Verzoekster klaagt over de wijze waarop zij en haar kinderen op 19 juli 2000 zijn behandeld door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee tijdens een transport met een busje van de rechtbank te Haarlem naar het Grenshospitium in Amsterdam en bij aankomst bij het Grenshospitium. Zij klaagt er in dit verband onder meer over dat:
- de chauffeur van de Koninklijke Marechaussee tijdens de rit onder invloed van alcohol heeft verkeerd, zeer hard heeft gereden en verbaal geweld heeft gebruikt;
- dat bij aankomst in het Grenshospitium fysiek geweld is gebruikt, waarbij de betrokkenen uit het busje zijn geduwd, geschopt en geslagen;
- dat haar dochter is geslagen, toen zij de chauffeur verzocht zich rustig te gedragen.
Voorts klaagt verzoekster over de wijze waarop de Koninklijke Marechaussee de klacht van 21 juli 2000 over het bovenstaande heeft behandeld. In dit kader klaagt zij er onder meer over:
- dat niet duidelijk is gemaakt op welke wijze onderzoek is verricht naar de klacht;
- dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de klacht ongegrond werd geacht.
Beoordeling
A. Ten aanzien van het rijden onder invloed, het zeer hard rijden, en het gebruik van verbaal geweld.
1. Op 19 juli 2000 vervoerden twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, mevrouw St. en de heer Sh,. verzoekster en haar kinderen van het Grenshospitium in Amsterdam naar de rechtbank in Haarlem en weer terug. Zij reden in een busje van de Koninklijke Marechaussee. St. bestuurde dit busje. Sh. was bijrijder.
2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat St. tijdens de rit naar de rechtbank onder invloed heeft verkeerd van alcoholhoudende drank, zeer hard heeft gereden en verbaal geweld heeft gebruikt.
3. Met betrekking tot de klacht over het gebruik van verbaal geweld stelt verzoekster dat St. heeft geroepen “I am a Holland woman" en "fuck you, shut your mouth and shut up". Betrokken ambtenaar Sh. heeft verklaard dat verzoekster gedurende het transport recalcitrant was geweest, provocerende opmerkingen had gemaakt, en St. en haar in het Arabisch had uitgescholden. Sh. en St. hebben ieder verklaard dat zij niet waren ingegaan op deze provocaties, om escalatie te voorkomen. G., die op die dag dienstdeed als badmeester in het Grenshospitium, heeft verklaard dat verzoekster en haar kinderen zich volgens medebewoners van het grenshospitium gedurende die gehele dag recalcitrant hadden gedragen. Er was sprake geweest van een onplezierige sfeer, en op de badafdeling was ruzie gemaakt. Op zeker moment had de Marechaussee “shut up" geroepen. Gezien het voorgaande wordt aangenomen dat verzoekster en haar kinderen op 19 juli 2000 zich provocerend hebben geuit, maar dat de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee zich daardoor niet hebben laten provoceren, met uitzondering van het maken van de opmerking "shut up" in het badhuis. Daarmee kan echter niet worden gezegd dat sprake is geweest van verbaal geweld van de kant van de betrokken ambtenaren.
4. Ten aanzien van het zeer hard rijden hebben Sh. noch St. een verklaring afgelegd. Wel kwam uit het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee naar voren dat zij bekend staan als defensieve rijders. Verzoekster heeft evenmin nadere bijzonderheden meegedeeld. Zij heeft in elk geval tijdens het transport geen opmerkingen gemaakt over de wijze van rijden. Gelet op het feit dat aannemelijk wordt geacht dat zij zich tijdens het transport overigens nogal recalcitrant heeft gedragen, wordt aannemelijk geacht dat zij ook de wijze van rijden zou hebben becommentarieerd, als daartoe aanleiding was geweest. Al met al wordt daarom niet aannemelijk geacht dat zeer hard is gereden.
5. Wat betreft het rijden onder invloed heeft betrokken ambtenaar St. verklaard dat zij de gewoonte heeft in de zomermaanden een fles water mee te nemen. Het was mogelijk dat zij daaruit gedurende de rit had gedronken. Sh. heeft verklaard dat het warm was geweest in het busje. Verzoekster had gevraagd of er een raampje open kon, hetgeen overigens in het passagiersgedeelte van het busje niet mogelijk is. Verzoekster deelde mee dat St. naar haar mening onder invloed was geweest, aangezien zij verbaal geweld had gebruikt en zeer hard had gereden. Zij gaf echter niet aan dat St. daarnaast gedrag had vertoond dat typerend is voor personen die onder invloed verkeren van alcoholhoudende drank. In deze omstandigheden en nu, zoals hiervoor is overwogen niet aannemelijk is dat zeer hard is gereden en dat St. tijdens het transport verbaal geweld heeft gebruikt, wordt evenmin aannemelijk geacht dat St. onder invloed van alcohol heeft gereden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
B. Ten aanzien van het geweldgebruik bij aankomst
1. Verzoekster heeft er ook over geklaagd dat de betrokken ambtenaar haar en haar kinderen bij aankomst in het Grenshospitium uit het busje heeft getrokken en geduwd, geschopt en geslagen.
2. Een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee is gerechtigd om in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk uitoefenen van geweld moet wel in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie Achtergrond, onder 1.).
3. Betrokken ambtenaren St. en Sh. hebben in hun rapport aangegeven dat verzoekster bij het uitstappen uit de bus weer tegen hen had geschreeuwd en hen had uitgedaagd, maar dat zij haar hadden laten uitrazen.
