzien van het niet juist verwerken van gegevens door het arrondissementsparket Arnhem

Bevindingen

1.1. De minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had gevraagd. Daaruit kwam het volgende naar voren.

Bij vonnis van 20 juni 2000 veroordeelde de politierechter te Arnhem verzoeker tot een geldboete van ƒ 450, bij gebreke aan verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis. Het arrondissementsparket Arnhem leverde dit vonnis op 3 augustus 2000 aan bij het CJIB via het geautomatiseerde systeem Compas, met het verzoek de behandeling over te nemen.

Op 28 maart 2001 maakte het arrondissementsparket melding van het door verzoeker op 10 november 2000 ingestelde hoger beroep tegen bovengenoemde uitspraak. De melding is echter om onduidelijke redenen op 20 december 2001 gecorrigeerd. Nog diezelfde dag bracht het CJIB de gevraagde correctie in het systeem aan. Bij brief van 8 februari 2002 verzocht het arrondissementsparket het CJIB nogmaals om de melding, dat verzoeker een rechtsmiddel zou hebben ingesteld, te corrigeren. Op 15 februari 2002 maakte het arrondissementsparket in het geautomatiseerde systeem melding van het onherroepelijk worden van de betreffende zaak op 14 november 2000. In verband hiermee zette het CJIB het executietraject in gang. Aangezien het arrondissementsparket het vonnis heeft aangeleverd zonder bekende woon- of verblijfplaats van verzoeker is het vonnis op 22 februari 2002 opgenomen in het Landelijk Opsporingsregister (OPS). Op grond van deze signalering heeft de politie verzoeker op 5 april 2002 aangehouden en in hechtenis genomen. Op 12 april 2002 verzocht het arrondissementsparket het CJIB de executie te beëindigen.

Uit onderzoek is gebleken dat verzoeker tegen van het vonnis van de politierechter op 10 november 2000 hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Het gerechtshof veroordeelde verzoeker op 20 maart 2001 tot een geldboete van ƒ 400, waarvan ƒ 300 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze uitspraak is op 4 april 2001 onherroepelijk geworden. Op 17 mei 2001 leverde het ressortsparket Arnhem het arrest van het gerechtshof aan bij het CJIB. Op 25 mei 2001 zond het CJIB verzoeker een aanschrijven onherroepelijk boetevonnis, waarop verzoeker het verschuldigde bedrag van ƒ 100 op 13 juni 2001 voldeed.

Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel, dat het arrondissementsparket Arnhem de gegevens met betrekking tot het vonnis van de politierechter te Arnhem en het daartegen ingestelde hoger beroep op onjuiste wijze heeft verwerkt en derhalve onzorgvuldig heeft gehandeld. Het College acht verzoekers klacht dan ook gegrond.

1.2. Ten overvloede wenste het College verzoeker er op te wijzen dat hij mogelijk in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn (immateriële) schade na zijn onrechtmatige detentie op 5 april 2002, en dat hij zich met zijn verzoek om schadevergoeding rechtstreeks tot het College kan wenden.

2. De minister gaf te kennen dat hij het standpunt van het College deelt.

3. Desgevraagd deelde het CJIB de Nationale ombudsman mee dat zaken als de onderhavige bij het CJIB niet op naam worden geregistreerd en dat de zaaksnummers die door de arrondissementsparketten worden aangeleverd niet corresponderen met de zaaksnummers die door de ressortsparketten worden aangeleverd, waardoor binnen het CJIB niet kon blijken dat verzoeker de betreffende boete al had voldaan.

Beoordeling

4. De Nationale ombudsman volgt het standpunt van de minister van Justitie.

Uit hetgeen hiervoor onder I.1.1. is vermeld, blijkt dat het arrondissementsparket Arnhem ten onrechte de melding dat verzoeker een rechtsmiddel had ingesteld, heeft teruggedraaid, en in het geautomatiseerde systeem heeft opgenomen dat de zaak onherroepelijk was geworden. Aldus heeft het arrondissementsparket gehandeld in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid.

De onderzochte gedraging is dan ook op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het toezenden van een aanschrijving onherroepelijk boetevonnis op 28 januari 2003

Bevindingen

1.1. Ten aanzien van dit tweede klachtonderdeel merkte het College op dat de kantonrechter te Arnhem verzoeker op 19 april 2000 veroordeelde tot een geldboete van ƒ 120. Het arrondissementsparket Arnhem leverde dit vonnis op 21 juni 2000 via Compas aan bij het CJIB, met het verzoek de behandeling over te nemen. Aangezien het een executeerbaar vonnis betrof en het arrondissementsparket geen informatie met betrekking tot de woon- of verblijfplaats van betrokkene heeft aangeleverd, is de zaak automatisch in het OPS opgenomen, met het verzoek aan de politie het vonnis aan verzoeker te betekenen.

