2003/254

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) vanaf maart 2001 onzorgvuldig heeft gehandeld bij de beslaglegging op dan wel de verrekening van zijn inkomsten wegens onverschuldigd betaalde AAW/WAO-uitkering.

Beoordeling

1. Inleiding

Verzoeker ontving vanaf mei 1981 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AAW/WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij beslissing van 13 april 1994 werd de uitkering met ingang van 4 mei 1987 ingetrokken, omdat verzoeker per die datum minder dan 15-25% arbeidsongeschikt werd geacht. Bovendien werd de aan hem onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 mei 1988 tot 1 mei 1993 teruggevorderd primair tot een bedrag van f 159.121,71 (bruto inclusief overhevelingstoeslag). Daarbij werd overwogen dat verzoeker vanaf 4 mei 1987 werkzaamheden had verricht c.q. inkomsten had genoten zonder de toenmalige bedrijfsvereniging daarvan in kennis te hebben gesteld. Een gedeelte van de vordering (een bedrag van f 36.431,84) werd door de rechtsvoorganger van het UWV verrekend met een

(WW-)uitkering die verzoeker tot en met 25 november 1996 ontving. Bij brief van 3 oktober 2000 liet het UWV verzoeker weten dat nog een bedrag open stond van f 122.689,87 en werd hem verzocht om binnen 14 dagen het verschuldigde bedrag te voldoen, dan wel binnen die termijn een betalingsvoorstel te doen of het meegezonden inkomens/uitgavenformulier in te vullen en te retourneren. Indien binnen de gestelde termijn noch betaling, noch een betalingsvoorstel noch het ingevulde inkomens/uitgavenformulier zou worden ontvangen, dan zou het UWV overgaan tot gerechtelijke invordering, zo liet het UWV verzoeker weten. Op 1 november 2000 herhaalde het UWV dit voornemen en werd verzoeker wederom een formulier inkomsten en uitgaven toegezonden met het verzoek dit binnen acht dagen ingevuld aan het UWV te retourneren. Volgens het UWV zou aan de hand van de door verzoeker ingevulde gegevens de beslagruimte worden berekend en een termijnbedrag worden vastgesteld. Op 1 maart 2001 legde het UWV beslag bij verzoekers werkgever op verzoekers loon. Daarbij werd de werkgever meegedeeld dat het UWV bevoegd was de beslagvrije voet buiten beschouwing te laten, omdat verzoeker niet had meegewerkt aan een inkomensonderzoek. Het UWV deelde de werkgever mee dat 50% van het netto-maandsalaris van verzoeker door werkgever aan het UWV diende te worden betaald, totdat de totale vordering van het UWV zou zijn voldaan. Op 7 maart 2001 zond verzoeker het UWV een - eigen - overzicht van zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven. Op 12 maart 2001 stelde het UWV verzoeker schriftelijk in kennis van het feit dat beslag was gelegd op zijn inkomen, waarbij een kopie werd meegezonden van de door zijn werkgever getekende kennisgeving inzake beslaglegging. In die kennisgeving was aangegeven dat de maandelijkse inhouding op verzoekers salaris met ingang van eind maart 2001 f 1.731,50 zou bedragen (zijnde 50% van zijn netto-maandsalaris). In een brief van 3 april 2001 verzocht verzoekers sociaal raadsman aan het UWV om per omgaande de beslagvrije voet aan te passen vanwege verzoekers hoge woonlasten en om die reden de beslagvrije voet met het maximale bedrag van f 603 te verhogen. Naar aanleiding van een namens verzoeker op 16 augustus 2001 ingediende klacht, liet het UWV op 13 september 2001 weten dat het schriftelijke verzoek van 3 april 2001 tot aanpassing van de beslagvrije voet niet was ontvangen, maar dat naar aanleiding van verzoekers inkomens/uitgavenoverzicht van 7 maart 2001 op 11 september 2001 alsnog de beslagruimte was berekend. Het UWV liet weten vanaf 3 september 2001 maandelijks een bedrag van f 748,51, zijnde de beslagruimte, te zullen inhouden op de ZW- dan wel de WW-uitkering die verzoeker inmiddels van het UWV ontving. Omdat verzoekers raadsman zich met de handelwijze van het UWV niet kon verenigen, richtte hij zich met een klacht tot de Nationale ombudsman.

2. Ten aanzien van de bepaling van de hoogte van de beslagvrije voet

(a) De bevoegdheid om bij het leggen van het beslag op 1 maart 2001 de beslagvrije voet buiten beschouwing te laten

1. Het UWV heeft bij brief van 1 maart 2001 executoriaal beslag gelegd bij verzoekers werkgever op verzoekers loon. Executoriaal beslag is geregeld in de artikelen 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv; zie Achtergrond, onder 1.). Met de invoering van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (Wet BMT) per 1 augustus 1996 komt aan het UWV (tot 1 januari 2002 was dat het Lisv) het zogeheten vereenvoudigde derdenbeslag als bedoeld in artikel 479g Rv toe, waarbij de tussenkomst van een deurwaarder niet nodig is (zie Achtergrond, onder 1. en 5.) Bij zijn brief van 1 maart 2001 heeft het UWV aan verzoekers werkgever verzocht om maandelijks 50% van het netto-maandsalaris van verzoeker in te houden en dit bedrag over te maken aan het UWV. Het UWV stelde zich daarbij op het standpunt dat het UWV bevoegd was de beslagvrije voet buiten beschouwing te laten, aangezien verzoeker niet had meegewerkt aan een inkomensonderzoek noch aan een betalingsregeling.

2. Verzoeker(s sociaal raadsman) betwist in de eerste plaats dat het UWV bevoegd was om in de brief van 1 maart 2001 de beslagvrije voet op nihil te stellen. Volgens verzoekers raadsman komt die bevoegdheid het UWV niet toe, althans is hem niet duidelijk waarop die bevoegdheid zou berusten. Met betrekking tot dit klachtonderdeel wordt het volgende overwogen.

3. De vanaf invoering van de Wet BMT geldende invorderingsartikelen in de sociale zekerheidswetgeving (waaronder artikel 57a juncto artikel 29g WAO, zie Achtergrond, onder 2.) bepalen dat de tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbesluit zodanig geschiedt dat de schuldenaar blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in de artikelen 475c en 475d Rv. Uitgangspunt is dat de beslagvrije voet 90% van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm betreft, inclusief de vakantieaanspraken. Echter, het niet nakomen van de verplichting tot het verstrekken van informatie ten behoeve van het beslag leidt tot verlies van de bescherming die de beslagvrije voet normaal gesproken biedt (artikel 57a, tweede lid, WAO juncto artikel 29g, negende lid, WAO, juncto artikel 29a, vijfde lid, WAO, zie Achtergrond, onder 2.).

4. Het UWV heeft, onder verwijzing naar de terugvorderingsbeslissing van 13 april 1994, verzoeker bij brief van 3 oktober 2000 meegedeeld voornemens te zijn over te gaan tot (gerechtelijke) invordering van de openstaande schuld. Omdat het UWV verzoeker nog een kans wilde geven om een gerechtelijke procedure te voorkomen, werd hem verzocht om het nog openstaande bedrag van de schuld binnen 14 dagen te voldoen, dan wel binnen die termijn een betalingsvoorstel te doen of een bijgevoegd inkomsten- en uitgavenformulier in te vullen en terug te sturen. Dit verzoek werd herhaald bij brief van 1 november 2000. Verzoeker diende daarop te reageren vóór 15 november 2000.

5. Vast staat dat verzoeker niet vóór 15 november 2000 de resterende schuld heeft voldaan, noch een betalingsvoorstel heeft gedaan en evenmin een ingevuld inkomsten- en uitgavenformulier retour heeft gezonden aan het UWV. Volgens het UWV heeft verzoeker op 3 november 2000 telefonisch aan het UWV meegedeeld dat hij weigerde het inkomsten- en uitgavenformulier in te vullen en dat hij de schuld niet wenste terug te betalen. Pas bij brief van 7 maart 2001 zond verzoeker het UWV een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven. Op het moment dat het UWV derdenbeslag legde op verzoekers loon - op 1 maart 2001 - had verzoeker derhalve niet voldaan aan het verzoek van het UWV om het inkomsten- en uitgavenformulier in te vullen en te retourneren noch had hij anderszins ten behoeve van het te leggen beslag informatie verstrekt over zijn inkomsten en uitgaven. Verzoeker had daarmee niet voldaan aan de verplichting die op grond van de hiervoor onder 3. genoemde artikelen op hem rustte om desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de beslaglegging van belang waren. Derhalve was het UWV op grond van artikel 29g, achtste en negende lid, WAO (zie Achtergrond, onder 2.) bevoegd om bij het leggen van het loonbeslag op 1 maart 2001 de beslagvrije voet buiten beschouwing te laten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het UWV bij het leggen van het loonbeslag het door de werkgever in te houden en aan het UWV over te maken bedrag heeft gesteld op 50% van het netto-inkomen in plaats van 100% daarvan - en zodoende in feite wel een beslagvrije voet heeft gehanteerd - , kan niet worden gezegd dat het UWV bij het leggen van het beslag op 1 maart 2001 niet behoorlijk heeft gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Wel wijst de Nationale ombudsman er ten overvloede op dat het UWV de juiste wettelijke grondslag voor het buiten beschouwing laten van de beslagvrije voet eerst heeft vermeld in zijn reactie van 30 juli 2002 op nadere vragen van de Nationale ombudsman. Het is niet juist dat het UWV heeft nagelaten in zijn reactie van 13 september 2001 op de klacht van verzoeker(s sociaal raadsman) de juiste wettelijke grondslag aan te duiden.

(b) Het per september 2001 in aanmerking nemen van de op 7 maart 2001 overgelegde gegevens

1. Bij brief van 7 maart 2001 heeft verzoeker het UWV een overzicht verstrekt van zijn inkomsten en uitgaven per maand, zonder daarbij overigens gebruik te maken van het hem eerder door het UWV verstrekte inkomsten- en uitgavenformulier. Bij brief van 3 april 2001 verzocht verzoekers sociaal raadsman het UWV om de beslagvrije voet te verhogen in verband met de hoge woonlasten van verzoeker. Op 16 augustus 2001 diende verzoekers sociaal raadsman een klacht in bij het UWV, omdat hem gebleken was dat de beslagvrije voet nog steeds niet was aangepast. In reactie op de klacht deelde het UWV verzoekers sociaal raadsman in een brief van 13 september 2001 mee dat op basis van het inkomsten- en uitgavenoverzicht van 7 maart 2001 op 11 september 2001 alsnog de beslagruimte was berekend en dat deze f 748,51 bedroeg, waarbij een beslagvrije voet werd gehanteerd van f 2.112,77. Het UWV deelde mee het bedrag van f 748,51 vanaf 3 september 2001 te zullen verrekenen met de Ziektewetuitkering, die verzoeker inmiddels (vanaf 7 maart 2001) van het UWV ontving dan wel met de door hem aangevraagde WW-uitkering.

2. Verzoeker(s sociaal raadsman) kan zich hier niet mee verenigen. Hij is van mening dat de aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht tot maart 2001 had moeten plaatsvinden. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 17 september 1998 (zie Achtergrond, onder 6.). De rechtbank heeft in die uitspraak overwogen dat ook achteraf rekening gehouden dient te worden met aangetoonde beslagvrije-voetverhogende factoren, waarmee vanaf het moment dat deze factoren zich voordeden geen rekening is gehouden. In de noot bij het vonnis heeft de annotator hierover opgemerkt dat indien na de beslaglegging blijkt van beslagvrije- voetverhogende omstandigheden, daarmee met terugwerkende kracht rekening zal moeten worden gehouden, ongeacht of de executant op de hoogte was van die omstandigheden.

3. In zijn reactie van 21 mei 2002 aan de Nationale ombudsman heeft het UWV aangegeven in zijn algemeenheid de stelregel te hanteren dat als iemand inlichtingen verstrekt over zijn financiële situatie het UWV de beslagvrije voet toepast, ook als die informatie achteraf wordt verstrekt, tenzij in een eerder stadium met de schuldenaar overeenstemming is bereikt over een verrekenings- of terugbetalingsregeling. Alleen wanneer het UWV hiermee wil aangeven dat de beslagvrije voet in het algemeen met terugwerkende kracht wordt toegepast, is dit in overeenstemming met voornoemde uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 17 september 1998. Ook zou dat in lijn zijn met een vonnis van de kantonrechter te Leiden van 27 februari 2002 (zie Achtergrond, onder 7.), waarin is bepaald dat indien de op de beslagdatum vastgestelde beslagvrije voet achteraf hoger blijkt te zijn dan opgegeven, deze met terugwerkende kracht tot de beslagdatum dient te worden aangepast.

4. Met het voorgaande is echter niet te verenigen dat het UWV in verzoekers geval na de beoordeling op 11 september 2001 van de op 7 maart 2001 overgelegde inkomsten- en uitgavengegevens, vervolgens eerst per september 2001 met die gegevens rekening heeft gehouden. Niet valt in te zien waarom het UWV niet met de overgelegde gegevens rekening hoefde te houden vanaf de beslagdatum (1 maart 2001), aangezien de gegevens zich reeds op dat moment voordeden. Het feit dat verzoeker bij het aandragen van de gegevens niet van het hem door het UWV verstrekte formulier gebruik heeft gemaakt, maakt dit niet anders. In zoverre is door het UWV niet juist gehandeld.