Verzoekster heeft niet aangegeven tegen welke persoon of personen welke vorm van geweld is aangewend.
Daarom wordt niet aannemelijk geacht dat de betrokken ambtenaren bij aankomst geweld hebben aangewend.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
C. Ten aanzien van het slaan van verzoeksters dochter
1. Verzoekster heeft er verder over geklaagd dat St. in het Grenshospitium haar oudste dochter Bx heeft geslagen, nadat Bx aan St. had verzocht om zich rustig te gedragen.
2. Verzoekster heeft op dit punt aangegeven dat Bx, na het uitstappen uit de bus, had geprobeerd om aan St. duidelijk te maken dat zij zich rustig moest gedragen, waarna zij klappen had gekregen. Bx heeft aan G. verteld dat St. haar zonder enige reden bij haar nek had gegrepen en in de opvangruimte in het Grenshospitium had gegooid.
3. St., Sh. en G. hebben hierover verklaringen afgelegd. Sh. en G. hebben de gebeurtenis zelf niet gezien. Sh. heeft verklaard dat hij, toen hij kwam aanlopen, zag dat St. en Bx elkaar bij de nek vast hadden, en dat hij had gezien dat St. angst in haar gezicht had, zodat hij de indruk had dat St. was aangevallen. St. heeft verklaard dat Bx haar eerst in haar buik had geschopt en haar vervolgens plotseling krachtig bij haar keel had gegrepen, en dat zij vervolgens had geprobeerd om Bx weg te duwen door haar hand tegen de keel van Bx af te zetten en aldus haar af te weren. Volgens St. had zij daarbij geen geweld gebruikt. G. heeft verklaard dat Bx volgens de eerder genoemde medebewoners van het Grenshospitium, had willen uithalen naar St. Bij Bx zijn krassen van nagels in haar nek geconstateerd, en mogelijk ook in haar gezicht.
4. Op grond van bovenstaande verklaringen kan niet worden vastgesteld wat zich precies heeft afgespeeld. Wel wordt aannemelijk geacht dat St. ter zelfverdediging een afwerende beweging naar Bx heeft gemaakt door haar hand op de keel van Bx te zetten, nadat Bx haar eerst had geschopt en bij de keel had gegrepen. Daarbij wordt de lezing van St. dat zij daarbij geen geweld heeft gebruikt zo verstaan dat zij geen krachtige beweging heeft gemaakt. Mogelijk heeft zij daardoor Bx wel in het gezicht geraakt. Niet is komen vast te staan of het (geringe) letsel van Bx is veroorzaakt door het optreden van St. In deze omstandigheden kan het optreden van St., nog als proportioneel geweld worden gezien.
Hierbij wordt ten overvloede nog opgemerkt dat een verdediging door het vastpakken bij of omklemmen van de keel met een of beide handen, dan wel het maken van een krachtige afwerende beweging waarbij de keel wordt geraakt, zeker wanneer sprake is van een tienjarig kind, niet wordt beschouwd als een passende vorm van geweldgebruik, omdat dit ernstige en blijvende verwondingen kan veroorzaken. Van een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee mag immers worden verwacht dat hij of zij, ook wanneer hij of zij aangevallen wordt, op een professionele wijze handelt.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
D. Ten aanzien van de klachtbehandeling
1. Verzoekster heeft verder geklaagd over de klachtbehandeling door de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. Zij heeft er met name over geklaagd dat de bevelhebber in de afdoeningsbrief van 9 april 2001 onvoldoende duidelijk heeft aangegeven op welke wijze onderzoek is verricht naar de klacht, en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de klacht is aangemerkt als ongegrond.
2. Op grond van artikel 10, derde lid van de klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee / krijgsmacht (zie Achtergrond, onder 4.) wordt van de resultaten van het onderzoek rapportage opgesteld die terstond in afschrift aan het bevoegd gezag en aan de klachtencommissie Koninklijke marechaussee / krijgsmacht wordt gezonden.
In dit artikel is niet voorgeschreven dat de rapportage aan de klager wordt toegezonden. Evenmin is (vooralsnog) hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, en met name artikel 9:12 van die wet (zie Achtergrond, onder 3.), van toepassing op klachtbehandeling door de Koninklijke Marechaussee. Het is echter een vereiste van behoorlijke klachtbehandeling dat het bestuursorgaan de klager in kennis stelt van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, zijn oordeel daarover, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. In dit verband is nog van belang dat dit vereiste blijkens het wetsvoorstel tot Wijziging van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 5.) ook rechtstreeks van toepassing zal worden op klachtbehandeling door de Koninklijke Marechaussee. Onder bevindingen van het onderzoek als bedoeld in artikel 9:12 Algemene wet bestuursrecht wordt blijkens de Memorie van toelichting verstaan een weergave van de feiten die tijdens het onderzoek zijn vast komen te staan.
3. De bevelhebber heeft in de reactie op de klacht aangegeven dat een onderzoek was ingesteld, waarbij de betrokken ambtenaren St. en Sh. waren gehoord. Verder heeft hij verwezen naar rapportages, dan wel mutatiegegevens van de Koninklijke Marechaussee, zonder aan te geven welke informatie deze bevatten. Hij heeft wel aangegeven wat de lezing is van de Koninklijke Marechaussee, maar niet wat de betrokken ambtenaren hebben verklaard, en hij heeft deze lezing bovendien als feitelijke lezing weergegeven. Hij heeft daarbij niet aangegeven om welke reden hij geen aanleiding heeft gezien om niet aan de lezing van de betrokken ambtenaren te twijfelen en wel aan de lezing van verzoekster.
