Verzoeker klaagt erover dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Spanje hem tijdens zijn detentie te Aranjuez in de periode van 28 april 1999 tot 18 april 2002 onvoldoende bijstand heeft geboden. In dit verband klaagt hij er met name over dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging:
- hem onvoldoende heeft bezocht;
- hem onvoldoende heeft bijgestaan in de communicatie met zijn advocaat;
- niet heeft gereageerd op zijn verzoek om een vertrouwensadvocaat in te schakelen.
Beoordeling
A. Algemeen
1. Verzoeker is sinds eind april 1999 gedetineerd in een Spaanse penitentiaire inrichting. Op 21 februari 2001 werd hij veroordeeld tot negen jaar en drie maanden gevangenisstraf, alsmede tot betaling van een boete vanwege medeplichtigheid aan smokkel van heroïne.
2. De belangen van Nederlandse onderdanen die in het buitenland gedetineerd zijn worden behartigd en beschermd door een Nederlandse consulair ambtenaar in het desbetreffende land. De consulair ambtenaar vervult deze taken overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. De Nederlandse wet kent geen recht op consulaire bijstand. Het verlenen ervan is ter beoordeling van de Nederlandse overheid. In de Bundel Consulaire Voorschriften wordt een nadere invulling gegeven aan het begrip consulaire bijstand aan in het buitenland gearresteerde en gedetineerde Nederlanders (zie Achtergrond, onder 1. en 2.)
b. Ten aanzien van het aantal bezoeken
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging hem onvoldoende heeft bezocht. Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij in de eerste 32 maanden van zijn detentie (de periode van 28 april 1999 tot 28 oktober 2001) 6 tot 7 keren door een medewerker van de Nederlandse ambassade is bezocht.
2. De minister van Buitenlandse Zaken heeft verzoekers stelling dat hij onvoldoende is bezocht, weersproken.
De minister gaf aan dat één van de speerpunten ten aanzien van de gedetineerdenbegeleiding is dat een arrestant zo spoedig mogelijk na zijn arrestatie bezocht dient te worden. In dit kader was verzoeker op 16 juni 1999 bezocht door een medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid. Daarna was hij in 2000 op 17 februari, 8 september en 21 december door een medewerker bezocht. In het jaar 2001 was dit gebeurd op 8 maart, 19 juni en 18 september. Tot op 24 mei 2002 was verzoeker dat jaar alleen nog bezocht op 30 januari 2002.
De minister gaf aan dat het tweede bezoek eind 1999 was komen te vervallen vanwege personele onderbezetting van de ambassade.
Naast bezoeken aan verzoeker hadden medewerkers van de ambassade enkele malen telefonisch contact gehad met verzoeker, in elk geval op 12 januari 2001 en 2 februari 2001.
3. Er gelden geen stringente richtlijnen voor bezoeken aan gearresteerden en gedetineerden. De regeling daarvan is afhankelijk van het aantal gedetineerden in het ressort, de bezetting en de werkzaamheden op de post, de behoefte van de individuele gedetineerde en de afstand naar de plaats van detentie. Vanaf 1999 is de diplomatieke posten, in het kader van de intensivering van de gedetineerdenzorg, opgedragen zorg te dragen voor een minimale bezoekfrequentie. Deze bezoekfrequentie dient te worden opgenomen in het jaarplan van de post (zie achtergrond, onder 4. en 5.). In het jaarplan van de Nederlandse vertegenwoordiging te Madrid voor de jaren 1999, 2000, 2001 en 2002 staan als bezoekfrequentie voor het bezoeken van gedetineerden voor het jaar 1999 tien bezoeken vermeld. Voor het jaar 2000 staan als bezoekfrequentie vijf bezoeken per jaar vermeld. Voor het jaar 2001 staan vier bezoeken per jaar vermeld. Voor het jaar 2002 staat een bezoekfrequentie van drie bezoeken per jaar vermeld (zie achtergrond, onder 6.).
In de Bundel Consulaire Voorschriften is voorts bepaald dat de gearresteerde landgenoot zo spoedig mogelijk na arrestatie door een functionaris van de post moet worden bezocht voor het bespreken en eventueel regelen van rechtsbijstand, het verstrekken van informatie en het vernemen van mededelingen bestemd voor relaties in Nederland (zie achtergrond, onder 2. en 4.).
4. Een Nederlander die gedetineerd raakt in het buitenland heeft, zeker in de beginperiode, behoefte aan steun en informatie van de medewerkers van de ambassade. Hij dient zich in deze periode bovendien voor te bereiden op zijn strafzaak. Het bezoek van de ambassade medewerker dient dan ook zo snel mogelijk na de aanvang van de detentie plaats te vinden.
Ook na het eerste bezoek is het van belang dat de gedetineerde met een zekere regelmaat wordt bezocht. Daarbij zou het de voorkeur verdienen als de gedetineerde op de hoogte zou zijn van de frequentie waarmee hij wordt bezocht.
Indien een gedetineerde gemotiveerd aangeeft behoefte te hebben aan frequenter bezoek, bijvoorbeeld omdat hij onvoldoende tijd heeft gehad om zijn vragen aan de ambassademedewerker voor te leggen, zou de ambassade moeten overwegen of op dit verzoek in kan worden gegaan.
5. Verzoeker is zes weken na zijn arrestatie bezocht door een medewerker van de ambassade. De minister van Buitenlandse Zaken geeft aan dat het tweede bezoek in 1999 was komen te vervallen omdat de ambassade te kampen had met personele onderbezetting. Daarom is hij pas acht maanden later voor de tweede maal bezocht. Het derde bezoek vond zeven maanden later plaats. Verzoeker had bij zowel het eerste als het tweede bezoek aangegeven dat hij geen Spaans sprak en dat de communicatie met zijn advocaat hierdoor moeizaam verliep. Dit betekent dat de ambassade er niet van kon uitgaan dat verzoeker zichzelf wel kon redden en geen behoefte had aan bezoek van een medewerker van de ambassade.