5. Daarbij komt dat vast staat dat het inkomsten en uitgavenoverzicht van 7 maart 2001 op 8 maart 2001 door het UWV is ontvangen. Het is niet juist dat het UWV het overzicht pas op 11 september 2001 heeft beoordeeld in het kader van de namens verzoeker ingediende klacht. Waarom het overzicht niet eerder is beoordeeld is niet geheel duidelijk. Indien het UWV van mening was dat het op 8 maart 2001 van verzoeker ontvangen overzicht onvoldoende was om tot een beoordeling over te gaan, had het in de rede gelegen om verzoeker dit te laten weten. Het UWV heeft dit laatste in zijn reactie aan de Nationale ombudsman van 10 september 2002 ook erkend. Ook in zoverre heeft het UWV niet voldoende zorgvuldig gehandeld. Overigens kunnen vraagtekens worden gezet bij het standpunt van het UWV dat het overzicht van 7 maart 2001 niet voldoende was, aangezien dat overzicht wel als basis heeft gediend voor de bepaling van de beslagvrije voet en de beslagruimte per september 2001. Dat neemt niet weg dat met het UWV de vraag kan worden gesteld waarom verzoeker wel een eigen overzicht van zijn inkomsten en uitgaven heeft ingestuurd en niet het door het UWV aan hem verstrekte formulier heeft ingevuld en geretourneerd.

De onderzochte gedraging is op dit onderdeel niet behoorlijk.

3. Ten aanzien van de behandeling van het verzoek om kwijtschelding

1. Verzoeker(s sociaal raadsman) klaagt er ten slotte over dat het UWV hem bij brief van 20 maart 2001 heeft laten weten dat zijn bezwaarschrift van 7 maart 2001 is aangemerkt als een verzoek tot kwijtschelding en ter behandeling is doorgestuurd naar de afdeling Invordering, maar dit vervolgens niet schriftelijk heeft afgedaan.

2. Het UWV heeft aanvankelijk in zijn reactie van 21 mei 2002 aangegeven dat de onderhavige terugvordering is ontstaan vóór 1 augustus 1996, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Wet BMT. Dientengevolge zijn de wettelijke regels van vóór 1 augustus 1996 van toepassing, die volgens het UWV geen kwijtschelding mogelijk maakten.

In zijn nadere reactie van 30 juli 2002 heeft het UWV aangegeven dat de afdeling Invordering de brief van 7 maart 2001 niet als een verzoek tot kwijtschelding heeft gezien en derhalve niet heeft beantwoord. Daarbij merkte het UWV op dat het niet logisch is dat iemand die een terugvorderingsbeslissing bestrijdt om kwijtschelding vraagt, omdat een verzoek om kwijtschelding inhoudt dat erkend wordt dat een terugvorderingsbeslissing juist is.

In zijn reactie van 10 september 2002 tenslotte liet het UWV weten dat er geen enkele reden tot kwijtschelding was en dat de gang van zaken zorgvuldig te achten was. Betrokkene had in zijn bezwaarschrift ook niet om kwijtschelding gevraagd, aldus het UWV. Het UWV gaf daarbij ook aan het verzoek tot kwijtschelding te hebben afgewezen bij brief van 25 juli 2002.

3. Vast staat dat het het UWV zelf is geweest dat in zijn brief van 20 maart 2001 aan verzoeker heeft aangegeven dat het bezwaarschrift van 7 maart 2001 als een verzoek om kwijtschelding was aangemerkt. In de brief van 20 maart 2001 heeft het UWV voorts de toezegging gedaan dat de afdeling Invordering de brief van 7 maart 2001 verder in behandeling zou nemen. Verzoeker kan gelet hierop worden gevolgd in zijn klacht dat het UWV hem schriftelijk had moeten laten weten wat de uitkomst was van de beoordeling door de afdeling Invordering. Immers, het is een vereiste van zorgvuldigheid dat toezeggingen die door of namens een bestuursorgaan worden gedaan, worden nagekomen. Daarbij dient voorts een redelijke termijn in acht te worden genomen. Volgens het UWV is het verzoek om kwijtschelding afgedaan bij brief van 25 juli 2002. Aangezien de toezegging tot verdere behandeling dateert van 20 maart 2001 heeft het UWV op dit punt niet voldoende voortvarend gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kantoor Apeldoorn, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, is gegrond wat betreft het eerst per september 2001 in aanmerking nemen van de op 7 maart 2001 overgelegde inkomsten- en uitgavengegevens en wat betreft de termijn van behandeling van het verzoek om kwijtschelding. Wat betreft de bevoegdheid om bij de beslaglegging op 1 maart 2001 de beslagvrije voet buiten beschouwing te laten is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 22 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 21 november 2001, van de heer O. te Lelystad, ingediend door Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland te Lelystad, met een klacht over een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen UWV, kantoor Apeldoorn.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het UWV te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het UWV verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd meermalen een aantal specifieke vragen gesteld. Tijdens het onderzoek kregen verzoeker(s sociaal raadsman) en het UWV de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het UWV deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het UWV deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker was vanaf 21 mei 1981 in het genot van een AAW/WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

2. Bij beslissing van 13 april 1994 besloot de toenmalige Bedrijfsvereniging voor de Haven- en aanverwante bedrijven, Binnenscheepvaart en Visserij (afgekort Habivi; N.o.) primair de aan verzoeker toegekende AAW/WAO-uitkering met ingang van 4 mei 1987 in te trekken, omdat hij met ingang van die datum voor minder dan 15-25% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Tevens werd besloten de aan verzoeker onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 mei 1988 tot 1 mei 1993 terug te vorderen primair tot een bedrag van f 159.121,71 (bruto inclusief overhevelingstoeslag) en subsidiair tot een bedrag van f 123.943,79. Daarbij werd overwogen dat verzoeker vanaf 4 mei 1987 werkzaamheden had verricht bij diverse werkgevers c.q. inkomsten had genoten zonder dat hij de toenmalige bedrijfsvereniging daarvan in kennis had gesteld.

3. Bij brief van 3 oktober 2000 liet Gak Nederland BV, kantoor Apeldoorn (vanaf 1 januari 2003 en verder te noemen: het UWV) verzoeker het volgende weten:

“…Onder verwijzing naar onze brief van 13 april 1994 delen wij u het volgende mee:

Wij verzochten u binnen 6 weken het verschuldigde bedrag van f 123.943,79 (bedoeld zal zijn: f 159.121,71; N.o.) aan ons over te maken of binnen dezelfde termijn een terugbetalingsregeling met ons te treffen.

Tevens boden wij u de mogelijkheid om een inkomens/uitgavenformulier in te vullen en aan ons te retourneren binnen de gestelde termijn, zodat wij aan de hand van dat formulier een betalingsregeling konden treffen.

Tot op heden hebben wij geen betaling, geen betalingsvoorstel en geen inkomens/uitgavenformulier van u ontvangen.

Wij overwegen nu over te gaan tot gerechtelijke invordering en het dossier over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder. Met deze brief willen wij u alsnog een kans geven om een gerechtelijke procedure te voorkomen.

Wij verzoeken u daarom nogmaals dringend om binnen 14 dagen het verschuldigde bedrag (…) aan ons te betalen, dan wel binnen de gestelde termijn schriftelijk of telefonisch een voor ons acceptabel betalingsvoorstel te doen of bijgevoegd inkomens/uitgavenformulier in te vullen en aan ons terug te sturen. Dit formulier kunt u aan ons retourneren in bijgevoegde antwoordenvelop. (…)

U kunt het bedrag overmaken op (…).

Als wij geen betaling, dan wel een betalingsvoorstel of het inkomens/uitgavenformulier binnen de gestelde termijn van 14 dagen van u hebben ontvangen, zullen wij zonder meer overgaan tot gerechtelijke invordering en het dossier overdragen aan de gerechtsdeurwaarder. Wij zijn van mening dat wij u in alle redelijkheid alle kansen hebben geboden om tot een regeling met ons te komen inzake de terugvordering van f 123.943,79 (bedoeld zal weer zijn: f 159.121,71; N.o.).

Vervolgens willen wij u er nogmaals op wijzen dat wij met betrekking tot de in onze brief van 13 april 1994 aangezegde wettelijke rente alle rechten voorbehouden.

Voor de goede orde delen wij u nog mee, dat er tot op heden nog een bedrag openstaat van f 122.689,87…”

4. Bij brief van 1 november 2000 schreef het UWV verzoeker het volgende:

“…In onze brief van 13 april 1994 hebben wij u laten weten dat wij een vordering op u hebben van f 159.121,71, bruto inclusief overhevelingstoeslag.

Een gedeelte van deze vordering, een bedrag van f 36.431,84, hebben wij kunnen verrekenen met uw uitkering tot en met 25 november 1996. Er staat nu nog een bedrag open van f 122.698,87.

In onze terugvorderingsbeslissingsbrief d.d. 13 april 1994 (…) is u meegedeeld dat het onverschuldigd betaalde eventueel met u nog toekomende uitkeringen verrekend zal worden.

De verrekeningen hebben vanaf 21 april 1992 (lees: 1994; N.o.) tot en met 25 november 1996 plaatsgevonden. Er staat echter nog een (restant)-terugvorderingsbedrag open ad f 122.689,87.

Wij verzoeken u dit bedrag van f 122.689,87 vóór 15 november 2000 aan ons te betalen.

U kunt het bedrag overmaken op (…)

Als u het bedrag in termijnen wilt betalen, dan verzoeken wij u hierover vóór 15 november 2000 met ons contact op te nemen

Wij doen u wederom een formulier inkomsten en uitgaven toekomen, dit moet u binnen 8 dagen na dagtekening van deze brief volledig ingevuld aan ons retourneren.

Aan de hand van de door u ingevulde gegevens gaan wij uw beslagruimte berekenen en een termijnbedrag vaststellen.

Mochten wij vóór 15 november 2000 geen enkele reactie van u ontvangen, hetzij uw ingevulde inkomstenformulier c.q. geen terugbetalingsvoorstel, hetzij geen betaling van u ontvangen, dan zullen wij zonder verdere aanmaning overgaan tot gerechtelijke invordering en het dossier overdragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Volgens onze gegevens heeft u een dienstverband per 1 juli 2000 bij werkgever B.

Als u nog vragen hebt, kunt u contact opnemen met dhr. R. Het telefoonnummer staat boven aan deze brief…”

5. Verzoeker schreef de heer R. op 8 november 2000 de volgende brief:

“…Naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. 6 november j.l. zet ik mijn gesprek met de heer B. (met wie verzoeker door de heer R. was doorverbonden; N.o.) op een rijtje.

De heer B. deelde mij mede, dat hij niet met mij aan een gesprek wou beginnen, hij zei “Laat de deurwaarder of de rechter maar beslissen, want wie mij een kunstje flikt hoeft nergens meer op te rekenen”.

Hij heeft ook gezegd, dat hij het advies had gekregen om het openstaande bedrag maar af te boeken, maar dat was hij niet van plan.

Met het oog op bovenstaande opmerking vond hij dat hij deze zaak maar weer boven tafel moest halen.

Mijn indruk is dat de heer B. er iets persoonlijks van gemaakt heeft.

Indien u meer nodig heeft voor het bezwaar dat u voor mij in orde maakt zou ik dat gaarne van u vernemen…”

6. Op 1 maart 2001 schreef het UWV een brief met de volgende inhoud aan verzoekers werkgever B.:

“…Volgens onze informatie is (verzoeker; N.o.) bij u in dienst.

Wij hebben een vordering op betrokkene van in totaal f 136.016,71 (€ 61.721,69). Betrokkene voldoet deze vordering niet, waardoor wij gedwongen zijn onder u beslag te leggen.

Wij leggen hierbij beslag op het loon van (verzoeker; N.o.). Dat betekent dat u periodiek een bedrag op het loon van betrokkene moet inhouden en aan ons moet overmaken. Het bedrag dat u aan betrokkene uitbetaalt, is het bedrag van de beslagvrije voet. Dat is f 0,00 (€ 0,00) per maand. Omdat betrokkene niet heeft meegewerkt aan een inkomensonderzoek, zijn wij bevoegd de beslagvrije voet buiten beschouwing te laten. Het resterende bedrag (50% van het netto-maandsalaris) maakt u aan ons over totdat de totale vordering is voldaan. Ook het vakantiegeld valt onder de beslaglegging en moet u aan ons betalen.

De ingehouden bedragen kunt u periodiek overmaken op (…)

Bij deze brief vindt u een kopie van de brief die wij naar betrokkene hebben gestuurd en een formulier (het formulier "Kennisgeving aan derden met betrekking tot inhouding gelden"; N.o.). Wij verzoeken u dit formulier in te vullen en ondertekend vóór 8 maart 2001 aan ons terug te sturen. Hebben wij dit formulier voor deze datum niet van u ontvangen, dan zijn wij helaas gedwongen bij deurwaarders-exploit beslag te leggen. De daaraan verbonden kosten zijn in dat geval voor uw rekening.