Aldus is verzoekster onvoldoende in kennis gesteld van de inhoud van de verschillende verklaringen en informatie uit andere bronnen waarop de bevindingen zijn gebaseerd.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
4. Verder heeft verzoekster er over geklaagd dat de bevelhebber onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de klacht ongegrond werd geacht.
5. Op grond van artikel 13, derde lid van de klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee / krijgsmacht (zie Achtergrond, onder 4.) stelt de beheerder de klager, de klachtencommissie Koninklijke marechaussee / krijgsmacht, de ambtenaar, het bevoegd gezag en de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken, schriftelijk in kennis van zijn met redenen omklede beslissing. Dit betekent dat sprake moet zijn van een beslissing gebaseerd op een motivering die deze beslissing op de klacht moet kunnen dragen. Alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten moeten worden betrokken in de overwegingen.
6. Uit hetgeen hiervóór onder 3. is overwogen volgt dat de motivering van de beslissing te kort schiet, omdat deze steunt op bevindingen waarvan onvoldoende blijkt op welke wijze de feitelijke vaststelling daarvan had plaatsgevonden. Daarom is niet voldaan aan artikel 13, derde lid van de genoemde klachtenregeling.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van de klachtbehandeling; op dit punt is de klacht gegrond.
Onderzoek
Op 8 november 2001, ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S., ingediend door het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van Koninklijke Marechaussee te Schiphol.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Wel legden zij een verklaring af.
Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoekster en overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 19 juli 2000 brachten twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, mevrouw St. en de heer Sh., verzoekster en haar kinderen van het Grenshospitium in Amsterdam naar de rechtbank te Haarlem en weer terug. Zij reden in een busje van de Koninklijke Marechaussee. Betrokken ambtenaar St. bestuurde dit busje. Sh. was bijrijder.
2. Op 21 juli 2000 diende verzoekster via haar gemachtigde de volgende klacht in:
“…Mevrouw begint haar relaas met te vertellen dat de vrouwelijke chauffeur van de KMAR onder alcoholische invloed schijnt te zijn geweest. Nadat (…) cliënte en haar dochter naar de zitting in Haarlem waren gebracht, heeft mevrouw een klacht over het feit dat zij als criminelen zijn behandeld.
Die behandeling bestond uit het opsluiten in een kleine cel, alwaar zij geen eten kregen, wel een beetje water. Daarna volgde de zitting en na de zitting is mevrouw, samen met haar kinderen, weer in die te kleine cel geplaatst tot zij rond 17.15u weer naar het Grenshospitium werden gebracht.
Deze reis nu gaf aanleiding tot de eigenlijke klacht. Tijdens het transport van mevrouw, samen met haar kinderen en een Iraanse vrouw, schijnt de vrouwelijke chauffeur van de KMAR alcohol te hebben gedronken. Dat blijkt uit het gedrag dat deze “dame” vertoonde, aldus cliënte. De vrouwelijke chauffeur begon te schreeuwen en te roepen: `I am a Holland woman.' Ook heeft de chauffeur geroepen: `Fuck you, shut your mouth and shut up.' Ook zou de chauffeur zeer hard hebben gereden.
Bij aankomst in het Grenshospitium werden de mensen uit de auto geduwd en, volgens de cliënt, zijn de mensen ook geschopt en geslagen. Hierop heeft de dochter van de cliënte geprobeerd om de chauffeur duidelijk te maken dat zij zich rustig moest gedragen. Hierop heeft de dochter dan ook klappen gekregen, in het bijzijn van die Iraanse mevrouw. En dat alles vond plaats terwijl de dochter, volgens mevrouw, een hartpatiëntje is. Dit alles schijnt ook te hebben plaats gevonden in het bijzijn van personeel van het Grenshospitium. Een mevrouw, die eerder de koffer van cliënte heeft doorzocht, toen zij de eerste keer in het GH aankwam, en die werkt in het Grenshospitium, schijnt er ook bij betrokken te zijn geweest. Cliënte omschrijft die mevrouw als: `..een mevrouw met een bril op en haar haren omhoog'. Daarop heeft ene A. met de dochter van mevrouw in het Frans gesproken en gezegd dat cliënte een melding hiervan moet maken.
De dochter heeft een paar kleine wondjes in haar hals, net onder beide oren, en naast haar linker mondhoek en in het midden van haar nek. Alle wondjes hebben het karakteristiek als zouden zij door lange nagels zijn gedaan.
Cliënte en haar dochter zijn beide habituele nagelbijters en kunnen die verwondingen dus niet zelf hebben toegebracht…”
3. Op 9 april 2001 gaf de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de volgende reactie op de klacht:
“…Het onderzoek heeft zich met name toegespitst op de behandeling van mevrouw S. (verzoekster; N.o.) en haar gezin tijdens hun transport vanaf de rechtbank Haarlem naar het Grenshospitium op 19 juli 2000, welk transport werd uitgevoerd door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en de behandeling direct na aankomst op het Grenshospitium.
Op mijn verzoek heeft de Commandant van het District Koninklijke Marechaussee Schiphol een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden waaronder één en ander heeft plaatsgevonden.
Bij dit gehouden onderzoek zijn de betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en medewerkers van het Grenshospitium gehoord.
Alle op het incident betrekking hebbende rapportages, dan wel mutatiegegevens, van Koninklijke Marechaussee Schiphol en Grenshospitium zijn betrokken in het onderzoek.
