2003/202

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Breda geen specificatie heeft gegeven van de voor de aanleg van twee in- en uitritten berekende kosten.

Tevens klaagt verzoeker erover dat de door de Dienst Stadsbeheer berekende kosten niet in verhouding staan tot de reële kosten voor de aanleg van de in- en uitritten.

Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de afgifte van zowel een kapvergunning, als een vergunning voor de realisering van een in- en uitrit afhankelijk is gesteld van de ontvangst (als waarborg) van de door de Dienst Stadsbeheer berekende kosten.

Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de Dienst Stadsbeheer eerst na zeven maanden na indiening van de aanvraag om een aanlegvergunning tot een kostenberekening is gekomen.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Eind juli 2000 vroeg verzoeker bij de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Breda een kapvergunning aan en op 31 oktober 2000 een aanlegvergunning voor de realisering van twee in- en uitritten. Na rappel op 20 maart 2001 ontving verzoeker op 27 maart 2001 een faxbericht van de Dienst Stadsbeheer, waarin hem werd verzocht een borg van f 19.000 te storten op de rekening van de gemeente. Na ontvangst van dit bedrag zou tot publicatie van de kapvergunning worden overgegaan. Na realisering van de in- en uitritten zouden de door de gemeente gemaakte kosten worden verrekend met de door verzoeker gestorte borg.

2. Bij brief van 9 april 2001 deelde verzoeker de Dienst Stadsbeheer mee dat het door de gemeente genoemde bedrag niet acceptabel en buiten proportie was. Daarnaast schreef verzoeker dat het hem bevreemdde dat de afgifte van de kapvergunning afhankelijk werd gesteld van de ontvangst van het bedrag. Tenslotte deelde hij mee zelf zorg te zullen dragen voor het kappen van de nodige bomen en de aanleg van de in- en uitritten.

3. In reactie op deze brief deelde de Dienst Stadsbeheer verzoeker op 31 mei 2001 mee dat het bij het aanleggen van in- en uitritten gebruikelijk is dat er door de aanvrager een waarborgsom wordt betaald. Zodra deze waarborgsom is ontvangen wordt met het voorbereiden van de werkzaamheden begonnen. Na afloop van de werkzaamheden worden - op basis van de werkelijke kosten - de eventuele meer- of minderkosten met de gestorte borg verrekend.

II. Ten aanzien van het niet geven van een nadere specificatie

1. Verzoeker klaagt er in eerste instantie over dat de Dienst Stadsbeheer geen specificatie heeft gegeven van de voor de aanleg van de in- en uitritten berekende kosten. In zijn verzoekschrift schreef verzoeker onder meer dat, ondanks een telefonisch gedaan verzoek daartoe, nimmer een dergelijke specificatie was gegeven.

2. In zijn brief van 9 april 2001 deelde verzoeker de Dienst Stadsbeheer mee dat hij het gevraagde bedrag onacceptabel en buiten proportie achtte en derhalve zelf zorg zou dragen voor het kappen van de bomen en de aanleg van de in- en uitritten. In reactie op deze brief deelde de Dienst Stadsbeheer verzoeker op 31 mei 2001 mee dat het bij het aanleggen van in- en uitritten gebruikelijk is dat er een waarborgsom wordt gevraagd, waarin alle eventueel te maken kosten staan opgenomen. Daarbij schreef de Dienst Stadsbeheer dat de betrokken medewerker, voor de vaststelling van de waarborgsom, een reële kostenopstelling had gemaakt. In zijn reactie informeerde de Dienst Stadsbeheer verzoeker niet over de inhoud van deze kostenopstelling.

3. Gelet op het feit dat verzoeker in zijn brief van 9 april 2001 had meegedeeld dat het aan hem in rekening te brengen bedrag voor hem onacceptabel en buiten proportie was en hij derhalve zelf zou overgaan tot de aanleg van de in- en uitritten, had het, mede vanuit een oogpunt van actieve informatieverstrekking, in de rede gelegen dat de Dienst Stadsbeheer in zijn reactie van 31 mei 2001, naast de gegeven algemene informatie over de werkwijze van de gemeente, verzoeker had geïnformeerd over de inhoud en opbouw van de gemaakte kostenopstelling.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van de verhouding berekende versus reële kosten.