Vanaf het moment dat u het formulier heeft teruggezonden bent u verplicht tot inhouding van de bedragen over te gaan.

Als u niet of niet langer aan deze beslaglegging kunt voldoen, verzoeken wij u ons hierover te informeren, met vermelding van de naam en het adres van de nieuwe werkgever of uitkeringsinstantie.

Ingevolge artikel 29g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn wij bevoegd tot beslaglegging zonder tussenkomst van de rechter…”

7. Bij brief van 7 maart 2001 diende verzoeker een bezwaarschrift in bij het UWV, waarin hij aangaf:

“…Hierbij teken ik bezwaar aan tegen de mij opgelegde vordering, om de volgende redenen:

Op 6 november 2000 heb ik telefonisch kontakt gehad met de heer R. van de afdeling Incasso en Vorderingen naar aanleiding van een door hem toegestuurde vordering.

De heer R. heeft mij toen doorverbonden met de heer B. van de afdeling WAO te Zwolle. Deze meneer was niet echt bereid met mij te praten i.v.m. het verleden waaruit deze vordering is ontstaan.

Wel heeft hij toegegeven, dat hij het gedane advies om mijn schuld maar af te boeken naast zich neer heeft gelegd en, volgens mij om persoonlijke redenen, alsnog de vordering heeft gehandhaafd.

Hierbij refereer ik aan de u toe gefaxte papieren door de heer R., waar ook een brief van mij bij zit naar aanleiding van mijn telefoongesprek met hem.

De reden dat mijn bezwaarschrift nu pas bij u terechtkomt is omdat eerder toegezonden papieren naar u schijnbaar zoek zijn geraakt.

Tevens zou ik in 1995 bericht hebben ontvangen omtrent het feit dat mijn schuld niet meer zou verjaren maar terstond opeisbaar c.q. verhaalbaar is op mogelijke uitkeringen die ik nog uwerzijds zou kunnen ontvangen, maar deze brief is door mij nooit ontvangen, omdat hij waarschijnlijk naar een oud adres van mij is gezonden…”

8. Behalve zijn bezwaarschrift zond verzoeker op 7 maart 2001 ook het volgende overzicht van zijn inkomsten en uitgaven per maand aan de heer R. van het UWV:

“…Hierbij stuur ik u een overzicht van mijn inkomsten en uitgaven per maand.

Gemiddeld salaris Fl. 2861,28

Hypotheek incl. levensverzekering Fl. 1572,76-

OZB Fl. 1047,-:12 Fl. 87,25-

Verplichte verzekeringen pakket Fl. 66,00-

Ziekenfonds Fl. 25,00-

Gak en elektra Fl. 270,00-

Water Fl. 56,28-

Telefoon Fl. 25,88-

Besteedbaar Fl. 758,11

Hopend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd…”

9. Op 12 maart 2001 stelde het UWV verzoeker er schriftelijk van in kennis beslag te hebben gelegd bij zijn werkgever op zijn loon. Daarbij zond het UWV verzoeker een kopie toe van de door zijn werkgever getekende kennisgeving inzake beslaglegging. Op die kennisgeving is ingevuld dat de maandelijkse inhouding op verzoekers salaris met ingang van eind maart 2001 f 1.731,50 bedraagt (50% van verzoekers netto-maandsalaris).

10. Bij brief van 20 maart 2001 schreef het UWV verzoeker in reactie op zijn bezwaarschrift van 7 maart 2001:

“…Bij brief van 7 maart 2001 geeft u aan dat u bezwaar aantekent tegen de u opgelegde terugvordering.

De terugvorderingsbeslissing dateert van 13 april 1994. Deze beslissing heeft kracht van gewijsde en staat daarmee in rechte vast. Wij kunnen derhalve uw brief van 7 maart 2001 niet aanmerken als een bezwaarschrift.

Wel hebben wij uw brief van 7 maart 2001 aangemerkt als een verzoek tot kwijtschelding. Wij hebben uw brief van 7 maart 2001 doorgestuurd naar onze afdeling Invordering. Deze afdeling zal uw brief van 7 maart 2001 verder in behandeling nemen…”

11. In een brief van 3 april 2001 verzocht verzoekers sociaal raadsman het UWV om per omgaande de beslagvrije voet aan te passen, waarbij hij aangaf:

“…(Verzoeker; N.o.) heeft hoge woonlasten. Op grond van 475d lid 5 sub b (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; N.o.) dient u met de vaststelling van de beslagvrije voet rekening te houden met de woonlasten.

De woonlasten bedragen f 1.572,- per maand. Mijn cliënt ontvangt maandelijks een bedrag van f 272,- aan inkomstenbelasting in verband met de betaalde hypothecaire rente.

De woonlasten zijn zo hoog dat de beslagvrije voet met het maximale bedrag van f  603,- dient te worden verhoogd…”

12. Op 16 augustus 2001 diende verzoekers sociaal raadsman een schriftelijke klacht in bij het UWV met de volgende inhoud:

“…Hierdoor dien ik een klacht in. Op 3 april dit jaar heb ik verzocht de beslagvrije voet aan te passen. Onlangs berichtte (verzoeker; N.o.) mij dat het nog steeds niet gebeurd was. Een kopie van mijn brief zit hierbij.

Dit is buitengewoon onzorgvuldig en onbehoorlijk. Het Gak voorziet mijn cliënt immers van een inkomen omdat mijn cliënt geen inkomen uit arbeid heeft. Vervolgens is hetzelfde Gak in staat dat inkomen te verlagen tot ver onder het sociaal minimum.

Ik verzoek u er dan ook zorg voor te dragen dat de beslagvrije voet op korte termijn met terugwerkende kracht alsnog wordt aangepast…”

13. In reactie op de klacht schreef het UWV verzoeker op 13 september 2001 de volgende klachtafhandelingsbrief, die in kopie aan zijn sociaal raadsman werd gezonden:

“…De klacht betreft het niet afhandelen van uw schriftelijke verzoek van 3 april 2001 om verhoging van de beslagvrije voet, welke wordt gehanteerd bij het opgelegde loonbeslag.

Bovendien wordt in bedoelde klachtbrief verzocht de beslagvrije voet alsnog met terugwerkende kracht te verhogen met het maximale bedrag van fl. 603,00.

De feiten aangaande deze zaak zijn als volgt:

Met de beslissingsbrief van 13 april 1994 (…) bent u ervan in kennis gesteld dat het bestuur van de bedrijfsvereniging Habivi besloten heeft om de door uw toedoen in de periode van 1 mei 1988 tot 1 mei 1993 onverschuldigd betaalde uitkering krachtens de Arbeidsongeschiktheidsverzekering terug te vorderen, tot een bedrag van fl. 159.121,71 en het onverschuldigd betaalde eventueel met u nog toekomende uitkeringen te verrekenen.

Met onze beslissingsbrief van 3 oktober 2000 hebben wij u ingelicht om het verschuldigde bedrag van fl. 123.943,79 (bedoeld is: f 122.689,87; N.o.) zijnde het nog resterende bedrag van onze oorspronkelijke terugvordering, binnen 14 dagen aan ons te voldoen, dan wel binnen de gestelde termijn schriftelijk of telefonisch een voor ons acceptabel betalingsvoorstel te doen of bijgevoegd inkomens/uitgavenformulier in te vullen en aan ons te retourneren.

Op 30 oktober 2000 deelde u ons telefonisch mee, dat de terugvordering allang voldaan is, omdat u gedurende 3 jaar gekort bent op uw WW-uitkering van ons kantoor Zwolle.

Met onze brief van 1 november 2000 hebben wij u ingelicht dat van de oorspronkelijke terugvordering tot en met 25 november 1996 een bedrag ingehouden/verrekend is van fl. 36.431,84 en dat er nog een bedrag openstaat van fl. 122.689,87.

Dit bedrag diende u vóór 15 november 2000 aan ons te betalen, dan wel een betalingsregeling te treffen en het wederom bijgevoegde inkomens/uitgaven formulier volledig in te vullen en aan ons te retourneren. Wanneer wij vóór 15 november 2000 geen enkele reactie of betaling van u zouden hebben ontvangen, dan zouden wij zonder verdere aanmaning overgaan tot gerechtelijke invordering of overgaan tot loonbeslag bij uw werkgever B.

Op 3 november 2000 deelde u ons telefonisch mee, dat u weigerde het inkomens/uitgavenformulier in te vullen en dat u onze vordering niet wenste terug te betalen.

Met onze brief van 1 maart 2001 hebben wij uw werkgever B. opdracht gegeven om beslag te laten leggen op uw loon, te weten 50% van uw netto-(basis)maandsalaris en uw volledige vakantiebijslag.

Wij hoeven geen rekening te houden met de beslagvrije voet omdat u niet heeft meegewerkt aan een inkomensonderzoek en aan een betalingsregeling.

Op 6 maart 2001 deelde u ons telefonisch mee, dat u in bezwaar gaat tegen onze beslissing tot loonbeslag in verband met uw maandelijkse lasten (hypotheeklasten van fl. 1.322,00 per maand).

Op 8 maart 2001 heeft onze afdeling Bezwaar en Beroep kantoor Zwolle uw bezwaarschrift van 7 maart 2001 ontvangen met een overzicht inkomsten/uitgaven.

Met onze brief van 12 maart 2001 hebben wij u definitief in kennis gesteld van het leggen van loonbeslag bij uw werkgever.

Op 12 maart 2001 hebben wij u telefonisch meegedeeld, dat rekening houden met de beslagvrije voet niet geldt, omdat u niet heeft meegewerkt aan een inkomensonderzoek c.q. een betalingsregeling heeft willen treffen.

Met de brief van 20 maart 2001 van onze afdeling Bezwaar en Beroep kantoor Zwolle (…) hebben wij u geïnformeerd dat onze terugvorderingsbeslissing van 13 april 1994 in rechte vast staat en dat wij uw brief van 7 maart 2001 niet aanmerken als een bezwaarschrift en er geen sprake kan zijn van kwijtschelding en dat het loonbeslag moet worden gehandhaafd.

Op 21 mei 2001 ontvingen wij telefonisch de informatie van uw werkgever, dat u vanaf maart 2001 ziek bent gemeld en dat u voor hen (voorlopig) niet inzetbaar bent. Met uw werkgever zijn wij overeengekomen om het loonbeslag te handhaven.

Tot en met 25 juli 2001 hebben wij het opgelegde loonbeslag via uw werkgever mogen ontvangen, er resteert nu nog een bedrag van fl. 114.664,53.

Uw schriftelijk verzoek van 3 april 2001 is helaas niet in ons bezit en is daardoor ook niet door ons beantwoord.

Conclusie:

Ik acht uw klacht ongegrond. Ik ben van mening dat wij u adequaat en voldoende hebben ingelicht omtrent onze terugvordering en het leggen van loonbeslag bij uw werkgever.

Op grond van uw inkomens/uitgaven overzicht van 7 maart 2001 hebben wij heden 11 september 2001 alsnog uw beslagruimte per maand berekend:

Uw netto loon/uitkering is fl. 2.861,28, beslagvrije voet is fl. 2.112,77 en de beslagruimte per maand fl. 748,51.

Wij zullen het bedrag van fl. 748,51 inhouden op uw ziekengelduitkering vanaf 3 september 2001, die u inmiddels ontvangt van ons kantoor Zwolle…”

14. Naar aanleiding van de klachtafhandelingsbrief richtte verzoekers sociaal raadsman zich bij brief van 22 oktober 2001 nogmaals tot het UWV en gaf de opsteller van de klachtafhandelingsbrief, mevrouw M., het volgende aan:

“…Enige tijd geleden hebben we gesproken over de problemen van (verzoeker; N.o.). Ik zou hierover nog teruggebeld worden. Ik heb tot op heden alleen twee keer een kopie van een inlichtingenformulier ontvangen.

Tijdens ons telefoongesprek heb ik u uitgelegd dat de beslagvrije voet een minimaal inkomen garandeert. Dat minimale inkomen moet gewaarborgd blijven. Alles wat mijn cliënt meer verdient dan het minimale inkomen is voor het beslag vatbaar.

De werkwijze van het Gak bij beslag leidde bij mijn cliënt tot het volgende probleem.

Er was aan de inhoudingsplichtige doorgegeven dat er per maand een bedrag onder het beslag viel. Dit bedrag werd afgedragen. Vervolgens daalde het inkomen van mijn cliënt. De inhoudingsplichtige bleef echter het hoge bedrag inhouden. Hierdoor kwam het besteedbaar inkomen van mijn cliënt onder het sociaal minimum. Om dit soort problemen te voorkomen heeft de wetgever juist bedacht dat de schuldeiser de beslagvrije voet doorgeeft aan de derde. De schuldeiser geeft door: alles wat (verzoeker; N.o.) meer verdient dan bedrag x moet naar ons.