In het kader van het klachtonderzoek heb ik vastgesteld dat de lezing over het incident voldoende feitelijk is omschreven. Een nadere omschrijving laat ik dan ook achterwege.
Ik ga thans over tot de beantwoording van de klacht, die ik als volgt heb samengevat.
Klachtformulering:
U klaagt er, namens uw cliënt S., over dat tijdens het transport van haar en haar gezin vanaf de rechtbank Haarlem naar het Grenshospitium op 19 juli 2000 de vrouwelijke chauffeur van de Koninklijke Marechaussee alcohol dronk. Daarbij zou die chauffeur zeer hard hebben gereden en verbaal geweld hebben gebruikt. Bij aankomst op het Grenshospitium zou fysiek geweld zijn gebruikt door de vrouwelijke ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee.
Klachtbeantwoording:
Door middel van het klachtonderzoek heb ik vastgesteld dat op 19 juli 2000, onder andere, uw cliënte en haar gezin door zorg van personeel van de Koninklijke Marechaussee, Sectie Arrestanten- en Passantenwacht, werden opgehaald bij de Arrondissementsrechtbank Haarlem teneinde te worden overgebracht naar het Grenshospitium te Amsterdam.
Reeds eerder was gebleken dat, onder andere uw cliënte, zich tijdens het transport naar de Arrondissementsrechtbank te Haarlem verbaal agressief en non-coöperatief had opgesteld tegenover de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. Een dergelijk gedrag werd door uw cliënte in Haarlem en tijdens het transport naar het Grenshospitium gecontinueerd. Door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee is niet fysiek dan wel verbaal gereageerd op dit gedrag, omdat een escalatie voorkomen diende te worden.
Tijdens dit transport had de vrouwelijke ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee een fles met drinkwater bij zich. Dit water heeft zij tijdens de rit gedronken.
Aangekomen bij het Grenshospitium werden uw cliënte en haar gezin verwezen naar de ophoudruimte.
Bij die verwijzing gebruikte een dochter van uw cliënte fysiek geweld tegenover de vrouwelijke ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee. De ambtenaar werd vastgegrepen bij haar keel en getrapt in de buik.
Teneinde daaraan een halt toe te roepen werd de dochter van uw cliënte door de vrouwelijke ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee van zich afgehouden. De vrouwelijke ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee probeerde haar weg te duwen door haar hand tegen de keel van de dochter van uw cliënte af te zetten.
Door tussenkomst van de andere ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee werd een verdere escalatie voorkomen.
Hierna werd uw cliënte met haar gezin naar de ophoudruimte begeleid.
Ik heb geen reden te twijfelen aan de uitgebreide en gedetailleerde rapportage die mij op dit punt door twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee is verstrekt, zulks mede gelet op de door u overlegde documentatie afkomstig van de heren G. en O. (hierna vermeld onder C.4. en C.5.; N.o.)
Ik stel vast dat het gedrag van uw cliënte dan wel van haar dochter provocerend en ten dele strafbaar was tijdens het transport en direct na aankomst op het Grenshospitium.
Ik beoordeel uw klacht op alle onderdelen ongegrond…”
B. Standpunt verzoekster
1. Verzoeksters standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Op 30 november 2001 vulde verzoekster via haar gemachtigde haar verzoekschrift aan. In dit aanvullende verzoekschrift deelde haar gemachtigde namens haar onder meer het volgende mee:
“…Op 19 juli 2000 zijn mv. S., van Libanese afkomst, en haar kinderen van de Rechtbank Haarlem naar het Grenshospitium in Amsterdam vervoerd door ambtenaars van KMar. Tijdens het transport heeft de vrouwelijke chauffeur verbaal geweld gebruikt en heel hard gereden wat volgens cliënte erop aanwees dat ze onder alcoholische invloed was. Bij aankomst in het Grenshospitium is cliënte en haar medepassagiers met veel duw en trekwerk uit de auto gehaald. De dochter van cliënte heeft getracht om de chauffeur te kalmeren waarop ze klappen kreeg van de chauffeur.
In het antwoord op onze klacht (…) stelt de Bevelhebber vast dat het gedrag van cliënte dan wel van haar dochter provocerend en ten dele strafbaar was tijdens het transport en na aankomst in het Grenshospitium. De klacht is op alle onderdelen ongegrond beoordeeld.
De Bevelhebber en de Klachtencommissie van Kmar hebben de (…) ingediende klachten ongegrond verklaard. Wij, VluchtelingenWerk Grenshospitium vinden de geformuleerde antwoorden onbevredigend. In de (…) antwoorden wordt noch duidelijk aangegeven wat voor onderzoeken plaats hebben gevonden noch op welke gronden de klachten ongegrond zijn verklaard…”
C. Standpunt Minister van Defensie
1. Op 8 april 2002 gaf de minister van Defensie onder meer de volgende reactie op de klacht:
“Bij brief van 9 april 2001 (…) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee verzoekster zijn oordeel gegeven op de ingediende klacht. Dit oordeel heeft mijn instemming en wordt door mij onverkort gehandhaafd.