1. Verzoeker klaagt er in tweede instantie over dat de door de Dienst Stadsbeheer berekende kosten voor de realisering van de in- en uitritten niet in verhouding staan tot de reële kosten voor de aanleg daarvan. Verzoeker baseert zijn klachtonderdeel op de offerte van een aannemer, zoals aan hem uitgebracht op 5 juni 2001.

2. In reactie op deze klacht deelde het college van burgemeester en wethouders mee dat de kwaliteit van de voor verzoeker aan te leggen in- en uitritten in overeenstemming is met de kwaliteit die standaard voor de gehele stad Breda wordt toegepast bij gelijksoortige in- en uitritten. De aanlegkosten voor de in- en uitritten zijn berekend op basis van het prijscodeboek, dat de gemeente Breda is overeengekomen met een aantal regionale aannemers. Door de Dienst Stadsbeheer is hieromtrent ter aanvulling opgemerkt dat dit prijscodeboek door onafhankelijke adviseurs is getoetst. Het prijscodeboek is opgesteld ten behoeve van kleinere werkzaamheden die niet efficiënt via een bestek kunnen worden aanbesteed. Gemeentelijke opdrachten van werkzaamheden worden door de gemeente met de aannemer verrekend op basis van dit prijscodeboek.

3. Verzoeker baseert zijn stelling dat de op 20 september 2001 door de Dienst Stadsbeheer opgestelde nadere raming van de kosten voor de aanleg van de in- en uitritten - welke nadere raming beduidend lager uitviel dan de in april 2001 opgestelde raming - niet reëel is, op een door hem in juni 2001 ontvangen offerte. In deze offerte, waarin uitgegaan wordt van het leveren en plaatsen van twee inritten, inclusief de nodige grondwerken ten behoeve van een goede bedding en conform de aanleg van bestaande inritten elders op het industrieterrein, wordt uitgegaan van een totaalprijs van f 3.115 (exclusief BTW).

4. In zijn reactie gaf het college van burgemeester en wethouders aan dat het verschil tussen het aan verzoeker geoffreerde bedrag van f 3.115, (exclusief BTW) en de nader door de Dienst Stadsbeheer opgestelde raming van 20 september 2001 ter grootte van f 10.680,78 (exclusief BTW) niet verklaard kon worden, omdat een specificatie van het geoffreerde bedrag ten aanzien van de uit te voeren werkzaamheden ontbrak.

5. Blijkens de, in Bijlage 1 opgenomen, vergelijking tussen de door de Dienst Stadsbeheer opgestelde kostenramingen wordt het verschil tussen beide ramingen met name veroorzaakt doordat, in de raming van 20 september 2001, rekening is gehouden met goedkopere bomen, het niet verplaatsen van een straatkolk, een exactere opgaaf van de met de werkzaamheden gemoeide maten en het niet opnemen van het herstel van de bouwinrit. Rekening houdend met, dientengevolge, lagere gemeentelijke toeslagen toezicht en overhead en een lagere som aan te betalen BTW bedraagt het verschil tussen de eerste en tweede raming bijna f 6.000.

Uit de vergelijking blijkt dat in beide kostenramingen uitgegaan is van dezelfde prijzen per eenheid.

6. De vergelijking tussen beide kostenramingen onderschrijft hetgeen de Dienst Stadsbeheer schreef in zijn brief van 26 september 2001, namelijk dat de oorspronkelijke raming van april 2001 was aangepast, tengevolge van een smallere aanleg van de inritten en het niet in de raming opnemen van kosten voor herstel van de tijdelijke inritten omdat er geen zichtbare schade kon worden meegenomen.

7. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat het zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde veranderingen aan te brengen in de oppervlaktestructuur, zoals het egaliseren, ophogen of afgraven van grond, het aanbrengen van erfverhardingen of de aanleg of het verharden van wegen. Dit verbod dient ertoe te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming en ter handhaving en bescherming van een verwerkelijkte bestemming.