Daarnaast zou ik nog bericht krijgen over de terugwerkende kracht van de beslagvrije voet. De verhoging van de beslagvrije voet moet met terugwerkende kracht worden toegepast (Rb. Rotterdam 17 september 1998, PRG 1999/ 5095)…”

15. In reactie op de brief van de sociaal raadsman schreef het UWV hem op 1 november 2001 het volgende:

“…Naar aanleiding van uw brief delen wij u het volgende mee:

Wij hebben u telefonisch op 3 oktober 2001 trachten te bereiken, dat lukte niet. Toen hebben wij besloten u en (verzoeker; N.o.) het inkomstenformulier toe te sturen.

Uw cliënt is zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van het hebben van een eventueel lager inkomen. Als het inkomen verandert of als een schuld is afgelost en het termijnbedrag naar boven of beneden kan worden aangepast, moet verzekerde zijn wijzigingen in (gezins)inkomen altijd direct aan ons doorgeven.

(Verzoeker; N.o.) is hierover meerdere malen geïnformeerd.

Naar aanleiding van de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 7 maart 2001 hebben wij de beslagruimte herberekend en vastgesteld en vanaf 3 september 2001 onze vordering verrekend met het ziekengeld van verzekerde.

Verzekerde heeft van 7 maart 2001 tot 3 september 2001 ziekengeld ontvangen, er is dus geen sprake van correctie met terugwerkende kracht van de beslagvrije voet.

Hierover hebben wij (verzoeker; N.o.) met onze brief van 13 september 2001 ingelicht.

Inmiddels hebben wij van (verzoeker; N.o.) het ingevulde inkomstenformulier terug mogen ontvangen.

Omdat (verzoeker; N.o.) een WW-uitkering heeft aangevraagd, zullen wij op verzoek van (verzoeker; N.o.) onze vordering verrekenen met zijn WW-uitkering.

Echter de WW-aanvraag is nog in behandeling bij (…) ons kantoor Zwolle, afdeling WW.

Zodra de uitkering tot uitbetaling komt, zullen wij (verzoeker; N.o.) informeren wat zijn aflossingscapaciteit is, dit bedrag zullen wij verrekenen met onze vordering. Hierover ontvangt (verzoeker; N.o.) nog bericht…”

16. Omdat verzoeker het met de handelwijze van het UWV niet eens was, richtte zijn sociaal raadsman zich op 21 november 2001 met een klacht tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting zoals weergegeven onder Klacht.

In het verzoekschrift van 21 november 2001 lichtte de sociaal raadsman van verzoeker de klacht als volgt toe:

“…Vanaf maart (2001; N.o.) heeft het GAK beslag gelegd op het inkomen van mijn cliënt. Omdat mijn cliënt niet mee zou willen werken, heeft het GAK de beslagvrije voet gehalveerd. Onder het niet mee werken verstaat het GAK in deze het niet verstrekken van inkomensgegevens. Mijn cliënt heeft tegen het feit dat het GAK beslag zou gaan leggen twee keer een bezwaarschrift ingediend. In het bezwaar staan zijn inkomsten en uitgaven. Met het bezwaar levert mijn cliënt dus de gegevens alsnog. Daarbij komt dan nog dat (verzoeker; N.o.) (…) meldt dat hij hypotheeklasten heeft.

Het eerste bezwaar is volledig zoek geraakt. Naar aanleiding van brieven van het GAK had mijn cliënt telefonisch contact opgenomen. Hij heeft toen met de heer R. gesproken. Met de heer R. heeft mijn cliënt toen afgesproken dat (verzoeker; N.o.) zijn inkomen en uitgaven op papier zou zetten. De heer R. zou er dan voor zorgen dat het één en ander als bezwaar zou worden afgehandeld. Zowel van het eerste bezwaar als het telefoongesprek is bij het GAK niets terug te vinden.

Omdat er niets gebeurde, heeft mijn cliënt een tweede bezwaar ingediend. Dat bezwaar is wel door het GAK ontvangen. Op grond van de door mijn cliënt geleverde gegevens had het GAK de beslagvrije voet direct eind maart (2001; N.o.) juist kunnen en moeten vaststellen.

Verder heeft mijn cliënt nog een verzoek tot kwijtschelding gedaan. Op dat verzoek heeft hij tot op heden nog geen schriftelijke reactie ontvangen.

Daarbij komt dan nog het volgende. Op 3 april (2001; N.o.) heb ik het GAK verzocht de beslagvrije voet aan te passen. Voordat ik de brief verstuurde, heb ik nog gebeld met de afdeling incasso. Zowel van mijn brief als van mijn telefoongesprek is bij het GAK niets terug te vinden.

Omdat er geheel niet op mijn verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet wordt gereageerd dien ik een klacht in. Op 13 september (2001; N.o.) heb ik een reactie op mijn klacht ontvangen. Naar aanleiding van die reactie heb ik weer telefonisch contact met mevrouw M. opgenomen. Tijdens het telefoongesprek geef ik met name twee punten aan die ik verduidelijkt wil hebben. Waarom wordt de beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht aangepast. Daarnaast lijkt de wijze waarop de beslagvrije voet berekend wordt niet juist. Ik zou daarover teruggebeld worden. Dat is nooit gebeurd. Uiteindelijk reageer ik maar weer schriftelijk. In de schriftelijke reactie van het GAK wordt gewoon niet op mijn opmerkingen ingegaan.

Het GAK reageert dus niet of heel slecht op brieven of telefonische verzoeken. Daarnaast past het GAK de regels van de beslagvrije voet een aantal keren onjuist toe.

In de eerste plaats meldt mijn cliënt door middel van het bezwaarschrift zijn inkomen en uitgaven. Op grond van die gegevens had het GAK de beslagvrije voet correct moeten vaststellen. Dan had mijn cliënt vanaf maart (2001; N.o.) iedere maand de beslagvrije voet als besteedbaar inkomen genoten.

In de tweede plaats heb ik in mijn brief van 22 oktober (2001; N.o.) aangegeven dat de beslagvrije voet met terugwerkende kracht moet worden ingevoerd. Zodra iemand de gegevens voor de berekening van de beslagvrije voet aanlevert, kan de beslagvrije voet worden berekend en dient deze met terugwerkende kracht te worden vastgesteld.

Ten derde past het GAK de regels van de beslagvrije voet verkeerd toe. Het GAK berekent de beslagruimte. Het GAK geeft aan derde door: zoveel moet u inhouden op het inkomen. De beslagvrije voet is echter een garantie voor een minimuminkomen. Het GAK dient aan die derde door te geven: alles wat (verzoeker; N.o.) meer dan de beslagvrije voet verdient valt onder het beslag, dat moet dus naar het GAK. Door deze omkering komt mijn cliënt in problemen zodra zijn inkomen daalt.

Op grond van het bovenstaande dien ik dan ook een klacht in over de wijze waarop het GAK te werk is gegaan. Daarnaast dien ik een klacht in over het feit dat het GAK het geldend recht niet juist toepast…”

C. Standpunt Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen

1. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman werden het UWV op 6 maart 2002 de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:

“a) Waarop (op welke regeling) is de stelling van UWV Gak gebaseerd, dat het geen rekening hoefde te houden met de beslagvrije voet omdat verzoeker niet heeft meegewerkt aan een inkomensonderzoek en aan een betalingsregeling (zie brief van 13 september 2001, onder punt 8)

b) Hoe verhoudt zich die stelling tot het feit dat verzoeker begin maart 2001 inkomensgegevens aan UWV Gak heeft doorgegeven (namelijk bij brief van 7 maart 2001)?

a) Waarom heeft UWV Gak “op grond van verzoekers inkomens/uitgaven overzicht van 7 maart 2001”, zoals in de brief van 13 september 2001 te lezen valt, de beslagruimte verlaagd c.q. een beslagvrije voet vastgesteld per 11 september 2001 en niet eerder, dus met terugwerkende kracht?

b) Wat is uw reactie in dit verband op de verwijzing die verzoeker in zijn brief van 22 oktober 2001 maakt naar de uitspraak Rechtbank Rotterdam d.d. 17 september 1998, PRG 1999/5095?

a) Als, zoals in dit geval, beslag wordt gelegd op het loon in opdracht van UWV Gak, welke informatie geeft UWV Gak dan in principe door aan de betrokken werkgever: het bedrag dat moet worden ingehouden, of de beslagvrije voet die van toepassing is (zie in dit verband ook verzoekers brief van 22 oktober 2001, vierde alinea)?

b) Wat is uw reactie op de stelling van verzoeker in zijn brief van 21 november 2001, één na laatste alinea?

a) Naar aanleiding van zijn “bezwaarschrift” van 7 maart 2001 hebt u verzoeker op 20 maart 2001 laten weten dat die brief, aangemerkt als een verzoek tot kwijtschelding, is doorgestuurd naar de afdeling Invordering. Hoe is de brief vervolgens afgehandeld? Ik beschik niet over stukken waaruit blijkt dat het verzoek is afgehandeld.

b) Afgaande op het feit dat de invordering desondanks is doorgegaan, ziet UWV Gak geen reden om verzoeker de schuld kwijt te schelden. Kunt u aangeven wat de overwegingen bij die beslissing zijn (geweest)?

Hoe is het in de brief van 13 september 2001 genoemde bedrag van f 2.112,77 (de beslagvrije voet) precies berekend? Kunt u de berekening van dat bedrag weergeven, opdat duidelijk wordt met welke van de bedragen, bedoeld in artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rekening is gehouden?

Verzoeker stelt dat hij geen reactie heeft ontvangen op de brief die hij op 8 november 2000 naar UWV Gak heeft verstuurd. Klopt deze stelling van verzoeker en zo ja, waarom is niet op de brief gereageerd?

Afgaande op de brief van 13 september (onder punt 16) hebt u verzoekers brief van 3 april 2001 destijds niet ontvangen. Als u die brief destijds wel zou hebben ontvangen, hoe zou u dan hebben gereageerd (zou de situatie van verzoeker daardoor anders zijn geweest dan hij nu is)?”

2. De hiervoor weergegeven vragen werden bij brief van 21 mei 2002 door het UWV als volgt beantwoord:

“…1. A) Binnen de SV-wetten is in het invorderingsartikel lid 7 neergelegd dat bij de invordering de beslagvrije voet moet worden gehanteerd. Daardoor blijft betrokkene in principe over voldoende inkomen beschikken. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn bepalingen opgenomen over de beslagvrije voet. Indien betrokkene weigert inlichtingen te verstrekken over de financiële leefsituatie, dan is de uitvoeringsinstelling bevoegd de beslagvrije voet geheel buiten beschouwing te laten. Betrokkene voldeed daarmee immers niet aan de wettelijke verplichting om inlichtingen te verstrekken.

B) (Verzoeker; N.o.) kon reageren vóór 15 november 2000 hetgeen hij niet heeft gedaan. Daarna volgde loonbeslag middels een brief aan werkgever B. te Lelystad d.d. 1 maart 2001.

2. A) Omdat (verzoeker; N.o.) te laat reageerde, hebben wij rekening gehouden met de aangeleverde gegevens (per september 2001; N.o.) en heeft geen correctie met terugwerkende kracht plaatsgevonden.

B) In overleg met onze afdeling Bezwaar en Beroep stelden wij het loonbeslag op voorhand vast op 50% in plaats van op 100% omdat veelal achteraf door de rechterlijke macht het percentage loonbeslag genuanceerd wordt omdat betrokkene geld nodig heeft om van te kunnen leven.

3. A) Het bedrag dat moet worden ingehouden is normaal gesproken eveneens de beslagvrije voet. Dat kan alleen als betrokkene meewerkt aan het verstrekken van inlichtingen die leiden tot het (kunnen) berekenen van de beslagvrije voet.

B) Zie antwoord onder 1A.

4. A) Als bijlage treft u onze brief van 13 september 2001 aan waaruit het antwoord blijkt (zie hiervoor feiten onder 12; N.o.).

B) De terugvordering is ontstaan vóór 1 augustus 1996, datum ingang Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid. Daarmee zijn de wettelijke regels van vóór 1 augustus 1996 van toepassing die geen kwijtschelding mogelijk maken.

5. Zie de bijlage berekening beslagvrije voet in guldens.

6. De brief van (verzoeker; N.o.) van 8 november 2000 is door ons niet opgevat als zijnde het indienen van bezwaar. Wij hebben contact opgenomen met onze afdeling Bezwaar en Beroep om de situatie door te nemen. Eerst op 7 maart 2001 is een bezwaar van (verzoeker; N.o.) als zodanig (h)erkend en onze reactie daarop is van 20 maart 2001: het loonbeslag wordt doorgezet.

7. Helaas hebben wij de brief van 3 april 2001 van (verzoekers raadsman; N.o.) niet ontvangen. In z'n algemeenheid hanteren wij de stelregel dat als iemand inlichtingen verstrekt over zijn financiële situatie wij de beslagvrije voet toepassen, ook als die informatie achteraf verstrekt wordt tenzij wij in een eerder stadium overeenstemming bereiken over een verrekenings- of terugbetalingsregeling.

3. De hiervoor (onder punt 5.) door het UWV genoemde bijlage berekening beslagvrije voet in guldens is de volgende:

Berekening beslagvrije voet in guldens

Sofinummer

Debiteur (verzoeker; N.o.)