Met betrekking tot de stelling van verzoekster dat niet duidelijk is op welke wijze onderzoek is verricht naar de klacht merk ik op dat in de brief van 9 april 2001 is aangegeven dat bij het onderzoek de betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en medewerkers van het Grenshospitium zijn gehoord. Voorts is aangegeven dat alle op het incident betrekking hebbende rapportages, dan wel mutatiegegevens, van de Koninklijke Marechaussee Schiphol en het Grenshospitium bij het onderzoek zijn betrokken. Ook is in de brief van 9 april 2001 aangegeven dat ook de door Vluchtelingenwerk overgelegde documentatie bij de beoordeling van de klacht is betrokken. Hiermee is naar mijn mening voldoende duidelijk aangegeven op welke wijze het onderzoek naar de klacht is verricht.
Aan de hand van de inhoud van de uitgebreide en gedetailleerde rapportages van de verschillende betrokkenen heb ik vastgesteld dat het optreden van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee op een professionele wijze is uitgevoerd en dat hen niets verwijtbaar is. Dit is ook in de brief van 9 april 2001 opgenomen, het oordeel ongegrond is daarmee dan ook voldoende gemotiveerd. Voor mij bestaat er derhalve geen enkele aanleiding tot enige maatregel of actie ten behoeve van verzoekster.”
2. Bij de reactie van de minister bevond zich als bijlage een rapport van de districtscommandant aan de commandant van het District Koninklijke Marechaussee Schiphol van 10 november 2000. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“De bij het incident betrokken personeelsleden zijn de burgerambtenaar (…) mevrouw St. en marechaussee der 1e klas Sh., beiden ingedeeld bij de sectie Arrestanten- en Passantenwacht, district Schiphol.
Beiden staan bekend als rustige en kalme personen die met tact mensen kunnen kalmeren en rustige en defensieve rijders zijn.
Aan hen is een afschrift uitgereikt van de klacht alsmede de interne folder klachtenregeling. Betrokkenen heb ik onderhouden omtrent deze klacht. Naar aanleiding hiervan is door hen een schriftelijke reactie opgemaakt, hetwelk als bijlage is gevoegd.
Blijkens informatie bij het Grenshospitium (GHOS) omtrent het incident aldaar is door de badmeester mevrouw B. een rapport opgemaakt. Een verzoek om een afschrift van deze rapportage kan gericht worden aan Directeur Grenshospitium Amsterdam.
Op 19 juli 2000, omstreeks 18.30 uur, heb ik met mevrouw St. op haar verzoek een onderhoud gehad omtrent een incident tijdens een transport van de rechtbank naar en in het GHOS. (…) Mevrouw St. was destijds geëmotioneerd door dit incident. Uit dit onderhoud bleek mij dat mevrouw St. in het geheel geen alcoholhoudende drank had gedronken, noch dat er enige indicatie daartoe was.
Voorts bleek uit dit onderhoud dat:
De attitude van klaagster gericht was op het uitlokken van onenigheid, Door betrokken personeelsleden is hier niet op ingegaan om escalatie te voorkomen.
De verwondingen in de hals van de dochter van klaagster zijn ontstaan doordat mevrouw St. zich heeft verdedigd, omdat klaagsters dochter haar zonder enige aanleiding bij de keel had gegrepen.
Het vermoeden van klaagsters dat mevrouw St. alcoholhoudende drank heeft gedronken kan berusten op het feit dat gedurende de zomermaanden mevrouw St. de gewoonte heeft om een fles drinkwater bij zich te hebben. Het is goed mogelijk dat mevrouw St. tijdens de rit water heeft gedronken uit deze fles, alhoewel zij zich hier niets van kan herinneren.
Als bijlage is gevoegd een schriftelijke reactie van het incident opgemaakt door mevrouw St. en marechaussee der 1e klasse Sh.”
3. Als bijlage bij het onder 2. genoemde rapport van de districtscommandant bevond zich het rapport van de betrokken ambtenaren St. en Sh.
“…Op 19 juli 2000 waren wij St. samen met collega (…) Sh. belast met het vervoer van asielzoekers naar de rechtbank te Haarlem. Op voornoemde datum hadden wij (verzoekster; N.o.) en haar 3 kinderen uit Iran vervoerd naar de Raadkamer te Haarlem. Dit gezelschap bestond ook nog uit C. uit Iran en dhr. B. (…).
Bij het halen van dit gezelschap vanuit het Grenshospitium en na uitleg m.b.t. het transport ondervonden wij dat dit gezelschap verbaal agressief en niet meewerkend overkwam. Mijn collega reed van het Grenshospitium naar de Raadkamer, tijdens deze rit eiste (verzoekster; N.o.). dat er een raam open moest. Daar in deze bus alleen bij de bestuurder en bijrijder die mogelijkheid is hebben wij onze ramen geopend.
Tijdens deze rit hebben ze ons uitgescholden in hun eigen taal, voor mijn collega twee opvangbare woorden “ZEP en ZEMMEL” deze woorden betekenen in het arabisch “lul, klootzak, etc.”
Wij hebben ons niks van deze opmerkingen aangetrokken. Bij aankomst aan de Raadkamer was (verzoekster; N.o.) provocerend bezig naar mijn collega en mij door middel van schreeuwen en eisen te stellen. Aldaar dit gezelschap overgedragen aan parket te Haarlem.
Bij het ophalen van (verzoekster; N.o.) en drie kinderen kregen wij te horen van de collega's in Haarlem dat mevr. wederom erg provocerend bezig was geweest. Het gezin werd aan ons overgedragen. Mevr. begon meteen tegen ons uit te vallen dat ze geen eten hadden gekregen dat haar kinderen ziek waren dat ze niet naar de wc mochten. Wij deelden haar mede dat dat niet onze taak was en dat wij alleen maar belast waren met het vervoer, maar dat we wel zouden aangeven in het Grenshospitium dat ze honger hadden.
