Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) op 22 september 2000 onvoldoende gegevens heeft laten opnemen over de identiteit van de kentekenhouder van een Duits voertuig - namelijk alleen diens voor- en achternaam en geboortedatum - in het Landelijk politieregister OPS, waardoor het kon gebeuren dat verzoeker door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol werd aangezien voor deze kentekenhouder en vervolgens werd aangehouden vanwege een niet betaalde boete wegens een overtreding die was begaan met het Duitse voertuig.
Daarnaast klaagt verzoeker erover dat toen de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hem op 28 april 2001 naar aanleiding van de signalering hadden aangehouden en hij aanvoerde dat er sprake moest zijn van een persoonsverwisseling, zij niet bereid waren nadere informatie in te winnen teneinde vast te stellen of verzoeker en de gesignaleerde een en dezelfde persoon waren. In plaats daarvan dreigden zij met gijzeling wanneer verzoeker de parkeerboete niet zou betalen.
Tevens klaagt verzoeker erover dat het CJIB niet heeft willen uitsluiten dat verzoeker dezelfde persoon als de kentekenhouder is, terwijl verzoeker daar uitdrukkelijk om had gevraagd. Het CJIB had daartoe aanvullende gegevens omtrent de identiteit van de kentekenhouder van het Duitse voertuig moeten opvragen.
Beoordeling
A. ALGEMEEN
Op zaterdag 28 april 2001 heeft verzoeker, met een veelvoorkomende Nederlandse voornaam en achternaam, zich op Schiphol in het kader van de paspoortcontrole gemeld bij een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Verzoeker was op weg naar zijn vakantiebestemming. De ambtenaar van de KMAR heeft zoals gebruikelijk het opsporings- en signaleringssysteem (OPS) geraadpleegd en heeft vastgesteld dat een persoon met dezelfde voornaam, achternaam en geboortedatum als die van verzoeker stond geregistreerd in het OPS. Deze persoon stond geregistreerd vanwege een aan hem opgelegde geldboete van ƒ 168,75 vanwege een parkeerovertreding. Deze parkeerovertreding is gepleegd in 1998 in Terneuzen door een bestuurder van een auto met een Duits kenteken. De ambtenaar heeft vervolgens tegen verzoeker gezegd dat hij de geldboete moest betalen daar zijn voornaam, achternaam en geboortedatum overeenkwamen met die van de gesignaleerde persoon. Verzoeker heeft ontkend dat hij de bestuurder of eigenaar van de auto met het Duitse kenteken was. De ambtenaar van de KMAR heeft verzoeker meegedeeld dat hij bij niet betaling ter plekke zou worden gegijzeld daar hij een hechtenis van 7 dagen zou moeten ondergaan. Verzoeker heeft toen onder protest de boete betaald.
B. Ten aanzien van het CjIB te Leeuwarden / Minister van justitie
I. Met betrekking tot het opnemen van persoonsgegevens in OPS.
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het CJIB op 22 september 2000 onvoldoende gegevens heeft laten opnemen over de identiteit van de kentekenhouder van een Duits voertuig - namelijk alleen diens voor- en achternaam, en geboortedatum - in het landelijk politieregister OPS, waardoor het kon gebeuren dat verzoeker door ambtenaren van de KMAR op Schiphol werd aangezien voor deze kentekenhouder en vervolgens werd aangehouden vanwege een niet betaalde boete wegens een verkeersovertreding die was begaan met het Duitse voertuig.
2. Tijdens het onderzoek zijn de volgende punten komen vast te staan.
De parkeerovertreding is op 9 oktober 1998 te Terneuzen begaan met een auto voorzien van een Duits kenteken. Het CJIB heeft de gegevens van de kentekenhouder in Duitsland opgevraagd bij het Kraftfahrtbundesambt (KBA). Dit overheidsorgaan is belast met de registratie van Duitse kentekens.
Het KBA heeft de gegevens van de kentekenhouder via een diskette verstrekt. De gegevens hielden onder meer in dat de kentekenhouder in Duitsland woonachtig was. Door het KBA zijn de volgende gegevens verstrekt: de voor- en achternaam, het adres, woonplaats/gemeente, het land, de geboortedatum en de geboorteplaats van de kentekenhouder. Vast is komen te staan dat het systeem van het CJIB de geboorteplaats van de kentekenhouder niet van de diskette van het KBA heeft afgelezen. Voorts is gebleken dat het CJIB de door het KBA verstrekte diskette niet traceerbaar heeft gemaakt en evenmin in een archief heeft opgeslagen.
Het CJIB heeft een eerste acceptgiro naar het door het KBA opgegeven adres verstuurd. Naar aanleiding van de verzonden acceptgiro heeft het CJIB geen betaling ontvangen. Hierna heeft het CJIB een aanmaning verzonden. Het CJIB heeft de verzonden poststukken als onbestelbaar retour ontvangen. Het CJIB achtte verder aanmanen op het door de KBA verstrekte adres niet meer zinvol.
Voorts is vast komen te staan dat het CJIB, in tegenstelling tot het geval waarin een overtreding is begaan met een auto voorzien van een Nederlands kenteken, bij gebrek aan bruikbare adresgegevens geen adresverificatie in Duitsland heeft doen plaatsvinden. Het CJIB heeft dus niet onderzocht of de houder van het Duitse kenteken, welke kentekenhouder volgens het KBA in Duitsland woonachtig is, in de Duitse persoonsadministratie voorkomt. Het CJIB is ervan uitgegaan dat de adresgegevens die door de KBA worden aangeleverd aan het CJIB juist zijn.
Ten slotte is uit onderzoek gebleken dat het CJIB met gebruikmaking van de naam en de geboortedatum van de kentekenhouder de kantonrechter heeft verzocht om een machtiging tot gijzeling. Nadat de kantonrechter een machtiging had afgegeven, is op 22 september 2000 een persoon met dezelfde voor- en achternaam en geboortedatum als die van verzoeker in het OPS opgenomen.
3. In het geval dat een overtreding wordt begaan met een voertuig voorzien van een Nederlands kenteken, registreert het CJIB de naam, de geboortedatum, het adres en de woonplaats van de kentekenhouder. Deze gegevens worden door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) aan het CJIB verstrekt. De RDW is belast met de registratie van de Nederlandse kentekens.
De gegevens betreffende de geboorteplaats van de kentekenhouder worden alleen dan in het systeem van het CJIB opgenomen wanneer verificatie van de door de RDW verstrekte gegevens heeft plaatsgevonden bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Verificatie bij de GBA van de door de RDW verstrekte gegevens vindt plaats in een aantal situaties, met name 1) indien de initiële beschikking als onbestelbaar retour aan het CJIB is gezonden, 2) indien de eerste aanmaning als onbestelbaar retour aan het CJIB is gezonden, 3) wanneer de tweede aanmaning aan de kentekenhouder is gezonden, en 4) indien de openstaande vordering niet (geheel) is voldaan. Kortom, in het geval dat een overtreding wordt begaan met een voertuig voorzien van een Nederlands kenteken worden de bij het CJIB aanwezige persoonsgegevens geverifieerd aan de hand van de gegevens uit de GBA voordat tot signalering in OPS wordt overgegaan.
4. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. De minister van Justitie is van mening dat het CJIB in ieder geval die gegevens in het systeem moet opnemen die noodzakelijk zijn om de beschikking op naam te stellen en te verzenden. Het CJIB heeft, aldus de minister, niet onzorgvuldig gehandeld door in eerste instantie niet de geboorteplaats van de kentekenhouder in het systeem op te nemen. Daartoe bestaat geen verplichting terwijl zulks ook overigens uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet noodzakelijk is. De minister van Justitie stelt zich voorts op het standpunt dat niet reeds op het moment dat de initiële beschikking wordt verzonden, ook niet wanneer de adresgegevens afkomstig zijn van het KBA, aanvullende gegevens zoals geboorteplaats in de registratie van het CJIB moeten worden opgenomen.
5. De Nationale ombudsman overweegt als volgt. Gijzeling is een ingrijpend dwangmiddel. Het zorgvuldigheidsbeginsel vereist onder meer dat alle relevante gegevens die beschikbaar zijn, worden benut teneinde te voorkomen dat een dwangmiddel wordt toegepast bij de verkeerde persoon.
6. Gezien de omstandigheid dat geboorteplaats tezamen met de voornaam, achternaam en geboortedatum een gezamenlijkheid vormt die het risico verkleint dat een dwangmiddel bij de verkeerde persoon wordt toegepast, had het CJIB de door het KBA verstrekte geboorteplaats in zijn systeem moeten opnemen alvorens tot toepassing van het dwangmiddel over te gaan. Met name het feit dat de aan het CJIB verzonden poststukken als onbestelbaar waren teruggestuurd en het feit dat verzoekers voornaam en achternaam een van de meest gangbare Nederlandse namen zijn, maakt het des te meer noodzakelijk om voor opname van de geboorteplaats van de Duitse kentekenhouder in het systeem van het CJIB zorg te dragen.
De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk.