Gezinssituatie Alleenstaande, vanaf 21 jaar en jonger dan 65

Eenpersoonshuishouden

Behandeld door de heer R.

Basis beslagvrije voet Maximum 1.482,27

Aftrek inkomen partner bepaald 0,00

_______

1.482,27

Bijdrage ziektekosten 0,00

Bijdrage levensonderhoud 0,00

Woonkosten 630,50

————+

630,50

————-+

2.112,77

Periodieke neveninkomsten 0,00

_______ -

Beslagvrije voet 2.112,77

======

Netto loon/uitkering 2.861,28

Beslagvrije voet 2.112.77

———— -

Beslagruimte per maand 748,51

=======

Beslagruimte per maand in euro 339,66”

4. Tevens zond het UWV als bijlage bij zijn reactie ook onderstaand overzicht in van de bedragen die vanaf maart 2001 maandelijks zijn ingehouden op verzoekers inkomen. Het UWV gaf daarbij aan dat de berekeningen zijn gebaseerd op het leggen van 50% loonbeslag op het netto-maandsalaris. De eerste vijf regels van het overzicht betreft het loonbeslag bij verzoekers werkgever B. te Lelystad, de tweede vijf regels betreft het loonbeslag bij de afdeling Ziektewet van kantoor Zwolle van het UWV en de derde vijf regels betreft het loonbeslag bij de afdeling Werkloosheidswet van kantoor Zwolle.

Overzicht bedragen die vanaf maart 2001 maandelijks op verzoekers inkomen zijn ingehouden

23-03-2001 (…) NLG 1.441,16- 1.441,16-

24-04-2001 (…) NLG 1.441,16- 1.441,16-

23-05-2001 (…) NLG 1.441,16- 1.441,16-

25-06-2001 (…) NLG 2.879,96- 2.879,96-

25-07-2001 (…) NLG 821,90- 821,90-

17-09-2001 (…) NLG 172,05- 172,05-

24-09-2001 (…) NLG 172,05- 172,05-

01-10-2001 (…) NLG 172,05- 172,05-

08-10-2001 (…) NLG 172,05- 172,05-

15-10-2001 (…) NLG 172,05- 172,05-

14-11-2001 (…) NLG 688,20- 688,20-

18-12-2001 (…) NLG 520,00- 520,00-

26.02.2002 (…) EUR 521,70- 1.148,68-

04.04.2002 (…) EUR 235,96- 235,96-

D. Reactie verzoeker

De van het UWV verkregen reactie op de klacht werd op 1 juli 2002 voor eventueel commentaar toegezonden aan verzoekers sociaal raadsman. Daarbij werd deze tevens gevraagd om toe te lichten waarom volgens hem de beslagvrije voet door het UWV niet juist was toegepast en waarop zijn stelling was gebaseerd dat de beslagvrije voet volgens de wetgever moet worden doorgegeven aan de werkgever.

Bij brief van 17 juli 2002 reageerde verzoekers gemachtigde hierop als volgt:

“…In september/oktober 2001 heb ik telefonisch contact gehad met de heer (bedoeld is: mevrouw) M. (de opsteller van de klachtafhandelingsbrief van 13 september 2001; N.o.). Ik signaleerde dat er teveel werd ingehouden voor de schuld. Mevrouw M. vertelde me daarop dat de betalingscapaciteit is vastgesteld. De inhoudingen vinden plaats op basis van de betalingscapaciteit. In die tijd was er overigens geen sprake meer van beslag maar van pseudo verrekening. Wellicht kan het UWV GAK (op korte termijn) de kopieën van brieven sturen op grond waarvan er op de uitkeringen werd ingehouden.

Verder moet de schuldeiser de beslagvrije voet doorgeven aan de derde beslagene op grond van de wet. Bijvoorbeeld 475b Rv: Beslag onder een derde op een of meer vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is slechts geldig voorzover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. Uit dit artikel volgt dus dat een derde de schuldeiser moet uitbetalen als het inkomen hoger is dan de beslagvrije voet. De schuldeiser moet dan wel weten hoe hoog die beslagvrije voet is.

Op grond van 475d lid 7 moet een beslaglegger direct rekening houden met omstandigheden die de beslagvrije voet beïnvloeden. Het gaat dus om de beslagvrije voet. Het gaat niet om de betalingscapaciteit.

Daarnaast moet de schuldeiser de schuldenaar doorgeven hoe hoog de beslagvrije voet is op grond van 475g Rv. De schuldeiser hoeft dus niet door te geven hoe hoog de aflossing moet zijn.

Tenslotte regelt de wet de beslagvrije voet. De wet regelt niet de betalingscapaciteit. De betalingscapaciteit volgt uit het berekenen van de beslagvrije voet.

Naar aanleiding van de brief van het UWV Gak wil ik nog het volgende toelichten.

Onder punt 1 wordt gemeld dat indien iemand weigert inlichtingen te verstrekken de uitkeringsinstantie bevoegd zou zijn om geen beslagvrije voet toe te passen. Dit lijkt me onjuist gezien art. 475g lid 2 Rv. Verder wil ik er nogmaals op wijzen dat (verzoeker; N.o.) zijn inkomen en uitgaven heeft opgegeven. De wet schrijft niet voor dat uitkeringsgerechtigden voor het doorgeven van de informatie de formulieren van het UWV GAK moeten gebruiken.

In punt 2 wordt niet echt een antwoord gegeven op de vraag. Het lijkt er op dat het UWV GAK een soort sanctie toepast. Hiervoor is geen enkele wettelijke bevoegdheid.

Op punt 3 ben ik hierboven al ingegaan.

Over punt 4 kan ik ook kort zijn. Er is nooit een antwoord op het verzoek tot kwijtschelding gestuurd. Onder B) wordt melding gemaakt dat de vordering niet onder de Wet BMTI (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid; N.o.) valt en dat er dus geen kwijtschelding mogelijk is. Indien de oude bepalingen nog zouden gelden, dan zou ook kwijtschelding mogelijk zijn. Onder de Wet BMTI is er juist een absolute terugvorderingsplicht ontstaan. Het lijkt mij echter dat de nieuwe wettelijke bepalingen wel zouden gelden, het verzoek is immers gedaan onder de nieuwe bepalingen.

De berekening van de beslagvrije voet komt overeen met mijn berekening. De reactie onder punt 6 is wel erg symptomatisch voor de situatie. Zodra er afgeweken wordt van de standaardprocedure (standaard formulier) gaat het mis.

Over punt 7 wil ik nog het volgende kwijt. De brief is hier verstuurd. Als het GAK de stelregel hanteert dat als iemand inlichtingen verstrekt over zijn financiële situatie, dan de beslagvrije voet wordt aangepast, waarom is dat niet gebeurd naar aanleiding van de brieven van (verzoeker; N.o.) (8-11-2000 en 7-3-2001)?

Tenslotte nog het volgende. (Verzoeker; N.o.) heeft hulp gezocht om tot een schuldsanering te komen. Desondanks gaat het UWV Gak door met beslagleggingen. Onlangs is een verkeerde werkgever aangesproken. Een kopie van deze brief zit hierbij. Naast het feit dat er zomaar een verkeerde werkgever wordt aangesproken, is in deze ook buitengewoon vervelend dat er expliciet vermeld wordt dat het een fraudeschuld betreft.

Daarbij komt nog dat op 4 juli (2002; N.o.) de vordering € 55.224,98 is. Op bijvoorbeeld 1-11-2000 is de vordering f 122.689,87 (€ 55.674,24). Volgens de administratie van (verzoeker; N.o.) is er in de periode van 1-11-2000 tot en met 4 juli veel meer betaald dan € 449,26…”

E. Reactie Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen

1. Naar aanleiding van de eerste reactie van het UWV van 21 mei 2002 werden op 1 juli 2002 de volgende nadere vragen aan het UWV gesteld:

“Onder punt 13 in de brief van 13 september 2001 schrijft het Gak: “Met de brief van 20 maart 2001 van onze afdeling Bezwaar en Beroep (…) hebben wij u geïnformeerd dat (…) wij uw brief van 7 maart 2001 niet aanmerken als een bezwaarschrift en er geen sprake kan zijn van kwijtschelding en dat het loonbeslag moet worden gehandhaafd.” In die brief van 20 maart 2001 (…) lees ik slechts dat verzoekers brief van 7 maart 2001 is aangemerkt als een verzoek tot kwijtschelding en dat de afdeling Invordering die verder in behandeling zal nemen. Moet ik hieruit concluderen dat verzoeker geen inhoudelijke reactie heeft gehad op zijn (brief van 7 maart 2001 voor zover die is aangemerkt als een) verzoek om kwijtschelding? Acht u die gang van zaken juist?

Uit het feit dat de invordering is doorgegaan, begrijp ik dat UWV Gak verzoeker geen kwijtschelding verleent. Gevraagd naar de overwegingen om geen kwijtschelding te verlenen, antwoordt u dat de wettelijke regels van vóór 1 augustus 1996 (datum inwerkingtreding van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid) - die i.c. van toepassing zijn - geen kwijtschelding mogelijk maken. In reactie daarop wijs ik u op het feit dat vóór invoering van die wet sprake was van een bevoegdheid tot terugvordering (in plaats van een verplichting) en op de destijds geldende circulaire van 28 september 1992, nr. C 820 van de Federatie van Bedrijfsverenigingen met aanbevelingen aan de bedrijfsverenigingen inzake het terugvorderingsbeleid (zie Achtergrond, onder 3.). In die circulaire wordt de mogelijkheid tot kwijtschelding (onder 4.4.1) expliciet genoemd. Het is dus niet zo, dat er destijds geen kwijtschelding mogelijk was. Ik vraag u daarom de beslissing om geen kwijtschelding te verlenen alsnog te motiveren.

Onder punt 7 in uw brief van 21 mei 2002 stelt u dat UWV Gak in zijn algemeenheid de stelregel hanteert dat als iemand inlichtingen verstrekt over zijn financiële situatie, de beslagvrije voet wordt toegepast, ook als die informatie achteraf verstrekt wordt. Verzoeker heeft de informatie achteraf, op 7 maart 2001, verstrekt.

De beslagvrije voet is pas zes maanden later, in september 2001, toegepast.

a) Acht u dit correct?

b) Zo ja, dan vraag ik u aan te geven hoe dat standpunt te rijmen valt met de rechterlijke uitspraak waarnaar verzoeker verwijst in zijn brief van 22 oktober 2001 (Rb. Rotterdam 17 september 1998, PRG 1999/5095).

c) Zo nee, ziet u hierin aanleiding tot enige actie richting verzoeker?

U stelt dat UWV Gak de bevoegdheid heeft de beslagvrije voet geheel buiten beschouwing te laten als betrokkene weigert inlichtingen te verstrekken over zijn financiële leefsituatie. Wordt die bevoegdheid genoemd in een specifieke regel of specifiek artikel (uit wet, richtlijn, beleidsregel)? Zo ja, welk artikel van welke regeling?

Heeft UWV Gak in de periode gelegen na de verrekening van de schuld met verzoekers uitkering tot en met 25 november 1996 (zie brief van 1 november 2000) en vóór de brief van 3 oktober 2000 nog actie ondernomen (c.q. brieven naar verzoeker gestuurd) in verband met de invordering van de schuld?

a) Zo ja, welke actie en wanneer?

b) Zo nee, vindt u het dan terecht om niettemin het totale resterende bedrag alsnog in te vorderen?

Ik neem aan dat in het terugvorderingsbedrag ook de wettelijke rente is begrepen. Over welke periode is wettelijke rente berekend?

De bedragen die u noemt op het overzicht van de inhoudingen op verzoekers inkomen vanaf maart 2001 zijn mij niet duidelijk.

a) Ik vraag u aan te geven op welke periode de genoemde bedragen betrekking hebben, hoe de bedragen zijn berekend (de bedragen verschillen nogal in hoogte) en waar de twee kolommen voor staan.

b) Daarnaast vraag ik uw reactie op het bijgevoegde overzicht dat verzoeker mij heeft gestuurd betreffende zijn inkomenssituatie…”

2. In reactie op de gestelde vragen liet het UWV op 30 juli 2002 het volgende weten:

“De brief van 7 maart 2001 van verzekerde is door de Invorderingsgroep niet gezien als een verzoek tot kwijtschelden, en is derhalve niet als zodanig beantwoord.

Beweegreden:

Betrokkene bestrijdt de beslissing om een terugvordering op te leggen. Het is dan niet logisch, dat er tegelijkertijd verzocht wordt om kwijtschelding.

Vragen om kwijtschelding houdt in, dat erkend wordt dat de destijds genomen beslissing om een terugvordering op te leggen juist was, maar het verzoek doet geldelijke gevolgen te niet te doen.

Naar ons oordeel zou een betere vraag zijn: Wat heeft u ertoe bewogen de brief van betrokkene als verzoek tot kwijtschelding aan te merken. Argumenten.

+ 3) “In zijn algemeenheid” geeft aan, dat er een hoofdregel is, maar dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Naar ons oordeel is hier sprake van zo'n uitzondering. De bedrijfsverenigingen (zoals ze toen bestonden) hadden tot taak om de gemeenschapsgelden op verantwoorde wijze te beheren. Iemand die de zaak willens en wetens voor ruim anderhalve ton benadeelt, lijkt niet echt een kandidaat te zijn voor kwijtschelding. Voor het overige, zie de brief van 21 mei 2002 onder punt 2B.