Ik, St., reed van de Raadkamer terug naar het Grenshospitium. In de bus bleef (verzoekster; N.o.) klagen aldaar wij ons er niks meer van aantrokken begon mevr. te schreeuwen.
Omstreeks 17.00 uur arriveerden wij bij het Grenshospitium, bij het uitstappen uit de bus begon mevr. wederom tegen ons te schreeuwen en zat ons uit te dagen. Wij lieten haar uitrazen. Bij binnenkomst moesten ze even in een ophoudruimte wachten. Ik, St. verwees ze daarnaar. Terwijl ik hun de ruimte aanwees sloeg de oudste dochter van mevr. (Bx, op dat moment bijna 10 jaar oud, N.o.) mijn hand weg, ik wilde haar daarop aanspreken waarna zij mij een wegduw trap gaf in mijn buik. Ik vroeg de dochter om even uit het ophoudruimte te komen zodat ik alleen met haar kon praten want haar moeder zat heel erg te schreeuwen. Terwijl Bx de ruimte uit kwam greep ze mij naar de keel, aangezien ik maar 1.59m lang ben en zij ongeveer een kop kleiner was dan ik, kon zij makkelijk mijn keel vast pakken. Ik voelde dat zij mijn keel krachtig vast hield. Ik probeerde haar weg te duwen door mijn hand tegen haar keel af te zetten. Ik heb geen geweld gebruikt. Mijn collega Sh. was tussen mij en moeder en dochter ingekomen om verdere escalatie te voorkomen en heeft ze naar de ophoud ruimte begeleid…”
4. Verder bevond zich als bijlage bij de reactie van de minister een schriftelijke melding van 19 juli 2000 van de heer G., badmeester in het Grenshospitium.
“…Vandaag was het hele gezin naar de rechtbank. Omstreeks 17.00 uur kregen wij een telefoontje met het verzoek of ik (…) even naar het bad wilde komen omdat er iets aan de hand was met Bx de dochter. Daar aangekomen vertelde B. dat het meisje ruzie heeft gehad met een begeleidster van de marechaussee. De wachtcel werd geopend en direct werd ik “overvallen” door een huilende moeder die begon te schreeuwen dat haar dochter (Bx) door de politie in elkaar is geslagen. Ze leek inderdaad enkele wondjes op haar gezicht en in haar nek te hebben. Ik heb met Bx gepraat en zij vertelde dat ze zonder aanleiding door de dame van de marechaussee in haar nek werd gegrepen en vervolgens in de wachtcel bij het bad werd gegooid. Ze klaagde over pijn en we zijn dan ook even naar de med. dienst geweest. Behalve enkele krassen en inkepingen van nagels werd er geen letsel geconstateerd.
Omdat het gezin Ba. (…) het gebeuren van dichtbij heeft meegemaakt (zij waren op dat moment ook op de badafdeling) heb ik aan hun gevraagd hoe zij de situatie hebben ervaren. Volgens deze mensen waren Bx en haar gezinsleden de hele dag al recalcitrant en was er een onplezierige sfeer. Op de badafdeling werd ruzie gemaakt en op een gegeven moment werd er door de marechaussee “shut up” geroepen. Bx heeft toen, aldus de familie Ba., uit willen halen met haar hand naar de vrouwelijke beambte.
Vervolgens heeft zij toen Bx de cel in geduwd.
(…) Aangezien dit geen melding is doch slechts een onderdeel van de gedrachtsrapportage wil ik ook even mijn eigen en naar ik heb begrepen ook de mening van een aantal teamleden weergeven.
Dit gezin, aangevoerd door de moeder zal alles wat maar enigszins van invloed op hun “zaak” kan zijn, aangrijpen om te gebruiken. Het bovenstaande gebeuren van vandaag lijkt dan ook dankbaar door de familie aangegrepen te worden, en dit gevoel wordt mede versterkt door de manier waarop de andere bewoners, veel lachen en hilariteit, het gezin buiten ontvingen. Tevens wilde het gezin direct een medische verklaring, spreken met E. en bellen met hun advocaat.
Blijft staan dat het nooit goed te praten is om een meisje van 10 jaar zo aan te pakken…”
5. Bij de reactie van de minister bevond zich verder als bijlage een melding van de heer O., werkzaam in het Grenshospitium, van 19 juli 2000. Deze melding hield onder meer het volgende in:
“Tijdens terugkomst om 17.10 uur van transport van de rechtbank kwam (verzoekster; N.o.) huilend op de afdeling terug. Naar haar zeggen was haar dochter, Bx, zonder reden geslagen door de vrouw die het transport begeleidde. Haar dochter had enige wondjes in haar nek en is hiervoor gezien door Bz. van de medische dienst. De heer Bz. constateerde dat er verder geen letsel opgelopen was. Ik heb gesproken met de transportbegeleidster mevr. St. Zij verklaarde dat zij Bx niet geslagen had maar wel van zich afgehouden heeft omdat Bx haar wilde slaan. De familie Ba. (…) heeft een gedeelte van het voorval meegemaakt.”
d. Verklaring van betrokken ambtenaar St.
