Verzoeker, van Tunesische nationaliteit, klaagt over de wijze waarop ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol hem op 16 augustus 2000 hebben behandeld toen zij constateerden dat hij zonder een geldig paspoort Nederland wilde binnenreizen.
Verzoeker klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaren:
- niet in zijn moedertaal, noch met behulp van een tolk met hem hebben gecommuniceerd toen hij aangaf het Frans (in welke taal aanvankelijk werd gecommuniceerd) slecht te beheersen;
- zijn mededeling dat hij bij terugzending naar Tunesië zou worden gearresteerd niet hebben opgevat als een asielaanvraag.
Verder klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hem op 17 augustus 2000 met duw- en trekwerk hebben geprobeerd uit te zetten, zonder dat zij daarbij in het Arabisch met hem communiceerden.
Beoordeling
1. Ten aanzien van de communicatie in het Frans
1.1. Verzoeker, van Tunesische nationaliteit, kwam op 16 augustus 2000 aan op de luchthaven Schiphol met een vlucht uit Istanbul, Turkije. Hij reisde met een vals paspoort. De Koninklijke Marechaussee weigerde verzoeker de toegang tot Nederland. De nachtdienst van de Koninklijke Marechaussee plaatste verzoeker in een passantenverblijf. Dit is een verblijf als bedoeld in artikel 7a van de Vreemdelingenwet (oud; zie Achtergrond onder 1.).
2. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat de betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee niet in zijn moedertaal, het Arabisch, met hem hebben gecommuniceerd, toen hij had aangegeven het Frans, in welke taal werd gecommuniceerd, slecht te beheersen.
3. De Koninklijke Marechaussee heeft op dit punt laten weten dat met verzoeker inderdaad in het Frans was gecommuniceerd, welke taal door beide partijen redelijk goed werd begrepen. De Koninklijke Marechaussee had aan verzoeker meegedeeld dat hem de toegang tot Nederland werd geweigerd. Daarop had verzoeker aan de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee meegedeeld dat hij, indien hij zou worden verwijderd naar Tunesië, daar zou worden opgepakt en in de gevangenis zou belanden. Vervolgens was verzoeker in een passantenverblijf geplaatst, waar die nacht geen tolk aanwezig was.
4. Er kan van worden uitgegaan dat de betrokken ambtenaren aan verzoeker een afschrift van een beschikking als bedoeld in Hoofdstuk A6/4.5.4.2 van de Grensbewakingscirculaire 1995 hebben uitgereikt (zie Achtergrond, onder 3.), waarbij het passantenverblijf op grond van artikel 7a Vreemdelingenwet werd aangewezen als ruimte voor de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring van verzoeker. Op grond van de Grensbewakingscirculaire behoort de inhoud van een dergelijke beschikking in een voor de betrokkene begrijpelijke taal te worden meegedeeld.
Het is mogelijk dat verzoekers kennis van de Franse taal niet optimaal is. Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat hij de mededelingen van de betrokken ambtenaren niet heeft begrepen, noch dat hij de Koninklijke Marechaussee heeft duidelijk gemaakt dat hij door middel van een tolk wilde praten. Bovendien is hij in staat geweest om mee te delen dat hij bij terugkeer naar Tunesië zou worden aangehouden en gevangengezet, alsook dat het vliegticket dat hij bij zich had niet op zijn naam stond, doch dat een vriend dit ticket voor hem had gekocht
Daarom wordt niet aannemelijk geacht dat verzoeker de Franse taal zodanig onvoldoende machtig is geweest dat de communicatie te gebrekkig was om zonder tolk te kunnen plaatsvinden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
2. Ten aanzien van het niet opvatten van verzoekers mededeling dat hij bij terugzending in de gevangenis zou belanden, als een asielaanvraag
2.1. Verder heeft verzoeker erover geklaagd dat de Koninklijke Marechaussee zijn mededeling dat hij bij terugzending naar Tunesië in de gevangenis zou belanden, niet heeft opgevat als een asielaanvraag.
2.2. Uit de Grensbewakingscirculaire 1995, onderdeel B5 (zie Achtergrond), volgt dat steeds zorgvuldig dient te worden nagegaan of een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland de bedoeling heeft asiel aan te vragen. Een verzoek om toelating als vluchteling kan meestal worden afgeleid uit de bewoordingen of het gedrag van de vluchteling. De vreemdeling moet in staat worden gesteld de aanvraag in te dienen.