II. Met betrekking tot het weigeren vast te stellen dat verzoeker en de kentekenhouder niet dezelfde personen zijn.
7. Verzoeker klaagt er verder over dat het CJIB niet heeft willen uitsluiten dat verzoeker dezelfde persoon als de kentekenhouder is, terwijl verzoeker daar uitdrukkelijk om had gevraagd. Het CJIB had daartoe aanvullende gegevens omtrent de identiteit van de kentekenhouder van het Duitse voertuig moeten opvragen.
8. De minister van Justitie acht de klacht alsnog gegrond en wel om de volgende redenen. De minister van Justitie is van mening dat in het onderhavige geval het op de weg van het CJIB had gelegen om op het moment dat verzoeker aan het CJIB had verzocht vast te stellen dat verzoeker niet de kentekenhouder was van het voertuig waarmee de overtreding is begaan, alle aan het CJIB verstrekte informatie te benutten om te bezien of die conclusie op basis van de verstrekte gegevens kon worden getrokken. Een deel van de verstrekte informatie is verloren gegaan. Immers, zoals onder punt 2. staat vermeld, is de diskette van het KBA nooit in een archief opgeslagen dan wel traceerbaar gemaakt. De minister van Justitie stelt zich verder op het standpunt dat gezien de omstandigheid dat een deel van de verstrekte informatie verloren is gegaan, het CJIB zich weer in de positie had dienen te brengen waarin het wel weer over de informatie beschikte. De minister van Justitie is van mening dat het CJIB die informatie opnieuw had moeten vragen. De minister van Justitie acht de klacht in zoverre alsnog gegrond.
9. Het uit het beginsel van zorgvuldigheid voortvloeiende vereiste van actieve informatieverwerving brengt mee dat een bestuursorgaan zich inspant om de informatie te verzamelen die doorslaggevend is voor de beantwoording van een vraag van de burger dan wel voor een te nemen beslissing, te meer wanneer die informatie voor het bestuursorgaan wel toegankelijk is en voor de burger niet of nauwelijks.
10. Na onderzoek is het volgende gebleken dan wel aannemelijk geworden.
Zoals eerder onder punt 2. vermeld, heeft het KBA op diskette de geboorteplaats van de kentekenhouder aan het CJIB ter beschikking gesteld. Het systeem van het CJIB heeft de geboorteplaats van de kentekenhouder niet van de diskette afgelezen. Voorts heeft het CJIB de diskette niet in een archief opgeslagen dan wel traceerbaar gemaakt.
Bij vergelijking tussen verzoekers geboorteplaats en de geboorteplaats van de kentekenhouder, kon onomstotelijk vast komen te staan dat verzoeker en de kentekenhouder niet dezelfde persoon zijn.
De Nationale ombudsman is het met de minister van Justitie eens dat het CJIB het nodige had moeten ondernemen om over de geboorteplaats van de kentekenhouder te beschikken. Door dit na te laten heeft het CJIB niet voldaan aan het vereiste van de actieve informatieverwerving.
De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.
C. Ten aanzien van de koninklijke marechaussee / minister van defensie
I. Met betrekking tot de houding van de ambtenaren van de KMAR
1. Verder klaagt verzoeker erover dat toen de ambtenaren van de KMAR hem op 28 april 2001 naar aanleiding van de signalering hadden aangehouden en hij aanvoerde dat er sprake moest zijn van een persoonsverwisseling, zij niet bereid waren nadere informatie in te winnen teneinde vast te stellen of verzoeker en de gesignaleerde een en dezelfde persoon waren. In plaats daarvan dreigden zij met gijzeling wanneer verzoeker de parkeerboete niet zou betalen.
2. De minister van Defensie acht de klacht niet gegrond en wel om de volgende redenen. De KMAR kan, aldus de minister van Defensie, niet verantwoordelijk worden gesteld voor de in het OPS opgenomen signalering. Verder voert de minister van Defensie aan dat verzoeker aangaf dat er sprake was van een persoonsverwisseling, maar gezien de omstandigheid dat het zaterdag was, geen verificatieonderzoek kon plaatsvinden. Bij het CJIB kon op korte termijn geen informatie worden ingewonnen. De minister van Defensie stelt zich daarom op het standpunt dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
3. Uit het onderzoek is het volgende gebleken.
Het CJIB heeft een persoon met dezelfde voornaam, achternaam en geboortedatum als die van verzoeker op laten nemen in het OPS. Nadat een ambtenaar van de KMAR had geconstateerd dat een persoon met dezelfde voornaam, achternaam en geboortedatum als verzoeker gesignaleerd stond, heeft hij verzoeker meegenomen naar een nabijgelegen afhandelingkantoor. Verzoeker heeft toen aangegeven dat hij niet wenste te betalen omdat het niet zijn voertuig was. Verzoeker heeft toen verder aangegeven dat hij in de periode waarin de overtreding begaan was niet in Terneuzen was. De ambtenaar van de KMAR heeft verzoeker er vervolgens op gewezen dat de boete voldaan moest worden. De ambtenaar heeft hem toen erop gewezen dat hij zich bij het parket te Leeuwarden kon beklagen. Verder heeft de ambtenaar verzoeker het CJIB-zaaknummer en de telefoonnummers van het CJIB en de KMAR ter beschikking gesteld.
4. Gezien het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van het Reglement landelijke politieregisters OPS (zie Achtergrond, onder 2.4.) is de signalerende instantie verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens die zijn aangeleverd.
5. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de KMAR, gezien hetgeen hierboven staat vermeld, niet verantwoordelijk kan worden geacht voor de door het CJIB aangeleverde gegevens. Bovendien mag de KMAR uitgaan van de juistheid van de gegevens die zij uit het OPS afleest. Voorts was de ambtenaar van de KMAR niet bij machte om het CJIB telefonisch te benaderen en te checken of de door het CJIB ingevoerde gegevens juist waren. Immers, het was zaterdag en bij het CJIB was er geen weekenddienst. Daarbij komt dat de ambtenaar van de KMAR gegeven de omstandigheden die er toen waren, het mogelijke heeft gedaan.
De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is niet gegrond.
De Nationale ombudsman heeft met instemming kennis genomen van het feit dat het CJIB verzoeker op 4 september 2002 heeft bericht dat het CJIB alsnog het KBA heeft verzocht de relevante gegevens van de kentekenhouder, in het bijzonder de geboorteplaats, te verstrekken waarna het CJIB verzoeker heeft meegedeeld dat nu inderdaad kon worden uitgesloten dat verzoeker de kentekenhouder van het betreffende voertuig is geweest. Deze instemming betreft voorts de mededeling van de directeur van het CJIB dat zal worden bezien of de procedure zodanig kan worden aangepast dat een zaak als de onderhavige op zeer korte termijn kan en zal worden onderzocht.
Aanbeveling
Het vereiste van zorgvuldigheid brengt mee dat alle relevante gegevens die beschikbaar zijn, worden benut teneinde te voorkomen dat een ingrijpend dwangmiddel als gijzeling wordt toegepast bij de verkeerde persoon. De minister van Justitie wordt daarom in overweging gegeven om in alle gevallen van opneming in het opsporings- en signaleringssysteem met het oog op toepassing van het dwangmiddel gijzeling, de identiteit van de betrokkene zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven, waartoe ook behoort vermelding van de geboorteplaats van de betrokkene voor wie een machtiging tot gijzeling is verleend.
De minister van Justitie liet de Nationale ombudsman op 6 januari 2004 weten de aanbeveling te zullen opvolgen. Uit onderzoek van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) was gebleken dat het inning- en incassoproces inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op twee punten verbeterd kon worden. Het betrof de verwerking van door de Duitse en Zwitserse autoriteiten aangeleverde persoonsgegevens, waaronder de geboorteplaats van de bevraagde kentekenhouder.
Op 8 april 2004 berichtte de minister van Justitie de Nationale ombudsman dat het CJIB de beide verbeteringen medio maart 2004 succesvol had geïmplementeerd.
Onderzoek
Op 20 augustus 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Kampen, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden en over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee.
Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het CJIB wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie en de gedraging van de Koninklijke Marechaussee als een gedraging van de minister van Defensie.
In het kader van het onderzoek werden de minister van Justitie en de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de ministers en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd aan de minister van Justitie en aan het CJIB nadere vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Justitie, de minister van Defensie en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op zaterdag 28 april 2001 was verzoeker op Schiphol. Verzoeker was op weg naar zijn vakantiebestemming. Ten behoeve van de paspoortcontrole meldde hij zich bij een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Nadat de ambtenaar van de KMAR het opsporings- en signaleringssysteem (OPS/NSIS) had geraadpleegd, stelde hij vast dat een persoon met dezelfde voornaam, achternaam, en geboortedatum als die van verzoeker in het opsporings- en signaleringssysteem stond geregistreerd. Deze persoon stond geregistreerd vanwege een aan hem opgelegde geldboete van ƒ 168,75.