Naar aanleiding van nadere vragen van de Nationale ombudsman van 26 juni 2002, deelde betrokken ambtenaar St. bij brief van 17 juli 2002 onder meer het volgende mee:
“Vraag 1 (Wat er precies was gebeurd bij aankomst in het Grenshospitium; N.o.):
(…) De tekst die ik in mijn eigen getypte verslag geschreven heb beschrijft precies wat er gebeurd is. Ik sta hier nog steeds achter. Hieronder nogmaals deze tekst:
Omstreeks 17.00 uur arriveerden wij bij het grenshospitium, bij het uitstappen uit de bus begon (verzoekster; N.o.) wederom tegen ons te schreeuwen en begon ons uit te dagen. Wij lieten haar uitrazen. Bij binnenkomst moesten ze even in een ophoudruimte wachten. Ik verwees ze daarnaar. Terwijl ik hen de ruimte aanwees sloeg de oudste dochter mijn hand weg. Ik wilde haar daarop aanspreken waarna zij mij een wegduwtrap gaf in mijn buik. Ik vroeg de dochter om even uit de ophoudruimte te komen zodat ik alleen met haar kon praten want haar moeder zat heel erg te schreeuwen. Terwijl de dochter de ruimte uit kwam greep ze mij naar de keel. Aangezien ik maar 1.59 meter lang ben en zij ongeveer een kop kleiner was dan ik kon zij makkelijk mijn keel vastpakken. Ik voelde dat zij mijn keel krachtig vast hield. Ik probeerde haar weg te duwen door mijn hand tegen haar keel af te zetten. Deze handeling heb ik gedaan puur uit zelfverdediging. Beslist niet met de intentie om de dochter op enigerlei wijze ook maar iets aan te doen.
Vraag 2a: (Of St. kon verklaren hoe er krassen waren te zien, vermoedelijk van nagels, in het gezicht van Bx; N.o.)
Ik kan dit niet verklaren. Ik heb alleen de hals van de dochter vastgehouden en heb niet aan haar gezicht gezeten.
Vraag 2b: (Of St. een verklaring kon geven voor de wondjes in de nek van Bx; N.o.)
Ook dit kan ik niet verklaren. Ik heb de hals van de dochter alleen vastgehouden om haar van mij af te duwen toen zij mij bij de keel greep. Misschien hebben mijn nagels afdrukken in haar hals achtergelaten, echter geen wondjes. Als dit zo zou zijn dan had ik toch bloed of iets dergelijks aan mijn vingers gehad moeten hebben en dat was niet zo.
Vraag 2c: (Of St. had gezien op welke wijze Sh. Bx had vastgepakt; N.o.)
Mijn collega Sh. is, zoals u in mijn eigen getypte verslag ook heeft kunnen lezen, op een gegeven moment tussen mij en de moeder en dochter ingekomen om verdere escalatie te voorkomen en heeft ze naar de ophoudruimte begeleid. Voor zover ik heb kunnen zien heeft hij de dochter niet vastgepakt…”
e. Verklaring van betrokken ambtenaar Sh.
Naar aanleiding van nadere vragen van de Nationale ombudsman van 26 juni 2002, verklaarde betrokken ambtenaar Sh. telefonisch op 17 juli 2002 onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Naar aanleiding van de vragen die de Nationale ombudsman in zijn brief van 26 juni 2002 heeft gesteld, deel ik het volgende mee.
Mijn collega, mevrouw St., en ik hadden die dag, 19 juli 2000, drie ritjes naar de rechtbank. Bij aankomst bij de rechtbank Haarlem en toen wij terugkwamen bij het Grenshospitium is er niets bijzonders gebeurd.
Wel klaagden verzoekster en haar kinderen in de bus op de terugweg dat zij bij de rechtbank niets te eten hadden gehad, maar daar konden wij niets aan doen. Eten kregen ze van het Grenshospitium, en niet van de rechtbank of van ons. Zij hadden op de rechtbank ook op de alarmknopjes gedrukt. Het was warm in de bus. Verzoekster klaagde over de warmte. De blower stond wel aan, maar het passagiersgedeelte is afgescheiden van het bestuurdersgedeelte, en daar kunnen ook geen ramen open. Ik kon mij dus wel voorstellen dat verzoekster en haar kinderen het warm hadden, maar wij konden daar helaas niets aan veranderen. Ik heb verzoekster uitgelegd dat de ramen niet open konden, maar zij bleef klagen. Verzoekster en haar kinderen waren duidelijk aan het provoceren en ruzie aan het zoeken. Zij hebben ons in het Engels ook uitgescholden. Er zaten verder twee mannen in de bus. Zij fokten elkaar op. Ze waren aan het klagen en aan het schreeuwen. Ik heb daar niet op gereageerd. Mijn collega ook niet, want zij moest rijden.
Toen wij in het Grenshospitium waren aangekomen, ben ik eerst mijn pistool gaan opbergen. Toen ik terugkwam hoorde ik geschreeuw. Ik zag het kind van verzoekster, Bx, 12 jaar oud, reiken naar mijn collega. Mijn collega weerde dat af. Bx en mijn collega hadden elkaar bij de nek vast. Hierdoor kunnen misschien wondjes in de nek zijn ontstaan. Dat weet ik verder niet.
Mijn collega is ongeveer 1.60 lang, en Bx was niet veel kleiner, misschien 10 centimeter.
Bx en verzoekster schreeuwden. Mijn collega kan ook geschreeuwd hebben. Mijn indruk was dat mijn collega zich aangevallen voelde. Ik zag angst in haar gezicht, ze was verstijfd.