2.3. De betrokken ambtenaren hebben de mededeling van verzoeker dat hij bij terugkeer zou worden aangehouden niet opgevat als een asielverzoek, omdat Tunesië niet wordt beschouwd als een zogenaamd “niet veilig land”.
De minister van Defensie heeft echter laten weten de klacht op dit punt gegrond te achten. Zoals de minister naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman op dit punt terecht heeft laten weten, hadden de betrokken ambtenaren nadere vragen moeten stellen over de aard van verzoekers bezwaren tegen terugzending naar Tunesië. Het feit dat Tunesië niet behoort tot de zogenaamde “niet veilige landen”, is, naar de minister terecht van mening is, niet ter beoordeling van de ambtenaren belast met de grensbewaking. Deze beoordeling vindt plaats in de asielprocedure.
De ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee konden op grond van het enkele feit dat Tunesië niet bekend staat als een zogenaamd “niet veilig land” niet in redelijkheid aannemen dat de vervolging, waarop verzoeker doelde, geen vervolging was in de zin van artikel 6, vijfde lid van de Vreemdelingenwet (zie Achtergrond onder 1.), zonder verzoeker hierover, zo nodig alsnog met behulp van een tolk, nader te horen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
2.4. Nu is vastgesteld dat de Koninklijke Marechaussee verzoeker ten onrechte niet in staat heeft gesteld om een asielverzoek in te dienen, moet ook het verdere optreden dat daarna is gevolgd met betrekking tot verdere pogingen om verzoeker uit te zetten, worden aangemerkt als niet behoorlijk. Niettemin zal het optreden, voor zover de klacht daarop betrekking heeft, hierna onder 3. zelfstandig - op juistheid - worden beoordeeld, waarbij niet nogmaals een behoorlijkheidsoordeel zal worden gegeven.
3. Ten aanzien van de poging tot uitzetting op 17 augustus 2000
3.1. Verzoeker heeft er ten slotte over geklaagd dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee op 17 augustus 2000 met duw- en trekwerk hebben geprobeerd hem uit te zetten, zonder dat zij daarbij in het Arabisch met hem communiceerden.
3.2. Een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd om enige dwangmatige kracht toe te passen, wanneer een vreemdeling zich verzet tegen zijn uitzetting. Wel dient de betrokken ambtenaar eerst te trachten de vreemdeling te kalmeren door met hem te praten, voordat zijn verzet door middel van dwang of geweld wordt gebroken. Wanneer geweld wordt toegepast, dient daaraan zo mogelijk een waarschuwing vooraf te gaan. De geweldstoepassing moet voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie Achtergrond, onder 4. en 5.)
3.3. In de desbetreffende incidentnotitie van de Koninklijke Marechaussee is over de geweldstoepassing in dit geval het volgende opgenomen: “Betrokkene (verzoeker; N.o.) zou vandaag (…) retour Istanbul vliegen. Bij het aan boord gaan deelde betrokkene mede dat hij niet terug naar Istanbul wilde. Ook niet na enig duw en trekwerk.”
3.4. De minister heeft op dit punt laten weten dat de Koninklijke Marechaussee hiermee heeft bedoeld dat een zeer geringe vorm van geweld was toegepast, omdat verzoeker door middel van verbaal en lijfelijk geweld liet blijken niet naar Istanbul verwijderd te willen worden. Volgens de minister was sprake geweest van een dwangmatige kracht van geringe betekenis, zodat geen sprake was van geweld als bedoeld in de Ambtsinstructie (zie Achtergrond onder 5.).