De ambtenaar deelde mee dat deze geldboete was opgelegd wegens een parkeerovertreding gepleegd in 1998 in Terneuzen met een auto met een Duits kenteken. Vervolgens zei de ambtenaar dat verzoeker de geldboete moest betalen daar zijn voornaam, achternaam en geboortedatum overeenkwamen met die van de gesignaleerde persoon. Verzoeker ontkende dat hij de bestuurder of eigenaar van de auto was. De ambtenaar deelde mede dat verzoeker bij niet betaling ter plekke zou worden aangehouden daar hij een gijzeling van 7 dagen zou moeten ondergaan. Onder protest betaalde verzoeker de boete van ƒ 168, 75.
2. Verzoeker deelde bij fax van 7 mei 2001 het CJIB onder meer het volgende mede:
"De affaire met dreiging van 7 dagen gijzeling onder afzien van een geplande vakantie zit mij bijzonder hoog omdat ik volstrekt onschuldig ben betreffende de gesignaleerde overtreding. Vooral het feit dat men zomaar in de kraag gevat kan worden zonder je van enig kwaad bewust te zijn, vind ik erg. Overigens wijs ik dit soort overtredingen persoonlijk sterk af (…).
Zeker tien jaren ben ik niet meer in Terneuzen geweest en voorts kan ik met rekeningen aantonen dat ik van 25 september tot 11 oktober 1998 in Italië verbleef. Van u verneem ik graag hoe zoiets kan ontstaan en hoe deze kwestie verder wordt afgehandeld."
3. De directeur van het CJIB deelde verzoeker bij brief van 15 juni 2001 het volgende mee:
"Uit onderzoek is mij gebleken dat u hoogst waarschijnlijk het slachtoffer bent geworden van een persoonsverwisseling. Er is een overtreding geconstateerd op naam van (zelfde voorletter, achternaam en geboortedatum als die van verzoeker; N.o.). Aan deze persoon is een sanctie opgelegd die onbetaald is gebleven. Van deze persoon was geen adres bekend zodat hij gesignaleerd is in het opsporingsregister. Aan de politie wordt op deze wijze bekend dat betrokkene aangehouden dient te worden om indien mogelijk het dwangmiddel buitengebruikstelling van het voertuig ten uitvoer te leggen dan wel om het aantal dagen gijzeling te ondergaan dat door de kantonrechter is opgelegd in verband met het onbetaald laten van het openstaande sanctiebedrag.
In het opsporingsregister staan de gegevens van de betreffende overtreding en de sanctie vermeld alsmede de gegevens van het dwangmiddel buitengebruikstelling, van het dwangmiddel gijzeling en de persoonsgegevens zoals hiervoor vermeld: achternaam, voorletter en geboortedatum. Deze gegevens komen overeen met uw persoonsgegevens. Helaas is de combinatie van deze persoonsgegevens in dit geval niet voldoende gebleken om met zekerheid aan één persoon te kunnen koppelen. Het kon derhalve gebeuren dat u op Schiphol bent aangehouden. Ik bied u voor het daardoor ontstane ongemak en oponthoud mijn verontschuldigingen aan. Het bedrag dat u heeft betaald zal zo spoedig mogelijk aan u worden gerestitueerd en deze zaak zal buiten verdere invordering worden gelaten."
4. Verzoeker reageerde in zijn brief van 25 juni 2001 onder meer als volgt richting het CJIB:
"Na mijn aanhouding op Schiphol op 28 april jl. heb ik mij bij uw bureau bezwaard tegen deze gang van zaken. Bij uw brief van 15 juni heeft u de klacht afgedaan door te stellen dat hier 'waarschijnlijk sprake is van persoonsverwisseling'. U wilt de kwestie afhandelen door het bedrag van ƒ 168,75 op mijn gironummer over te maken. Het overmaken van het bedrag is voor mij vanzelfsprekend.
In de formulering die u in uw brief kiest, voel ik mij volstrekt onbegrepen. Op de eerste plaats blijf ik de kwestie hoog opnemen. Ik voel mij nog steeds in goede naam en eer aangetast en het is voor mij onbegrijpelijk dat je als onschuldig burger zonder enige vorm van overleg in gijzeling genomen kan worden voor iets waar je niets mee te maken hebt. Het vertrouwen in de rijksoverheid krijgt op die manier een geweldige deuk. Dat klemt voor mij des te meer daar ik als een van de 'rijkstoezichthouders' onmogelijk mijn werk kan doen terwijl ik zelf op het opsporingsregister sta! Al vijfentwintig jaar probeer ik in mijn werk de rijksoverheid als een betrouwbare en functionele organisatie te laten overkomen en nu overkomt je deze willekeur.
U spreekt van persoonsverwisseling, maar dat heb ik natuurlijk op 28 april ook in alle toonaarden beweerd. Dat legde toen geen enkel gewicht in de schaal. Nu moet ik dit zonder enige uitleg van u accepteren. Welke garantie is er dat mij dit morgen niet weer overkomt? Uw uitleg is in dit verband echt onvoldoende. Hoe komt het bijvoorbeeld dat u (een deel van) mijn personalia zo maar koppelt aan een Duitse auto? Heeft men daar geen duidelijke kentekenregistratie? Wanneer er sprake zou zijn geweest van lease of huur worden alle persoonsgegevens geregistreerd en in dit geval is dat niet gebeurd. Welke verkeerde koppeling heeft uw bureau daar gemaakt en op welke gronden?
Op de tweede plaats steekt mij uw formulering dat ik 'hoogstwaarschijnlijk' met een ander ben verwisseld enorm. Het betekent namelijk dat nog steeds niet zonneklaar is dat ik totaal niets te maken heb met de opgevoerde overtreding. Het heeft mij in dit verband ook zeer verbaasd dat u niet de moeite hebt genomen om na te gaan of ik werkelijk in Italië verbleef zoals ik in mijn fax- bericht heb aangegeven."
5. Het CJIB reageerde bij brief van 18 juli 2001 onder meer als volgt:
"De overtreding is gepleegd met een voertuig met een Duits kenteken. In Duitsland wordt door het CJIB nagegaan op wiens naam het voertuig staat. De overtreding wordt vervolgens met de aldaar verkregen persoonsgegevens geregistreerd bij het CJIB, waarop een eerste acceptgirokaart wordt verzonden naar het door de Duitse overheid opgegeven adres.
Zoals reeds vermeld in mijn vorige brief is naar aanleiding van de verzonden acceptgirokaart geen betaling ontvangen. Verder zijn op enig moment een of meer poststukken als onbestelbaar retour ontvangen waardoor de betrokkene in kwestie als onbekend is geregistreerd en de sanctie met onder andere het dwangmiddel gijzeling in het opsporingsregister is gesignaleerd.
Meer gegevens dan die in het opsporingsregister staan vermeld, zijn bij het CJIB en de politie niet bekend. De adresgegevens waren immers op een gegeven moment niet meer bruikbaar. Bovendien kunnen adresgegevens niet doorslaggevend zijn bij het bepalen van iemands identiteit. Deze zouden slechts een aanvullende omstandigheid kunnen zijn om aan te nemen dat sprake zou kunnen zijn van een persoonsverwisseling. De geboorteplaats zou in dit geval wel bepalend voor de identiteit kunnen zijn geweest, ware het niet dat dit gegeven niet bij het CJIB bekend is voor wat betreft deze sanctie.
De reden dat ik niet naar stukken heb gevraagd waaruit blijkt dat u ten tijde van de gedraging in Italië verbleef, is de volgende. In de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), op grond waarvan de sanctie is opgelegd, is sprake van zogenaamde kentekenaansprakelijkheid. Artikel 5 van de wet bepaalt dat als vastgesteld is dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Met andere woorden als sprake is van een overtreding geconstateerd op kenteken, is degene op wiens naam het voertuig staat aansprakelijk. Het is daarbij niet van belang of het voertuig daadwerkelijk door de kentekenhouder werd bestuurd.
Gezien hetgeen u in uw brief aanvoert, begrijp ik dat deze zaak u emotioneel zeer raakt. Gelet op het bovenstaande kan ik echter niet met volledige zekerheid concluderen dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Na nadere bestudering van de zaak en de beschikbare persoonsgegevens lijkt dat echter wel zeer waarschijnlijk het geval te zijn.
Het is overigens volstrekt niet zo dat uw gegevens 'zomaar' worden gekoppeld aan een voertuig met Duits kenteken. Vanzelfsprekend worden ten behoeve van een eenduidige identificatie zoveel persoonsgegevens als mogelijk en nodig geregistreerd en gecontroleerd."