6. Hoewel het eerste bezoek van de ambassade redelijk kort na de arrestatie heeft plaatsgevonden en hem bovendien een week na zijn arrestatie een brochure “gedetineerd in Spanje” is toegezonden, is verzoeker na het eerste bezoek te lang aan zijn lot overgelaten. Uit de jaarplannen van de ambassade te Madrid blijkt bovendien dat de voorgenomen bezoekfrequentie van gedetineerden voor het jaar 1999 en 2000 zoals deze in de jaarplannen voor 1999 en 2000 staat vermeld veel hoger is dan het aantal bezoeken dat aan verzoeker is afgelegd. De klacht van verzoeker dat hij te weinig door de ambassade is bezocht is voor wat betreft de beginperiode van zijn detentie dan ook gegrond.
Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
7. Na het derde bezoek dat plaatsvond op 8 september 2000 is verzoeker met een frequentie van drie á vier maanden bezocht door de ambassade. Hiermee is een zekere regelmaat ontstaan in de aan verzoeker afgelegde bezoeken. Deze frequentie kwam ook min of meer overeen met de voorgenomen bezoekfrequentie zoals deze in de jaarplannen voor het jaar 2000 en 2001 stond vermeld. De klacht van verzoeker dat hij te weinig is bezocht is voor wat betreft de periode vanaf 8 september 2002 dan ook niet gegrond.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
C. Ten aanzien van het bijstaan bij de communicatie met zijn advocaat
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging hem onvoldoende heeft bijgestaan bij de communicatie met zijn advocaat.
Uit het dossier komt naar voren dat verzoeker op 16 juni 1999 tijdens het eerste bezoek van een medewerker van de ambassade te kennen heeft gegeven dat de communicatie met de advocaat vrij stroef verliep. Hij vertelde daarbij dat de advocaat hem had toegezegd te zullen terugkeren met een tolk. De medewerker van de ambassade heeft hem in dit gesprek erop gewezen dat de Spaanse autoriteiten wel voor een tolk bij het proces dienen te zorgen, maar niet verplicht zijn voor een tolk te zorgen tijdens gesprekken tussen de verdachte en zijn advocaat. Vervolgens heeft de medewerker hem aangeraden zo spoedig mogelijk de Spaanse taal te gaan leren, en heeft hem één en ander verteld over de bestaande leerboeken. Op 17 februari 2000 beklaagde verzoeker zich opnieuw bij de Nederlandse ambassade dat hij zijn advocaat niet kon verstaan.
2. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in zijn reactie op de klacht aangegeven dat door de ambassade grote inspanningen waren verricht om het contact tussen verzoeker en zijn advocaat te verbeteren. Zo had de ambassade op 12 september 2000 telefonisch contact opgenomen met de advocaat met een verzoek aan de advocaat om samen met een consulair medewerker verzoeker te bezoeken. Door familieomstandigheden moest de advocaat de afspraak van 21 december 2000 afzeggen en heeft het bezoek pas op 8 maart 2001 plaats gevonden.
3. De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging dient geregeld contact te onderhouden met de advocaat teneinde van het verloop van de strafzaak op de hoogte te blijven. Het behoort tot de taak van de vreemde (in dit geval Spaanse) overheid voor de aanwezigheid van een tolk tijdens de verhoren en op de rechtszitting zorg te dragen. De Nederlandse overheid acht het van groot belang bemoeienis met de rechtsgang zoveel mogelijk uit de weg te gaan. De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging heeft geen verantwoordelijkheid ten aanzien van de aanwezigheid van een tolk bij de gesprekken tussen de gedetineerde en zijn advocaat (zie Achtergrond, onder 2.). In de folder “gearresteerd in Spanje” zijn een aantal woorden en zinnen opgenomen in het Spaans, om de gearresteerde te helpen om zich in de beginfase van de detentie een beetje verstaanbaar te maken.
4. Dat het geen taak is van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging om als tolk op te treden bij het contact tussen de gedetineerde en de advocaat, is vanaf het begin van de detentie duidelijk gemaakt aan verzoeker. Het is hem bij het eerste bezoek van de medewerker van de ambassade mondeling medegedeeld. De tekst van de folder “gearresteerd in Nederland” wekt op dit punt geen enkele verwachting.
Van de diplomatieke vertegenwoordiging kan redelijkerwijs niet verwacht worden dat een medewerker bij het gesprek met de advocaat als tolk fungeert. Het feit dat desondanks door een medewerker van de ambassade contact met de advocaat is opgenomen om hem te wijzen op de door verzoeker geconstateerde communicatieproblemen en het aanbod van de medewerker om zijn bezoek aan verzoeker te laten samenvallen met het bezoek van zijn advocaat moet dan ook gezien worden als een extra tegemoetkoming aan verzoeker. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn klacht dat hij onvoldoende is bijgestaan in de communicatie met zijn advocaat. Het feit dat het aanbod om het bezoek van de medewerker van de ambassade aan verzoeker met het bezoek van de advocaat aan verzoeker te laten samenvallen pas in maart 2001 kon worden gerealiseerd, nadat de behandeling van zijn strafzaak bij de rechter al had plaats gevonden, is weliswaar ongelukkig, maar doet niet af aan het voorgaande.
Geconcludeerd kan worden dat de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk is.
D. Ten aanzien van het verzoek om een vertrouwensadvocaat
1. Verzoeker verzocht op 21 december 2000 een medewerkster van de ambassade om inschakeling van een vertrouwensadvocaat om voor de ambassade na te gaan of de internationale regels werden nageleefd en om na te gaan of de advocaat zijn werk naar behoren deed. Dit verzoek diende hij op 22 december 2000 ook schriftelijk in bij de minister van Buitenlandse Zaken. Het hoofd van de Consulaire Afdeling van de ambassade reageerde bij brief van 16 januari 2001. Hij wees verzoeker er onder meer op dat hij zich over zijn advocaat kon beklagen bij het Colegio de Abogados, en bood aan om met eventuele taalmoeilijkheden de helpende hand te bieden. Hij deelde mee dat er van de zijde van de ambassade begrip bestond voor de moeilijke situatie waarin verzoeker zich geplaatst zag, maar gaf aan dat verzoeker de mogelijkheid om hem te helpen niet moest overschatten.
Voorts bracht hij verzoeker onder de aandacht dat ieder land vrij is, met inachtneming van het internationale recht, het nationale strafrecht en strafprocesrecht naar eigen inzicht in te richten, en dat de Nederlandse overheid in het algemeen niet treedt in de rechtsgang van een ander land, daar waar het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel.
2. In de Bundel Consulaire Voorschriften is opgenomen dat indien nodig in een specifiek geval een juridisch oordeel kan worden gevraagd aan een vertrouwensadvocaat door middel van toetsing aan de nationale strafrechtsorde en de internationaal aanvaarde strafrechtsbeginselen. Op deze wijze kan de ambassade zich een oordeel vormen over de kwaliteit van de rechtsgang en zonodig interveniëren bij de autoriteiten. Doel van de inschakeling van een vertrouwensadvocaat is dat hiermee de basis wordt gelegd voor een afweging om, indien noodzakelijk, tot diplomatieke stappen te komen. Alleen na overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken kan een beroep worden gedaan op een vertrouwensadvocaat (zie achtergrond, onder 2. ). In het Plan van Aanpak staat vermeld dat het in de praktijk nauwelijks zal voorkomen dat posten binnen de Europese Unie verzoeken om de inschakeling van een vertrouwensadvocaat, maar de mogelijkheid wordt wel open gehouden (zie achtergrond, onder 4.).
3. Het inschakelen van een vertrouwensadvocaat heeft als doel om tot een oordeel te komen over de kwaliteit van de rechtsgang van een land. Zonodig kan vervolgens worden geïntervenieerd bij de autoriteiten. Nu binnen de Europese Unie bekendheid over elkaars rechtssystemen bestaat, zal alleen in uitzonderlijke gevallen een vertrouwensadvocaat ingeschakeld worden. In dit geval was er geen sprake van een duidelijke indicatie die duidde op een onjuiste rechtsgang, waardoor aanleiding voor de ambassade bestond om een vertrouwensadvocaat in te schakelen. De ambassade kon dan ook in redelijkheid afzien van het inschakelen van een vertrouwensadvocaat in het geval van verzoeker.
In zoverre is de gedraging behoorlijk.
4. Niettemin kan van de ambassade worden verwacht dat zij expliciet en gemotiveerd op een verzoek om inschakeling van een vertrouwensadvocaat van een gedetineerde reageert. Verzoeker heeft zijn verzoek mondeling en schriftelijk meerdere keren herhaald. De brief van 16 januari 2001 van de ambassade, waarin de ambassade reageerde op verzoekers brief van 22 december 2000 aan de minister van Buitenlandse Zaken, bevatte geen expliciet antwoord op zijn verzoek om in zijn geval een vertrouwensadvocaat in te schakelen. Daardoor heeft de ambassade verzoeker enigszins in onzekerheid gelaten over de voor hem erg belangrijke vraag waar hij op dit punt precies aan toe was.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, is gegrond ten aanzien van het bezoeken in de beginperiode van de detentie en ten aanzien van het niet expliciet antwoorden op het verzoek om een vertrouwensadvocaat. De klacht is niet gegrond ten aanzien van het bijstaan bij de communicatie met de advocaat en ten aanzien van het verzoek om inschakeling van een vertrouwensadvocaat.
Onderzoek
Op 1 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E., verblijvende in detentie te Aranjuez (Spanje), met een klacht over een gedraging van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Spanje.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Buitenlandse Zaken deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
Verzoeker verblijft sinds eind april 1999 in detentie in een Penitentiaire inrichting te Aranjuez in Spanje nadat hij op 28 april 1999 te Madrid was gearresteerd op beschuldiging van medeplichtigheid aan heroïnesmokkel.
Verzoeker werd ingevolge de Spaanse wet een advocaat toegewezen om hem in de strafzaak bij te staan. Op 21 februari 2001 werd verzoeker door de Spaanse rechter veroordeeld tot negen jaar en drie maanden gevangenisstraf, alsmede tot betaling van een boete. Op 26 februari 2001 werd tegen dit vonnis beroep aangetekend.
Op 22 december 2000 beklaagde verzoeker zich bij de minister van Buitenlandse Zaken over de procesvoering in zijn strafzaak en over het feit dat hij een advocaat toegewezen had gekregen die geen Nederlands of Engels sprak. In daarop volgende correspondentie beklaagde verzoeker zich er eveneens over dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging hem onvoldoende bezocht en hem niet voldoende bijstond in de communicatie met zijn advocaat. Daarnaast beklaagde hij zich erover dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging geen vertrouwensadvocaat had ingeschakeld om na te gaan of in zijn strafzaak de internationale regels werden nageleefd. Op 25 september 2001 wendde hij zich met deze klachten tot de Nationale ombudsman.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt minister van Buitenlandse Zaken
1. De minister van Buitenlandse Zaken reageerde bij brief van 24 mei 2002 als volgt op de klacht.
“…(Verzoeker; N.o.) heeft zich in eerste instantie op 25 september 2001 tot u gericht met een klacht over de bijstand van de Nederlandse Ambassade in Madrid vanaf het moment dat hij gedetineerd werd in Spanje. De klacht van (verzoeker; N.o.) is vervolgens door u aan ons doorgeleid en op 29 november 2001 door de Nederlandse ambassade in Madrid beantwoord. (Verzoeker; N.o.) heeft u op 7 januari 2002 te kennen gegeven het antwoord van de Nederlandse ambassade op zijn klacht onbevredigend te vinden en heeft tevens additionele klachten naar voren gebracht. (Verzoeker; N.o.) is van mening dat de Nederlandse ambassade in Madrid sinds zijn aanhouding in april 1999 hem onvoldoende heeft bezocht, hem onvoldoende heeft bijgestaan bij de communicatie met zijn advocaat en hem niet gehoord heeft in zijn verzoek om een vertrouwensadvocaat in te schakelen.
(Verzoeker; N.o.) werd op 28 april 1999 gearresteerd te Madrid op beschuldiging van medeplichtigheid aan smokkel van 4 kilogram heroïne. Direct na de melding van zijn arrestatie door de vliegveldpolitie van Madrid heeft de ambassade (verzoeker; N.o.) aangeschreven en hem de brochure "gearresteerd in Spanje" toegezonden. De brief en de brochure heeft hij op 6 mei 1999 ontvangen. Aan (verzoeker; N.o.) werd direkt na zijn arrestatie een pro deo advocaat toegewezen. Op 27 januari 2001 heeft het Ministerie en de Nederlandse ambassade bemiddeld in het versturen van een pakket met boeken afkomstig van de stichting Epafras t.b.v. (verzoeker; N.o.).
Op 21 februari 2001 werd (verzoeker; N.o.) door de Spaanse rechter veroordeeld tot 9 jaar en 3 maanden gevangenisstraf, alsmede een boete van 25.000.000 peseta's (Euro 150.253,03). Tegen dit vonnis werd op 26 februari 2001 beroep aangetekend, waarna de rechtbank besloot het voorarrest te verlengen tot maximaal de helft van de opgelegde straf (4 jaar, 7 maanden en 15 dagen). Indien na het verstrijken van deze termijn geen uitspraak in hoger beroep is gedaan, kan (verzoeker; N.o.) in voorlopige vrijheid worden gesteld.
Een van de speerpunten van het beleid ten aanzien van gedetineerdenbegeleiding van de Minister van Buitenlandse Zaken is dat een arrestant zo spoedig mogelijk na zijn arrestatie bezocht dient te worden. In dit kader werd (verzoeker; N.o.) op 16 juni 1999 door een medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid bezocht. Aan het eind van 1999 heeft de ambassade te kampen gehad met personele onderbezetting en is het tweede bezoek in 1999 komen te vervallen.
De frequentie van de bezoeken door ambassademedewerkers aan Nederlandse gedetineerden in Spanje is gemiddeld 3 maal per jaar. In dit kader werd (verzoeker; N.o.) in het jaar 2000 op 17 februari, 8 september en 21 december door een medewerker bezocht. In het jaar 2001 geschiedde dit op 8 maart, 19 juni en 18 september. Het laatste bezoek van een ambassademedewerker aan (verzoeker; N.o.) dateert van 30 januari 2002.
(Verzoeker; N.o.) is derhalve sinds zijn arrestatie acht maal bezocht door een medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid. De medewerkers van de ambassade hebben naast deze bezoeken enkele malen telefonisch contact gehad met (verzoeker; N.o.) (in ieder geval op 12 januari 2001 en 2 februari 2001). Tevens is er tussen de ambassade en betrokkene frequent gecorrespondeerd. (Verzoeker; N.o.) heeft aan de Minister van Buitenlandse Zaken enkele brieven geschreven (d.d. 22 december 2000, 24 januari 2001, 3 februari 2001, 24 februari 2001). Deze werden door de Nederlandse ambassade van antwoord voorzien. Tevens is er mede door uw interventie door de Nederlandse ambassade in Madrid een deelantwoord gegeven op de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 16 juni 2001 gericht aan de Ministerie van Justitie. Deze brief werd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter verdere behandeling doorgestuurd.
Aan de hand van de contacten tussen (verzoeker; N.o.) en de ambassademedewerkers in Madrid is door de ambassade geconstateerd dat als gevolg van een taalprobleem de communicatie tussen advocaat en (verzoeker; N.o.) stroef verliep. Om deze reden heeft de ambassade op 12 september 2000 telefonisch contact opgenomen met de advocaat met het verzoek aan de advocaat om samen met een consulaire ambtenaar (verzoeker; N.o.) te gaan bezoeken. Door familieomstandigheden moest de advocaat de afspraak van 21 december 2000 afzeggen. Het bezoek van de consulaire medewerker werd op 8 maart 2001 samen met de advocaat afgelegd. Tevens heeft de ambassade telefonisch contact gezocht met de advocaat van (verzoeker; N.o.) om zich verder te laten voorlichten. De advocaat is verzocht de ambassade op de hoogte te houden. Hij heeft terzake - wat in Spanje hoogst ongebruikelijk is - de ambassade relevante stukken toegestuurd. Zodoende is de ambassade tot dusver in staat geweest de informatie die haar ter beschikking werd gesteld te vertalen en aan betrokkene door te geleiden. Ook heeft de ambassade bemiddeld bij het verstrekken van Spaanse leerboeken en woordenboeken aan (verzoeker; N.o.) opdat hij de kans heeft zich de Spaanse taal eigen te maken.
Met betrekking tot de eventuele inzet van een vertrouwensadvocaat kan ik u als volgt informeren. Er is de laatste jaren veel aandacht besteed aan het aanpassen van het beleid ten aanzien van gedetineerdenbegeleiding. Het beleid ten aanzien van de inzet van een vertrouwensadvocaat heeft hierin een grote rol gespeeld. Naar aanleiding van de Ronde Tafel Conferentie in 2001 heeft de Minister toegezegd de mogelijkheden voor het inzetten van vertrouwensadvocaten voor Nederlanders die in het buitenland zijn gedetineerd uit te breiden. Het aanscherpen van het beleid geeft de Ambassade, in tegenstelling tot het verleden, de mogelijkheid om aan de hand van juridisch relevante signalen te toetsen of het proces van een Nederlander in het buitenland volgens lokale en internationale rechtsregels plaatsvindt. Als een schending van dergelijk rechtsregels is geconstateerd kan de ambassade in overleg met het departement overgaan tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat. De ambassade heeft bij het proces van (verzoeker; N.o.) geen enkele indicatie gekregen die op een onjuiste rechtsgang duidt. Ten gevolge hiervan is de inzet van een vertrouwensadvocaat van de zijde van de ambassade niet overwogen.
Samenvattend moge dienen dat de Nederlandse ambassade in Madrid gedurende de detentie van (verzoeker; N.o.) intensief contact met hem gezocht heeft. De ambassade heeft zowel bezoeken aan (verzoeker; N.o.) afgelegd alsmede telefonisch en schriftelijk met hem gecommuniceerd. Verder zijn door de ambassade grote inspanningen verricht om het contact tussen (verzoeker; N.o.) en zijn advocaat te verbeteren. Tevens is (verzoeker; N.o.) geïnformeerd over de mogelijkheden voor de inzet van een vertrouwensadvocaat.
Op basis van het bovengestelde acht ik de klacht van (verzoeker; N.o.) ongegrond.
Om betrokkene nogmaals tegemoet te komen is de ambassade op verzoek (verzoeker; N.o.) uiteraard bereid in contact te treden met zijn advocaat en navraag te doen naar de laatste stand van zaken teneinde (verzoeker; N.o.) een duidelijk beeld te geven van zijn huidige (juridische) positie. Ook is de ambassade bereid om nogmaals op verzoek van de betrokkene de advocaat te vragen om samen met een consulair medewerker een bezoek af te leggen aan (verzoeker; N.o.).
Te uwer informatie gaan u hierbij toe de kopieën van de bezoekverslagen opgesteld door de ambassade in Madrid, de kopieën van de brieven van (verzoeker; N.o.) gericht aan de Minister van Buitenlandse Zaken, de kopieën van de antwoordbrieven van de Nederlandse ambassade in Madrid gericht aan (verzoeker; N.o.), een kopie van de brief van (verzoeker; N.o.) gericht aan het Ministerie van Justitie, een kopie van de antwoordbrief van het Ministerie Justitie gericht aan (verzoeker; N.o.) en tot slot een kopie van het vonnis uitgesproken in de zaak van (verzoeker; N.o.).
U kunt er verzekerd van zijn dat de zaak van (verzoeker; N.o.) de nauwlettende aandacht van dit Ministerie en van de Nederlandse vertegenwoordiging in Madrid heeft…”
2. Bij de reactie van de minister bevonden zich afschriften van de met verzoeker gevoerde correspondentie, een afschrift van het vonnis uitgesproken in de zaak van verzoeker op 8 februari 2001, en afschriften van de bezoekverslagen opgesteld door de ambassade in Madrid. Uit deze verslagen blijkt dat verzoeker op de volgende data is bezocht door een medewerker van de Nederlandse ambassade: 9 juni 1999, 16 juni 1999, 17 februari 2000, 8 september 2000, 21 december 2000, 8 maart 2001, 19 juni 2001, 18 september 2001 en 30 januari 2002.
D. Reactie verzoeker
1. Verzoeker reageerde bij brief van 22 juni 2002 en bij brief van 14 juli 2002 op de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken.
In de brief van 22 juni 2002 liet hij onder meer het volgende weten:
“Van het begin af aan weet ik niet wat mijn juridische positie is, en krijg ik geen antwoord op vragen. De heer G. kwam op 23 mei 2002 voor het eerst bij mij (zonder tolk) en op 11 juni 2002 met een vertegenwoordiger van de ambassade. Terwijl ik vanaf 16 augustus 2001 herhaaldelijk naar zo'n bezoek had gevraagd. Maar uit dit bezoek ben ik ook niet wijzer geworden, dus had men voorgesteld mijn vragen naar de vertegenwoordigster te sturen. Die zou het vertalen en doorsturen naar de advocaat.
(…)
Bent u een kopie van een brief tegen gekomen waar de ambassade om opheldering vraagt aan de Spaanse autoriteiten of aan de advocaat. Vanuit de verslagen kan men ook niets concreets opmaken. Hebt u uit de verslagen kunnen opmaken dat (verzoeker; N.o.) is geïnformeerd over de mogelijkheden voor de inzet van een vertrouwensadvocaat.
(…)
In drie jaren heb ik acht bezoeken gehad van vier verschillende personen. En bij elk bezoek kon ik opnieuw met mijn verhaal beginnen. Wat heeft de ambassade met al zijn bezoeken bereikt. Heeft de advocaat ooit schriftelijk wat gerapporteerd bij de Spaanse autoriteiten of bij een advocaat.
(…)
Ik heb nog nooit een stuk vertaald gekregen.”
2. In de brief van 14 juli 2002 schreef verzoeker onder meer:
“Ik heb de ambassade verzocht een vertrouwensadvocaat in te schakelen. En dat stond in Gezant uit Nederland Binnenpost NL nummer drie november 2000. Maar de ambassade moest toestemming van de minister. Vandaar mijn eerste brief aan de minister..
(…)
Mogelijkheid inzet vertrouwensadvocaat sinds 1998. We zijn in 2002 en er is nog niet één ingezet.
(…)
Op 12 juli bel ik de heer B. (Hoofd Consulaire Afdeling). Om te weten of hij mijn brief heeft gehad. En als ik vraag hoe het zit met het inschakelen van een vertrouwensadvocaat zegt de heer B. dat de ambassade dat niet doet. Dus heb ik gevraagd dat vast te leggen in een brief. Hij vond dat al mijn vragen zijn beantwoord. En als ik vraag of het mogelijk is in Europa (Spanje) dat een advocaat mij verdedigt zonder dat hij één dag bij mij is geweest, groet de heer B. beleefd en legt neer. Maar over de telefonische gesprekken wordt niet gesproken.”
Achtergrond
1. Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden jaargang 1981 nr.143)
In dit verdrag is onder meer bepaald wat de consulaire werkzaamheden omvatten. In artikel 5 staat een opsomming van deze werkzaamheden. Daarin staat onder meer genoemd “het behartigen van de belangen van de zendstaat en van zijn onderdanen in de ontvangende staat binnen de door het volkenrecht toegestane grenzen” en “het verlenen van hulp en bijstand aan onderdanen van de zendstaat”.
In artikel 36 staat bepaald dat consulaire ambtenaren het recht hebben om landgenoten die zijn gearresteerd en worden vastgehouden, te bezoeken en te zorgen voor juridische bijstand.
2. De Bundel Consulaire Voorschriften (januari 2002)
De consulaire taken ten aanzien van de ondersteuning van Nederlandse gedetineerden zijn vastgelegd in de Bundel Consulaire Voorschriften (BCV) van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Onder het kopje “Algemeen” staat opgenomen:
“De consulaire ambtenaar heeft tot taak de belangen van Nederlandse onderdanen in zijn ambtsgebied te behartigen en te beschermen. Hij vervult deze taak overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963.
Voor de Minister van Buitenlandse Zaken vormt "de behartiging en de bescherming van de belangen van Nederlanders met betrekking tot of in het buitenland" een van de hoofdtaken. In voorkomende gevallen kunnen Nederlanders derhalve een beroep doen op consulaire bijstand.
De Nederlandse Wet kent geen recht op consulaire bijstand: het verlenen ervan is ter beoordeling aan de Nederlandse overheid.
(…)
Het verlenen van consulaire bijstand is geen "recht" en is aan de prudentie van de Nederlandse overheid overgelaten. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in den vreemde is het aan de beoordeling van de Minister van Buitenlandse Zaken overgelaten welke de aard en omvang van de bijstand door de consulaire ambtenaar dient te zijn. Bij het verlenen van consulaire bijstand zal de Nederlandse overheid zich uiteraard wel laten leiden door de beginselen van behoorlijk bestuur, d.w.z. dat personen in gelijke omstandigheden in principe kunnen rekenen op een gelijke mate van bijstand. Bezit de Nederlander naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit en is hij in problemen (gedetineerd/gearresteerd) in het land van zijn andere nationaliteit, dan kan de consulaire ambtenaar deze bijstand alleen bieden indien de betreffende staat daarmee instemt.”
Onder het kopje “Consulaire bijstand aan gearresteerde en gedetineerde Nederlanders” staat opgenomen:
“Bij de consulaire bijstand aan gearresteerde en gedetineerde Nederlanders staan twee beginselen voorop:
- een juiste toepassing van het vreemde recht waarbij aan de gedetineerde tevens elke mogelijkheid wordt geboden die de betreffende wetgeving kent.
- de zorg voor menswaardige omstandigheden waaronder de gearresteerde/gedetineerde gevangen wordt gehouden. Zonodig dienen de buitenlandse autoriteiten te worden gewezen op het bepaalde in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van New York van 19 december 1966, artikel 9 en 10 (Traktatenblad 1969, nr. 99, 1970 nr. 52, 1975 nr. 60, 1978 nr. 177, 1979 nr. 65, 1984 nr. 19, bij welk verdrag ook het Koninkrijk partij is ), alsmede op de standaard minimum normen voor de behandeling van gevangenen.”
Onder het kopje “Regeling van de rechtsbijstand” staat opgenomen:
“De gearresteerde landgenoot dient ten spoedigste te worden ingelicht omtrent de mogelijkheden en de voorwaarden van de rechtsbijstand.
Voor wat betreft de mogelijkheden van rechtsbijstand dient betrokkene het volgende te worden medegedeeld:
a. hij kan met de geldmiddelen , die hem ter beschikking staan, zelf een advocaat met de verdediging belasten;
b. hij kan namen en adressen van familie of relaties in Nederland verstrekken om geldmiddelen beschikbaar te krijgen voor het aantrekken van een verdediger;
c. hij kan bij de lokale autoriteiten een beroep doen op de mogelijkheid tot het verkrijgen van gratis rechtsbijstand.
(…)
Indien nodig kan in een specifiek geval een juridisch oordeel worden gevraagd aan een vertrouwensadvocaat door middel van toetsing aan de nationale strafrechtsorde en de internationaal aanvaarde strafrechtsbeginselen. Op deze wijze kan de ambassade zich een oordeel vormen over de kwaliteit van de rechtsgang en zonodig interveniëren bij de autoriteiten. Doel van de inschakeling van een vertrouwensadvocaat is dat hiermee de basis wordt gelegd voor een afweging om, indien noodzakelijk, tot diplomatieke stappen te komen. Alleen na overleg met DPC/CM (van het Ministerie van Buitenlandse Zaken; N.o.) kan een beroep worden gedaan op een vertrouwensadvocaat.”
Onder het kopje “Contacten met raadslieden” staat opgenomen:
“De vertegenwoordiging dient echter geregeld contact met de raadsman te onderhouden teneinde van het verloop van de strafzaak op de hoogte te blijven. DPC/CM dient over de contacten met de raadsman op de hoogte te worden gehouden opdat zij inzicht heeft in de stand van zaken. Dit om te voorkomen dat de familieleden in Nederland door rechtstreekse contacten met de raadsman over andere c.q. meer informatie beschikken dan DPC/CM.”
Onder het kopje “Tolken” staat opgenomen:
“Het behoort tot de taak van de vreemde overheid voor de aanwezigheid van een tolk tijdens de verhoren en op de rechtszitting zorg te dragen.
Het is van groot belang bemoeienis met de rechtsgang zoveel mogelijk uit de weg te gaan. Daarom is het niet vanzelfsprekend dat de toelating van een ambassademedewerker als tolk/vertaler de zaak van de verdachte kan dienen. Er kunnen zomaar verkeerde conclusies getrokken worden. De ervaring heeft geleerd dat in de loop van een proces of achteraf de niet-bevoegde tolk/vertaler aansprakelijk werd gesteld voor "foute" interpretaties. Indien van de zijde van de bevoegde autoriteiten geen praktische mogelijkheden bestaan en U evenmin bekend bent met gekwalificeerde tolken, en zouden de autoriteiten een beroep op U doen, dan kan - bij wijze van hoge uitzondering - akkoord worden gegaan dat een zich daarvoor kwalificerende ambassademedewerker - OP PERSOONLIJKE TITEL, de verdachte uitsluitend als tolk bijstaat. Daarbij dient van tevoren aan de rechtbank en aan betrokkene (en zijn advocaat) duidelijk te worden gemaakt dat dit op persoonlijke titel geschiedt en dat - indien zulks het geval - hij geen beëdigd tolk/vertaler is.”
Onder het kopje “Bezoek aan gearresteerden” staat opgenomen:
“Het is niet mogelijk voor bezoeken aan gearresteerden en gedetineerden stringente richtlijnen te geven, aangezien de regeling daarvan afhankelijk is van het aantal gedetineerden in het ressort, de bezetting van en de werkzaamheden op de post, de behoefte van de individuele gedetineerde alsmede van de afstand naar de plaats van detentie. Desalniettemin wordt, in het kader van de intensivering van de gedetineerdenzorg, de post opgedragen zorg te dragen voor een minimale bezoekfrequentie. Deze bezoekfrequentie dient te worden opgenomen in het jaarplan van de post.
Het is nodig de gearresteerde landgenoot zo spoedig mogelijk na arrestatie door een functionaris van de post te bezoeken voor het bespreken en eventueel regelen van de rechtsbijstand, het verstrekken van informatie en het vernemen van mededelingen bestemd voor relaties in Nederland. Indien de gearresteerde niet wenst te worden bezocht of er anderszins bezwaren kleven aan een bezoek, dan dient in overleg met DPC/CM te worden bezien of deze bezwaren kunnen worden overwonnen. Mocht een bezoek onmogelijk blijken, dan dient de gearresteerde zo spoedig mogelijk uitvoerig schriftelijk te worden geïnformeerd over de rechtsgang en de hiervoor genoemde zaken en verder voor hem van belang zijnde gegevens.”
3. Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (verdrag van 19 december 1966, Trb.1969, 99)
“Artikel 9
1. Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige arrestatie of gevangenhouding. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve op wettige gronden en op wettige wijze.
2. ledere gearresteerde dient bij zijn arrestatie op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en dient onverwijld op de hoogte te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.
3. Een ieder die op beschuldiging van het begaan van een strafbaar feit wordt gearresteerd of gevangen gehouden dient onverwijld voor de rechter te worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd is verklaard rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of op vrije voeten te worden gesteld. Het mag geen regel zijn dat personen die op hun berechting wachten in voorarrest worden gehouden, doch aan hun invrijheidstelling kunnen voorwaarden worden verbonden om te waarborgen dat de betrokkene verschijnt ter rechtszitting, in andere stadia van de gerechtelijke procedure dan wel, zo het geval zich voordoet, voor de tenuitvoerlegging van het vonnis.
4. Een ieder die door arrestatie of gevangenhouding zijn vrijheid is ontnomen, heeft recht voorziening te vragen bij de rechter, opdat die rechter binnen korte tijd beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien zijn gevangenhouding onrechtmatig is.
5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een onwettige arrestatie of gevangenhouding heeft recht op schadeloosstelling.
Artikel 10
1. Allen die van hun vrijheid zijn beroofd dienen te worden behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid, inherent aan de menselijke persoon.
2.
a. Verdachten dienen, uitzonderlijke omstandigheden buiten beschouwing gelaten, gescheiden te worden gehouden van veroordeelden en dienen aanspraak te kunnen maken op een afzonderlijke behandeling overeenkomend met hun staat van niet veroordeelde persoon.
b. Jeugdige verdachten dienen gescheiden te worden gehouden van volwassenen en zo spoedig mogelijk voor de rechter te worden geleid.
3. Het gevangenisstelsel dient te voorzien in een behandeling van gevangenen die in de eerste plaats is gericht op heropvoeding en reklassering. Jeugdige overtreders dienen gescheiden te worden gehouden van volwassenen en behandeld te worden in overeenstemming met hun leeftijd en wettelijke staat.”
4. Plan van aanpak
Op 6 januari 1999 bracht het ministerie van Buitenlandse Zaken een plan van aanpak uit. In dit plan van aanpak werden intensiveringsmaatregelen genoemd die vanaf 1999 worden verwezenlijkt om de bijdrage van Buitenlandse Zaken en de diplomatieke posten met betrekking tot de zorg voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland waar mogelijk te verbeteren. Weergegeven is binnen welk kader de zorg voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland wordt geïntensiveerd en op welke wijze hieraan uitvoering wordt gegeven.
In het Plan van Aanpak staat onder punt 4 het volgende opgenomen ten aanzien van het bezoeken van gedetineerden:
“De gedetineerde dient zo spoedig mogelijk na zijn arrestatie te worden bezocht door een medewerker van de post. Het is belangrijk dat de post dit eerste bezoek aflegt opdat de gearresteerde landgenoot goed wordt geïnformeerd over wat hem of haar te wachten staat en weet wat de ambassade of het consulaat kan betekenen tijdens detentie.
Gedetineerden dienen na detentie frequent bezocht te worden. De bezoekfrequentie is afhankelijk van de omstandigheden in het land. In hun jaarplan voor 1999 hebben de posten aangegeven met welke frequentie gedetineerden binnen het ressort bezocht zullen worden. Op deze manier ontstaat inzicht in het wel en wee van de gedetineerden, waardoor de afdeling CM familieleden en/of vrienden regelmatig mededelingen kan doen omtrent de situatie van de gedetineerde. Hierbij zij opgemerkt dat de kanselier via de Chef de Poste aan CM rapporteert.
Het frequenter bezoeken van gedetineerden vormt voor weinig posten een probleem. Een verhoging van het reisbudget is hiervan de consequentie. Het reisbudget vormt slechts een onderdeel van de middelen om de frequentie en de kwaliteit van het gedetineerdenbezoek te verhogen; een aantal posten meent dat hen onvoldoende menskracht ter beschikking staat om een verhoogd budget te besteden en de bezoekfrequentie te kunnen opvoeren. Het is niet mogelijk de personeelssituatie op de posten bij dit Plan van Aanpak te betrekken.
Posten dienen regelmatig verslag te doen van de bezoeken. Indien blijkt dat een post niet voldoet aan het gewenste aantal bezoeken, zal door CM de oorzaak hiervan worden bekeken. Tijdelijke ondersteuning vanuit CM en/ of Reclassering Nederland kan uitkomst bieden, maar over het algemeen zal een structurele oplossing gezocht moeten worden. Gedacht kan worden aan het instellen of uitbreiden van een vrijwilligersnetwerk of inschakeling van honoraire consuls.”
Ten aanzien van het inschakelen van een vertrouwensadvocaat staat in het Plan van Aanpak onder punt 5 vermeld:
“Indien nodig kan de ambassade in een specifiek geval besluiten een vertrouwensadvocaat in te schakelen. Een vertrouwensadvocaat kan de ambassade adviseren met betrekking tot de rechtsgang in het land. Op deze manier kan de ambassade zich een oordeel vormen over de kwaliteit van de rechtsgang en zonodig interveniëren bij de autoriteiten.
Doel van de inschakeling van een vertrouwensadvocaat is dat hiermee de basis wordt gelegd voor een afweging om, indien noodzakelijk, tot diplomatieke stappen te komen.
In de praktijk zal het nauwelijks voorkomen dat posten binnen de EU verzoeken om de inschakeling van een vertrouwensadvocaat, maar de mogelijkheid wordt wel open gehouden.
Het is noodzakelijk dat de post een indicatie heeft van de hoogte van het bedrag verbonden aan de inschakeling van een vertrouwensadvocaat. Op het moment dat de post en CM hiertoe besluiten, machtigt CM de post een vertrouwensadvocaat in te zetten.
In landen waar douaneboetes worden opgelegd bij drugssmokkel is het mogelijk een vertrouwensadvocaat te vragen een juridisch advies te geven over de modaliteiten en haalbaarheid van het kort geding om de douaneboete aan te vechten c.q. gijzeling te voorkomen of op te heffen.”
5. Rapport Algemene Rekenkamer
1. De Algemene Rekenkamer publiceerde op 5 oktober 2000 het rapport Gedetineerdenzorg Buitenland, naar aanleiding van een onderzoek naar de wijze waarop Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland uitvoering geven aan consulaire taken ten behoeve van aldaar gedetineerde Nederlanders. In dit rapport deed de Algemene Rekenkamer een aanbeveling aan de minister van Buitenlandse Zaken om helder te formuleren wat de taken van het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn ten behoeve van de gedetineerde Nederlanders in het buitenland op basis van een expliciete zorgnorm. De rekenkamer constateerde dat onvoldoende duidelijk is waaruit de zorg van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor gedetineerden in het buitenland bestaat. Voor gedetineerden in het buitenland is onvoldoende duidelijk in hoeverre er sprake is van een gunst of van een recht.
2. In de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op het hiervóór onder 4. genoemde rapport laat hij onder meer weten (uit Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27430, nrs. 1-2) dat hij het vooralsnog niet goed uitvoerbaar acht om een expliciete zorgnorm te formuleren vanwege de grote diversiteit van de individuele gevallen. Wel zegt de minister toe om de omvang van de zorg door de overheid in het algemeen nader onder de loep te nemen, in de BVC doelstellingen vast te leggen en nader te bezien in hoeverre het mogelijk is de toekenningscriteria nader en scherper in de BVC te formuleren.
De minister onderschrijft dat de informatievoorziening over gedetineerden met name in het kader van de jaarplancyclus voor verdere verbetering vatbaar is. Hij geeft aan dat het ministerie momenteel een rappelsysteem ontwikkelt en dat het ministerie de posten duidelijk maakt wat er van hen wordt verwacht door meer specifieke beleidsaanwijzingen in de jaarplanaanschrijving op te nemen. Om beter inzicht te krijgen in relevante zorgaspecten zegt de minister toe om de informatiestroom tussen post en DPC te verbeteren. Het ministerie ontwikkelt daartoe een standaard rapportageformulier voor de bezoeken aan gedetineerden.
3. Inmiddels vond op 21 oktober 2001 naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer een ronde tafel conferentie plaats waar nieuwe normen voor gedetineerdenbegeleiding werden ontwikkeld. Deze normen zijn verwerkt in de herziening van de Bundel Consulaire Voorschriften en per 1 januari 2002 van kracht geworden. (Bundel Consulaire Voorschriften deel 1 januari 2002)
6. Jaarplannen van de Nederlandse ambassade te Madrid
Jaarplan 1999:
“2.11.3 Gedetineerdenzorg
Met betrekking tot het bezoekregime zij vermeld dat gebruik gemaakt wordt van de diverse vrijwilligers, niet alleen die van de Reclassering, en van de medewerkers van ambassade en consulaten, om zo veel mogelijk bezoeken te doen plaats vinden. Er wordt naar gestreefd een frequentie van ca. 10 bezoeken per jaar te halen. Het grootste probleem hierbij is niet financieel, maar personeel. Echter, als de omstandigheden zich niet drastisch wijzigen, zal deze doelstelling vermoedelijk wel gehaald kunnen worden.”
(…)
Er van uitgaande dat Spanje, als lid van de Europese Unie, een moderne democratische Staat is met een voor de Unie acceptabel rechtssysteem, zal rapportage over ontwikkelingen in de rechtsgang alleen incidenteel nodig zijn wanneer er belangrijke wijzigingen optreden.
Van de bezoeken aan gedetineerden worden verslagen gemaakt, waarvan in het vervolg afschrift aan DPC/CM zal worden gezonden.”
Jaarplan 2000:
“De bezoekfrequentie aan Nederlandse gedetineerden door de honoraire consulaten (5 á 6 maal per jaar) voldoet aan de thans geldende normen. Deze frequentie wordt gehaald doordat de consulaire bezoeken worden gecombineerd met bezoeken van reclasseringsvrijwilligers en pastorale bezoeken (o.a. Epafras). Bezoekfrequentie aan de gedetineerden binnen het ressort van de Ambassade dient opgevoerd (thans 3 maal per jaar). Daartoe zal gepoogd worden het vrijwilligersnetwerk (thans 8 personen) uit te breiden. Gestreefd wordt naar 5 consulaire bezoeken per jaar.”
Jaarplan 2001:
In dit jaarplan staat onder “Output” vermeld dat de Nederlandse ambassade 4 maal per jaar bezoek brengt aan 120 gedetineerden.
Jaarplan 2002:
In het jaarplan voor 2002 staat met betrekking tot gedetineerdenbegeleiding als beoogd resultaat vermeld: “3 maal per jaar consulair bezoek”. Daarbij wordt vermeld dat in 2001 werd gestreefd naar 4 bezoeken per jaar, doch dat dit slechts met grote moeite haalbaar was. “3 maal per jaar moet reëler worden geacht”.