Verzoeker, die als bestuurder van een personenauto op 10 maart 2001 te Rotterdam betrokken is geweest bij een aanrijding met een (opvallende) politieauto van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, waarbij hij gewond is geraakt, klaagt er in dit verband over dat:
de bij de aanrijding betrokken bestuurder van de politieauto ter plaatse heeft toegegeven schuldig te zijn aan het ongeval, maar later heeft ontkend schuldig te zijn;
de politie pas na ongeveer tweeëneenhalve maand proces-verbaal van de aanrijding heeft opgemaakt;
toen hij zes weken na het ongeval bij de politie informeerde naar de stand van zaken rond de afwikkeling van de aanrijding, de politieambtenaar die de politieauto had bestuurd hem heeft meegedeeld dat hem een spreekverbod was opgelegd.
Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop zijn klacht over het voorgaande is afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn klacht niet conform de Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond op de formele wijze heeft afgedaan.
Beoordeling
Inleiding
Op 10 maart 2001 raakte verzoeker, de heer E., als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een opvallende politieauto op de Z.-weg te Rotterdam waarbij hij een gebroken borstbeen en nekklachten opliep. De politieauto werd op het moment van de aanrijding bestuurd door politieambtenaar J. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Politieambtenaar L. van datzelfde korps was de bijrijder.
I. Ten aanzien van de mededelingen over de schuld aan de aanrijding
1. In verband met de aanrijding klaagt verzoeker er over dat de bij de aanrijding betrokken bestuurder van de politieauto ter plaatse heeft toegegeven schuldig te zijn aan het ongeval, maar later heeft ontkend schuldig te zijn. Verzoeker liet weten dat kort na de aanrijding beide agenten ruiterlijk hun schuld hadden toegegeven. Ook hadden de betrokken politieambtenaren bij een later bezoek aan zijn woning zich meermalen verontschuldigd voor het ongemak dat hem door hun schuld was toegebracht. Op dat moment gaven zij opnieuw onomwonden hun schuld aan dit ongeval toe en hadden laten weten dat zij hem kort voor de aanrijding in het geheel niet hadden gezien, aldus verzoeker.
2. De korpsbeheerder berichtte op dit punt dat in het geval dat verzoekers stelling juist is, hij de latere ontkenningen van de betrokken ambtenaren zeer kwalijk zou achten en dat er in dat geval sprake zou zijn van een gegronde klacht. De bestuurder van de politieauto was gehoord als verdachte en had verklaard dat hij door het voor hem geldende verkeerslicht door geel was gereden, aldus de korpsbeheerder. Op grond van de tegenstrijdige verklaringen was het voor de korpsbeheerder niet meer na te gaan of de bestuurder van de politieauto ter plaatse iets anders heeft verklaard dan hij later bij het verhoor heeft verklaard. Om deze reden onthield de korpsbeheerder zich van het geven van een oordeel.
3. Politieambtenaar L. verklaarde dat hij zich op de plaats van de aanrijding alleen heeft bekommerd om het letsel van verzoeker en dat toen niets over de schuldvraag is gezegd. Ook bij het bezoek aan verzoeker hadden hij en J. zich meermalen verontschuldigd voor het ongemak dat verzoeker was overkomen maar het was pertinent niet zo dat L. en J. daar toen hebben gezegd dat zij schuldig waren aan de aanrijding, aldus L.
4. Politieambtenaar J. verklaarde dat hij zich samen met L. heeft bekommerd om verzoeker omdat hij bij de aanrijding gewond was geraakt. J. ontkent dat hij verzoeker ter plaatse heeft meegedeeld schuldig aan de aanrijding te zijn. J. liet weten dat hij zich bij aanrijdingen tussen derden als politieambtenaar ook niet heeft uitgelaten over de schuldvraag omdat dit ter beoordeling van de betreffende verzekeringsmaatschappijen is. J. berichtte dat hij dit als betrokkene bij een aanrijding ook nooit zou doen en hij verklaarde dat hij dat in dit geval ook niet heeft gedaan.