6. Bij brief van 14 mei 2001 diende verzoeker bij de Koninklijke Marechaussee een klacht in over het optreden van de ambtenaren van de KMAR. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Op zaterdag 28 april 2001 ben ik omstreeks 11.30 uur na de paspoortcontrole aangehouden op Schiphol. Volgens de betrokken militair zou mijn naam in het opsporingsregister staan vermeld. Aanvankelijk gingen mijn echtgenote en ik wat lacherig mee naar het vertrek van uw dienst in Terminal 2. Ons geweten was schoon dus we veronderstelden dat er wel een snel een oplossing zou volgen voor deze administratieve vergissing. Maar het lachen verging ons snel. Onder leiding van opperwachtmeester M. werd de affaire in beeld gebracht. Mijn naam en geboortedatum en jaar bleken te corresponderen met een parkeerovertreding op 9 oktober 1998 in Terneuzen. Direct heb ik kenbaar gemaakt dat ik niets met die overtreding te maken had. Meer dan tien jaren ben ik niet in deze plaats geweest (vanuit mijn woonplaats Kampen een uiterste uithoek van het land en ver buiten het gebied waar ik normaliter mijn werkzaamheden verricht). De betreffende auto bleek bij nader inzien een Duits nummerbord te dragen. Met die auto heb ik ook geen enkele relatie. Op dat moment was het niet mogelijk verdere informatie te verkrijgen van andere rijksdiensten die uitsluitsel over de kwestie hadden kunnen geven. Ik heb voorgesteld om na onze vakantie op het kantoor in Terminal 2 terug te keren en te bespreken hoe het probleem was op te lossen. Er is toen contact gezocht met de dienstdoende en verantwoordelijke kapitein der marechaussee, maar deze wees die oplossing radicaal van de hand. Het was betalen of je in gijzeling laten nemen. Dus geen vakantie en niet naar huis. Een ongelooflijke ervaring voor iemand die van de prins geen kwaad weet!
Om onze vakantie niet in het water te laten vallen, heb ik tenslotte onder protest het betreffende bedrag betaald. Ik voel mij echter zeer in mijn recht en in mijn eer en goede naam aangetast. Boetes behoor je te betalen en wanneer je dat niet doet, dan behoor je de consequenties te aanvaarden. Soms heeft de overheid lang geduld met de inningsprocedures. Tenslotte kan het zeer zware middel van gijzeling worden ingezet. Voor het zover is, gaat er veel tijd verstreken. In mijn geval werd echter geen enkel respijt gegeven en werd direct tot actie overgegaan. Dat neem ik uw dienst bijzonder kwalijk! Op het moment van aanhouding was er voor de betrokken ambtenaren een lastige situatie, want mijn naam en geboortedatum maakten mij verdacht. Nu heb ik een zeer algemene achternaam en de meest gangbare voornaam van Nederland. Persoonsverwisseling lag dus voor de hand. Aangezien op het moment van aanhouding duidelijk was wie ik werkelijk ben, waar ik woon, waar ik geboren ben, ontstond er toen een geheel nieuwe situatie. Vanaf dit moment was ik traceerbaar en oproepbaar. De zaak kon worden uitgezocht en vervolgens kon men (indien ik de werkelijke dader van de overtreding zou blijken te zijn) alle maatregelen nemen die nodig zouden zijn. Niettemin was er geen pardon: betalen of gijzeling. In gewoon Nederlands: chantage van een onschuldige.
Zo'n ervaring gaat je niet in de koude kleren zitten. We waren en zijn daar min of meer door van slag. Alles komt telkens weer bij je boven:
- het feit dat er data-bestanden zijn die zomaar verkeerd gerelateerd kunnen worden, met bovengenoemde gevolgen.
- het handelen van ambtenaren (de dienstdoende kapitein) met vergaande consequenties voor je burgerrechten op basis van onvolledige gegevens.
- het afwijzen van overleg nadat je je volledig hebt gelegitimeerd. In gedachten ga je dan ook terug naar de datum van de overtreding. Inmiddels hebben we kunnen achterhalen en kunnen we officieel aantonen waar we wel waren; niet in Terneuzen maar in Italië. Alles bij elkaar in onze ogen een volstrekt onverteerbare ervaring. Van uw dienst wens ik nu uitleg en verontschuldiging voor de pijnlijke ervaringen."
7. De bevelhebber van de KMAR deelde verzoeker bij brief van 17 september 2001 onder meer het volgende mee:
"Het onderzoek heeft zich met name toegespitst op een tegen u gevolgde handelwijze door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, nadat u zich op 28 april 2001 op de luchthaven Amsterdam (Schiphol) als uitreizende passagier had gemeld en daarbij ter zake een signalering werd staande gehouden. Op mijn verzoek heeft de Commandant van het District Koninklijke Marechaussee Schiphol een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden waaronder één en ander heeft plaatsgevonden. In het kader van het klachtonderzoek heb ik vastgesteld dat uw lezing over het incident voldoende feitelijk is omschreven. Een nadere omschrijving laat ik dan ook achterwege. Ik ga thans over tot de beantwoording van de klacht, die ik als volgt heb samengevat.
Klachtformulering:
U klaagt er over dat u op 28 april 2001 in verband met een signalering in het opsporingsregister werd aangehouden en gedwongen werd een boete te betalen.
Klachtbeantwoording:
Door middel van het klachtonderzoek heb ik vastgesteld dat u zich op 28 april 2001 op de luchthaven Schiphol voor uitreis meldde bij een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee. Tijdens de paspoortcontrole raadpleegde de ambtenaar het geautomatiseerde opsporings- en signaleringssysteem (kortweg: OPS/NSIS). Daarbij kwam vast te staan dat u gesignaleerd was ter zake een aan u opgelegde onherroepelijke geldboete, groot ƒ 168.75.
Aan u werd de inhoud van de signalering medegedeeld. Naar aanleiding daarvan deelde u de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee mede dat u niet degene was zoals genoemd in de signalering, hoewel uw personalia (familienaam, voornaam en geboortedatum) voorkomende in uw paspoort in overeenstemming waren met de personalia genoemd in de signalering. In verband met het feit dat het een onherroepelijk vonnis betrof was de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee verplicht uitvoering te geven aan hetgeen in de signalering was genoemd. Een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee stelde u derhalve voor de keus of de vastgestelde geldboete te voldoen of de vervangende hechtenis te ondergaan. U heeft, onder protest, de geldboete voldaan. Tevens is u medegedeeld dat, voor wat betreft de signalering, u in beklag diende te gaan bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (kortweg: CJIB) te Leeuwarden, aangezien de Koninklijke Marechaussee niet verantwoordelijk is voor de in het 'OPS/NSIS' opgenomen signalering. Naar u mij in uw klachtschrijven heeft medegedeeld heeft u zich reeds schriftelijk met een klacht gericht tot het CJIB
Mij is derhalve gebleken dat door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee geheel is voldaan aan de vigerende bepalingen inzake het tenuitvoerleggen van vonnissen conform de daartoe bekend gemaakte informatie in het geautomatiseerde opsporings- en signaleringssysteem OPS/NSIS. Ik beoordeel uw klacht derhalve als ongegrond."
B. Standpunt verzoeker
Verzoekers standpunt is samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Minister van Justitie / cjib
De minister van Justitie deelde per brief van 30 januari 2002 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
"Betrokkene klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) onvoldoende gegevens heeft laten opnemen over de identiteit van de kentekenhouder van een Duits voertuig in het Landelijk politieregister OPS, waardoor het kon gebeuren dat betrokkene werd aangezien voor deze kentekenhouder en vervolgens werd aangehouden vanwege een niet betaalde boete wegens een overtreding die was begaan met het Duitse voertuig. Hiernaast klaagt betrokkene erover dat het CJIB niet heeft willen uitsluiten dat verzoeker dezelfde persoon is als de kentekenhouder terwijl verzoeker daar uitdrukkelijk om had gevraagd. Het CJIB had daartoe nadere gegevens moeten opvragen omtrent de identiteit van de kentekenhouder van het Duitse voertuig. Ook klaagt betrokkene omtrent feitelijke handelingen verricht door de Koninklijke Marechaussee. Deze handelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoot de minister van Defensie. Gelet daarop zal ik op dit onderdeel van de klacht niet ingaan.
De feiten
Op 9 oktober 1998 is een overtreding geconstateerd van een voertuig met het Duits kenteken (…). De gegevens van de kentekenhouder zijn opgevraagd bij het Kraftfahrtbundesambt te Flensburg in Duitsland, belast met de registratie van Duitse kentekens. Deze verstrekte de navolgende gegevens van de kentekenhouder:
Naam: (zelfde voorletter en achternaam als die van verzoeker; N.o.)
Adres: (adres in Duitsland; No)
Geboortedatum: (identiek aan de geboortedatum van verzoeker; N.o.)
Op grond van deze gegevens heeft het CJIB een acceptgirokaart ter betaling van de boete en daarna een eerste aanmaning verzonden, die echter onbestelbaar retour kwam. Hieruit werd afgeleid dat verder aanmanen op het door de Kraftfahrtbundesambt verstrekte adres niet zinvol meer was. Met de resterende gegevens (naam en geboortedatum) is bij de kantonrechter verzocht tot een machtiging tot gijzeling. De kantonrechter heeft een machtiging afgegeven, op grond waarvan betrokkene in het OPS is opgenomen. Vervolgens is betrokkene op 28 april 2001 door de Koninklijke Marechaussee aangehouden naar aanleiding van de signalering in OPS en heeft betrokkene de openstaande boete voldaan.
(…)
Beoordeling van de klachten
Het CJIB heeft in het OPS alle gegevens laten opnemen die haar door het Kraftfahrtbundesambt zijn verstrekt en waarvan niet reeds was gebleken dat deze gegevens onjuist waren. Nu aan het CJIB niet meer gegevens zijn verstrekt, met name niet de geboorteplaats van de kentekenhouder, heeft het CJIB niet onzorgvuldig gehandeld door niet meer gegevens in het OPS op te doen nemen. Het CJIB heeft hiermee volgens het vaststaand beleid gehandeld terwijl er geen reden was om van dit beleid af te wijken. Voor zover de klacht ziet op het naar oordeel van betrokkene onvoldoende gegevens laten opnemen in het OPS acht ik de klacht ongegrond.