Verder hebben wij gehandeld krachtens de beslissing van de Bedrijfsvereniging zie brief van 13 april 1994.

Hierin staat op blad 2 “het onverschuldigd betaalde eventueel met u nog toekomende uitkeringen te verrekenen”. Hierin wordt niet gesproken over moeten hanteren van de regels v.w.b. de beslagvrije voet bij uitkeringen.

Derhalve zijn wij van mening zo correct mogelijk bezig te zijn geweest.

De beslissing van het bestuur dient door ons te worden uitgevoerd.

Tijdstip toepassing beslagvrije voet

Op 8 maart 2001 ontvingen wij een notitie van betrokkene, bedoeld als overzicht van inkomsten en uitgaven. Betrokkene heeft niet het daarvoor bestemde formulier gebruikt. Op 15 oktober 2001 ontvingen wij wel het “Formulier ten behoeve van onderzoek Financiële omstandigheden”.

Wij hadden al eerder zo'n formulier toegezonden met de brief van 3 oktober 2000. In dezelfde brief werd gerefereerd aan nog eerdere verzending naar hem toe.

De opsomming van betrokkene op 7 maart 2001 was onvoldoende, omdat vragen als vermeld op ons formulier onbeantwoord bleven.

Artikelen 29g, 57, 57a van de WAO, het “Besluit Tica inzake betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkeringen”, het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gelet op het feit dat de dossieroverdracht plaatsvond op 25 juli 2000 van kantoor Zwolle Afdeling WAO naar kantoor Apeldoorn afdeling Invorderingen hebben wij deze vraag gesteld aan ons kantoor te Zwolle (afdeling WAO). Toen ontvingen wij van de afdeling AAW/WAO (…) een icb (interne correspondentie brief; N.o.) met alleen nog een kopie van de tv-(terugvorderings-; N.o.)brief van (13 april 1994; N.o.). Tot dan stond de TV op OPT (optioneel; N.o.) (…). Dat betekent dat het dossier op de afdeling AG (arbeidsgeschiktheid; N.o.) in de tussenliggende periode niet is overgedragen aan de afdeling Invorderingen.

Uw vraag 5b: Wij kunnen geen reden bedenken dat iemand die op zo'n forse wijze in het verleden gefraudeerd heeft (bruto incl. overhevelingstoeslag f 159.121.71) niet meer of niet geheel meer de vordering te laten voldoen.

De wettelijke rente:

Wij gaan ervan uit, dat geen wettelijke rente is berekend. Niets hierover in dossier aangetroffen.

a) Over de maanden april, mei en juni: Het loon betrof f 2.882,31 netto. Daarvan door werkgever ingehouden f 1.441,16.

Juni de inhouding is inclusief de vakantietoeslag f 2.879,96

Juli is eindafrekening van de werkgever. Werknemer trad uit dienst.

17 en 24 september 2001: Verrekening met uitkering Ziektewet, rekening houdende met de brief van 13 september 2001 (Weekuitkering)

b) Overzicht (van verzoekers raadsman; N.o.):

Bij berekening beslagvrije voet wordt door ons de opgegeven huur per maand in de berekening meegenomen.

Bij (verzoekers raadsman; N.o.) wordt na berekening beslagvrije voet bij de uitkomst het woonlastenbedrag er nog eens bijgeteld.”

F. Nadere reactie Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

1. Omdat de reactie van het UWV niet afdoende werd geacht, werd het UWV bij brief van 26 augustus 2002 nog het volgende voor commentaar voorgelegd:

“UWV Gak reageert op verzoekers brief van 7 maart 2001 met de brief van 20 maart 2001, waarin staat dat de brief van 7 maart is aangemerkt als een verzoek om kwijtschelding en dat de afdeling Invordering de brief verder in behandeling zal nemen. De afdeling Invordering heeft de brief, zo schrijft u, niet als kwijtscheldingsverzoek gezien en “derhalve” niet beantwoord.

Acht u deze gang van zaken zorgvuldig?

Heeft de afdeling Invordering, voordat ze de beslissing nam om niet op de brief te reageren, overleg gehad met de afdeling Bezwaar en Beroep over de beweegredenen om de brief als verzoek om kwijtschelding aan te merken?

Heeft de afdeling Invordering een kopie gehad van de brief van 20 maart 2001 aan verzoeker?

U stelt, als ik het goed zie, dat de gegevens die verzoeker in zijn brief van 7 maart 2001 verstrekte niet voldoende waren om de beslagvrije voet te berekenen. Als u die mening bent toegedaan, had het dan niet in de rede gelegen verzoeker destijds, in reactie op zijn brief van 7 maart 2001 te laten weten dat die gegevens niet voldoende waren en/of welke gegevens nog meer nodig waren?

Graag ontvang ik een kopie van het formulier dat verzoeker naar uw mening had moeten invullen om tot berekening van de beslagvrije voet te kunnen komen. Als dat het door u genoemde formulier is dat u op 15 oktober 2001 van verzoeker ontving, ontvang ik graag een kopie van dat ingevulde formulier.

U schrijft in de brief van 13 september 2001 dat u de beslagvrije voet met ingang van september 2001 hebt toegepast “op grond van verzoekers inkomens/uitgaven overzicht van 7 maart 2001”. In uw reactie van 30 juli 2002 stelt u dat verzoeker op 7 maart 2001 niet de benodigde gegevens heeft verstrekt. Hoe valt dit met elkaar te rijmen?

Graag ontvang ik een antwoord op de vragen genoemd onder 3 a, b en c van mijn brief van 1 juli 2002.

Graag ontvang ik een antwoord op vraag 4 van mijn brief van 1 juli 2002 (in geen van de door u genoemde artikelen staat de regel dat de beslagvrije voet buiten beschouwing kan worden gelaten als betrokkene weigert inlichtingen te verstrekken over zijn financiële leefsituatie).

Begrijp ik uit uw antwoord op vraag 5 uit mijn brief van 1 juli 2002 dat er tussen 25 november 1996 en 3 oktober 2000 door UWV Gak géén actie is ondernomen in verband met de invordering van de schuld?

U “gaat er van uit” dat geen wettelijke rente is berekend. Graag wil ik zeker weten of er wettelijke rente is berekend of niet. Ik verzoek u daartoe het bedrag van de vordering die op dit moment nog moet worden betaald, te specificeren.

Tot slot vraag ik u te reageren op de in kopie bijgesloten brief die ik op 18 juli 2002 van verzoeker ontving (door tussenkomst van zijn sociaal raadsman) in reactie op uw brief van 21 mei 2002…”

2. In reactie op het voorgaande liet UWV Gak bij brief van 10 september 2002 het volgende weten:

Deze gang van zaken wordt door ons wel als zorgvuldig aangemerkt. De afdeling Bezwaar en Beroep was namelijk heel stellig: men zag geen enkele reden tot kwijtschelding. Betrokkene vroeg in zijn bezwaarschrift ook niet om kwijtschelding. Zie hierover ook onze vorige beantwoording.

Er is geen overleg geweest met de afdeling Bezwaar en Beroep.

De afdeling invordering heeft een kopie gehad van de brief van 20 maart 2001.

Het had inderdaad in de rede gelegen betrokkene te laten weten dat de gegevens niet voldoende waren.

Zie bijlagen.

Ten tijde van 11 september 2001 werd het dienstverband door de werkgever niet verlengd. Betrokkene zat al in de ziektewet. Om toch enigszins een financieel plaatje te krijgen, hebben we gebruik gemaakt van de gegevens van 7 maart 2001.

In de brief (…) van 13 april 1994 staat “het onverschuldigd betaalde eventueel met u nog toekomende uitkeringen te verrekenen”. Middels onze brief van 3 oktober 2001 (lees: 2000; N.o.) werd betrokkene de mogelijkheid geboden om een betalingsvoorstel te doen, of om het inkomstenformulier in te vullen. De medewerking van de betrokkene was op dat moment ver te zoeken.

Er is een beslagvrije voet toegepast, hoewel de beslissing in de genoemde brief de ruimte liet deze beslagvrije voet helemaal buiten beschouwing te laten.

Zie bijgaande kopie met de richtlijnen.

Inderdaad, er is in de door u genoemde periode geen actie van het Gak naar betrokkene geweest. Tot bovengenoemde datum bevonden de stukken zich bij de afdeling WAO van het kantoor te Zwolle.

Er is geen wettelijke rente berekend.

Onze reactie op de klachtenbrief van 17 juli 2002 van (verzoekers raadsman; N.o.).

Zie kopie brief d.d. 13 september 2001 verrekening tv (terugvordering; N.o.) met ziekengelduitkering.

Verzekerde komt met het ingevulde inlichtingenformulier d.d. 10 oktober 2001 met het voorstel om de terugvordering te verrekenen met zijn uitkering (zie kopie brief d.d. 1 november 2001).

Doorgeven beslagvrije voet is met de brief van o.a. 13 september, 1 november en 15 november 2001 doorgegeven, tevens ook netto inkomen, beslagvrije voet als de beslagruimte.

Weigering inlichtingen te verstrekken, geeft de uitkeringsinstantie de bevoegdheid geen beslagvrije voet toe te passen, zie kopie brief beslaglegging inkomsten conform artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Het wel doorgeven van de inkomsten/uitgaven van (verzoeker; N.o.) al dan niet op de bijgevoegde formulieren van het UWV Gak. Antwoord: waarom komt (verzoeker; N.o.) wel met zijn eigen brief met vermelding van zijn inkomsten en uitgaven en vult (verzoeker; N.o.) niet op ons verzoek tijdig het bijgeleverde formulier inkomsten/uitgaven in.

Nadat er door het UWV Gak beslag is gelegd op de uitkering van (verzoeker; N.o.) komt (verzoeker; N.o.) met zijn eigen opgavebrief.

Kwijtscheldingsverzoek van (verzoeker; N.o.): de terugvordering is ontstaan in 1994 voor de wet BMTI (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid; N.o.) 1996, met de terugvorderingsbeslissing van 13 april 1994 (…) is besloten met de bedrijfsvereniging dat de onverschuldigd betaalde uitkering eventueel met de nog toekomende uitkering verrekend diende te worden. Verzoek tot kwijtschelding is na advies van de afdeling Bezwaar en Beroep niet opgevat als bezwaar of verzoek tot kwijtschelding, gezien ook de beslissingsbrief van april 1994.

Verzoek tot kwijtschelding hebben wij met onze brief van 25 juli 2002 aan (verzoekers sociaal raadsman; N.o.) afgewezen, met daarbij vermeld dat wij alleen akkoord kunnen gaan met een aangeboden bedrag van minimaal 50% van de restantvordering. Van (verzoeker; N.o.) hebben wij alleen de informatie ontvangen van kwijtschelding, zonder dat (verzoeker; N.o.) daarbij vermeldt om de vordering af te kopen. Zo'n aanbod is nooit gedaan (zie ook kopie brief d.d. 25 juli 2002 + bijlage kwijtschelding).

Wij hebben nadat er een nieuwe uitkering (eerst ZW- dan wel WW-uitkering) bekend is geworden, bij de berekening van het in te houden bedrag per maand rekening gehouden met de inkomsten en uitgaven van (verzoeker; N.o.). Bij het loonbeslag via werkgever B. hebben wij loonbeslag laten leggen omdat (verzoeker; N.o.) niet tijdig gereageerd heeft op onze brieven.

(Verzoeker; N.o.) heeft vrijwillig hulp gezocht bij (zijn sociaal raadsman; N.o.) om tot een schuldsanering te komen, om die reden zijn wij niet verplicht te stoppen met de invorderingsmaatregelen.

Dat UWV Gak bij de verkeerde werkgever heeft aangeklopt is niet juist, omdat uit het WW-dossier een kopie van de werkgevers zit dat (verzoeker; N.o.) een dienstverband heeft bij M. B.V. Deze werkgever hebben wij in eerste instantie aangeschreven voor verdere gegevens omtrent loon.

Daarna is gebleken dat (verzoeker; N.o.) via M. Uitzendbureau bij de werkgever M. B.V. werkzaam is. Wij zijn niet doorgegaan met beslagleggingen, alleen geïnformeerd naar een dienstverband omdat verrekening met de WW-uitkering van (verzoeker; N.o.) stopgezet is, omdat (verzoeker; N.o.) geen recht meer had op WW in verband met een nieuw dienstverband.

Het restant van de vordering van € 55.224,98 verrekening tot en met 5 augustus 2002 is juist…”

3. De brief van het UWV van 25 juli 2002, die hiervoor wordt genoemd onder het laatste punt 8, luidt als volgt:

“…In uw brief van 23 juli 2002 hebt u een voorstel tot schuldsanering gedaan voor onze vordering op (verzoeker; N.o.). Wij hebben u reeds op 3 juli 2002 laten weten dat onze restantvordering € 55.265,56 (inclusief wettelijke rente en invorderingskosten) bedraagt. U hebt voorgesteld om een bedrag van € 9.560,94 ineens te betalen tegen finale kwijting. Dit bedrag bedraagt 17,3% van de restantvordering.

Wij kunnen alleen akkoord gaan met een eenmalige afkoopsom tegen finale kwijting als het aangeboden bedrag minimaal 50% van de restantvordering bedraagt. Omdat het door u aangeboden bedrag minder bedraagt dan 50% van de restantvordering, gaan wij niet akkoord met uw voorstel.

Wellicht ten overvloede wijzen wij u erop dat wij eventueel akkoord kunnen gaan met een regeling waarbij (verzoeker; N.o.) gedurende een vastgestelde periode zijn volledige aflossingscapaciteit aanwendt ter afdoening van de vordering(en). Daarnaast moeten er periodiek betalingen ten behoeve van onze vordering worden gedaan. Mocht u een dergelijk schuldbemiddelingsvoorstel overwegen, dan kunt u dit ons schriftelijk laten weten. In dat geval zullen wij beoordelen of wij met dat specifieke voorstel akkoord kunnen gaan…”

G. Nadere reactie verzoeker

Naar aanleiding van hem toegezonden reacties van het UWV liet verzoekers raadsman bij brief van 17 december 2002 nog het volgende weten:

“…In de brief van 10 september (2002; N.o.) stelt het UWV (wederom) dat er een bevoegdheid zou zijn om de beslagvrije voet op nihil te stellen als de betrokkene geen inlichtingen verstrekt. Er wordt naar artikel 479g (Rv; N.o.) verwezen (…). Ook dit artikel geeft de bevoegdheid niet…”

Achtergrond

1. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel 475b, eerste lid

"Beslag onder een derde op een of meer vorderingen van de schuldenaar tot

periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is slechts

geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft.”

Artikel 475c, aanhef en onder c.

"Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van:

c. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook,”

Artikel 475d, eerste lid, aanhef en onder b., vijfde lid, aanhef en onder b. en zevende lid

“1. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:

b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder (…) die 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn:

1°. indien het periodieke inkomen bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van dat inkomen inclusief de vakantieaanspraak, doch ten minste 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 30, eerste lid, onderdeel a en b, van de Algemene bijstandswet en ten hoogste 90 procent van die bijstandsnorm nadat deze eerst is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 33, tweede lid, van die wet;

2°. indien het periodieke inkomen niet bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van de bijstandsnorm genoemd in artikel 30, eerste lid, onderdeel a en b van de Algemene bijstandswet;

5. De beslagvrije voet wordt verhoogd met:

b. de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met ontvangen huursubsidie, een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van artikel 26b van de Huursubsidiewet, of woonkostentoeslag (…);

7. Met wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen, moet de beslaglegger onverwijld rekening houden. Hij is verplicht aan degene die de periodieke betaling moet verrichten, met het tijdstip van ingang, kennis van de verhoging te geven onmiddellijk nadat de reden daarvoor is aangetoond aan hem, zijn advocaat, zijn gemachtigde of de deurwaarder.”

Artikel 475g, eerste en tweede lid

“1. Een schuldenaar is verplicht aan een deurwaarder die gerechtigd is tegen hem beslag te leggen, desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven. Een deurwaarder die beslag heeft gelegd, is verplicht hem op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt, berekend volgens artikel 475d, eerste lid.

2. Zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, wordt de beslagvrije voet gehalveerd.”

Artikel 479g, eerste lid

“Indien de raad voor de kinderbescherming executant is dan wel, indien ingevolge het bepaalde in artikel 408, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is belast met de invordering van onderhoudsgelden, kan hij dit beslag leggen hetzij op de gewone wijze, hetzij door van de beschikking in afschrift mededeling te doen aan de derde-beslagene. In het laatste geval zendt deze die schriftelijke kennisgeving voor “gezien” getekend aan de raad voor de kinderbescherming of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen terug. Eerst door deze terugzending is het beslag voltooid.”

2. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

Artikel 29a, vijfde lid

“Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.”

Artikel 29g, zevende, achtste en negende lid

“7. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot 1 januari 2002: het Landelijk instituut sociale verzekeringen; N.o.) op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

8. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende of zijn wettelijk vertegenwoordiger blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

9. Het achtste lid geldt niet, zolang de beslaghebbende of zijn wettelijk vertegenwoordiger zijn verplichting als bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.”

Artikel 57a, eerste en tweede lid

(datum inwerkingtreding eerste lid: 1 augustus 1996; tweede lid: 1 januari 1998)

“1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Artikel 29g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot 1 januari 2002: het Landelijk instituut sociale verzekeringen; N.o.) de aflossingsbedragen lager vaststelt.”

Artikel 57b

“Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 57, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en 57a.”

3. Circulaire van 28 september 1992, nr. C 820, van de Federatie van Bedrijfsverenigingen met aanbevelingen aan de bedrijfsverenigingen inzake het terugvorderingsbeleid

“Deze circulaire heeft betrekking op de tekst van artikel 57 (WAO; N.o.) zoals die gold tot 1 augustus 1996. (…) De onderhavige circulaire is niet vervallen, maar blijft gelden voor die gevallen waarin de oude terugvorderingsbepalingen nog van toepassing zijn.

(…)

4.4.1 Kwijtschelding

Ook kwijtschelding is een vorm van effectuering van de terugvorderingsbeslissing, namelijk door definitief niet door te gaan met (verdere) invorderingshandelingen. In het kader van het NBW (Nieuw Burgerlijk Wetboek; N.o.) ook wel `afstand van vorderingsrechten' genoemd. De terugvorderingsbeslissing welke ten grondslag ligt aan die invorderingsmaatregelen blijft gewoon in stand. Hij wordt alleen geheel of gedeeltelijk niet geëffectueerd.

Bij de beslissing om al dan niet tot kwijtschelding over te gaan zal een belangenafweging moeten plaatsvinden waarbij gelet moet worden op de sociale en financiële omstandigheden van de betrokkene.

Bij die beslissing mag doorslaggevende betekenis toegekend worden aan de aard en ernst van de oorzaak van de onverschuldigde betaling welke ten grondslag lag aan de onderliggende terugvorderingsbeslissing. Ook kan gewicht worden toegekend aan het terugbetalingsgedrag zoals de betrokkene tot het moment van het verzoek heeft getoond en het inmiddels terugbetaalde bedrag in relatie tot de hoogte van het totaal teruggevorderde bedrag.

Over de beslissing om al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid tot kwijtschelding kan desgevraagd een afzonderlijke vbvb (voor bezwaar vatbare beslissing; N.o.) afgegeven worden.

4.4.2. Toelichting

Gelet op de jurisprudentie van de CRvB (zie de uitspraak gepubliceerd in RSV 1990 nr. 212) is een beslissing terzake van de eventuele kwijtschelding van het gehele of gedeeltelijk teruggevorderde bedrag een beslissing uit hoofde van de tenuitvoerlegging van de terugvorderingsbeslissing. Bij de beoordeling van een verzoek tot kwijtschelding dient een belangenafweging plaats te vinden waarbij acht dient te worden geslagen op de sociale en financiële omstandigheden van de betrokkene. Ook kunnen daarbij andere aspecten aan de orde komen, zoals de oorzaak van de onverschuldigde betaling welke aanleiding was voor de onderliggende terugvorderingsbeslissing (bijvoorbeeld fraude), de mate waarin de betrokkene zich heeft ingezet voor terugbetaling en de hoogte van het terugbetaalde bedrag ten opzichte van het totale teruggevorderde bedrag…”

4. Besluit Tica inzake betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkering (Besluit van het Tijdelijk Instituut voor coördinatie en afstemming van 6 juni 1996 ingevolge onder meer artikel 57b WAO; Stcrt. 1996, 141, in werking getreden op 1 augustus 1996)

Artikel 1

“In dit besluit wordt verstaan onder:

(…)

k. aflossingscapaciteit: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering (…).”

Artikel 2

“Het Landelijk instituut sociale verzekeringen (met ingang van 1 januari 2002: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; N.o.) stelt de termijnen waarbinnen de vordering wordt verrekend of betaald vast met inachtneming van dit besluit.”

Artikel 10

"Indien de schuldenaar de verplichting, bedoeld in de artikelen (..) 57, vierde (thans: zesde; N.o.) lid, WAO (…) niet nakomt, wordt de vordering opeisbaar".

Artikel 11

"Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de vastgestelde termijnen herzien wegens gewijzigde omstandigheden met inachtneming van dit besluit.”

5. Beleidsregel terug- en invordering (Besluit van het Lisv van 31 maart 1999, Stcrt. 75, in werking getreden op 1 juli 1999; geldt sinds 1 januari 2002 als besluit van het UWV)

“…Bijlage

(…)

4. Afzien van verdere terugvordering

Sinds de inwerkingtreding van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid geldt dat het Lisv (thans en hierna te noemen: het UWV; N.o.) altijd het volledige bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering moet terugvorderen tenzij sprake is van een dringende reden om niet tot terugvordering over te gaan. Met ingang van 1 januari 1999 is dit uitgangspunt genuanceerd. Deze wijziging geldt echter niet voor de terug- en invordering van de boete. Door de invoering van de Wet terugvordering en verhaal in verband met herziening van het debiteurenbeleid (Stb. 1998, 278) kan het UWV in bepaalde situaties van verdere terugvordering afzien. Het UWV kan besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien indien de schuldenaar:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

De onder sub a en b genoemde termijn van 5 jaar wordt verkort tot 3 jaar als

a. het gemiddeld inkomen van de schuldenaar in die drie jaar gemiddeld niet hoger is dan de beslagvrije voet én

b. de vordering niet het gevolg is van overtreding van de inlichtingenplicht.

(…)

4.5. Schuldsanering

Per 1 december 1998 is de Wet schuldsanering natuurlijke personen in werking getreden. (…) Het UWV is derhalve slechts bevoegd om mee te werken aan een vrijwillige schuldsanering binnen de met de Wet terugvordering en verhaal geïntroduceerde bevoegdheid om af te zien van verdere terugvordering.

(…)

6. Beslaglegging/derdenbeslag

Indien invordering niet kan plaatsvinden door middel van verrekening met een uitkering en evenmin door middel van een terugbetalingsregeling, dan wordt het terugbetalingsbesluit ten uitvoer gelegd met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: er kan dan bijvoorbeeld executoriaal beslag worden gelegd op roerende of onroerende zaken van degene van wie wordt teruggevorderd of op het loon of de uitkering die derden aan hem verschuldigd zijn. Met invoering van de Wet BMT (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid; N.o.) komt aan het Lisv het vereenvoudigde derdenbeslag toe waarover ook, op grond van artikel 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de alimentatiegerechtigde en de Raad voor de Kinderbescherming beschikken.

7. De beslagvrije voet

De vanaf invoering van de wet geldende invorderingsartikelen (artikel 27g WW e.d.) bepalen dat de tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbesluit zodanig geschiedt dat de schuldenaar blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Uitgangspunt voor de hoogte van de beslagvrije voet is de grens van 90% van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm inclusief de vakantieaanspraken. Afhankelijk van de specifieke sociaal-financiële situatie van de schuldenaar dient deze grens op grond van de toepasselijke bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verhoogd of verlaagd te worden.

(…)”

6. Rechtbank Rotterdam, 17 september 1998 (PRG 1999/5095)

“4.4. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.

(…)

beslagvrije voet

(…)

Dat in gevallen als het overhavige ook achteraf rekening gehouden dient te worden met aangetoonde beslagvrije-voetverhogende factoren, waarmee vanaf het moment dat deze factoren zich voordeden geen rekening gehouden is, vindt steun in de omstandigheid dat aan de deurwaarder afgedragen gelden na het aantonen van de reden van verhoging van de beslagvrije voet, voor het bedrag van die verhoging als te veel worden aangemerkt, welk teveel alsdan verrekend dient te worden.”

In de Noot van mr. A.J.J. van der Heiden bij het vonnis wordt aangegeven:

“Ten slotte merk ik op dat (…) indien na beslaglegging blijkt van beslagvrije voet-verhogende omstandigheden daarmee, overeenkomstig art. 475d lid 7 Rv, rekening zal moeten worden gehouden. In de overweging ten overvloede is bepaald dat dat met terugwerkende kracht dient te gebeuren (ongeacht of de executant op de hoogte was van die omstandigheden).”

7. Kantonrechter Leiden, 27 februari 2002 (PRG 2002/5857)

“…Beoordeling

1. Partijen verschillen van mening over de vraag, of juiste toepassing van art. 475d Rv meebrengt dat de beslaglegger c.q. de beslagleggende deurwaarder instemt met toepassing met terugwerkende kracht tot de beslagdatum van de juiste beslagvrije voet, indien deze achteraf hoger blijkt te zijn dan de in het beslagexploit opgegeven beslagvrije voet, of anders gezegd: de vraag of de derde-beslagene zo “lijdelijk” is dat hij de in het beslagexploit vermelde beslagvrije voet “blindelings” moet toepassen en dus op straffe van onwaarde van de aan de debiteur gedane betalingen in zoverre, aan de beslaglegger alles moet afdragen wat hij aan de beslagdebiteur schuldig is boven de in het beslagexploit vermelde beslagvrije voet, ook indien hij weet of indien achteraf blijkt, dat de in het beslagexploit genoemde beslagvrije voet te laag is. De Gemeente (de beslaglegger; N.o.) voert aan dat art. 477 Rv de derde-beslagene zondermeer verplicht tot afdracht van het gehele door het beslag getroffen bedrag als vermeld in het beslagexploit en dat de sanctie van art. 475g lid 2 Rv (halvering van de beslagvrije voet bij verzuim van opgave door de schuldenaar van diens gezinssamenstelling) zonder betekenis zou zijn indien latere correctie van de beslagvrije voet ten gunste van de debiteur terugwerkende kracht zou hebben. Het UWV (de derde-beslagene; N.o.) bepleit met een (zeer lezenswaardig) beroep op de wetsgeschiedenis dat het slechts de bedoeling kan zijn de wettelijk voorgeschreven beslagvrije voet zoveel mogelijk correct toe te passen.

(…)

10. De Gemeente wordt (…) in het ongelijk gesteld…”

Noot JGK bij het vonnis:

“De inzendster van dit vonnis, mevrouw mr. T. Damsté-Wissink, advocaat, in dienst van het UWV, gaf in haar begeleidende brief de volgende opinie:

“In deze uitspraak is uitgemaakt dat een te laag opgegeven beslagvrije voet, zelfs in geval er sprake is van een gehalveerde beslagvrije voet ex art. 475g lid 2 RV, altijd met terugwerkende kracht gecorrigeerd dient te worden, indien de geëxecuteerde achteraf alsnog de juiste gegevens voor toepassing van een hogere beslagvrije voet aan de deurwaarder aanlevert. Over deze kwestie is mij geen andere gepubliceerde uitspraak bekend.

Onze ervaring was dat sommige deurwaarders met name in art. 475g lid 2 Rv gevallen weigerden de gehalveerde - gehuwde norm - beslagvrije voet met terugwerkende kracht tot de dag van beslaglegging aan te passen, indien de geëxecuteerde na de beslaglegging naderhand alsnog aan de deurwaarder doorgaf geen mee-verdienende partner te hebben. Deze deurwaarders verhoogden in die gevallen de aanvankelijk aan de derde-beslagene opgegeven te lage beslagvrije voet vanaf de dag waarop alsnog de gegevens waren verstrekt. Voor de daarvoor liggende periode wensten de deurwaarders toch het op grond van de te lage beslagvrije voet in te houden bedrag te ontvangen, omdat het volgens hen immers ging om een (financiële) straf.

Deze uitspraak maakt in ieder geval duidelijk dat het standpunt van de betreffende deurwaarders niet spoort met de bedoeling van de wetgever zoals neergelegd in de parlementaire stukken m.b.t. wetsontwerp 17897. Dit wetsontwerp leidde tot invoering van de artikelen 475 e.v. Rv. In de procedure heb ik in de conclusie van dupliek een aantal passages uit dit wetsontwerp aangehaald, waaruit was op te maken dat iedere aanvankelijk te laag opgegeven beslagvrije voet - zelfs de gehalveerde van art. 475g lid 2 Rv - altijd met terugwerkende kracht moet worden aangepast zodra daarvoor de juiste gegevens zijn aangedragen.”

(…)”

8. Toelichting zoals het UWV die verstrekt bij terug- en invorderingsbeslissingen

“De invordering van terugvorderingen en boeten:

In deze bijlage wordt uitgelegd hoe de invordering van een terugvordering en/of boete geregeld is. Door middel van de terugvorderings- of boeteopleggingsbeslissing bent u ingelicht over het terugvorderingsbedrag en/of boetebedrag. Als u niet binnen zes weken het boete- en/of terugvorderingsbedrag hebt voldaan of een acceptabel terugbetalings- of verrekeningsvoorstel hebt gedaan, dan neemt UWV Gak zoals aangekondigd een invorderingsbeslissing. Deze invorderingsbeslissing gaat hierbij. Deze bijlage bij de invorderingsbeslissing wil inzicht geven in de wijze waarop het termijnbedrag is vastgesteld en de wijze waarop de periode van terugbetaling is bepaald. Ook worden nog enkele belangrijke regels uitgelegd die bij de invordering voor u van belang zijn.

Beslagvrije voet en aflossingscapaciteit

De wettelijke regels inzake de beslagvrije voet zijn het uitgangspunt voor het bepalen van het termijnbedrag van de invordering. In de wet is vastgelegd dat een deel van het periodieke inkomen niet voor verrekening of betaling in aanmerking komt. Dit wordt de beslagvrije voet genoemd. De beslagvrije voet is dus het bedrag dat voor u tenminste beschikbaar moet blijven. In principe bedraagt de beslagvrije voet 90% van de voor u geldende bijstandsnorm. Afhankelijk van uw specifieke (inkomens)situatie (inkomen van uw partner, uw woonlasten e.d.) wordt dit bedrag verminderd of vermeerderd. Voor het vaststellen van de voor u geldende beslagvrije voet, hebben wij dus gegevens over uw specifieke (inkomens)situatie nodig. Weigert u informatie te verstrekken over het inkomen van uw partner dan zijn wij bevoegd het basisbedrag van de beslagvrije voet te stellen op 45% van de voor u geldende bijstandsnorm. Weigert u elke medewerking bij het benodigde onderzoek naar uw financiële situatie, dan zijn wij bevoegd de beslagvrije voet in zijn geheel niet toe te passen.

De aflossingscapaciteit is het deel van uw inkomen dat overblijft na aftrek van de beslagvrije voet. Dit deel van het inkomen kan worden gebruikt voor de betaling van de vordering. De rekensom ziet er als volgt uit:

Netto inkomen -/- beslagvrije voet = maximale aflossingscapaciteit.

(…)”

9. Formulier ten behoeve van onderzoek financiële omstandigheden (het zogeheten inkomens/uitgaven formulier van het UWV)

Formulier ten behoeve van onderzoek financiële omstandigheden

Hebt u bij het invullen van dit formulier niet genoeg ruimte, dan kunt u een aparte bijlage bijvoegen..

1. Persoonsgegevens:

Naam

Adres

Postcode & woonplaats

Telefoonnummer

Geboortedatum

Sofi-nummer

(Als bovenstaande gegevens niet juist of niet compleet zijn, wilt u deze gegevens dan corrigeren en/of aanvullen)

Naam partner : ______________________________ (indien van toepassing)

Sofi-nummer partner : ______________________________________

Geboortedatum partner : _____________________________________

Gezinssamenstelling :

man

vrouw

kinderen

gehuwd

alleenstaand

ongehuwd

samenwonend

Indien samenwonend of gehuwd:

in gemeenschap van goederen

onder huwelijkse voorwaarden (voorwaarden meesturen)

geregistreerd partnerschap (voorwaarden meesturen)

2. Inkomensgeqevens

Uw inkomen uit dienstbetrekking of uitkering:

Netto inkomen :

per maand

vier weken

week

Betreft inkomen uit :

dienstbetrekking

uitkering van

Gemeentelijke Sociale Dienst

Gak WW/ WAO / ZW

anders, namelijk: ________________

(s.v.p. kopie loonstrook of uitkeringspecificatie meesturen) !!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Uw overige inkomsten:

Netto inkomsten : ƒ_________ per

maand

vier weken

week

jaar

wisselend

Soort inkomsten : _________________________________________

(Dit zijn bijvoorbeeld vakantiegeld, 13e maand, studiefinanciering, inkomsten uit zelfstandige of freelance arbeid, alimentatie, onderverhuur)

Inkomen van uw partner uit dienstbetrekking of uitkering:

Netto inkomen : ƒ _________ per

maand

vier weken

week

Betreft inkomen uit :

dienstbetrekking

uitkering van

Gemeentelijke Sociale Dienst

Gak WW/WAO/ZW

anders, namelijk: ______

(s.v.p. kopie loonstrook of uitkeringsspecificatie meesturen)!!!!!!!!!!!!!!!!!

Overige inkomsten van uw partner:

Netto inkomsten :ƒ_________ per

maand

vier weken

week

jaar

wisselend

____

Soort inkomsten : ________________________________________

(Dit zijn bijvoorbeeld vakantiegeld, 13e maand, studiefinanciering, inkomsten uit zelfstandige of freelance arbeid, alimentatie, onderverhuur)

3. Ziekenfonds / Ziektenkosten

Ziekenfondsverzekering: naam ziekenfonds:

Nominale premie ziekenfonds : ƒ _________ per maand

Aanvullende premie ziekenfonds : ƒ _________ per maand

Particuliere verzekering

Premie particuliere verzekering : ƒ _________ per maand

Ontvangen vergoeding werkgever : “ _________ per maand

4. Woonlasten

Huur (s.v.p. bewijs meesturen)!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Huur : ƒ _________ per maand

Huursubsidie : "__________ per maand

Betaalt u een bijdrage t.b.v. service / collectieve kosten?

ja, hieronder specificeren

nee

Specificatie bijdrage t.b.v. service / collectieve kosten:__________________________

(Dit zijn kosten t.b.v. energie, schoonmaak en beplantingen van openbare ruimten, administratiekosten, huismeester, dienst- en recreatiezalen etc.)

Hypotheek

Hypotheek : ƒ _________ per maand

Waarde woning volgens WOZ : ƒ _________

Hypotheekschuld per 1 januari jl. : ƒ _________

(s.v.p. kopieën meesturen) !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

5. Bijzondere inkomsten en uitgaven

Inkomsten ƒ_________ per maand

Algemene heffingskorting van uzelf : ƒ_________ per maand

Algemene heffingskorting van uw partner : "__________ per maand

Voorlopige teruggave Belastingdienst : ƒ_________ per maand

Uitgaven

Alimentatie ex-partner : ƒ _________ per maand

Alimentatie kind(eren) : "__________ per maand

Overige bijzondere uitgaven : "__________ per maand, zijnde:

6. Vermogensgegevens

Huidige spaartegoeden : ƒ _________

- instelling: ____________ : " _________

- instelling: ____________ : " _________

Waarde onroerende goederen : " _________

Waarde overig vermogen : “ _________

(bijv. roerende zaken met een waarde boven f 2500,00, aandelen, obligaties)

7. Andere schulden

(s.v.p. kopieën van bewijsstukken - niet ouder dan 3 maanden - (inclusief betaling) meesturen) !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Instelling/ instantie:

Openstaand bedrag per heden: ƒ

Aflossingsbedrag per maand: "

Begindatum: __________

Vermoedelijke einddatum: __________

Instelling/ instantie:

Openstaand bedrag per heden: ƒ_________

Aflossingsbedrag per maand: " _________

Begindatum: __________

Vermoedelijke einddatum: __________

Instelling/ instantie:

Openstaand bedrag per heden: ƒ_________

Aflossingsbedrag per maand: " _________

Begindatum: __________

Vermoedelijke einddatum: __________

8. Eventuele relevante sociale omstandigheden

9. Betalinqsvoorstel

Ik wil ƒ ____________ per maand aan u betalen.

Ik wil hiervoor de volgende betalingswijze gebruiken:

verrekening met uitkering

betaling d.m.v. automatische incasso

betaling d.m.v. acceptgiro

betaling d.m.v. overmaking

(Eventueel ander voorstel:________________________________________)

Ik verklaar dat ik dit formulier volledig en naar waarheid heb ingevuld.

Datum :___________ Plaats : _____________

Handtekening : ___________ Handtekening partner : _____________”

10. Centrale Raad van Beroep, 31 juli 2002 (RSV 2002/249 en JB 2002, 288)

In deze uitspraak komt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) terug van zijn uitspraak van 27 augustus 1996 (RSV 1997/19 en AB 1997/28). Thans oordeelt de CRvB, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 21 maart 2002 (JB 2002/131), dat een betalingsbeslissing ter uitvoering van een beslag op een WW-uitkering (het betrof de door een schuldenaar ontvangen brief waarin is meegedeeld dat het maandelijkse bedrag van de uitkering behoudens de beslagvrije voet voortaan aan de beslaglegger wordt overgemaakt), als een beslissing gericht op rechtsgevolg en derhalve als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt.

De CRvB wijst er in zijn uitspraak ook op dat de beslagdebiteur bezwaren betreffende een gelegd beslag ingevolge artikel 438 Rv kan voorleggen aan de civiele rechter en dat de derde-beslagene gehouden is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. De CRvB voegt daaraan toe dat ook de bestuursrechter bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag (de geldigheid) daarvan als een gegeven dient te beschouwen en dat zijn toetsing niet verder kan strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.

Instantie: UWV Apeldoorn

Klacht:

Onzorgvuldig gehandeld bij beslaglegging op dan wel verrekening van verzoekers inkomsten vanwege onverschuldigd betaalde AAW/WAO-uitkering: bevoegdheid om bij leggen van beslag per 1 maart 2001 beslagvrije voet buiten beschouwing te laten.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: UWV Apeldoorn

Klacht:

Per september 2001 in aanmerking nemen van de op 7 maart 2001 overgelegde gegevens; termijn voor afhandeling van verzoek om kwijtschelding.

Oordeel:

Gegrond