3.5. In de incidentnotitie staat niets vermeld over verzet van verzoeker. Het is echter wel aannemelijk dat verzoeker zich heeft verzet, omdat de betrokken ambtenaren geen geweld zouden hebben hoeven toepassen wanneer verzoeker vrijwillig in het vliegtuig had plaatsgenomen. Zoals hiervóór, onder 2., al is overwogen, was het optreden van de betrokken ambtenaren dat is gevolgd nadat verzoeker ten onrechte niet in staat was gesteld een asielverzoek in te dienen, niet juist. In zoverre waren de betrokken ambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening in de zin van artikel 8, eerste lid, Politiewet, en derhalve niet gerechtigd tot geweldsoefening, ook niet in de vorm van een geringe fysieke dwanguitoefening. Geheel los daarvan beschouwd, waren de betrokken ambtenaren echter wel gemachtigd de uitzetting met gepaste dwang te effectueren. Niet is gebleken dat het aangewende geweld disproportioneel was. Daarbij speelt ook een rol dat de uitzetting niet is doorgezet. De betrokken ambtenaren hebben verzoeker teruggeleid naar het passantenverblijf. Wat betreft het bezigen van de Franse taal, wordt verwezen naar hetgeen hiervóór, onder 1., is overwogen. In elk geval heeft verzoeker kunnen meedelen dat hij niet wenste te worden uitgezet. Aangenomen mag worden dat voldoende is gecommuniceerd om dwanguitoefening toelaatbaar te achten.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is gegrond, behalve ten aanzien van het spreken van de Franse taal met verzoeker; op dit punt is de klacht niet gegrond.
Onderzoek
Op 19 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A., ingediend door Vluchtelingenwerk AC Schiphol, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 16 augustus 2000 kwam verzoeker met een vals paspoort aan op de luchthaven Schiphol. De Koninklijke Marechaussee weigerde verzoeker de toegang tot Nederland.
Op 17 augustus 2000 trachtten leden van de Koninklijke Marechaussee verzoeker uit te zetten naar Istanbul, Turkije.
2. Op 22 augustus 2000 diende verzoeker via Vluchtelingenwerk AC Schiphol de volgende klacht in bij de Koninklijke Marechaussee:
“Op 16 augustus '00 is (verzoeker; N.o.) van Tunesische afkomst te Schiphol aangekomen. Hij reisde op een vals paspoort en verklaarde desgevraagd aan de betrokken Marechaussee bij terugkeer naar Tunesië opgepakt te worden en in de gevangenis te worden gezet. Vervolgens is de cliënt geweigerd, wegens het niet in bezit hebben van een geldig paspoort en naar PVT (een passantenverblijf; N.o.) gestuurd.
Op 17 augustus '00 heeft men geprobeerd met enig duw en trekwerk cliënt uit te zetten naar Istanbul. Dit is niet gelukt, waarop men cliënt weer retour PVT heeft gezonden, met het verzoek hem opnieuw te boeken, maar nu met twee escorts. Op 18 augustus '00 wordt er eindelijk in het Arabisch (nog steeds niet met behulp van een tolk) met cliënt gecommuniceerd. Cliënt geeft aan politiek asiel te willen en wordt overgebracht naar het AC (asielzoekerscentrum; N.o.). Het bovenstaande is uitgebreid weergegeven in de Incidentnotitie (zie hierna onder A.4.; N.o.).
Vluchtelingenwerk AC Schiphol dient bij deze over het niet in laten dienen van een asielverzoek op 16 augustus door (verzoeker; N.o.) een klacht in.
Allereerst is er met cliënt niet in zijn moedertaal noch met behulp van een tolk gecommuniceerd. Men heeft met hem in het Frans gecommuniceerd en cliënt heeft zelf aangegeven dat zijn beheersing van het Frans gebrekkig is. Bovendien heeft cliënt al op 16 augustus aangegeven bij terugkeer naar land van herkomst, Tunesië te worden opgepakt. Dit lijkt ons op zijn minst een duidelijke indicatie dat er sprake zou kunnen zijn van een asielverzoek.
Vervolgens is er nog een poging ondernomen hem uit te zetten naar Turkije, terwijl er nog steeds niet met hem gecommuniceerd is met behulp van een tolk Arabisch. Het feit dat deze poging vergezeld is gegaan met het nodige duw en trekwerk (zie incidentnotitie) vinden wij absoluut onaanvaardbaar.“
3. Op 17 september 2001 gaf de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de volgende reactie op verzoekers klacht:
“…Klachtformulering:
U klaagt er over dat uw cliënt, bij zijn verzoek tot inreis op 16 augustus 2000 niet of nauwelijks heeft kunnen communiceren met ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. Er werd in het Frans gecommuniceerd waarbij uw cliënt had aangegeven dat zijn beheersing van de Franse taal gebrekkig was. Bovendien heeft hij aangegeven bij terugkeer in Tunesië opgepakt te worden en in de gevangenis te belanden. Dit had als asielverzoek aangemerkt dienen te worden.