5. De stellingen van beide partijen staan tegenover elkaar. Echter, het is aannemelijk dat verzoeker de zorg die beide betrokken politieambtenaren kort na de aanrijding en bij het latere bezoek aan verzoeker hebben besteed, heeft uitgelegd als het toegeven van de schuld aan de aanrijding zonder dat betrokken ambtenaren, zoals zij zelf stellen, zich over de schuldvraag hebben uitgelaten. Dit, mede gelet op het algemeen bekende voorschrift om zich als betrokkene bij de aanrijding te onthouden van uitlatingen over de schuld, brengt met zich mee dat aan de (eensluidende) lezing van de betrokken ambtenaren op dit punt meer waarde wordt toegekend. De korpsbeheerder heeft zich dan ook op goede gronden van het geven van een oordeel kunnen onthouden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
II. Ten aanzien van het proces-verbaal
1. Tevens klaagt verzoeker er over dat de politie pas na ongeveer tweeëneenhalve maand proces-verbaal van de aanrijding heeft opgemaakt. Verzoeker is van mening dat dit een voorbedrukt formulier bleek te zijn dat in de week na het ongeval in 5 minuten ingevuld had kunnen worden, aldus verzoeker.
2. De korpsbeheerder liet op dit punt weten dat de administratieve afhandeling van de aanrijding geruime tijd in beslag had genomen. De oorzaak hiervan was de achterstand bij de regionale Technische Ongevallen Dienst die in verband met de betrokkenheid van een politievoertuig, het technisch onderzoek naar deze aanrijding had verricht. De korpsbeheerder achtte dit onderdeel van de klacht gegrond.
3. De korpsbeheerder kan niet worden gevolgd in zijn redenering dat vanwege de achterstand bij de Technische Ongevallen Dienst de administratieve afhandeling van de aanrijding geruime tijd had geduurd. Het staat namelijk vast dat het proces-verbaal van het onderzoek van de Technische Ongevallen Dienst op 23 april 2001 is opgemaakt en gesloten. Hierna heeft het nog tot 25 juli 2001 geduurd voordat het proces-verbaal van de aanrijding is opgemaakt en gesloten. Mede gelet op het feit dat op 30 maart 2001 alle betrokkenen al waren verhoord, wordt geoordeeld dat de oorzaak van het grootste deel van de vertraging heeft gelegen bij degene die het proces-verbaal van de aanrijding diende op te maken. De korpsbeheerder heeft dan ook op onjuiste gronden verzoekers klacht op dit punt gegrond verklaard. In zoverre berust de beslissing tot gegrond verklaring van verzoekers klacht op een onjuiste feitelijke grondslag.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van het spreekverbod
1. Verzoeker klaagt er ook over dat, toen hij zes weken na het ongeval bij de politie informeerde naar de stand van zaken rond de afwikkeling van de aanrijding, de politieambtenaar die de politieauto had bestuurd hem heeft meegedeeld dat hem een spreekverbod was opgelegd. Verzoeker had toen gevraagd naar een kopie van het proces-verbaal en had van politieambtenaar J. te horen gekregen dat hij niet met hem mocht spreken van zijn chef de heer P., aldus verzoeker.
2. De korpsbeheerder deelde mee dat J. verzoeker toen had meegedeeld dat er een Verkeers Ongevallen Registratieset (VOR) was opgemaakt en dat deze set was ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Voorts deelde de korpsbeheerder mee dat J. verzoeker heeft meegedeeld dat zowel de VOR als een proces-verbaal niet door de politie aan hem konden worden afgegeven, maar dat de VOR via zijn verzekeringsmaatschappij op te vragen was. De korpsbeheerder liet weten dat verzoeker deze mededelingen mogelijk had geïnterpreteerd als het niet willen informeren. Het is niet gebruikelijk dat een politieambtenaar een spreekverbod opgelegd krijgt, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder had geen aanleiding gevonden te concluderen dat er in dit geval sprake zou zijn van een spreekverbod. De korpsbeheerder oordeelde dat verzoekers klacht ongegrond is op dit punt.
3. Politieambtenaar J. verklaarde dat hem geen spreekverbod was opgelegd en dat hij zich had gehouden aan de geldende procedures. J. liet weten dat hij verzoeker telefonisch had meegedeeld dat hij het proces-verbaal niet direct mocht opsturen omdat de officier van justitie daarover moet beslissen.