Het uitsluiten van de mogelijkheid dat verzoeker dezelfde persoon is als de kentekenhouder is eerst mogelijk indien dit onomstotelijk vast staat. Het gegeven dat het CJIB van oordeel was dat betrokkene 'hoogstwaarschijnlijk' niet dezelfde persoon is als de kentekenhouder is daarvoor onvoldoende. Ook uit andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het persoonlijk verblijf van betrokkene elders, kan niet met zekerheid worden afgeleid dat betrokkene niet de kentekenhouder was van de auto waarmee het feit werd gepleegd. Op basis van de beschikbare gegevens heeft het CJIB niet tot de conclusie kunnen komen dat onomstotelijk vast staat dat betrokkene niet dezelfde persoon is als de kentekenhouder. Voor zover de klacht zich richt tot deze conclusie acht ik de klacht ongegrond.
Tot slot wordt geklaagd dat het CJIB heeft nagelaten bij het Kraftfahrtbundesambt meer informatie op te vragen. Ik meen echter dat het opvragen van nadere informatie bij het Kraftfahrtbundesambt niet op de weg lag en ligt van het CJIB. Gezien het feit dat het CJIB aan betrokkene naar aanleiding van diens eerste brief excuses heeft aangeboden, heeft toegezegd het bedrag te restitueren en daarbij heeft opgemerkt dat betrokkene hoogstwaarschijnlijk slachtoffer is geworden van een persoonsverwisseling, acht ik het doen van nader onderzoek teneinde met zekerheid te kunnen vaststellen dat betrokkene niet dezelfde persoon als de kentekenhouder is, niet noodzakelijk. Het CJIB is immers niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek teneinde de onschuld van betrokkene te kunnen vaststellen, indien betrokkene niet (langer) als pleger van het feit wordt beschouwd. Dat betrokkene niet meer als pleger wordt beschouwd, blijkt ondubbelzinnig uit de brieven van het CJIB. Op grond van het bovenstaande acht ik ook deze klacht ongegrond.
Overigens maak ik uit de stukken op dat betrokkene, op grond van uitlatingen van de politie, vreest dat hij mogelijk nogmaals ter zake van de onderhavige overtreding zal worden aangehouden. In dit kader bericht ik dat het CJIB de boete heeft afgeschreven en dat de gegevens van de kentekenhouder niet meer in het opsporingsregister zijn opgenomen, zodat een herhaling niet zal kunnen plaatsvinden.”
D. standpunt minister van defensie / KMAR
1. De minister van Defensie deelde per brief van 11 januari 2002 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
"Bij brief d.d. 17 september 2001, heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee verzoeker zijn oordeel gegeven over de ingediende klacht. Dit oordeel heeft mijn instemming en wordt door mij onverkort gehandhaafd.
In aanvulling daarop merk ik nog op dat het optreden van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee plaatsvond overeenkomstig het daartoe gestelde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Politiewet 1993. Er is conform de vigerende bepalingen inzake het ten uitvoerleggen van vonnissen en het aanhouden van personen, aan de hand van de daartoe bekend gemaakte informatie in het geautomatiseerde opsporings- en signaleringssysteem OPS/NSIS, gehandeld. De Koninklijke Marechaussee kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor de in het OPS/NSIS opgenomen signalering.
De heer V. gaf aan dat er sprake moest zijn van een persoonsverwisseling inzake de gewraakte signalering. Een verificatieonderzoek kon niet plaatsvinden omdat de tenuitvoerlegging plaatsvond op zaterdag 28 april 2001, waardoor bij het Centraal Justitieel Incassobureau op korte termijn geen informatie kon worden ingewonnen."
2. De minister van Defensie voegde als bijlage bij zijn brief van 11 januari 2002 een rapportage. Deze rapportage was opgesteld door een betrokken groepscommandant van het district KMAR Schiphol. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:
"Uit het onderzoek naar de klacht van (verzoeker; N.o.) bleek het volgende:
• Klager meldde zich ter uitreis op 28 april 2001 omstreeks 13.00 uur bij doorlaatpost Vertrek Centraal op de Luchthaven Schiphol, behorende bij Brigade Grensbewaking Terminal 2.
• Bij bevraging van het opsporingsregister OPS bleek dat er op naam van betrokkene een nog openstaand feit geregistreerd stond.
• Klager werd naar aanleiding van deze vermelding meegenomen naar het nabijgelegen afhandelingskantoor van doorlaatpost Vertrek Centraal, zodat verdere afhandeling kon plaatsvinden.
• Uit dit verdere onderzoek kwam naar voren dat een persoon genaamd (zelfde voorletter en achternaam als die van verzoeker; N.o.) met geboortedatum 29-01-1939 op 09-10-1998 een parkeerovertreding had gepleegd te Terneuzen met een voertuig voorzien van kenteken (…). Het parket Leeuwarden (CJIB) had een vordering van ƒ 168,75 openstaan op deze persoon.
• Klager gaf aan dat hij niet wenste te betalen omdat het niet zijn voertuig was. Ook gaf klager aan dat hij in het geheel niet in die periode in Terneuzen geweest was. De postcommandant heeft hiervan melding gemaakt in het proces verbaal.
• De postcommandant heeft klager erop gewezen dat deze openstaande boete voldaan moet worden. Ook heeft hij aangegeven dat klager hiertegen bij het desbetreffende parket in beklag kan gaan. Het geconsulteerde Hoofd doorlaadpost bevestigde dit.
• De postcommandant heeft klager voorzien van het CJIB-zaaknummer en het CJIB en KMar-telefoonnummer.
• De KMar heeft conform het vigerende beleid opgetreden.
De inhoud van de klacht is mij duidelijk. Ik bied mijn verontschuldigingen aan voor het oponthoud en de pijnlijke ervaring van de klager, maar ik ben van mening dat deze klacht in zijn geheel aan het Parket Leeuwarden c.q. het CJIB gericht had moeten worden. Uit het onderzoek is mij niet gebleken dat klager onbeleefd is behandeld."
E. Reactie verzoeker
1. Bij brief van 5 maart 2002 deelde verzoeker in reactie op het standpunt van de minister van Defensie onder meer het volgende mee:
"In deze brief (verzoeker doelt op de brief van de minister van Defensie van 26 november 2001; N.o.) is genoemd dat ik na mijn aanhouding te kennen heb gegeven dat de genoemde overtreding niet op mij van toepassing was en dat men mij derhalve onterecht met vrijheidsberoving dreigde. Als verweer geeft de Koninklijke Marechaussee aan dat op zaterdag geen contact kan worden gelegd met het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden en dat gijzeling dus terecht is.
Het is voor mij onvoorstelbaar dat een ambtelijke dienst tot gijzeling overgaat zonder in detail te kunnen verifiëren of de onderliggende gegevens juist zijn. Verder heeft het mij verbaasd dat de persoonlijke gegevens in het opsporingsregister onvolledig waren en dat men geen gelegenheid gaf tot aanvulling van de gegevens zodat zonneklaar zou zijn dat ik niets met de zaak te maken had. Voor zwaardere delicten zijn geen cellen beschikbaar, voor onschuldige burgers blijkbaar wel!"
2. Bij brief van 5 maart 2002 deelde verzoeker in reactie op het standpunt van de minister van Justitie onder meer het volgende mee:
"Vervolgens stelt men in de brief (verzoeker refereert aan de brief van de minister van Justitie van 30 januari 2002; N.o.) dat excuus is aangeboden voor de overlast (bij brief van 25 juni van het CJIB aan mij gericht). De formuleringen in die brief zijn voor mij niet als excuus aanvaardbaar, omdat het woorden excuus of equivalent daarvan niet is genoemd en vooral niet door de formulering "Gelet op het bovenstaande kan ik echter niet met volledige zekerheid concluderen dat er sprake is van een persoonsverwisseling." Vervolgens volgt dan nog een stukje tekst waarin men stelt dat mijn gegevens niet "zomaar" zijn gekoppeld aan een Duits kenteken. Hieruit kan ik niet anders dan de conclusie trekken dat het opsporingsregister, gebruikt door het CJIB, onvolledig is en (daardoor) onjuist. Ik ben voorts van mening dat de gegevens mij moeten duiden als onschuldig of schuldig. Nu blijf ik "een beetje schuldig" en dat wens ik niet te accepteren.
Het CJIB zou zich verder moeten verdiepen in de wijze waarop je het recht krijgt op het voeren van een Duits kenteken op een voertuig. Bij navraag aan de ANWB is mij gebleken dat aan een Nederlands staatsburger die niet woonachtig is (ook niet tijdelijk) in de Bondsrepubliek, geen Duits kenteken wordt verstrekt. Aangezien ik via de burgerlijke stand kan bewijzen de laatste 24 jaar onafgebroken in de gemeente Kampen te hebben gewoond, staat onomstotelijk vast dat ik niet verantwoordelijk kan zijn voor een Duits kenteken waarop in 1998 een overtreding in Nederland is teruggevoerd."