Ook vindt u het onaanvaardbaar dat bij een poging tot verwijdering van uw cliënt, uit Nederland, het nodige duw- en trekwerk werd gebruikt.
Klachtbeantwoording:
Door middel van het klachtonderzoek heb ik vastgesteld dat uw cliënt op 16 augustus 2000 werd aangetroffen op de luchthaven Schiphol, terwijl hij niet in het bezit was van enig reisdocument. Door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee werd met uw cliënt gecommuniceerd in de Franse taal wat door beide partijen redelijk goed begrepen werd.
Omdat door uw cliënt niet werd voldaan aan het gestelde in artikel 6 lid 1 van de Vreemdelingenwet (oud, zie Achtergrond onder 1.; N.o.) werd door Hoofd Doorlaatpost besloten uw cliënt de toegang tot Nederland te weigeren.
Nadat die beslissing aan uw cliënt was medegedeeld, gaf uw cliënt aan dat hij de Tunesische nationaliteit bezat en dat, indien hij zou worden verwijderd naar Tunesië, hij daar zou worden opgepakt en in de gevangenis zou belanden.
Dergelijke gebezigde opmerkingen door vreemdelingen van de Tunesische nationaliteit geven geen aanleiding om dat als een asielverzoek aan te merken. Tunesië is immers niet bekend als een zogenaamd "niet veilig land".
Ik heb vastgesteld dat, indien uw cliënt had aangegeven asiel aan te willen vragen, hij zeker in de asielprocedure opgenomen was.
Daartoe wordt, te allen tijde, het gestelde in artikel 6 lid 5 van de Vreemdelingenwet in acht genomen. Tevens werd door Hoofd Doorlaatpost over deze zaak overleg gevoerd met de Immigratie- en Naturalisatiedienst Schiphol. Hierbij werd besloten uw cliënt te verwijderen naar Istanbul (Turkije), zijnde de plaats van waar uw cliënt was uitgereisd naar Nederland.
Bij die daadwerkelijke verwijdering op 17 augustus 2000 gaf uw cliënt, zowel verbaal als fysiek, aan zich tegen die verwijdering te verzetten. Bij deze poging tot verwijdering werd door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee van aan hen toegestane (dwang)middelen gebruik gemaakt.
Doordat uw cliënt zich heftig verzette werd zijn verwijdering opgeschort en werd hij ondergebracht in een daartoe bestemd passantenverblijf. Tijdens dit verblijf werd een asielverzoek door uw cliënt ingediend waarna hij in de asielprocedure werd opgenomen.
Ik acht uw klacht derhalve ongegrond.
Tenslotte deel ik u mede dat de Klachtencommissie van uw klacht en de daarop betrekking hebbende stukken heeft kennis genomen en mij heeft geadviseerd de klacht op bovenomschreven wijze af te doen…”
4. Van het optreden had de Koninklijke Marechaussee de volgende incidentnotitie opgemaakt:
“INCIDENTGEGEVENS:
16 augustus 2000 22:53 uur
(…)
INCIDENTNOTITIE (…)
Op woensdag 16-08-00 is be (verzoeker; N.o.) aangetroffen in de lounch op de luchthaven Schiphol (…). Be was niet in bezit van een Paspoort. Be is overgebracht naar post A31.
Be verklaarde hier nogmaals dat hij geen pp (paspoort; N.o.) bij zich had.
Aan de hand hiervan is bij Be een identiteitsfouillering gehouden.
Bij Be is tijdens de fouillering aangetroffen zijn ticket.
Be verklaarde dat zijn naam op het ticket, (…), niet zijn naam is. (…)
Be verklaarde dat een vriend dit ticket voor hem gekocht heeft. Het ticket heeft de volgende route IST-AMS-CAS-AMS-IST. Be verklaarde tevens de nat. (nationaliteit; N.o.) van Tunesië te hebben.
Be was in bezit van een doc. geschreven in het Arabisch.
Op het doc. zat een pasfoto van Be. het doc is voorzien van een leges Republicue Tunisienne met nr. (…).
Be verklaarde dat als hij terug gaat naar Tunesië hij daar opgepakt wordt en in de gevangenis beland.