4. Uit de samenhang van de verklaring van ambtenaar J. waaruit naar voren komt dat hij verzoeker wel uitvoerig heeft geïnformeerd over de stand van zaken van het proces-verbaal en de procedure, hetgeen niet is weersproken door verzoeker, is het niet aannemelijk dat J. in datzelfde gesprek gezegd zou hebben dat hij een spreekverbod opgelegd had gekregen. De onderzochte gedraging is dan ook op dit punt behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de korpsbeheerder
1. Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop zijn klacht over het voorgaande is afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn klacht niet conform de Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond op de formele wijze heeft afgedaan.
2. De korpsbeheerder berichtte op dit punt dat de bij de burgemeester ontvangen klacht is doorgezonden aan de districtschef en dat in zoverre de klacht conform de daarvoor voorgeschreven procedure in behandeling is genomen. De districtschef heeft verzoeker meegedeeld dat de klacht niet volgens de klachtenregeling is afgedaan omdat de districtschef de klacht uitgebreid heeft laten onderzoeken. De korpsbeheerder liet weten dat de afwijking is gelegen in de termijn van afdoening, maar dat hij van oordeel is dat in een zaak als deze het van groot belang is dat er een uitgebreid onderzoek plaatsvindt. De korpsbeheerder oordeelde dat verzoekers klacht gegrond is omdat de formele termijnen zijn overschreden. De korpsbeheerder was echter van oordeel dat het belang van een uitvoerig onderzoek in een ernstige zaak als deze zwaarder weegt dan het naleven van de formele termijnen. Hij achtte het van belang dat een betrokkene tussentijds op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van de behandeling.
De korpsbeheerder berichtte dat verzoeker bij brief van 14 november 2001 heeft aangegeven dat hij het niet eens was met de afhandeling. Hierop heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, de plaatsvervangend districtschef en de klachtencoördinator van het district. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat hij geen vertrouwen meer had in de politieorganisatie en dat hij geen prijs stelde op verdere interne klachtafhandeling en dat hij zijn verzoek aan de Nationale ombudsman zou voorleggen, aldus de korpsbeheerder. Om deze reden is de klachtafhandeling volgens de procedure niet verder voortgezet.
3. Verzoeker heeft de hiervóór, onder IV.2. omschreven gang van zaken niet weersproken. Op die grond wordt aangenomen dat verzoeker zelf heeft aangegeven de formele procedure niet te willen volgen.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Niet valt in te zien waarom het klachtonderzoek in deze zaak niet overeenkomstig de voor het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond vastgestelde klachtregeling had moeten worden verricht. Deze regeling biedt immers voldoende mogelijkheden om een uitgebreid klachtonderzoek te verrichten. Dat het in dit geval een aanrijding betrof waarbij een politieambtenaar was betrokken doet hieraan niet af. De districtschef had volgens artikel 9 van de Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond de klacht dienen te laten behandelen en had vervolgens de conceptafdoening aan de korpschef moeten sturen. De korpschef had vervolgens de klacht schriftelijk moeten afhandelen (zie Achtergrond). Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.
Voorts heeft de districtschef in zijn brief van 1 november 2001 aan verzoeker niet volgens de Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond gehandeld door hem niet te verwijzen naar de districtschef voor een eventueel in te dienen bezwaar tegen de klachtafhandeling. Het is eveneens niet juist dat dit niet is gebeurd.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond, behalve op het punt van het opmaken van het proces-verbaal; op dit punt is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is niet gegrond.
Onderzoek
Op 13 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond en met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Nadat verzoeker bij brieven van 14 november 2001, 20 februari 2002 en van 12 april 2002 zijn verzoekschrift nader had aangevuld werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden twee betrokken ambtenaren gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten
1. Op 10 maart 2001 raakte verzoeker, de heer E., als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een opvallende politieauto op de Z.-weg te Rotterdam. Hierbij liep verzoeker een gebroken borstbeen en nekklachten op. De politieauto werd op het moment van de aanrijding bestuurd door politieambtenaar J. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond en politieambtenaar L. van datzelfde korps was de bijrijder.
2. Naar aanleiding van de afwikkeling van de aanrijding door het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond diende verzoeker bij brief van 22 juni 2001 aan de burgemeester van Rotterdam een klacht in. In die brief staat onder meer vermeld:
"Rijdende op de Z.-weg, sorteerde ik linksaf vóór om bij het aldaar aanwezige stoplicht de S.-weg in te rijden.