8. Blijkens de van de gemeente Breda ontvangen informatie worden aanpassingen in de openbare ruimte, naar aanleiding van een daartoe afgegeven aanlegvergunning, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de gemeente en voor rekening van de aanvrager. Voor werkzaamheden die, vanwege hun geringe omvang, niet efficiënt via een bestek kunnen worden aanbesteed heeft de gemeente een prijscodeboek vastgesteld, op basis waarvan werkzaamheden worden uitbesteed aan aannemers zonder dat eerst offertes hoeven te worden opgevraagd. De in het prijscodeboek opgenomen bedragen worden aan marktconformiteit getoetst door een extern instituut dat de tarieven die in de bouwwereld worden gehanteerd bijhoudt en ter beschikking stelt aan onder andere de gemeente Breda.

9. Alhoewel de op basis van het prijscodeboek voor de aanleg van de in- en uitritten berekende kosten beduidend hoger liggen dan de door een aannemer aan verzoeker uitgebrachte offerte kan, nu de in het prijscodeboek gehanteerde bedragen door een extern instituut worden getoetst op conformiteit met de markt, verzoeker niet in zijn standpunt worden gevolgd dat de aan hem berekende kosten niet in verhouding staan tot de reële kosten daarvan.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het afhankelijk stellen van de afgifte van de vergunningen van de ontvangst van de berekende kosten.

1. Verzoeker klaagt er tevens over dat zowel de afgifte van de kapvergunning als de afgifte van de aanlegvergunning afhankelijk zijn gesteld van de ontvangst (als waarborg) van de door de Dienst Stadsbeheer berekende kosten.

2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda kan worden gevolgd in zijn standpunt, dat het afhankelijk stellen van de afgifte van beide vergunningen van de ontvangst van de waarborg niet is geoorloofd

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel niet behoorlijk.

V. Ten aanzien van het eerst na zeven maanden na aanvraag van de vergunning komen tot een kostenopstelling.

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de Dienst Stadsbeheer eerst na zeven maanden na indiening van de aanvraag om een aanlegvergunning tot een kostenberekening is gekomen.

2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda kan worden gevolgd in zijn standpunt, dat het te lang heeft geduurd voordat aan verzoeker een kostenopstelling is gestuurd.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Breda, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders, is gegrond wat betreft:

- het niet geven van een specificatie van de voor de aanleg van de in- en uitritten berekende kosten;

- het afhankelijk stellen van de afgifte van de kap- en aanlegvergunning van de ontvangst (als waarborg) van de door de Dienst Stadsbeheer berekende kosten;

- het eerst na zeven maanden na indiening van een aanvraag om een aanlegvergunning komen tot een kostenberekening.

De klacht is niet gegrond wat betreft de door de Dienst Stadsbeheer aan verzoeker berekende kosten.

Onderzoek

Op 14 juni 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 7 juni 2001, van B. te Breda, met een klacht over een gedraging van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Breda.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen het college van burgemeester en wethouders en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Betrokkenen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 31 juli 2000 werd aan verzoeker door de Dienst Ruimtelijke ontwikkeling, Milieu en Economische Zaken van de gemeente Breda een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een aantal bedrijfshallen. Bij brief van 30 oktober 2000 vroeg verzoeker informatie omtrent de stand van zaken over de door hem aangevraagde kapvergunning, die op 28 juli 2000 door de Dienst Stadsbeheer was ontvangen. Deze kapvergunning was noodzakelijk om twee in- en uitritten voor de op te richten bedrijfshallen aan te kunnen leggen. Bij brief van 31 oktober 2000 vroeg verzoeker een vergunning aan voor de aanleg van de twee in- en uitritten.

2. Na rappelbrieven van 20 maart 2001, waarin verzoeker informeerde naar de stand van zaken omtrent de door hem aangevraagde kapvergunning en aanlegvergunning, ontving verzoeker op 27 maart 2001 een faxbericht van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Breda.

In dit faxbericht werd verzoeker onder meer meegedeeld dat voor de realisatie van de twee in- en uitritten binnen een maand een bedrag van f 19.000 diende te worden gestort op de rekening van de gemeente. Na betaling van dit bedrag zou voorts tot publicatie van de kapvergunning worden overgegaan. Tevens werd daarbij aangegeven dat na voltooiing van de werkzaamheden alle door de gemeente werkelijk gemaakte kosten met het gestorte bedrag zouden worden verrekend. Bij meerwerk zou worden gefactureerd, bij minderwerk gerestitueerd.