F. Informatie van het Kraftfahrtbundesambt
Op 22 mei 2002 nam een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact op met het Kraftfahrtbundesambt te Flensburg in Duitsland. Zij vroeg in welke gevallen een Nederlands staatsburger in Duitsland een Duits kenteken op zijn naam kan laten zetten.
Een medewerker van het Kraftfahrtbundesambt antwoordde dat dit in principe niet mogelijk is tenzij het gaat om een auto die door een Nederlander in Duitsland wordt gekocht met de bedoeling deze in Nederland in te voeren. In dergelijke gevallen stelt het Kraftfahrtbundesambt de Nederlandse koper een tijdelijk Duits kenteken ter beschikking dat een overeengekomen beperkte periode geldig is tot dat de auto officieel in Nederland is ingevoerd en een Nederlands kenteken heeft gekregen. Het Kraftfahrtbundesambt stelt in deze gevallen een kenteken ter beschikking van de regio waar de auto is gekocht.
G. Nadere vragen aan de minister van justitie
Bij brief van 7 juni 2002 stelde de substituut-ombudsman de minister van Justitie een drietal nadere vragen. Deze vragen luidden als volgt:
- Wanneer een overtreding wordt begaan met een voertuig met een Nederlands kenteken en het in verband met wanbetaling noodzakelijk blijkt de kentekenhouder te signaleren in OPS, welke persoonsgegevens van deze kentekenhouder laat het CJIB dan opnemen in het OPS?
- Op grond van welke regelgeving of richtlijnen gebeurt dit? Of bestaat hiervoor een intern beleid?
- In de zaak van (verzoeker; N.o.) is het CJIB in Duitsland nagegaan op wiens naam het voertuig met Duits kenteken stond geregistreerd waarmee de overtreding in Terneuzen was begaan. Was het mogelijk geweest behalve de voor- en de achternaam en de geboortedatum tevens de geboorteplaats te achterhalen van de kentekenhouder, al dan niet door daar specifiek naar te vragen? Indien het antwoord op deze vraag positief luidt, kunt u aangeven of dit nog steeds mogelijk is?
H. reactie van de minister van justitie
De minister van Justitie reageerde bij brief van 19 juli 2002 als volgt op de aan hem gestelde vragen (zie Bevindingen onder G.):
"In antwoord op uw eerste vraag bericht ik u dat indien een overtreding met een voertuig met een Nederlands kenteken wordt begaan en het blijkt noodzakelijk tot signalering in het OPS over te gaan, de volgende administratieve gegevens, indien voorhanden en/of van toepassing, in het OPS worden opgenomen:
NAW-gegevens, geboortedatum, geboorteplaats, CJIB-nummer, signaleringsnummer, expiratiedatum.
Voorts worden ten aanzien van het feit de volgende gegevens opgenomen:
Feitcode, pleegdatum/tijd, pleegplaats/gemeente, gebruik voertuig, kenteken, openstaande vordering en de van toepassing zijnde dwangmiddelen.
In dit kader verdient overigens vermelding dat in eerste instantie in de registratie van het CJIB niet al deze gegevens worden opgenomen. Met name wijs ik erop dat gegevens betreffende de geboorteplaats van de kentekenhouder eerst worden opgenomen indien er verificatie van de door de Rijksdienst voor het wegverkeer verstrekte gegevens plaatsvindt door de Gemeentelijke Basisadministratie te raadplegen.
Uw tweede vraag beantwoord ik als volgt. Het (doen) opnemen van bovenstaande gegevens in het OPS vindt plaats op grond van artikel 8 van de Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Verder is van toepassing het Reglement landelijk politieregister OPS, waarin in artikel 6 is opgesomd welke gegevens omtrent personen ten hoogste in het OPS worden opgenomen.
Uw derde vraag vergt, gelet op de informatie waarover ik nu beschik, een uitgebreidere beantwoording. Indien een overtreding van de Wet administratiefrechtelijk handhaving verkeersvoorschriften wordt geconstateerd op een Duits kenteken, worden bij het Kraftfahrtbundesambt (KBA) de gegevens van de kentekenhouder opgevraagd. Dit opvragen gebeurt via een semi- geautomatiseerd systeem. Dit houdt in dat een diskette naar het KBA wordt gestuurd met het verzoek van de in het bestand opgenomen kentekens de gegevens van de kentekenhouder te verstrekken. Het KBA slaat de gegevens op de diskette op, stuurt deze naar het CJIB, die het alsdan vanaf de diskette via een geautomatiseerd systeem inleest in de eigen registratie. Op dat moment staan de volgende gegevens van de kentekenhouder in het systeem van het CJIB geregistreerd: CJIB-nummer, Batch-id, soort betrokkene (natuurlijk of rechtspersoon), naam, adres, plaats/ gemeente, land en geboortedatum. De diskette wordt hierna niet gearchiveerd of traceerbaar bewaard.
Naar eerst nu is gebleken, worden niet alle gegevens die op de diskette staan middels het geautomatiseerde systeem ingelezen. De diskette bevat derhalve meer gegevens dan in eerste instantie door het CJIB in de registratie wordt opgenomen. Onder meer de geboorteplaats van de kentekenhouder wordt wel (indien bij het KBA bekend) opgeslagen op de diskette die het CJIB van het KBA ontvangt. Met andere woorden, op enig moment heeft het CJlB de beschikking gehad over een diskette waarop naar alle waarschijnlijkheid ook de geboorteplaats van de kentekenhouder was opgeslagen. In die zin heb ik u dan ook tot mijn grote spijt onjuist geïnformeerd in mijn vorige correspondentie in deze zaak. Hiervoor bied ik u en verzoeker mijn uitdrukkelijke en zeer gemeende excuses aan.
Bij deze bericht ik u dan ook dat ik op grond van het bovenstaande mijn eerder ingenomen standpunt herzie. Thans ben ik van oordeel dat, nu het CJIB waarschijnlijk op enig moment over gegevens heeft beschikt die doorslaggevend kunnen zijn bij beantwoording van de vraag of verzoeker de kentekenhouder was van het voertuig waarmee de overtreding werd begaan, en het CJIB, omdat het op een later moment niet meer over die gegevens beschikte en tevens heeft nagelaten die gegevens opnieuw te vergaren, die gegevens niet heeft betrokken bij de beantwoording van die vraag, het CJIB in een zorgvuldige beantwoording van die vraag tekort is geschoten. Dat het CJIB op het moment dat die vraag daadwerkelijk gesteld werd niet meer over die gegevens beschikte, doet daaraan niet af. Het had op de weg van het CJIB gelegen om, nu het waarschijnlijk over die informatie heeft beschikt, maar niet voldoende zorgvuldig heeft bewaard, deze opnieuw te vergaren.
Anders dan in mijn brief van 30 januari 2002 staat vermeld, heeft het CJIB derhalve niet alle informatie die het van het KBA heeft ontvangen, doen opnemen in het OPS. Het CJIB heeft, gelijk in gevallen waarin het een Nederlands kenteken betreft, niet in de eigen registratie opgenomen de geboorteplaats van de kentekenhouder, hoewel deze informatie waarschijnlijk wel door het KBA is verstrekt.
Ik ben van oordeel dat het CJIB, indien het informatie ontvangt in verband met de constatering van een overtreding, terwijl de overtreding werd geconstateerd op het kenteken van het voertuig waarmee de overtreding werd begaan, in ieder geval die gegevens in het systeem moet opnemen die, naar de stand van zaken op dat moment, noodzakelijk zijn om de beschikking op naam te stellen en te verzenden. Dit betekent dat ik van oordeel ben dat het CJIB niet onzorgvuldig heeft gehandeld door in eerste instantie niet de geboorteplaats van de kentekenhouder in het systeem op te nemen. Daartoe bestaat geen verplichting terwijl zulks ook overigens uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet noodzakelijk is.
In bepaalde gevallen, zoals het onderhavige, waarin gerede twijfel over de identiteit van een betrokkene in relatie tot de gegevens van een kentekenhouder is ontstaan, kan de volledigheid van de in het systeem op te nemen gegevens van aanmerkelijk belang zijn. Zeker indien op enig moment het mogelijkerwijs toepassen van dwangmiddelen in zicht komt, dienen alle relevante gegevens, die beschikbaar zijn, te worden benut teneinde te voorkomen dat het betreffende dwangmiddel wordt toegepast bij de verkeerde persoon. Ik heb aan de directeur van het CJIB verzocht na te gaan welke mogelijkheden er bestaan om aan het bovenstaande te voldoen en mij daarover te berichten.