Na enige tijd gewacht te hebben sprong genoemd stoplicht op groen en wilde ik oprijden in de voor mij vrijgegeven richting S.-weg. Veel kans hiertoe werd mij echter niet gegeven omdat ik reeds na ca. 2 meter ter hoogte van de passagiersplaats met een enorme klap gegrepen werd door een politiebusje, dat met een vaart van ca. 54 km zonder geluidssignaal c.q. zwaailicht door het voor hem rode stoplicht reed. U zult zich afvragen hoe ik weet dat deze snelheid 54 km was, wel dit werd aan mijn zoon verteld door iemand van de technische recherche, die later aankwam om metingen te verrichten en de situatie op te nemen.
Remsporen werden na het ongeval niet aangetroffen hetgeen inhield dat mijn auto in volle vaart werd getroffen. Een geluk bij een ongeluk was, dat mijn vrouw zich op dat moment niet in de auto bevond.
Mijn Lancia werd ca 10 meter naar links geslingerd en kwam vervolgens via een stukje trottoir tot stilstand op de busbaan. Doordat ik rookontwikkeling in mijn auto constateerde ben ik razend snel eruit gekropen en bevond mij vervolgens op de openbare weg, vrijwel recht onder het aldaar aanwezige viaduct naar het A.complex.
(...)
Toen de beide politiemensen, die het busje bemanden, bij mij kwamen, constateerde ik dat één van hen volledig onder de Nasi Goreng zat, hetgeen hij ook tegenover mij toegaf. Zij hadden nl. tijdens de rit Nasi zitten eten hetgeen volgens mij de aandacht voor het verkeer heeft verslapt.
Wel een lang verhaal kort makende, beide agenten gaven ruiterlijk hun schuld direct aan mij toe, hetgeen zij later nog eens bevestigden aan mijn zoon. Deze heb ik nl. opgeroepen via mijn GSM en hij kwam dan ook snel samen met mijn vrouw om mij bij te staan.
Er wordt wel eens over te weinig blauw op straat geklaagd. In mijn geval was daar echter geen sprake van. Binnen ca. 5 minuten stonden er minimaal 5 politiewagens, waaronder die van de technische recherche en de inspecteur van het bureau Zuidplein.
Doordat ik ernstige pijnklachten begon te krijgen werd ik afgevoerd naar het (...)ziekenhuis, waar na het nemen van foto's een gebroken borstbeen werd geconstateerd samengaande met gekneusde ribben hetgeen een zeer pijnlijke zaak is.
(...)
Op de maandag volgende na het ongeval werd ik 's morgens opgebeld door de veroorzaker ervan, ofwel de bestuurder van het politiebusje dhr. J., die in eerste instantie heel belangstellend vroeg hoe het er mee ging en vervolgens de vraag stelde of hij samen met zijn maat 's middags even op bezoek mocht komen.
Ik heb daarop bevestigend geantwoord en kort na het middaguur kwamen beide agenten dan ook bij mij thuis op bezoek. Zij brachten een bloemstuk met zich mee en hebben zich tijdens het daaropvolgende gesprek meermalen geëxcuseerd voor het ongemak dat mij was toegebracht door hun schuld. Let wel zij gaven opnieuw onomwonden hun schuld aan dit ongeval toe en vertelden mij, dat zij mij in het geheel zelfs niet gezien hadden!!
Ik zei hun vervolgens, dat deze hele zaak mij wel erg veel geld ging kosten omdat mijn auto waarschijnlijk wel total loss verklaard zou worden. Het enige verweer van dhr. J. was 'ja, dat is nu eenmaal het risico van het deelnemen aan het verkeer!'
Wel na dit bezoek dacht ik dat alles wel goed zou komen temeer daar beide agenten mij verzekerden, dat zij o.a. het schadeformulier in zouden vullen en dat zij te zijner tijd aan zouden vullen met een kopie van het proces-verbaal dat door hun chef dhr. P. opgemaakt zou worden.
Daarna heb ik mijn verzekering zijnde Royal Nederland schriftelijk ingelicht. Vervolgens viel de grote stilte in!