3. Op 9 april 2001 wendde verzoeker zich tot de Dienst Stadsbeheer met de mededeling dat het in het faxbericht genoemde bedrag voor de aanleg van de in- en uitritten onacceptabel en buiten proportie was. Bovendien bevreemdde het verzoeker dat de aanvraag om kapvergunning pas in behandeling genomen zou worden na betaling van het bedrag. Verzoeker deelde ten slotte mee zelf zorg te zullen dragen voor het kappen van de nodige bomen en het aanleggen van de in- en uitritten.

4. Bij brief van 25 april 2001 deelde de Dienst Stadsbeheer verzoeker mee bereid te zijn medewerking te verlenen aan de aanleg van twee in- en uitritten. De aanleg van de in- en uitritten zou, voor zover deze in gemeentegrond kwamen te liggen, door de Dienst Stadsbeheer worden verzorgd, evenals het verwijderen van de aanwezige bomen en struiken en het verplaatsen van de trottoirkolk. De kosten van de werkzaamheden, welke werden geraamd op f 19.000, kwamen voor rekening van verzoeker en dienden, voor de aanvang van de werkzaamheden te worden gestort op de rekening van de gemeente. Nadat het bedrag was gestort zou de vereiste vergunning worden verleend en met de werkzaamheden worden begonnen.

5. Bij brief van 31 mei 2001 reageerde de Dienst Stadsbeheer op de brief van verzoeker van 9 april 2001.

In zijn brief schreef de Dienst Stadsbeheer onder meer het volgende:

“Bij het aanleggen van in- en uitritten is het gebruikelijk dat er een waarborgsom door de aanvrager aan de dienst Stadsbeheer wordt betaald. In deze waarborgsom worden alle eventueel te maken kosten opgenomen (bijv. noodzakelijke verkeersmaatregelen/ afzettingen, verplaatsen van de openbare verlichting, kosten aannemer, kosten voorbereiding en toezicht, etc.). Zodra een waarborgsom is gestort op de rekening van de dienst Stadsbeheer kan intern pas worden gestart met het voorbereiden van de werkzaamheden. Na afloop van alle werkzaamheden worden - op basis van de werkelijke kosten - de eventuele meer- of minderkosten met de aanvrager verrekend.

De (betrokken medewerker; N.o.) heeft na het ontvangen van de aanvraag voor uw uitritten een reële kostenopstelling gemaakt. Het bedrag van f 19.000,-- dient door u te worden gestort als waarborgsom. Omdat het bedrag niet door u is betaald, is (…) niet begonnen met het voorbereiden van de werkzaamheden. De (betrokken medewerker; N.o.) heeft dus gehandeld conform de hiervoor geldende afspraken in onze dienst.”

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

2. Ter onderbouwing van zijn verzoekschrift wees verzoeker de Nationale ombudsman er onder meer op dat de daadwerkelijke kosten, uitgaande van 89 m² te realiseren in- en uitritten voor een marktprijs van f 35 per m², niet in verhouding stonden tot de gevraagde borg. Bovendien zou, ondanks het telefonisch gedaan verzoek daartoe, nimmer een specificatie van de gevraagde kosten zijn gegeven.

C. Standpunt college van burgemeester en wethouders

1. Naar aanleiding van het op 2 juli 2001 geopende onderzoek verstrekte de Dienst Stadsbeheer verzoeker bij brief van 31 juli 2001 een nadere toelichting op de geformuleerde klachtonderdelen.

In zijn reactie schreef de Dienst Stadsbeheer onder meer het volgende:

“- Naar aanleiding van een aanvraag voor een inrit vergunning stelt de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Breda een raming op van de benodigde werkzaamheden. Deze begroting is een indicatie voor de na afloop aan U in rekening te brengen, werkelijk gemaakte kosten. In het kader van uw vergunningaanvraag is U bij brief van 25 april 2001 een raming van de te maken kosten gestuurd en u gevraagd het begrote bedrag als waarborg te stellen. In dat schrijven is tevens vermeld dat de verrekening zal plaatsvinden op basis van werkelijk gemaakte kosten. De opbouw van deze raming stuur ik u hierbij toe. Ik benadruk dat de werkelijk te maken en dus aan U te berekenen kosten pas na afloop van het werk gespecificeerd kunnen worden.

(…)

- De kwaliteit (ontwerp, materiaal en fundering) van de aan te leggen inrit is in overeenstemming met de kwaliteit die standaard door de gemeente in de gehele stad wordt toegepast bij gelijksoortige in- en uitritten.