Voor zover de klacht ziet op de omstandigheid dat het CJIB heeft nagelaten aan het KBA nadere informatie omtrent de kentekenhouder op te vragen, ben ik van oordeel dat nu deze gegevens reeds aan het CJIB werden verstrekt, het CJIB daarmee zorgvuldig dient om te gaan en die informatie op het moment dat daarvoor aanleiding bestaat deze informatie ook dient te benutten. Dit betekent dat in het onderhavige geval het op de weg van het CJIB had gelegen om op het moment dat verzoeker aan het CJIB verzocht vast te stellen dat verzoeker niet de kentekenhouder was van het voertuig waarmee de overtreding werd begaan, alle aan het CJIB verstrekte informatie te benutten om te bezien of die conclusie op basis van de verstrekte gegevens kon worden getrokken. Nu een deel van de verstrekte informatie verloren was gegaan, had het CJIB zich weer in de positie dienen te brengen waarin het wel weer over die informatie beschikte en derhalve die informatie opnieuw dienen op te vragen. In zoverre acht ik de klacht in het onderhavige verzoek alsnog gegrond.
Gelet hierop heb ik aan het CJIB verzocht - onverwijld - aan het Kraftfarhtbundesambt te verzoeken de relevante gegevens van de kentekenhouder, in het bijzonder de geboorteplaats van de kentekenhouder, opnieuw te verstrekken en na ontvangst daarvan aan verzoeker te berichten of gelet op die gegevens al dan niet uitgesloten kan worden dat verzoeker de kentekenhouder is van het voertuig waarmee de overtreding werd begaan."
I. nadere reactie van het cjib
In navolging op de brief van de minister van Justitie d.d. 19 juli 2002, deelde het CJIB verzoeker bij brief van 4 september 2002 onder andere het volgende mede:
"Een onderdeel van uw klacht is dat het CJIB niet heeft willen uitsluiten dat u dezelfde persoon bent als de kentekenhouder van het Duitse voertuig, terwijl u daar uitdrukkelijk om gevraagd had. In de aan u gerichte brief van 18 juli 2001 is gesteld dat op basis van de op dat moment beschikbare gegevens zeer waarschijnlijk sprake was van een persoonsverwisseling, maar dat geen volledige zekerheid daaromtrent verschaft kon worden.
In het kader van het klachtonderzoek is inmiddels gebleken dat het CJIB in eerste instantie wel de beschikking heeft gehad over het gegeven van de geboorteplaats van de kentekenhouder. Dit gegeven is door het Kraftfahrtbundesambt (KBA) aangeleverd, maar door het CJIB niet in de registratie opgenomen. Overigens is het zo dat ook in gevallen waarin het een Nederlands kenteken betreft dit gegeven niet wordt geregistreerd. Op een later moment beschikte het CJIB derhalve niet meer over het betreffende gegeven en het CJIB heeft toen u daarover specifieke vragen stelde ten onrechte nagelaten de informatie opnieuw te vergaren. Voor deze omissie bied ik u mijn oprechte verontschuldigingen aan. Om dit verzuim te herstellen heeft het CJIB alsnog het KBA verzocht de relevante gegevens van de kentekenhouder, in het bijzonder de geboorteplaats te verstrekken. Na ontvangst van de gegevens blijkt dat de geboorteplaats van de kentekenhouder en uw geboorteplaats niet overeenstemmen, zodat nu inderdaad kan worden uitgesloten dat u op 9 oktober 1998 kentekenhouder van het betreffende voertuig bent geweest."
j. nadere vraAG aan de minister van justitie
1. Bij brief van 30 september 2002 zijn aan de minister van Justitie naar aanleiding van zijn brief van 19 juli 2002 door de substituut-ombudsman onder meer de volgende nadere vraag gesteld:
In de tweede alinea van uw brief, die begint met 'In antwoord op uw eerste vraag…', meldt u dat ten behoeve van een signalering de NAW-gegevens, de geboortedatum, de geboorteplaats, het CJIB-nummer, het signaleringsnummer en de expiratiedatum, worden opgenomen in OPS. Vervolgens geeft u in het laatste deel van deze alinea aan dat in eerste instantie in de registratie van het CJIB niet al deze gegevens worden opgenomen. De geboorteplaats wordt bijvoorbeeld pas opgenomen nadat verificatie van de door de Rijksdienst voor het wegverkeer (Rdw) verstrekte gegevens heeft plaatsgevonden door de Gemeentelijke Basisadministratie te raadplegen.
Navraag bij het College van procureurs-generaal wees uit dat deze verificatie plaatsvindt indien de beschikking niet wordt betaald en vastgesteld dient te worden of de beschikking naar het juiste adres werd verstuurd. De signalering in OPS vindt volgens artikel 8 van de 'Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften' plaats indien de overtreder geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. Kan ik uit deze informatie terecht concluderen dat op het moment dat van een persoon, die een overtreding heeft begaan met een Nederlands kenteken en wordt gesignaleerd in OPS, reeds verificatie van zijn door het Rdw verstrekte gegevens heeft plaatsgevonden en dat derhalve naast zijn naam en geboortedatum tevens zijn geboorteplaats wordt opgenomen in OPS?"
2. Bij brief van 8 januari 2003 beantwoordde de minister van Justitie bovengenoemde vragen onder andere als volgt:
"Verificatie vindt plaats nadat de tweede aanmaning aan de betrokkene is gezonden en de openstaande vordering niet (geheel) is voldaan. Verificatie van de bij het CJIB bekende gegevens vindt daarnaast eerder plaats indien de initiële beschikking of eerste aanmaning als onbestelbaar retour aan het CJIB is gezonden. Indien op grond van de GBA een ander adres van de kentekenhouder bekend wordt, wordt de beschikking naar dat adres gezonden.
De verificatie vindt plaats met het oog op controle van de juiste verzending van de (schriftelijke) stukken en voorts met het oog op vervolgstappen in het incassotraject zoals verhaal met of zonder dwangbevel, waarbij een bekende woon- of verblijfplaats noodzakelijk is. Indien na verificatie blijkt dat de kentekenhouder geen bekend adres in Nederland heeft, kan de betrokkene, al dan niet met één of meer dwangmiddelen, in het OPS worden opgenomen.
In antwoord op uw eerste vraag bericht ik u derhalve dat u terecht kunt concluderen dat, indien een overtreding van het WAHV is geconstateerd op een Nederlands kenteken, voordat tot signalering in OPS wordt overgegaan, de bij het CJIB aanwezige persoonsgegevens worden geverifieerd aan de hand van de gegevens uit de GBA. Indien de betrokken kentekenhouder bij het GBA bekend is, worden aanvullende GBA gegevens, zoals de geboorteplaats, in de registratie van het CJIB (en daarna indien van toepassing in het OPS) opgenomen.
In antwoord op uw tweede vraag bericht ik u als volgt.
Na constatering van een overtreding op een Nederlands kenteken, wordt in eerste instantie volstaan met de gegevens zoals die blijken uit de registratie van de RDW. Uit de registratie worden voldoende gegevens verkregen om de beschikking uit te vaardigen. Indien in de daarop volgende periode voldoening van de sanctiebedragen uitblijft of de beschikking als onbestelbaar geretourneerd wordt, wordt overgegaan tot verificatie bij de GBA. Het is derhalve vaste praktijk dat eerst nadat verificatie heeft plaatsgevonden, de geboorteplaats, voor zover die uit de GBA blijkt, in de registratie van het CJIB en daarna indien van toepassing in het OPS wordt opgenomen.
Ter verduidelijking van de door u bedoelde passage op pagina 3 van mijn brief van 19 juli 2002 merk ik nog op dat ik met die passage enkel doelde op de situatie waarin er bij het CJIB (nog) geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de adresgegevens zoals die door de RDW, of in het onderhavige geval het KBA, zijn verstrekt. Ik ben derhalve van oordeel dat niet reeds op het moment dat de initiële beschikking wordt verzonden, ook niet wanneer het de adresgegevens afkomstig zijn van het KBA, aanvullende gegevens zoals geboorteplaats in de registratie van het CJIB moeten worden opgenomen.
Als laatste bericht ik u dat de directeur van het CJIB heeft toegezegd dat zal worden bezien of de procedure zodanig kan worden aangepast dat, indien zich een mogelijke persoonsverwisseling aandient, de zaak op zéér korte termijn kan en zal worden onderzocht."
K. nadere vraag aan het CJIB
Op 12 maart 2003 nam een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact op met het CJIB. Zij vroeg of het CJIB op de niet-werkdagen te bereiken is.
Een medewerker van het CJIB deelde mede dat het dienstonderdeel van het CJIB dat gebeld zou moeten worden indien het gaat over een gijzeling die volgens het OPS moet worden ten uitvoer gelegd het Landelijk Coördinatiecentrum Arrestatiebevelen (LCA) is. Het LCA kan niet op niet-werkdagen worden bereikt. Men is er nu wel mee bezig om het LCA ook op de niet-werkdagen bereikbaar te doen zijn.
Achtergrond
1. Artikel 28 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (geldig op 28 april 2001):
"1. De officier van justitie te Leeuwarden kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, voor ten hoogste één week. Indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd ingeschreven staat op een in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres, maar niet op dat adres woonachtig is, dan wel indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt de instelling van de bovenbedoelde vordering door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden bij de rechtbank te Leeuwarden. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden, worden uitgevoerd.
2. Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de sanctie is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
3. De officier van justitie te Leeuwarden of de ambtenaar die door hem is belast met de toepassing van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van de betrokkene toegang tot elke plaats.