Ik heb vervolgens met mijn linkeronderarm de schouder van Bx opzij geduwd en heb mijn lichaam tussen haar en mijn collega geplaatst. Ik heb Bx niet vastgepakt. Ik heb haar vervolgens op een rustige manier terug begeleid naar het opvanghok. Ik heb daarbij gewezen naar het opvanghok en heb gezegd "go back" of iets dergelijks. Ik heb Bx daarbij niet aangeraakt.
Verzoekster heb ik ook gezegd dat zij terug moest gaan. Inmiddels was ook de badmeester ter plaatse gekomen. Hij heeft het van mij overgenomen.
Ik werkte op dat moment al twee en een half jaar als arrestantenwacht, maar ik had dit nog nooit meegemaakt…"
f. Reactie Minister van Defensie
Op 28 augustus 2002 gaf de minister van Defensie de volgende nadere reactie:
“In uw brief van 26 juni 2002 geeft u aan dat in de reactie van 4 april 2002 niet is ingegaan op het klachtonderdeel waarin wordt geklaagd dat bij aankomst in het Grenshospitium fysiek geweld is gebruikt.
Ik heb op geen enkele wijze kunnen vaststellen dat verzoekster en haar dochter, direct na aankomst bij het Grenshospitium, uit de auto zijn geduwd en zijn geschopt en geslagen zoals verzoekster heeft gesteld. De betrokken ambtenaren hebben in hun reactie op het incident aangegeven dat verzoekster bij het verlaten van de bus begon te schreeuwen en hen uitdaagde doch dat zij verzoekster hebben laten uitrazen.
Omdat ik geen reden heb aan de juistheid van de verklaring van verzoekster te twijfelen, maar evenmin feiten en/of omstandigheden kan vaststellen op grond waarvan de verklaring van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee onjuist is, kan ik over de gegrondheid van dat onderdeel van de klacht geen oordeel uitspreken.”
Achtergrond
1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)
Artikel 8, eerste lid:
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)
Artikel 4:
"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."
3. Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 9:12:
“-1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.”
2. Memorie van toelichting op artikel 9:12, eerste lid, Awb (Kamerstukken 25 837, nr. 3, pagina 22):
"Het onderhavige artikel verplicht het bestuursorgaan om, na het afsluiten van het onderzoek, de klager schriftelijk zijn bevindingen mee te delen. Onder de bevindingen wordt verstaan een weergave van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Op grond van deze bevindingen zal het bestuursorgaan zich een oordeel vormen over de gang van zaken en daaraan wellicht conclusies verbinden.
Hoever de mededelingsplicht strekt zal van geval tot geval verschillen. Uit de aard der zaak bevat de afdoeningsbrief het oordeel van het bestuursorgaan over de klacht. De behoefte aan een uitgebreide motivering zal groter zijn wanneer de klacht ongegrond wordt geacht dan in het geval de klacht naar tevredenheid is afgehandeld."
4. De klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht
Artikel 10:
“1. Aan de ambtenaar wordt een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij meegezonden stukken toegezonden.
2. De klager en de ambtenaar worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
3. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien deze heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. Van het horen wordt een verslag gemaakt.
5. De klager en de ambtenaar kunnen zich laten bijstaan door een door hen aan te wijzen persoon.
6. Van de resultaten van het onderzoek wordt een rapportage opgesteld die terstond in afschrift aan het bevoegd gezag en aan de klachtcommissie Koninklijke marechaussee/krijgsmacht wordt gezonden.”
Artikel 13:
1. De beheerder neemt een beslissing over de vraag of de wijze waarop de ambtenaar zich heeft gedragen al dan niet behoorlijk is geweest.
2. De beheerder stelt de klager, de klachtencommissie Koninklijke marechaussee/ krijgsmacht, de ambtenaar, het bevoegd gezag, en de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken, schriftelijk in kennis van zijn met redenen omklede beslissing.
3. Bij zijn beslissing maakt de beheerder melding van de mogelijkheid om ingevolge artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman een verzoekschrift in te dienen.”
Artikel 14:
“1. Een klacht wordt afgedaan binnen zes weken na ontvangst.
2. In het geval de klachtencommissie Koninklijke marechaussee/krijgsmacht een advies uitbrengt over de afdoening van de klacht, wordt de klacht afgedaan binnen tien weken na ontvangst.
3. In het geval de afdoeningstermijn wordt overschreden, stelt de beheerder de klager en de ambtenaar schriftelijk in kennis van de redenen die daaraan ten grondslag liggen alsmede van de termijn waarbinnen afdoening alsnog te verwachten valt.”
5. Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtenregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorstel van wet (ingediend op 11 mei 2001, Kamerstukken 27731).
Memorie van toelichting (Kamerstukken 27 731, nr. 3, pagina 1):
"Met het onderhavig wetsvoorstel wordt de klachtregeling, die is opgenomen in de Politiewet 1993, aangepast aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)."
Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken 27 731, nr. 5, pagina 12):
"Artikel 9:12 Awb verplicht het bestuursorgaan om, na het afsluiten van het onderzoek, de klager schriftelijk en gemotiveerd zijn bevindingen alsmede eventuele conclusies die het daaraan verbindt, mee te delen. In de memorie van toelichting bij dat artikel wordt opgemerkt dat onder de bevindingen wordt verstaan een weergave van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Op grond van deze bevindingen zal het bestuursorgaan zich een oordeel vormen over de gang van zaken en daaraan wellicht conclusies verbinden. Hoever de mededelingsplicht strekt zal van geval tot geval verschillen. Uit de aard van de zaak bevat de afdoeningsbrief het oordeel van het bestuursorgaan over de klacht."