Gemeentelijke opdrachten van kleinere werkzaamheden, die niet efficiënt via een bestek kunnen worden aanbesteed, zoals aanleg van één inrit, worden met de aannemer verrekend op basis van het prijscodeboek dat de gemeente met een aantal regionale aannemers is overeengekomen. Dit prijscodeboek is door onafhankelijke adviseurs getoetst op conformiteit met gangbare prijzen in de markt.

Uiteraard probeert mijn dienst een zo nauwkeurig mogelijke raming van de werkelijke kosten op te stellen.

(…)

- Het afhankelijk stellen van het verlenen van een kapvergunning aan het voldoen aan voorwaarden voor een in- en uitritvergunning is niet geoorloofd. Ik bied u mijn excuses aan voor deze gang van zaken.

(…)

- Zoals hierboven gemeld is de koppeling van een kapvergunning en een inritvergunning ten onrechte gemaakt. Uw aanvraag voor een inritvergunning ontvingen wij op 31 oktober 2000.

Instemming met de vergunningsaanvraag is door mijn dienst op 25 april jongstleden verzonden. Ik bied u mijn excuses aan dat u zes maanden op een reactie heeft moeten wachten.

De gemeentelijke procedure in- en uitritten bestaat uit twee procesdelen:

- vergunningverlening op basis van de Algemene plaatselijke verordening Breda en

- een overeenkomst tot aanpassing van de openbare ruimte.

De gemeente is risicoaansprakelijk voor de openbare weg. Daarom speelt in beide processen de veiligheid op de openbare weg een overwegende rol. De kwaliteit van (aanpassingen in) de openbare ruimte is daarom ook van overwegend belang in beide processen. Het is vanuit deze verantwoordelijkheden dat de gemeente het aanpassen van de openbare ruimte in eigen beheer uitvoert.”

Bij de brief van de Dienst Stadsbeheer was een overzicht gevoegd van de raming van de te realiseren inritten. De raming (opgenomen in Bijlage 1) bedroeg, inclusief gemeentelijk toezicht, overhead en BTW, f 18.633.

2. Bij brief van 18 oktober 2001 deelde het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman, onder verwijzing naar de door de Dienst Stadsbeheer aan verzoeker bij brief van 31 juli 2001 verstrekte nadere toelichting, onder meer het volgende mee:

“1. Het niet geven van een specificatie van de voor de aanleg van twee in- en uitritten berekende kosten. Op dit punt achten wij de klacht ongegrond, omdat de werkelijk te maken kosten pas na uitvoering van de werkzaamheden kunnen worden gespecificeerd. Vooraf kan slechts een raming worden gegeven.

2. De berekende kosten staan niet in verhouding tot de reële kosten voor de aanleg van de in- en uitritten. Op dit punt achten wij de klacht ook ongegrond. De kwaliteit van de voor de (…) aan te leggen inrit, is in overeenstemming met de kwaliteit die standaard door de gemeente in de gehele stad wordt toegepast bij gelijksoortige in- en uitritten. De aanlegkosten voor deze inrit zijn berekend op basis van het prijscodeboek, dat de gemeente Breda met een aantal regionale aannemers is overeengekomen. Ook in het geval van (verzoeker; N.o.) is getracht een zo nauwkeurig mogelijke raming van de werkelijke kosten op te stellen.

3. De afgifte van een kapvergunning en de vergunning voor de aanleg van een in- en uitrit, is afhankelijk gesteld van de ontvangst (als waarborg) van de door de dienst Stadsbeheer berekende kosten. Op dit punt achten wij de klacht gegrond.

4. Pas zeven maanden na het indienen van de aanvraag heeft de dienst Stadsbeheer een kostenberekening gemaakt. Op dit punt is de klacht gegrond, omdat de afhandelingstermijn ruimschoots is overschreden.”

D. Reactie verzoeker

1. In reactie op het antwoord van het college van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2001 en de door de Dienst Stadsbeheer op 31 juli 2001 gegeven toelichting

deelde verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 23 november 2001 mee zich niet te kunnen verenigen met de reactie van het college, en de daarbij betrokken toelichting van de Dienst Stadsbeheer.