Be is in bezit van 3 Dollar en heeft 1 stuks handbagage bij.
Na overleg met hdlp (hoofd doorlaatpost; N.o.) wordt Be geweigerd op het niet in bezit hebben van een paspoort. Be gaat verblijven in het PVT (passantenverblijf; N.o.).
(…)
17-08-00
Betrokkene zou vandaag om 10.00 uur (…) retour Istanbul vliegen. Bij het aan boord gaan deelde betrokkene mede dat hij niet terug naar Istanbul wilde. Ook niet na enig duw- en trekwerk. Betrokkene retour PVT. Opnieuw boeken met escorts.
(…)
17-07 (bedoeld zal zijn 17-08; N.o.)-00
Wij hebben van de KLM een copy van be zijn pp en ticket gekregen. Volgens het copy heeft be. met een Marokkaans pp. ingecheckt. Echter be, is niet meer in bezit van het pp. De Arrestantenwacht verzocht om de handbagage van be. te doorzoeken naar een mogelijk document. Zij vonden alleen een Universiteitskaartje van Damascus. Overleg gevoerd met de IND, zij maken een Guiding Letter en be. zal eerst op claim terug moeten. Lukt dit niet dan willen zij proberen be. op het copy van het pp. en een guiding letter. Vooralsnog heb ik nu dus een vlucht voor be. geboekt naar Istanbul op claim en met 2 escorts.
Be. gaat op ma. 21 aug. om 19.25 uur vliegen.
(…)
Betrokkene verbleef op vrijdag 18 augustus als geweigerde in het PVT. Hij verzocht politiek asiel. Na een mislukte poging tot uitzetting naar Istanbul op donderdag 17 augustus om 10.00 uur (…) is betrokkene wederom in PVT geplaatst.
Een volgende poging tot uitzetting met escorts zal plaatsvinden op maandag 21 augustus 2000 (…).
Op vrijdag 18 augustus 2000 omstreeks 08.15 uur, is betrokkene door chauffeurs IND gebracht bij buro asiel. Op grond van art. 17b van de Vreemdelingenwet is betrokkene (…) gefouilleerd. Naast de reeds aangetroffen bescheiden zijn tijdens deze fouillering twee agenda's aangetroffen. Betrokkene geeft telkens andere namen op tw:
X, (…) Y, (…) Z (…).”
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verder deelde verzoekers gemachtigde in het verzoekschrift nog onder meer het volgende mee:
“Vluchtelingenwerk AC Schiphol heeft op 22 augustus 2000 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie van KMar, welke op 17 september 2001 pas beantwoord werd. De klachtencommissie achtte de ingediende klacht ongegrond, (…) Wij, Vluchtelingenwerk AC Schiphol vinden het geformuleerde antwoord op zijn minst onbevredigend.
Allereerst is er uit het schrijven geenszins duidelijk hoe en wat voor onderzoek heeft plaatsgevonden.
Ten tweede had de opmerking van cliënt, dat hij in Tunesië opgepakt en in de gevangenis gezet zal worden wél als een indicatie voor een asielverzoek moeten worden opgemerkt, of Tunesië nu wel of niet bekend staat als een zogenaamd niet veilig land. De zin dat als er was vastgesteld dat cliënt asiel had willen aanvragen, hij zeker in de asielprocedure was opgenomen, vinden wij dan ook ongepast en onwaar.
Ten derde, het feit dat er geen gebruik werd gemaakt van een tolk, wordt in het geheel in de beantwoording niet meegewogen.”
C. Standpunt Minister van Defensie
1. De reactie van de minister van Defensie op de klacht en de vragen die hem bij de opening van het onderzoek waren voorgelegd, houdt onder meer het volgende in:
“Ten aanzien van vraag 1: (waarom niet met verzoeker (met behulp van een tolk) is gecommuniceerd in het Arabisch; N.o.)
In zijn brief van 17 september 2001 (…) is de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee reeds ingegaan op de klacht waarom er met verzoeker niet is gecommuniceerd in het Arabisch. In voornoemde brief is aangegeven dat de communicatie tussen verzoeker en de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee plaatsvond in de Franse taal welke door beide partijen redelijk werd begrepen. Er is thans geen informatie verstrekt op grond waarvan het eerder ingenomen standpunt zou moeten worden herzien. Ik acht de klacht op dit onderdeel ongegrond.