Op 16 augustus 2000 maakte het arrondissementsparket melding van een door verzoeker ingesteld hoger beroep. Op grond hiervan is de signalering in het OPS onmiddellijk ingetrokken.

Op 23 november 2001 heeft het arrondissementsparket om onduidelijke redenen het door verzoeker ingestelde rechtsmiddel uit het systeem verwijderd. In verband hiermee is verzoeker opnieuw landelijk gesignaleerd middels het OPS. Op 5 februari 2002 voerde de politie in Compas in dat verzoeker bekend was met het vonnis. Op grond hiervan is de signalering wederom uit het OPS verwijderd. In deze zaak heeft het CJIB geen contact opgenomen met het bevoegde parket om na te vragen of het vonnis inderdaad onherroepelijk was geworden, terwijl dit wel gebruikelijk is.

In de periode gelegen tussen 5 februari 2002 en 13 december 2002 stond de zaak bij het CJIB in de wachtstand. Vervolgens heeft het CJIB op 13 december 2002 - zonder nader overleg met het arrondissementsparket - de zogenoemde 'onherroepelijk'-status aan het vonnis toegekend. Na verificatie van de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van verzoeker zond het CJIB op 28 januari 2003 een aanschrijven onherroepelijk boetevonnis naar verzoekers adres.

Uit nader onderzoek is gebleken dat reeds op 10 november 2000 in hoger beroep de inleidende dagvaarding nietig is verklaard en de strafzaak opnieuw is aangebracht, waarna verzoeker op 20 maart 2002 is ontslagen van rechtsvervolging. Bij brief van 31 januari 2003 bracht het arrondissementsparket het CJIB hiervan op de hoogte, waarna het CJIB overging tot sluiting van het dossier.

Gelet op het voorgaande is het College van oordeel, dat zowel het arrondissementsparket Arnhem als het CJIB de gegevens met betrekking tot het vonnis van de kantonrechter te Arnhem en het daartegen ingestelde hoger beroep op onjuiste wijze heeft verwerkt en derhalve onzorgvuldig heeft gehandeld. Het College acht verzoekers klacht dan ook gegrond.

1.2. Het College merkte nog op dat de (nagenoeg) volledig geautomatiseerde wijze waarop vonnissen worden geëxecuteerd grote voordelen (snel, accuraat, voordelig) met zich meebrengt, maar ook nadelen, zoals dat ook in deze zaak is gebleken. Het oplossen van de bestaande problemen heeft daarom de voortdurende aandacht.

2. De minister gaf te kennen dat hij het standpunt van het College deelt.

Beoordeling

3. De Nationale ombudsman volgt ook ten aanzien van deze tweede klacht het standpunt van de minister van Justitie. Uit hetgeen hiervoor onder II.1.1. is vermeld, blijkt dat het arrondissementsparket Arnhem ten onrechte het door verzoeker ingestelde rechtsmiddel uit het systeem heeft verwijderd. Het is verder niet juist dat het CJIB - zonder overleg met het arrondissementsparket - de status 'onherroepelijk' aan het vonnis heeft toegekend. Aldus hebben het arrondissementsparket Arnhem en het CJIB gehandeld in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid.

De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket Arnhem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de mededeling van het College van procureurs-generaal dat verzoeker mogelijk in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn (immateriële) schade na zijn onrechtmatige detentie op 5 april 2002, en dat verzoeker zich met zijn verzoek om schadevergoeding rechtstreeks tot het College kan wenden.

Onderzoek

Op 19 februari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Nijmegen, ingediend door mevrouw B. te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket Arnhem en het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de minister gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift, met bijlagen ontvangen op 18 februari 2003

2. Standpunt minister van Justitie van 2 juni 2003.

3. Telefoonnotitie van 18 juni 2003 van een telefoongesprek tussen het Bureau Nationale ombudsman en het CJIB.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

Instantie: Arrondissementsparket Arnhem

Klacht:

Onjuiste verwerking van gegevens omtrent vonnis in eerste aanleg.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Verzoeker een aanschrijving onherroepelijk boetevonnis met acceptgirokaart toegezonden ter zake strafbaar feit, waarvoor hij bij vonnis van kantonrechter is ontslagen van rechtsvervolging.

Oordeel:

Gegrond