In zijn brief schreef verzoeker dat, naar aanleiding van de in april 2001 ontvangen raming van de kosten, contact was opgenomen met de Dienst Stadsbeheer. Bij een nadere beoordeling van de situatie ter plekke door medewerkers van voornoemde dienst was door verzoeker voorgesteld een bedrag van f 5.000 te betalen voor de uitvoering van de werkzaamheden. Dit voorstel was gebaseerd op een door verzoeker van een door hem benaderde aannemer ontvangen offerte, gedateerd 5 juni 2001, voor het realiseren van de twee inritten, De offerte was gebaseerd op het leveren en plaatsen van twee inritten, inclusief de nodige grondwerken ten behoeve van een goede bedding en conform de aanleg van bestaande inritten elders op het industrieterrein. Daarnaast schreef verzoeker dat, naar aanleiding van de beoordeling ter plaatse, door de betrokken medewerkers van de Dienst Stadsbeheer was toegezegd een nieuwe prijsopgaaf op te stellen. Na ontvangst van de nieuwe prijsopgaaf van de Dienst Stadsbeheer van 20 september 2001 bleek de raming veel lager uit te vallen (kostenraming f 12.710,13, waarna verzoeker had besloten zijn aannemer opdracht te geven voor de aanleg van de twee inritten.

2. Bij zijn brief stuurde verzoeker afschriften mee van de door verzoeker gevraagde offerte van 5 juni 2001, van een brief van de Dienst Stadsbeheer van 26 september 2001 en van de aangepaste ramingen voor de aanleg van de inritten van 20 september 2001.

In de brief van 26 september 2001 verwees de Dienst Stadsbeheer naar een overleg dat op 5 september 2001 met verzoeker had plaatsgevonden. Tijdens dit overleg was de raming, zoals overgelegd bij brief van 31 juli 2001, ter discussie gesteld. Onder verwijzing naar de afgesproken aanpassing van de raming, tengevolge van een smallere aanleg van de inritten en het niet in de raming opnemen van kosten voor herstel van de tijdelijke inritten, omdat er geen zichtbare schade kon worden meegenomen, werd verzoeker meegedeeld dat de uit te voeren werkzaamheden werden geraamd op f 12.710,33 (opgenomen in Bijlage 1). Verzoeker werd tevens meegedeeld dat, na storting van het geraamde bedrag, de vereiste aanlegvergunning voor de in- en uitriten zou worden verleend en door de Dienst Stadsbeheer met de werkzaamheden zou worden begonnen.

3. Naar aanleiding van het door de Nationale ombudsman gedane verzoek om, aan de hand van de door de gemeente Breda opgestelde raming van 20 september 2001, aan te geven welke werkzaamheden door het door verzoeker ingeschakelde aannemingsbedrijf waren uitgevoerd, deelde verzoeker op 2 januari 2002 mee dat de werken betreffende de in- en uitritten waren uitgevoerd conform de werkwijze, zoals deze door de gemeente Breda zouden worden uitgevoerd en vermeld in haar raming.

E. Reactie College van burgemeester en wethouders

1. Bij brief van 12 juni 2002 werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, onder verwijzing naar de reactie van verzoeker van 2 januari 2002, de volgende vragen gesteld:

“1. In hoeverre zijn particulieren en/of bedrijven in situaties als in het onderhavige geval gehouden de benodigde werkzaamheden te laten uitvoeren door de Dienst Stadsbeheer?

2. Heeft u, naar aanleiding van de gerealiseerde aanleg van de uitritten, nadere maatregelen jegens verzoeker genomen of bent u voornemens die te nemen, en zo ja, waar hebben of zullen die maatregelen uit bestaan?

3. Hoe verklaart u het verschil tussen het aan verzoeker geoffreerde bedrag van f 3.115 (excl. BTW) en de door de gemeente Breda opgestelde raming van 20 september 2001 van f 10.680,78 (excl. BTW)?”

2. In zijn reactie van 13 november 2002 liet het college de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

1. (…)

Voor het antwoord op deze vraag houden wij vast aan ons eerder geformuleerde standpunt. Deze houdt in dat de kwaliteit (ontwerp, materiaal en fundering) van een aan te leggen inrit in overeenstemming moet zijn met de kwaliteit, die standaard door de gemeente in de gehele stad wordt toegepast bij gelijksoortige in- en uitritten. Daarnaast is de gemeente risicoaansprakelijk voor de openbare weg. De veiligheid op de openbare weg speelt daarbij een overwegende rol. Ook vanuit deze verantwoordelijkheid voert de gemeente het aanpassen van de openbare ruimte in eigen beheer uit.

2. (…)

Eén inrit is inmiddels gerealiseerd door (verzoeker; N.o.) zelf. Er is geen toestemming verleend om gebruik te mogen maken van deze inrit op openbare grond. Dat betekent dat deze inrit illegaal gebruikt wordt. Er zal moeten worden nagegaan of het gebruik van de inrit gelegaliseerd kan worden. Hiervoor zal eerst onderzocht moeten worden of de inrit met deugdelijk materiaal en daardoor veilig is aangelegd. Wanneer dit niet het geval is, zullen er op kosten van (verzoeker; N.o.) aanpassingen moeten plaatsvinden.

De tweede inrit is nog niet aangelegd. Hiervoor moeten drie gemeentelijke bomen gekapt worden en de kapvergunning daarvoor is op 9 februari 2001 afgegeven. Tot op heden zijn deze bomen nog niet gekapt, omdat (verzoeker; N.o.) nog niet heeft aangegeven akkoord te zijn met de voorwaarden van de aanleg. De kapvergunning is inmiddels verlopen (de vergunning is twaalf maanden geldig) en er moet een nieuwe aanvraag gedaan worden voordat er gestart kan worden met de aanleg van de tweede inrit.

We gaan er vanuit dat de aanleg van de tweede inrit op gestelde voorwaarde van de gemeente en het legaliseren van de eerste inrit gezamenlijk opgepakt kunnen worden.

3. (…)

Door het ontbreken van de specificatie van het geoffreerde bedrag kan het verschil tussen de twee bedragen niet verklaard worden.”

3. Naar aanleiding van de reactie van het college van burgemeester en wethouders werd verzocht om toezending van een afschrift van het besluit inzake de vaststelling van het prijscodeboek en van de verklaring van de onafhankelijke adviseurs, waaruit blijkt dat de in het prijscodeboek opgenomen bedragen door hen zijn getoetst op conformiteit met gangbare prijzen in de markt.

4. Op 28 april 2003 werd namens het college onder meer het volgende meegedeeld:

“Het prijscodeboek is ooit vastgesteld op basis van gegevens van de aannemers met wie de gemeente samenwerkt, de zgn. huisleveranciers. Deze aannemers hebben zich d.m.v. een contract waarin allerlei afspraken zijn opgenomen, ook geconformeerd aan dit prijscodeboek.

Dit prijscodeboek is vooral bedoeld als instrument bij de uitvoering van werkzaamheden, die hierdoor veel sneller kunnen worden uitgevoerd (maakt offertes overbodig). Bovendien houdt men grip op de prijzen, die door aannemers worden berekend.

De prijzen uit dit prijscodeboek worden getoetst aan Archidact. Dit instituut houdt de tarieven, die in de bouwwereld worden gehanteerd, bij en stelt deze ter beschikking aan o.a. de gemeente Breda. De bedragen vermeld in het prijscodeboek komen goed overeen met de door Archidact genoemde (marktconforme) prijzen.

Er bestaat dus geen verklaring over de toetsing van het prijscodeboek, maar de gemeente Breda heeft (al enige jaren) een overeenkomst met Archidact en is voornemens om ook in de toekomst met deze prijzen te blijven werken.”

Achtergrond

Wet op de Ruimtelijke Ordening, (Wet van 10 januari 2000, Stb. 8.)

Artikel 14

“Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is:

a. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming;

b. ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a.”

Instantie: Gemeente Breda - Dienst Stadsbeheer

Klacht:

Geen specificatie gegeven van de voor de aanleg van twee in- en uitritten berekende kosten; afgifte kapvergunning en vergunning voor realisering van een in- en uitrit afhankelijk gesteld van de ontvangst van de berekende kosten; na zeven maanden na indiening aanvraag tot een kostenberekening gekomen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Gemeente Breda - Dienst Stadsbeheer

Klacht:

Berekende kosten staan niet in verhouding tot reële kosten voor aanleg in- en uitritten.

Oordeel:

Niet gegrond