Ten aanzien van vraag 2: (waarom naar aanleiding van verzoekers mededeling dat hij bij terugzending zou worden gearresteerd niet was doorgevraagd wat de achtergrond was van deze mededeling; N.o.)
In de klachtbeantwoording van 17 september 2001 (…) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee aangegeven waarom de opmerkingen van verzoeker door de betrokken ambtenaar niet als een asielverzoek zijn opgevat. Er dient evenwel steeds zorgvuldig te worden beoordeeld of een verzoek van een vreemdeling om toegelaten te worden tot Nederland als een asielverzoek moet worden opgevat. Daarbij is het niet perse noodzakelijk dat de woorden 'asiel' of 'vluchteling' worden genoemd. In het onderhavige geval heeft de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee de uitlatingen van verzoeker niet als een asielverzoek opgevat, maar louter als een poging om terugzending naar Tunesië te voorkomen, daar Tunesië bij hem niet bekend is als een 'niet veilig land'. Het oordeel of de situatie in het land van herkomst veilig is, is evenwel niet aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. Deze beoordeling vindt pas plaats tijdens de asielprocedure. De ambtenaar had na de mededeling van verzoeker dat hij bij terugkeer in Tunesië gearresteerd zou worden rekening moeten worden gehouden met het feit dat wellicht asielmotieven in het geding waren. De betrokken ambtenaar had in dit geval nadere vragen moeten stellen naar de aard van de bezwaren van verzoeker tegen de terugkeer naar Tunesië. Ik acht de klacht op dit onderdeel dan ook gegrond.”
2. Bij de reactie van de minister bevond zich als bijlage een advies van de brigadecommandant aan de commandant van de Koninklijke Marechaussee van 18 september 2000.
Dit advies hield onder meer het volgende in:
“Naar aanleiding van de door u toegezonden klacht van (verzoeker; N.o.), heb ik een onderzoek in laten stellen. Het resultaat daarvan voeg ik kortheidshalve hierbij.
Vluchtelingenwerk beklaagt zich er over dat de geplaatste opmerking van betrokkene dat hij in de gevangenis zou belanden als hij zou worden verwijderd niet werd onderkend als zijnde een asielverzoek.
Opmerkingen in dergelijke bewoordingen gebezigd door personen van de Tunesische nationaliteit geven geen aanleiding om dit als een asielverzoek in te moeten schatten. Dit in tegenstelling tot andere nationaliteiten waarvan algemeen bekend is dat die landen als "niet veilig" kunnen worden aangemerkt. Tunesië staat bij de Koninklijke Marechaussee Schiphol niet bekend als een zogeheten "niet veilig land". Als gevolg daarvan werd deze opmerking van betrokkene ook niet geclassificeerd als een asielverzoek. Indien hij met andere, duidelijkere, bewoordingen zijn bedoelingen had uitgelegd, dan zou hij zeer zeker in de asielprocedure zijn opgenomen. Het idee dat de Koninklijke Marechaussee Schiphol personen willens en wetens een asielverzoek zou weigeren, getuigt niet van enige realiteitszin. Elk verzoek om opgenomen te mogen worden in de asielprocedure wordt door de Koninklijke Marechaussee Schiphol gehonoreerd.
Het dienstdoende Hoofd doorlaatpost heeft over deze zaak overleg gevoerd met IND Schiphol.
Op advies van de IND diende betrokkene geclaimd te worden bij de aanvoerende luchtvaartmaatschappij ter teruggeleiding naar Istanbul, zijnde de plaats van waaruit betrokkene Nederland was ingereisd en niet naar Tunesië.
Blijkens de Incidentennotitie is betrokkene op 17 augustus 2000 ter verwijdering naar Istanbul aan boord gebracht van de KL (…). Betrokkene heeft daarbij overduidelijk laten blijken niet naar Istanbul terug te willen reizen en verzette zich heftig. Betrokkene is vervolgens van boord gehaald en de verwijdering werd opgeschort.
In de incidentennotitie wordt gesproken over "enig duw en trekwerk" tijdens het aan boord zetten van het vliegtuig. Ik betreur deze tekst ten zeerste. Het personeel wordt te allen tijde voorgehouden dat incidentennotities "openbaar" zijn en dat men zich dient te onthouden van een dergelijke terminologie.
Betrokkene is in afwachting van verdere acties ter verwijdering uit Nederland ondergebracht in het Passantenverblijf in het Triport II gebouw en heeft aldaar een asielverzoek ingediend.
Ik adviseer de klacht inhoudelijk als ongegrond doch ten aanzien van de opmerkingen in de Incidentennotitie als gegrond te beschouwen.”
3. Bij de reactie van de minister bevond zich verder als bijlage een ongedateerd rapport van adjudant-onderofficier S. aan de brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee.
Dit rapport hield onder meer het volgende in:
“Naar aanleiding van een ontvangen klacht van Vluchtelingenwerk AC Schiphol, betreffende het niet laten laten indienen van een asielverzoek van (verzoeker; N.o.) bericht ik u het volgende:
Tijdens de nachtdienst van 16 op 17 augustus werd betrokkene (…) bij aankomstpost 3-1 gebracht. Betrokkene was niet i.b.v. een reisdokument, wat reden was om betrokkene de toegang te weigeren. Er is door Kmar personeel met betrokkene in de Franse taal gesproken wat hij redelijk goed begreep. Hij heeft toen op geen enkele wijze aangegeven, althans zo is het niet overgekomen, dat hij asiel wilde.
Het mag algemeen genoegzaam bekend zijn dat, wanneer iemand aangeeft asiel te willen, dit ALTIJD in behandeling wordt genomen. In dit geval werd het melden dat hij in een gevangenis zou belanden, niet direkt als een asielverzoek aangemerkt. Op het tijdstip dat betrokkene bij post 3-1 aanwezig was is er geen tolk meer te bereiken. Vervolgens is betrokkene overgebracht naar het PVT. Hier heeft een geweigerde persoon altijd de gelegenheid om een asielaanvraag in te dienen of met een tolk te spreken.
Uit het feit dat de IND een Guiding Letter voor betrokkene wil maken, blijkt dat ook daar geen reden was om betrokkene in de asielprocedure op te nemen.
Het mag ook bekend zijn dat wanneer een geweigerde persoon niet terug wil, hij dan begeleid gaat worden. Soms gaat dit met dwang(middelen) gepaard.
Ten overvloede nogmaals: Wanneer iemand door woord of gebaar ook maar aangeeft asiel te willen, gaat hij of zij onverwijld de procedure in.”
d. Reactie Minister van Defensie
De minister van Defensie deelde naar aanleiding van nadere vragen onder meer het volgende mee:
“Waaruit bestond verzoekers verzet tegen de uitzetting op 17 augustus 2000? (…)
Bij het aan boord brengen van het vliegtuig liet verzoeker, door middel van verbaal en lijfelijk verzet, blijken niet naar Istanbul (Turkije) verwijderd te willen worden, als gevolg waarvan die verwijdering werd gestaakt.
Welke handelingen worden bedoeld met "enig duw- en trekwerk" in de incidentnotitie?
Daarmee wordt bedoeld het aanwenden van een zeer geringe vorm van geweld, teneinde verzoeker te brengen in de richting waarheen hij gebracht diende te worden.
Hoe luidt de Operationele Instructie 111-12-b, waarvan melding wordt gemaakt in de brief van de commandant van het district Schiphol van de Koninklijke Marechaussee van 29 september 2000?
Deze Operationele Instructie heeft als onderwerp "Aanwenden van geweld, veiligheidsfouillering, gebruik handboeien en de melding daarvan" en is separaat hierbij gevoegd.
(Deze instructie betreft een nadere uitwerking van artikel 8 Politiewet 1993; zie Achtergrond onder 4, en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; zie Achtergrond onder 5., en is verder niet in de Achtergrond opgenomen; N.o.)
Op basis van welke feiten heeft de commandant geconcludeerd dat aan deze instructie is voldaan?