4. De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het verschuldigde bedrag aan de instantie, belast met deze toepassing, is betaald. De toepassing van het dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in het eerste lid."
2. Privacyreglement landelijk politieregister OPS
2.1 Artikel 1:
"a. de Wpolr: de Wet politieregisters;
b. het Bpolr: het Besluit politieregisters;
c. beheerder: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten;
d. registerbeheerder: de korpschef van het Korps landelijke politiediensten;
e. functioneel registerbeheerder: het hoofd van de divisie Centrale Recherche Informatie;
f. gegeven: een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele natuurlijke persoon;
g. verstrekken van gegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van gegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in het register zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen;
h. gegevensbeheer: de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de ingevoerde gegevens, alsmede voor het bewaren, verwijderen en verstrekken van gegevens;
i. signalering: een in verband met de uitvoering van de politietaak noodzakelijke kennisgeving over een persoon of goed;
j. muteren: het invoeren, toevoegen, wijzigen, voorlopig of definitief verwijderen van een signalering;
k. signalerende instanties: de instanties die in de bijlage, onder 1, van dit reglement zijn genoemd als bevoegd tot het signaleren van personen en/of goederen;
l. deelnemende instanties: de instanties die bevoegd zijn tot het langs geautomatiseerde weg rechtstreekse toegang hebben tot het register;
m. het register: het landelijk politieregister OPS."
2.2 Artikel 2:
"1. Het register heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 mogelijk te maken voor zover het betreft:
a. de identificatie, verificatie en bejegening van gesignaleerde personen en de identificatie en verificatie van gesignaleerde goederen;
b. de juiste uitvoering van de met de signalering verbonden taakopdracht.
2. Gegevens uit het register kunnen worden gebruikt ten behoeve van interne bedrijfsstatistiek, interne bedrijfsvoering en interne ontwikkeling van beleid met betrekking tot de uitvoering van de politietaak."
2.3 Artikel 3:
"1. Het register wordt deels geautomatiseerd en deels handmatig gevoerd.
2. Het register wordt gevoerd en is rechtstreeks toegankelijk bij de divisie Centrale Recherche Informatie.
3. Het register is, ten behoeve van muteren, rechtstreeks toegankelijk bij de deelnemende instanties, voor zover zij dit voor hun taak behoeven en die genoemd zijn in bijlage, onder 2, van dit reglement. Deze bijlage maakt deel uit van het reglement.
4. Het register is, ten behoeve van raadpleging, rechtstreeks toegankelijk bij de deelnemende instanties, voor zover zij dit voor hun taak behoeven en die genoemd zijn in de bijlage, onder 3, van dit reglement. Deze bijlage maakt deel uit van het reglement.
5. Het muteren en raadplegen van het register ten behoeve van signalerende instanties, welke geen rechtstreekse toegang hebben tot het register, gebeurt door de divisie Centrale Recherche Informatie."
2.4 Artikel 4:
"1. De functioneel registerbeheerder is, onder verantwoordelijkheid van de beheerder en de registerbeheerder, belast met de zeggenschap over het register. Hij draagt zorg voor de naleving van de Wpolr, het Bpolr en het reglement. Hij treft daartoe onder meer voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van het register tegen verlies of aantasting van gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan. Hiertoe kan hij tevens aanwijzingen geven aan de signalerende en aan de deelnemende instanties. Tevens kan hij maatregelen geven ter bevordering van de juistheid en volledigheid van de in het register opgenomen gegevens.
2. De functioneel registerbeheerder wijst bij schriftelijk besluit (een) functionaris(sen) aan die belast is (zijn) met de dagelijkse leiding over het gegevensbeheer.
3. Iedere deelnemende instantie wijst voor haar taken (een) functionaris(sen) aan die belast is (zijn) met de dagelijkse leiding over het gegevensbeheer en doet daarvan schriftelijk mededeling aan de functioneel registerbeheerder.
4. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de functioneel registerbeheerder zijn de signalerende en deelnemende instanties verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, de rechtmatigheid van de opname en de handhaving in dan wel de verwijdering uit het register van de door hen aangeleverde gegevens overeenkomstig het reglement.
5. Voor alle in het register opgenomen gegevens is uit het register af te leiden welke signalerende instantie deze gegevens heeft aangeleverd."
2.5 Artikel 5:
"In het register worden gegevens opgenomen betreffende de volgende categorieën van personen:
1. personen ten aanzien van wie door een signalerende instantie een verzoek tot opsporing, dan wel opsporing en aanhouding, is gedaan:
a. wegens verdenking van enig strafbaar feit;
b. in verband met een onderzoek naar enig strafbaar feit;
c. ter fine van uitlevering;
d. ter uitvoering van een rechterlijke beslissing;
e. ter inning van een onherroepelijk geworden administratieve sanctie, opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
f. ter uitreiking van een gerechtelijk schrijven. (…)"
2.6 Artikel 6:
"1. Omtrent de in artikel 5 genoemde personen worden ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:
a. personalia, bestaande uit: naam, voornamen, geboortedatum dan wel een schatting van het geboortejaar indien de geboortedatum onbekend is, geboorteplaats, geboorteland, woonplaats en -land, adres en postcode, nationaliteit en geslacht;
b. alias of valse naam, alsmede een aanduiding dat de echtheid van de opgenomen naam zeker of onzeker is.
2. Omtrent een signalering worden in het register de volgende gegevens opgenomen:
a. signalerende instantie;
b. aard van de signalering en administratieve aanduidingen;
c. status van de signalering;
d. datum waarop de signalering van kracht is geworden;
e. de expiratietermijn;
f. verlangde maatregel of ambtshandeling;
g. grond voor die maatregel of ambtshandeling;
h. rappel indicatie;
i. indien verband houdend met de signalering: nummer en andere bijzonderheden van het paspoort of ander identiteitsbewijs van de gesignaleerde persoon. (…)"
2.7 Artikel 11:
"1. Een geregistreerde kan de functioneel registerbeheerder ingevolge artikel 20 van de Wpolr verzoeken hem mede te delen:
a. of hij in het register voorkomt;
b. welke gegevens over hem in het register zijn opgenomen;
c. van wie of van welke instanties de in het register over hem opgenomen gegevens zijn verkregen;
d. aan wie of aan welke instanties gegevens over hem zijn verstrekt. (…)"
2.8 Artikel 12:
"1. Een geregistreerde aan wie ingevolge artikel 20 van de Wpolr kennisneming is verleend, kan de functioneel registerbeheerder ingevolge artikel 22 van de Wpolr verzoeken:
a. bepaalde gegevens over hem te verbeteren;
b. bepaalde gegevens over hem aan te vullen;
c. bepaalde gegevens over hem te verwijderen. (…)"
2.9 Artikel 13:
"Het register heeft verbanden met de gegevensverzameling van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, bestaande uit een stelselmatige uitwisseling van signaleringsgegevens."
3. Bijlage bij het Privacyreglement landelijk politieregisters OPS:
"1. De instanties als bedoeld in artikel 1 onder k., van het reglement landelijke politieregister OPS, die bevoegd zijn tot het signaleren van personen zijn:
a. het ministerie van Justitie:
- de divisie Centrale Recherche Informatie in de functie van Nationaal Centraal Bureau Interpol;
- het Centraal Justitieel Incassobureau;
- het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;
b. het Openbaar Ministerie;
c. de regionale politiekorpsen, als bedoeld in artikel 21 Politiewet 1993;
d. het Korps landelijke politiediensten, als bedoeld in artikel 38 Politiewet 1993;
e. de Koninklijke marechaussee;
(…)
2. De instanties als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het reglement landelijk politieregister OPS, die bevoegd zijn tot het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg toegang hebben tot het register met het oog op het muteren van personen zijn:
a. het Ministerie van Justitie:
- De divisie Centrale Recherche Informatie in de functie van Nationaal Centraal Bureau Interpol;
- het Centraal Justitieel Incassobureau.
b. de regionale politiekorpsen, als bedoeld in artikel 21 Politiewet 1993;
c. het Korps landelijke politiediensten, als bedoeld in artikel 38 Politiewet 1993;
d. de Koninklijke marechaussee;
e. het NS Korps Spoorwegpolitie.
3. De instanties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het reglement landelijk politieregister OPS, die bevoegd zijn tot het rechtstreeks langs geautomatiseerde weg toegang hebben tot het register met het oog op raadpleging daarvan, zijn:
a. het Ministerie van Justitie:
- het Centraal Justitieel Incassobureau;
- de divisie Centrale Recherche Informatie in de functie van Nationaal Centraal Bureau Interpol;
b. de regionale politiekorpsen, als bedoeld in artikel 21 Politiewet 1993;
c. het Korps landelijke politiediensten, als bedoeld in artikel 38 Politiewet 1993;
d. de Koninklijke marechaussee. (…)"
4. Artikel 6, eerste lid, aanhef onder c. en f., van de Politiewet 1993 (geldig op 28 april 2001):
"Aan de Koninklijke marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
c. de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door Onze ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen;
f. de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze minister van Justitie aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde."