2003/281

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop medewerkers van de regiopolitie Flevoland te Lelystad zich naar aanleiding van een voorval met een loslopende hond jegens haar en haar echtgenoot hebben opgesteld op 8 december 2001.

Zij klaagt er met name over dat de politie:

na verzoeksters telefonische melding over een loslopende hond, niet bereid was de hond te komen ophalen;

onvoldoende inzet heeft getoond om de eigenaar van de hond te achterhalen.

Voorts klaagt verzoekster erover dat - toen zij en haar echtgenoot de hond uiteindelijk zelf naar het politiebureau brachten - de dienstdoende politieambtenaar beledigende opmerkingen maakte over het alcoholgebruik van haar echtgenoot.

Tevens klaagt verzoekster over de wijze waarop haar ter zake op 10 januari 2002 ingediende klacht is afgedaan door de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

Met name klaagt zij erover dat:

de klacht pas op 5 augustus 2002 werd afgedaan, waarmee de in de klachtenregeling van de regiopolitie Flevoland vastgelegde termijn werd overschreden;

de korpsbeheerder in zijn afdoeningsbrief het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.

Beoordeling

Inleiding

1. Op zaterdagavond 8 december 2001 werd verzoekster benaderd door een vriendin van haar met het verzoek zich te ontfermen over een op straat aangetroffen, onaangelijnde, jonge hond (een boxer). Verzoekster deed navraag in de buurt en bij een aantal fokkers van boxers, maar deze pogingen bleven zonder resultaat.

2. Aangezien de hond niet bij verzoekster thuis kon blijven, omdat haar eigen hond dit niet accepteerde, nam verzoekster telefonisch contact op met de regiopolitie Flevoland te Lelystad met de vraag wat zij met de hond moest doen. Medewerkers van de politie wilden de hond niet komen ophalen, maar verwezen haar naar het dierenasiel, waar zij de hond, met een briefje van de politie, zou kunnen achterlaten. Toen verzoekster en haar echtgenoot zich bij het politiebureau meldden, bleek het juiste formulier niet voorhanden, waarna zij met een geïmproviseerd formulier naar het asiel dienden te gaan. Het asiel was echter gesloten, waarna verzoekster en haar echtgenoot zich weer bij de politie vervoegden, waar zij uiteindelijk de hond achterlieten.

3. Op 10 januari 2002 diende verzoekster een klacht in over het politieoptreden bij de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

Nadat de ontvangst van haar klacht op 21 januari 2002 schriftelijk was bevestigd, ontving verzoekster in een brief van 5 augustus 2002 het antwoord op haar klacht van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

1. Ten aanzien van het incident op 8 december 2001

1.1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de politie na verzoeksters telefonische melding over een loslopende hond, niet bereid was de hond te komen ophalen.

1.2. Uit de (bijlagen bij de) reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland op de klacht komt naar voren, dat de politieorganisatie niet in staat is om gevonden dieren op te vangen en te transporteren. Het ontbreekt de politieorganisatie aan de benodigde faciliteiten zoals dierenverblijven om de dieren, in afwachting van een geschikt moment dat transport naar een asiel mogelijk is, op te vangen en aan geschikte transportmiddelen voor het vervoer van dieren. Het transport van dieren in reguliere politievoertuigen is niet wenselijk omdat deze ten allen tijde inzetbaar moeten kunnen zijn voor noodhulpsituaties. Besmetting met ongedierte en andere vervuiling door dieren zou de inzetbaarheid van deze voertuigen ernstig kunnen aantasten.

Daarnaast was in dit geval geen sprake van een direct gevaar voor de veiligheid en/of volksgezondheid van de burger, waardoor het `van de straat halen' van de hond in dit geval geen kerntaak van de politie was.

Meer in het algemeen is de politie zeer terughoudend in het in het asiel plaatsen van gevonden dieren, omdat dit - achteraf - door de eigenaar van het dier niet blijkt te worden gewaardeerd.

1.3. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de hiervoor gegeven uitleg de gevolgde handelwijze kan verklaren en ook in voldoende mate rechtvaardigt.

De onderzochte gedraging is daarmee in zoverre behoorlijk.

1.4. Overigens tekent de Nationale ombudsman hierbij wel aan, dat de politie bij een keuze voor een dergelijke handelwijze er voor zorg dient te dragen dat de informatie die aan betrokkenen wordt gegeven over opvangmogelijkheden voor een dier in voorkomende gevallen juist, adequaat en volledig dient te zijn. In de onderhavige situatie was daarvan geen sprake, als gevolg waarvan verzoekster en haar echtgenoot onnodig zijn belast. Terecht heeft de politie voor dit onderdeel al excuses aangeboden.

1.5. Verzoekster klaagt er verder over dat de politie onvoldoende inzet heeft getoond om de eigenaar van de hond te achterhalen.

1.6. Uit de tijdens het onderzoek verstrekte informatie is naar voren gekomen, dat de boxer, op het moment dat verzoekster contact zocht met de politie te Lelystad, daar als vermist stond aangetekend in het weggelopen/aangelopen dierenboek. Dit bleek een eerdere melding te zijn die nooit was afgemeld. Aan de hand van het dierenboek is de eigenaar uiteindelijk achterhaald, waarna de hond door de politie werd thuisgebracht.

De politie heeft deze informatie pas achterhaald nadat verzoekster en haar echtgenoot reeds tevergeefs naar het asiel waren gegaan.

1.7. Het spreekt voor zich dat deze gang van zaken in strijd is met de zorgvuldigheid die van een professionele politieorganisatie mag worden verwacht. Zeker wanneer de politieorganisatie, zoals hier het geval is, niet in staat is om gevonden dieren op te vangen en te transporteren, en deze verantwoordelijkheid bij de burger legt, dient deze er op te kunnen vertrouwen dat bij de politie vastgelegde informatie over gevonden en vermiste dieren juist is en correct wordt doorgegeven.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

1.8. Voorts klaagt verzoekster erover dat - toen zij en haar echtgenoot de hond uiteindelijk zelf naar het politiebureau brachten - de dienstdoende politieambtenaar beledigende opmerkingen maakte over het alcoholgebruik van haar echtgenoot.

1.9. Van politiezijde is weersproken dat dergelijke opmerkingen zijn gemaakt.

Verzoekster had het alcoholgebruik (het drinken van een biertje door haar echtgenoot) zelf aan de orde gesteld. De echtgenoot van klaagster is uiteindelijk gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid in deze, aldus de politie.

1.10. Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht lopen de lezingen uiteen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing aannemelijker maakt dan de andere lezing.

Op dit punt moet de Nationale ombudsman zich derhalve onthouden van een oordeel.

2. Ten aanzien van de klachtbehandeling

2.1. Tevens klaagt verzoekster over de wijze waarop haar ter zake op 10 januari 2002 ingediende klacht is afgedaan door de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

In de eerste plaats klaagt zij erover dat de klacht pas op 5 augustus 2002 werd afgedaan, waarmee de in de klachtenregeling van de regiopolitie Flevoland vastgelegde termijn werd overschreden.

2.2. In artikel 9, eerste lid, van de “Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland” (ACHTERGROND, onder 1) is bepaald dat een klacht uiterlijk binnen tien weken na de indiening wordt afgedaan.

2.3. Verzoekster diende haar klacht in op 10 januari 2002, en de afdoeningsbrief was gedateerd 5 augustus 2002. De behandelingstermijn bedroeg daarmee bijna zeven maanden.

Deze termijn is te lang, en in strijd met het bepaalde in de klachtenregeling.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

2.4. Daarnaast klaagt verzoekster erover dat de korpsbeheerder in zijn afdoeningsbrief het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.

2.5. De korpsbeheerder heeft verzoeksters verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat, voor zover sprake was van geleden schade (vergoeding van 'verloren tijd' voor het schoonmaken van de auto), deze niet was veroorzaakt door nalatigheid van de zijde van de politie.

2.6. Onder ACHTERGROND, onder 2, is aangegeven dat de Nationale ombudsman zich terughoudend opstelt bij klachten over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. In het geval van de onderhavige klacht is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

2.7. In dit geval is de aanspraak van verzoekster op schadevergoeding niet zo evident juist, dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het afwijzende besluit heeft kunnen komen.

2.8. Hiertoe is van belang dat de Nationale ombudsman weliswaar heeft vastgesteld dat het optreden van de politie Flevoland niet in alle opzichten juist is geweest, als gevolg waarvan verzoekster en haar echtgenoot onnodig zijn belast, maar dat met die constatering niet zonder meer een causaal verband kan worden aangenomen tussen de handelwijze van de politie en het ontstaan van de schade.

2.9. In dit geval gaat de Nationale ombudsman er dan ook van uit dat het de regiopolitie Flevoland vrijstond om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en is er voor de Nationale ombudsman geen reden om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

2.10. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat het de politie zou hebben gesierd wanneer zij op enige wijze was tegemoetgekomen aan verzoekster en haar echtgenoot en hen op enige manier zou hebben gecompenseerd voor de door hen geleden schade, bijvoorbeeld in de vorm van een aardige attentie.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland, (de burgemeester van Lelystad) is niet gegrond ten aanzien van het niet-ophalen van de hond bij verzoekster en ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, en gegrond ten aanzien van de inzet die is getoond om de eigenaar van de hond te achterhalen en ten aanzien van de termijn van klachtbehandeling. Geen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de opmerking met betrekking tot het alcoholgebruik van verzoeksters echtgenoot.

Onderzoek

Op 13 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Kr. te Lelystad, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op zaterdagavond 8 december 2001 werd verzoekster benaderd door een vriendin van haar met het verzoek zich te ontfermen over een op straat aangetroffen, onaangelijnde, jonge hond (een boxer). Verzoekster deed navraag in de buurt en bij een aantal fokkers van boxers, maar deze pogingen bleven zonder resultaat.

2. Aangezien de hond niet bij verzoekster thuis kon blijven, omdat haar eigen hond dit niet accepteerde, nam verzoekster telefonisch contact op met de regiopolitie Flevoland te Lelystad met de vraag wat zij met de hond moest doen. Medewerkers van de politie wilden de hond niet komen ophalen, maar verwezen haar naar het dierenasiel, waar zij de hond, met een briefje van de politie, zou kunnen achterlaten. Toen verzoekster en haar echtgenoot zich bij het politiebureau meldden, bleek het juiste formulier niet voorhanden, waarna zij met een geïmproviseerd formulier naar het asiel dienden te gaan. Het asiel was echter gesloten, waarna verzoekster en haar echtgenoot zich weer bij de politie vervoegden, waar zij uiteindelijk de hond achterlieten.

3. Op 10 januari 2002 diende verzoekster een klacht in over het politieoptreden bij de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland. De klacht had met name betrekking op de wijze waarop de medewerkers van de politie Flevoland te Lelystad zich naar aanleiding van het voorval jegens haar en haar echtgenoot hadden opgesteld. Met name klaagde zij er over dat de politie niet bereid was geweest de hond te komen ophalen, dat de politie onjuiste informatie had verstrekt over de opvangmogelijkheden voor de hond, en dat de politie onvoldoende inzet had getoond om de eigenaar van de hond te achterhalen. Naar verzoekster later duidelijk was geworden, stond de hond als vermist geregistreerd bij de politie. Dit betrof een vermissing van enkele maanden eerder, waarbij de hond even zoek was geweest. De eigenaar van de hond had deze als weer gevonden gemeld, maar dit was niet geregistreerd bij de politie. Kort nadat verzoekster en haar echtgenoot de hond op het politiebureau hadden gebracht, had de politie de hond bij de eigenaar thuis gebracht.

Latere navraag had verzoekster geleerd dat het asiel in het weekend na 16.00 uur is gesloten, en dat de politie zelf de sleutel van een kennel heeft voor het brengen van zwerfdieren.

Ook klaagde verzoekster erover dat - toen zij en haar echtgenoot de hond uiteindelijk zelf naar het politiebureau brachten - de dienstdoende politieambtenaar een beledigende opmerking maakte over het alcoholgebruik van haar echtgenoot, namelijk, dat zij `wel kon horen dat hij gedronken had'. Verzoekster achtte dit te meer onjuist, omdat haar echtgenoot uit principe geen auto rijdt wanneer hij alcoholhoudende drank heeft gedronken. Hij had deze avond een biertje gedronken, en had juist om die reden niet willen autorijden. Aangezien de politie echter niet de hond wilde ophalen, moest hij alsnog autorijden.

Ook verzocht verzoekster om schadevergoeding. In de eerste plaats hadden zij en haar echtgenoot tijd verloren doordat zij de hond moesten wegbrengen, en daarnaast waren zij een tijd bezig geweest om hun auto, waarin de hond had gespuugd, schoon te maken. Wanneer de politie adequaat was opgetreden hadden zij geen tijd verloren door de hond zelf weg te brengen, en had de hond, aldus verzoekster, ook niet in de auto hoeven te worden vervoerd, en had deze dan ook niet kunnen bevuilen.

4.1. Nadat de ontvangst van haar klacht op 21 januari 2002 schriftelijk was bevestigd, ontving verzoekster in een brief van 5 augustus 2002 het volgende antwoord op haar klacht van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland:

"Naar aanleiding van de door u ingediende klacht bericht ik u dat het onderzoek naar uw klacht is afgerond.

Op 17 juli 2002 heeft de klachtencommissie van politie Flevoland mij geadviseerd inzake de door u ingediende klacht. Van dit advies treft u bijgaand een afschrift aan. Ik kan mij verenigen met de inhoud van het advies van de commissie en neem het advies over. Ik verklaar de door u ingediende klacht derhalve wat onderdeel één betreft deels gegrond en deels ongegrond en wat de onderdelen twee en drie betreft ongegrond. Dit eindoordeel zal met de betrokken politieambtenaren worden besproken.

Voor de vertraging in de afhandeling van uw klacht bied ik mijn verontschuldigingen aan."

4.2. Bij de brief van de korpsbeheerder was het advies van de Klachtencommissie Politie Flevoland van 17 juli 2002 gevoegd. Dit advies luidt als volgt:

"De klacht

Klaagster stelt ten eerste dat zij op een incorrecte wijze is behandeld, nadat zij melding had gedaan van het vinden van een hond. Klaagster stelt ten tweede dat haar echtgenoot werd beledigd. Klaagster stelt ten derde dat zij recht heeft op vergoeding van geleden schade.

De procedure

De klacht werd door de korpschef ontvangen op 16 januari 2002. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling.

De districtschef Noord heeft een onderzoek laten instellen. Op 2 april 2002 heeft een gesprek met klaagster plaatsgevonden. Het onderzoek werd afgerond op 13 mei 2002. Het verslag van onderzoek werd door de korpschef ontvangen op 17 mei 2002. De commissie ontving het klachtdossier op 12 juni en besprak dit in haar vergadering van 1 juli 2002. Zij heeft het advies vastgesteld op 17 juli 2002.

De feiten

Op zaterdag, 8 december 2001 maakte klaagster telefonisch melding van het feit dat zij een loslopende hond had aangetroffen. Zij had zich ontfermd over deze hond en verzocht de politie de hond op te halen. Klaagster werd medegedeeld dat de hond niet zou worden opgehaald, doch dat zij de hond zelf kon afleveren bij het asiel van Martin Gaus. Voorts werd klaagster medegedeeld dat zij daartoe een zogenaamd afleverbriefje kon ophalen bij de receptie van het bureau Zijpesteijn.

Op dat moment werd verzuimd klaagster te verwijzen naar de stichting AMIVEDI en/of de dierenambulance. Tijdens het telefoongesprek gaf klaagster o.a. aan dat het wegbrengen van de hond problematisch was, omdat haar echtgenoot een biertje had gedronken, en zij zelf niet kon rijden.

Klaagster en haar echtgenoot meldden zich vervolgens toch aan het bureau en ontvingen het afleverbriefje. Vervolgens werden klaagster en haar echtgenoot geconfronteerd met een gesloten asiel, waarna zij zich weer aan het bureau vervoegden. Onderweg van het asiel naar het bureau had de hond de auto van klaagster bevuild. Klaagster gaf aan dat zij de hond in de hal van het bureau wilde achterlaten. De dienstdoende medewerkster, belast met de opvang van het publiek, wilde ruggespraak houden met de groepschef. Vervolgens ontstond in de hal van het bureau dermate veel rumoer dat dit de aandacht trok van de dienstdoende achterwacht van de basiseenheid. Een medewerkster van de basiseenheid kwam poolshoogte nemen en raakte betrokken bij de discussie inzake o.a. het achterlaten van de hond. Volgens de politie heeft de betrokken baliemedewerkster tijdens deze discussie bij herhaling getracht haar excuses aan te bieden voor het feit dat zij onvolledige informatie had verstrekt. Voorts heeft de medewerkster van de basiseenheid de echtgenoot van klaagster gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid aangaande eventueel alcoholgebruik en het besturen van zijn auto. Overigens werd vastgesteld, dat van overmatig alcoholgebruik geen sprake was.

Uiteindelijk verlieten klaagster en haar echtgenoot het bureau, met achterlating van de hond. Onderdeel van de schriftelijke klacht is vervolgens de eis tot schadevergoeding wegens gemaakte kosten in het kader van het schoonmaken van de auto en de verloren tijd.

De beoordeling

1. Incorrecte afhandeling melding gevonden hond

Alles overziend acht de commissie, waar het de weigering de hond op te halen betreft, de klacht ongegrond. Waar het de klacht over de onvolledigheid van de verstrekte informatie aan klaagster betreft, acht zij de klacht echter wel gegrond.

2. Belediging

Het gebruik van alcohol is tijdens het eerste contact met de politie door klaagster zelf aan de orde gesteld. Door de betrokken medewerkster van de basiseenheid werd de echtgenoot van klaagster gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid m.b.t. het gebruik van alcohol in relatie met het besturen van zijn auto. Van belediging is de commissie niets gebleken en zij acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

3. Schadevergoeding

Voor zover sprake is van geleden schade, is deze niet veroorzaakt door nalatigheid van de zijde van de politie. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht wat de onderdelen 2 en 3 betreft ongegrond en wat onderdeel 1 betreft ten dele gegrond en ten dele ongegrond te verklaren. Zij verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande."

5. Op 10 januari 2003 wendde verzoekster zich met haar klacht tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster over het incident op 8 december 2001 is weergegeven in de klachtsamenvatting, en onder A. FEITEN onder punt 1 t/m 3.

2. Verzoekster acht de wijze waarop haar ter zake op 10 januari 2002 ingediende klacht was afgedaan door de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland niet correct; de klacht werd pas op 5 augustus 2002 afgedaan, waarmee de in de klachtenregeling van de regiopolitie Flevoland vastgelegde termijn werd overschreden, en de korpsbeheerder had in zijn afdoeningsbrief het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Verzoekster is van mening dat de schade is ontstaan door een opeenstapeling van onzorgvuldigheden en onjuist handelen van de politie, waardoor het incident haar en haar echtgenoot onnodig veel schade had berokkend en tijd had gekost. De schade is ontstaan tijdens een autorit die, bij adequaat politieoptreden, niet had hoeven plaatsvinden.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Flevoland

1. Op 4 maart 2003 gaf de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland de volgende reactie op de klacht van verzoekster:

"Naar aanleiding van de door u in behandeling genomen klacht van mevrouw Kr. te Lelystad doe ik u bijgaand mijn reactie op de klacht toekomen. Het dossier met betrekking tot deze klacht is bijgevoegd.

Niet bereid de hond op te halen

Zoals blijkt uit het eindoordeel op de klacht van 5 augustus 2002 ben ik van mening dat in deze terecht is besloten de hond niet op te halen. Klaagster is verzocht de hond zelf naar het asiel te brengen. Daarbij is zij gewezen op het feit dat zij een 'afleverbriefje' voor het asiel kon ophalen aan het bureau. Klaagster gaf aan dat haar man niet kon rijden omdat hij een biertje had gedronken en dat zij zelf niet kon rijden. Mijns inziens is op juiste gronden besloten de hond niet op te halen bij klaagster. Later is de hond, bij wijze van uitzondering, wel naar de eigenaar gebracht.

Onvoldoende inzet ten aanzien van het achterhalen van de eigenaar

De hond stond in het weggelopen/aangelopen dierenboek. Dit bleek een eerdere melding te zijn die nooit was afgemeld. Aan de hand van het dierenboek is de eigenaar uiteindelijk achterhaald. De woorden 'onvoldoende inzet' impliceren een zekere onwil. Daarvan is echter geen sprake geweest.

Beledigende opmerkingen over alcoholgebruik

Er zijn geen beledigende opmerkingen geplaatst. Klaagster heeft het alcoholgebruik (het drinken van een biertje door haar echtgenoot) zelf aan de orde gesteld. De echtgenoot van klaagster is uiteindelijk gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid in deze.

Termijn klachtenregeling overschreden

De termijn van de klachtenregeling is inderdaad overschreden. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het overschrijden van de klachttermijnen is helaas een veel voorkomend iets. Op dit moment wordt gewerkt volgens een aangepaste procedure (met de nadruk op bemiddeling). Hiermee wordt getracht het aantal onderzoeken naar klachten terug te dringen. De praktijk leert dat met name het onderzoek naar de klacht regelmatig niet kan worden afgerond binnen de daardoor gestelde termijn van 5 weken.

Verzoek om schadevergoeding afgewezen

Onder verwijzing naar mijn eindoordeel van 5 augustus 2002 ben en blijf ik van mening dat de door klaagster geleden schade (vergoeding van 'verloren tijd' voor het schoonmaken van de auto) niet voor rekening van de politie dient te komen. Het verzoek om schadevergoeding is mijns inziens terecht niet gehonoreerd."

2. De korpsbeheerder voegde een aantal rapportages bij zijn brief. Voor zover in dit verband relevant worden ze hier weergegeven:

2.1. Een rapport gedateerd 3 april 2002 dat was opgemaakt door een klachtonderzoeker van de politie Flevoland naar aanleiding van verzoeksters klacht van 10 januari 2002:

"Naar aanleiding van de binnengekomen klacht tegen de politie gedaan door mevrouw Kr., wonende te Lelystad op het adres (…), rapporteer ik, K. chef Buro service District Noord (…) het volgende:

Op 19 maart 2002 kreeg ik via de Chef Basiseenheid Lelystad Oost, de heer Ri. kennis van een door mevrouw Kr. schriftelijk ingediende klacht betreffende het optreden van politieambtenaren. Door bedoelde chef werd mij verzocht deze klacht te onderzoeken. Voor de exacte inhoud van de klacht verwijs ik naar de brief van mevrouw Kr. d.d. 10 januari 2002.

In het door mij ingestelde onderzoek heb ik mij beperkt tot de klachtonderdelen zoals die zijn geformuleerd in de brief d.d. 21 januari 2002 welke namens de waarnemend korpschef aan mevrouw Kr. ter terugkoppeling en verificatie op juistheid is gestuurd.

Het betreft de klachtonderdelen:

Incorrecte afhandeling meiding gevonden hond.

Belediging

Schadevergoeding

In het door mij ingestelde onderzoek zijn door mij gehoord:

Mevrouw Kr. (02 april 2002 (…))

Mevrouw Ku., zie ook bijgevoegd rapport d.d. 28 maart 2002.

De heer Rei., zie ook mail d.d. 19 maart 2002

Mevrouw H., telefonisch d.d. 08 april 2002.

Door mij is het volgende bevonden:

Op zaterdag 08 december 2001, in de middag- en avonduren, hadden twee werknemers van Buro Service Noord Lelystad dienst. Het betrof de collega's Rei. en Ku. Beiden werkten op dat moment nog maar kort bij Buro Service en komen beiden van buiten de politieorganisatie.

Tijdens deze dienst ontving mevrouw Ku. de telefonische melding van mevrouw Kr. dat laatstgenoemde een hond had gevonden. Tevens deed mevrouw Kr. het verzoek om de hond op te komen halen. Conform de gebruikelijke handelwijze is mevrouw Kr. verzocht om de hond zelf weg te brengen naar het asiel van Martin Gaus te Lelystad en dat daartoe een afleverbriefje bij het bureau van politie kon worden afgehaald.

Deze handelwijze is voortgekomen uit het feit dat de politieorganisatie niet in staat is om gevonden dieren op te vangen en te transporteren. Immers, het ontbreekt de politieorganisatie aan de benodigde faciliteiten zoals dierenverblijven om de dieren, in afwachting van een geschikt moment dat transport naar een asiel mogelijk is, op te vangen en transportmiddelen welke geschikt zijn voor vervoer van dieren. Het transport van dieren in reguliere politievoertuigen is niet wenselijk omdat deze ten allen tijde inzetbaar moeten kunnen zijn voor noodhulpsituaties. Besmetting met ongedierte en andere vervuiling door dieren zou de inzetbaarheid van deze voertuigen ernstig kunnen aantasten. Zo is in het verleden meermalen gebleken.

Daarnaast mag de vraag worden gesteld of het opvangen en transporteren van gevonden dieren een kerntaak van de politie is. Natuurlijk speelt de politie een rol in het 'van de straat' halen van dieren die een direct gevaar opleveren voor de veiligheid en/of volksgezondheid van de burger. Van een dergelijke situatie was in het onderhavige geval echter geen sprake. Het ging hier om een speelse jonge boxer.

Een ander punt is dat er onderscheid dient te worden gemaakt tussen een 'weggelopen dier' en een 'loslopend dier'. AI meerdere malen is er bij Buro Service door burgers geklaagd over het feit dat hun dier in het asiel was geplaatst zonder dat de eigenaar enige noodzaak voor deze 'zaakwaarneming' zag omdat het niet om een weggelopen dier maar om een loslopend dier ging. Dit blijft een punt van aandacht omdat voor het terugkrijgen van een in het asiel geplaatst dier door de eigenaar betaald dient te worden aan het asiel. Dit ondanks het feit dat het asiel voor de opvang al een jaarlijkse vergoeding krijgt van de gemeente Lelystad voor het opvangen van 'gevonden /weggelopen' dieren. Weliswaar is het niet toegestaan om dieren overal los te laten lopen, maar voor eigenaren van in het asiel geplaatste dieren wordt de huidige regeling ervaren als een verkapt sanctiesysteem.

Om bovenstaande redenen wordt derhalve zeer terughoudend gereageerd op verzoeken van burgers om de 'zaakwaarneming' van 'gevonden' dieren over te nemen.

Ten aanzien van het klachtonderdeel 'incorrecte afhandeling melding gevonden hond' meen ik dan ook dat de politiemedewerkster Ku. tot zover niet incorrect heeft gehandeld.

Wel is door mevrouw Ku. nagelaten om mevrouw Kr. door te verwijzen naar de stichting AMIVEDI/Dierenambulance die veelal bereid is om gevonden dieren in bijzondere gevallen over te nemen van een burger en te transporteren naar het asiel. Van een bijzonder geval was denk ik wel sprake omdat ten tijde van de melding door mevrouw Kr. het asiel gesloten was voor het publiek. Deze nalatigheid kan haar echter niet persoonlijk worden verweten omdat zij, als nieuwe medewerker, hiervan nog niet op de hoogte was.

Toen mevrouw Kr. even later bedoeld afleverbriefje voor het asiel kwam halen aan het bureau is haar deze verstrekt en is zij met haar echtgenoot naar het asiel gereden. Helaas trof zij aldaar een gesloten asiel aan en is zij teruggegaan naar het politiebureau. Tijdens de rit, in de privé-auto van de familie Kr., zou de hond toen hebben overgegeven.

Terug aan het politiebureau gaf mevrouw Kr. te kennen de hond achter te laten in de hal en weg te gaan. De politiemedewerkster Ku. heeft toen gevraagd om nog heel even te wachten omdat zij even ruggespraak wilde houden met de dienstdoende groepschef over hoe nu verder te handelen. Vervolgens zou ook de heer Krx. (verzoeksters echtgenoot; N.o.) het bureau zijn binnengelopen en ontstond er zoveel rumoer dat de dienstdoende achterwacht van de basiseenheid H. een kijkje kwam nemen wat er gaande was.

Uit het door mij met H. gevoerde gesprek kwam naar voren dat mevrouw Kr. en haar echtgenoot zich zeer onredelijk opstelden tegenover mevrouw Ku. meermalen trachtte haar excuus te maken voor de onvolledigheid van de door haar verstrekte informatie en dat zij, H. mevrouw Ku. had geadviseerd om het zo maar te laten omdat de familie Kr. op dat moment niet openstond voor enig excuus of redelijk gesprek.

Ten aanzien van het klachtonderdeel 'belediging' het volgende.

Mevrouw Kr. heeft aangegeven dat haar echtgenoot zou zijn beledigd in de vorm van een opmerking over alcoholgebruik door haar echtgenoot. Uit het ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat mevrouw Kr. en de heer Krx. zelf hebben aangegeven dat mijnheer Krx. een biertje had gedronken. Uit het latere gesprek met mevrouw Kr. kwam naar voren dat het inderdaad om één biertje ging en dat er geen sprake was van een hoeveelheid die de rijvaardigheid zou hebben kunnen beïnvloeden omdat mijnheer Krx. dan absoluut niet zou hebben gereden.

Omdat de familie Kr. zelf met 'alcoholgebruik' schermden heeft H. gewezen op de verantwoordelijkheid die hij diende te nemen indien hij zelf van mening was dat zijn rijvaardigheid was beïnvloed door alcoholgebruik. Zelf gaf H. aan dat zij geenszins de indruk had dat de heer Krx. niet tot het veilig besturen van een auto in staat zou zijn omdat zij dan maatregelen zou hebben genomen om hem het rijden te beletten. Mijn inziens is van belediging dan ook geen sprake. Er zijn volgens betrokken politiemedewerkers geen opmerkingen gemaakt die als krenkend of beledigend waren bedoeld, H. heeft aangegeven dat 'alles wat door de politie op dat moment werd verteld' per definitie niet in bedoelde context werd opgevangen door de familie Kr. en alleen maar werd gebruik om de discussie gaande te houden.

Tijdens het gesprek met mevrouw Kr. d.d. 02 april jl. heb ik haar namens de politieorganisatie het excuus aangeboden voor de onvolledigheid van de verstrekte informatie met betrekking over het wegbrengen/weg laten brengen van een gevonden dier.

Mevrouw Kr. heeft in dat gesprek aangegeven vast te houden aan haar wens om een, desnoods schriftelijk, excuus betreffende de door haar echtgenoot als belediging ervaren advies om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen inzake het besturen van zijn auto indien hij zelf van mening was dat dit niet verantwoord zou zijn.

Ten aanzien van het klachtonderdeel 'schadevergoeding' heb ik mevrouw Kr. medegedeeld dat het niet aan mij is om daarover te beslissen. Wel heb ik haar mijn persoonlijke visie hierop gegeven en haar ook nadrukkelijk verteld dat dit mijn persoonlijke visie is en dat op een ander organisatieniveau hierover beslist zal worden. Ik heb haar verteld dat het mijn inziens niet zo kan zijn dat een burger die uit eigen beweging optreedt als zaakwaarnemer ingevolge het Burgerlijk Wetboek hiervoor een schadevergoeding in de vorm van een uurloon indient bij de politie. Immers, dit zou betekenen dat ook iemand die een bos sleutels vindt en deze naar het politiebureau brengt hiervoor een vergoeding in de vorm van uurloon in rekening kan brengen. Verder zou eventuele schadevergoeding moeten plaatsvinden door de eigenaar van de hond wiens zaak waargenomen is. Maar ook dan zal het alleen mogelijk zijn om alleen schadevergoeding te vragen voor daadwerkelijk gemaakte kosten of loonderving. Van beide is geen sprake. Naar haar zeggen had de schade alleen bestaan uit 'verloren vrije tijd' voor het schoonmaken van de auto nadat de door haar gevonden hond in de auto had gebraakt.

Mevrouw Kr. gaf aan dat zij wel contact had gehad met de eigenaar van de hond doch dat deze niet tot enige schadevergoeding bereid bleek."

2.2. Een rapportage gedateerd 28 maart 2002 van één van de bij het incident op 8 december 2001 betrokken politieambtenaren, opgemaakt naar aanleiding van verzoeksters klacht van 10 januari 2002:

"Naar aanleiding van de binnengekomen klacht tegen de politie gedaan door mevrouw. Kr., wonende (…), rapporteer ik, Ku., buitengewoon opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Flevoland en werkzaam bij Buro service District Noord (…), het volgende:

Op zaterdag 08 december 2001, tussen 13:30 uur en 22:00 uur, had ik als medewerkster van Buro Service District Noord dienst aan het bureau van politie (…) te Lelystad. Ik was op dat moment ingeroosterd voor het opnemen van aangiften en beantwoorden van de telefoon.

Op genoemde datum rond de namiddag werd ik gebeld door Mevrouw Kr. dat zij een hond had gevonden, en of wij deze op konden halen. Hierop heb ik geantwoord dat wij dat niet deden en haar gevraagd of zij de hond niet bij zich kon houden. Dit kon niet daar ze zelf een hond hadden. Vervolgens heb ik haar gegevens genoteerd in het aangelopen en weggelopen dierenboek. Ik heb haar toen gezegd dat ze een dierenbriefje kon halen op het bureau en dan de hond naar Gaus kon brengen. Wat ik niet wist is dat het dierenhotel in het weekend niet geopend is.

Na enige tijd kwam mevrouw Kr. samen met hond en echtgenoot, opgewonden de hal in dat Gaus niet open was, vervolgens sprak ze op opgewonden toon: Ik laat de hond hier zoeken jullie het maar uit. Ook melde ze dat de hond achterin gekotst had.

Ik heb haar toen gevraagd: kunt u de hond even vasthouden? Dan zal ik even bellen wat er nu moet gebeuren, helaas waren zowel de heer als mevrouw Kr. niet ontvankelijk voor de optie bellen. Ook mijn verontschuldigingen dat ik niet wist dat het dierenhotel niet geopend was, werd overstemd door de heer en mevrouw Kr. De hond liep op dat moment los in de hal.

Daar er veel lawaai was kwam de achterwacht een kijkje nemen, waarop de heer Krx. zich omdraaide en zei: Ik heb gedronken en moet dan ook nog rijden. Waarop ze beiden de hal verlieten.

Samen met de Achterwacht heb ik nogmaals gebladerd in het boek, daar stond een boxer in die voldeed aan de beschrijving van de hond die in de hal was. Ik heb toen deze mensen gebeld. De hond was van hen, maar hij was nog maar een paar uur weg.

Hierop heeft de achterwacht gezegd dat zij de hond naar de eigenaar zouden brengen. Ik heb gevraagd aan de achterwacht of ze wilde doorgeven dat de hond bij de heer en mevrouw Kr. in de auto had gekotst, maar de achterwacht zou alleen doorgeven dat de hond wat van streek was.

Mijn inziens is mijn persoonlijk optreden naar zowel mevrouw als naar de heer Krx. toe professioneel en correct geweest."

D. Reactie verzoekster

In reactie op de brief met bijlagen van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland liet verzoekster op 25 maart 2003 weten dat zij de toonzetting van die reactie vervelend vindt; zowel zij als haar echtgenoot worden afgeschilderd als lastig en als “amokmakers”, terwijl zij slechts goedwillend waren. Zij stelde dat ook tijdens het voorval op 8 december 2001 deze wijze van bejegenen de boventoon had gespeeld.

Verzoekster stelde dat het van weinig inlevingsvermogen getuigde om niet te begrijpen dat zij en haar echtgenoot na alle moeite en overlast (zoals het tegen de principes in genoodzaakt zien om auto te rijden, het niet kunnen krijgen van het juiste formulier voor het asiel, het voor niets naar een gesloten asiel rijden, het spugen van de hond) uiteindelijk op het politiebureau enigszins kortaf hadden gereageerd.

Verzoekster herhaalde de (beledigende) opmerking die tegen haar echtgenoot was gebezigd over het gebruik van alcohol.

Met betrekking tot de schadevergoeding merkte verzoekster op dat de schade weliswaar niet was veroorzaakt door de politie, maar wel een gevolg was van het nalatige handelen van de politie, omdat de schade een direct gevolg was van het geven van onjuiste informatie door de politie.

Achtergrond

1. Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland:

Artikel 9:

Termijnen van afdoening

1. Een klacht wordt afgedaan uiterlijk binnen 10 weken na de indiening.

2. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan plaatsvinden, doet de korpsbeheerder hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgaaf van de redenen. Daarbij geeft de korpsbeheerder tevens aan binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt.

2. Beoordeling schadevergoeding:

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Politie na telefonische melding over een loslopende hond niet bereid de hond te komen ophalen; trage afhandeling klacht.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Te weinig ingezet om eigenaar hond te achterhalen; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Beledigende opmerkingen over echtgenoot verzoekster.

Oordeel:

Geen oordeel