De conclusie is getrokken aan de hand van de door de ambtenaren verstrekte en geregistreerde informatie.”
e. Nadere reactie Minister van Defensie
De reactie van de minister van Defensie gaf aanleiding om nog de nadere vraag te stellen op basis van welke feiten de commandant van de Koninklijke Marechaussee had geconcludeerd dat aan de Operationele Instructie III-12-b was voldaan. De reactie van de minister van 14 november 2002 op deze vragen luidde onder meer als volgt:
“De Commandant van het district Koninklijke Marechaussee Schiphol heeft in zijn brief van 29 september 2000 aangegeven dat met het vermelden dat enig duw- en trekwerk is gebezigd bij het aan boord brengen van de vreemdeling voldaan is aan het gestelde in de Operationele Instructie 111-12-b (bijlage). Naar de mening van de commandant is de in de incidentnotitie opgenomen term "enig duw en trekwerk" een voldoende omschrijving van het aanwenden van gering geweld tegen een - zich tegen verwijdering verzettende - vreemdeling.
De commandant heeft zich daarbij gebaseerd op hetgeen omtrent het voorval in de incidentnotitie door de betrokken ambtenaar is gesteld. De commandant heeft bij zijn beoordeling voorts betrokken dat onder geweld ingevolge de Ambtsinstructie voor politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar wordt verstaan elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken. Nu in het onderhavige geval sprake is geweest van een dwangmatige kracht van geringe betekenis is geen sprake van geweld in de zin van de Ambtsinstructie. Indien wel sprake was geweest van het gebruik van geweld als bedoeld in de Ambtsinstructie had de betrokken ambtenaar dit dienen te melden aan zijn meerdere.”
Achtergrond
1. Vreemdelingenwet 1965 (Vervallen per 1 april 2001, Stb 144)
Artikel 6:
“1. Toegang tot Nederland wordt verschaft aan vreemdelingen aan wie het krachtens een der bepalingen van de artikelen 8 - 10 is toegestaan in het land te verblijven en die voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde vereisten ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.
(…)
5. De ambtenaren, belast met de grensbewaking, weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan vreemdelingen die er zich op beroepen, dat zij door de weigering genoopt zouden worden zich onmiddellijk te begeven naar een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.”
Artikel 7a:
"1. De vreemdeling aan wie het niet krachtens de artikelen 8 tot en met 10 is toegestaan in Nederland te verblijven en die zich toegang heeft verschaft door middel van het vervoer, bedoeld in artikel 7, tweede lid, eerste volzin, dient, als zijn verdere toegang wordt geweigerd door een ambtenaar, belast met de grensbewaking, onmiddellijk Nederland te verlaten met dat vervoer of een hem door die ambtenaar daarbij aangewezen vervoermiddel.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien de vreemdeling een aanvraag om toelating indient of heeft ingediend. Deze vreemdeling, dan wel de vreemd0eling die niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting voldoet, kan verplicht worden zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.
3. Een ruimte of plaats, bedoeld in het tweede lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek teneinde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang te verschaffen."
Artikel 8, eerste lid:
"1. Het is aan vreemdelingen die bij hun binnenkomst hebben voldaan aan de verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, indien en zolang zij:
a. het bij en krachtens deze wet bepaalde in acht nemen;"
2. Grensbewakingscirculaire 1995 (oud)
Hoofdstuk A6/4.5.4.2 Te volgen procedures:
"De aanwijzing van de ruimte of plaats op grond van art. 7a Vw dient te geschieden bij schriftelijke beschikking volgens model D31.
Een afschrift van de beschikking dient aan de vreemdeling te worden uitgereikt. De inhoud daarvan dient de vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal te worden meegedeeld, onder toevoeging van de desbetreffende informatiefolder."
Hoofdstuk B5/1 Inleiding
Steeds dient zorgvuldig te worden beoordeeld of een verzoek van een vreemdeling om toegang tot Nederland moet worden opgevat als een aanvraag om toelating als vluchteling. Een verzoek kan meestal worden afgeleid uit de uitdrukkingen en/of het gedrag van de vreemdeling. De vreemdeling die zich op vluchtelingenschap beroept of asielmotieven aanvoert, moet zoveel mogelijk worden gerustgesteld, voorzover hij zich belemmerd voelt vrijuit te spreken.
3. Vreemdelingencirculaire 2000
Hoofdstuk A5/2.2.4 De vorm:
"Het opleggen van een vrijheidsbeperkende of- ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet (2000; No) geschiedt bij beschikking model M19. De bevoegde ambtenaar dient een afschrift daarvan uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moet worden meegedeeld."
4. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)
Artikel 8, eerste lid:
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
5. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994):
Artikel 17:
"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.
2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).
3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:
a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of
b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."
Ingevolge art. 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."