Na ongeveer 6 weken heb ik de telefoon gepakt en heb ik het bureau Zuidplein gebeld. Na eerst een telefoniste overtuigd te hebben dat ik dringend dhr. J. wilde spreken kreeg ik in eerste instantie te horen, dat deze heer zich op dat tijdstip niet op het bureau bevond. Pas na de dringende vraag om dan zijn chef dhr. P. te spreken te krijgen, bleek dat dhr. J. ineens wel aanwezig was en vervolgens kreeg ik hem dan ook aan de lijn.
Op mijn vraag waar de kopie van het proces-verbaal bleef kreeg ik vervolgens tot mijn stomme verbazing van hem te horen, dat hij niet met mij mocht spreken van zijn chef dhr. P. Met andere woorden zoals hij zich letterlijk uitdrukte ´hem was een spreekverbod opgelegd´.
Na mijn vraag of ik dan dhr. P. te spreken zou kunnen krijgen probeerde hij dit wel maar kwam al spoedig terug met de mededeling, dat deze geen tijd voor mij had en dat een kopie van het rapport maar opgevraagd moest worden door mijn verzekeraar. Al met al een toch wel onbeschofte wijze om te woord gestaan te worden door wat wel eens zo treffend wordt genoemd 'je beste kameraad'.
(...)
Nu aangekomen zijnde aan het eind van de maand mei, dus ca. 2,5 maand na de ongevalsdatum, heeft dhr. P. dan eindelijk zijn proefwerk op tafel gelegd, waarvan ik via mijn rechtsbijstandbureau een kopie mocht ontvangen.
Tot mijn stomme verbazing blijkt dit echter een voorbedrukt formulier te zijn, dat hij in de week na het ongeval in 5 minuten in had kunnen vullen!"
3. De chef van district Zuid van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker naar aanleiding van zijn klacht bij brief van 1 november 2001 onder meer mee:
"Gezien de ernst van de zaak heb ik de klacht niet volgens de regionale klachtenregeling afgedaan, maar heb ik een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren. (...)
Met betrekking tot de schuldvraag bericht ik u als volgt. De betrokken collega's geven aan dat zij niet door rood maar geel gereden zijn, terwijl u beweert groen licht te hebben gehad. Gezien het feit dat beide partijen verschillende verklaringen afleggen, die niet met elkaar stroken en niet met de bevindingen van de technische ongevallen dienst, is de ware toedracht niet te achterhalen. Van de aanrijding is een proces-verbaal opgemaakt, waarin de bestuurder van het politievoertuig als verdachte werd aangeduid. Dit proces-verbaal is door Justitie beoordeeld en vanwege het feit dat er onvoldoende bewijs was, geseponeerd. Dit betekent in de praktijk dat beide partijen hun eigen schade dragen.
Omdat wij als korps integriteit hoog in het vaandel hebben staan, was ik geschokt te lezen in uw brief dat onze medewerkers in eerste instantie hebben toegegeven schuldig te zijn geweest aan de aanrijding en dit later hebben ontkend. Dit is de reden dat ik de klacht uitgebreid heb laten onderzoeken. De betrokken collega's en hun chef ontkennen echter dat zij direct na de aanrijding hebben toegegeven schuldig te zijn aan de aanrijding. Ik heb de medewerkers in een persoonlijk onderhoud gevraagd naar de toedracht en zij gaven aan bij hun verklaring te blijven. Het is voor mij vervolgens niet mogelijk de juiste toedracht te reconstrueren. Ik realiseer mij dat een en ander zeer onbevredigend is. Ik verzeker u dat wij als organisatie alles hebben gedaan om de toedracht te achterhalen, omdat een politievoertuig bij de aanrijding betrokken was en wij ons bewust zijn van onze voorbeeldfunctie.
Ik betreur het ten zeerste dat door deze kwestie twijfels zijn gerezen met betrekking tot de integriteit van de politie. Het onderzoek geeft mij geen redenen om aan deze integriteit te twijfelen.
Ik begrijp dat u zich door deze zaak gedupeerd voelt. Het is vervelend dat u ten gevolge van deze aanrijding moet investeren in een duurdere auto, maar zelfs als de politie als schuldige partij was aangewezen had u deze schade behoudens het verlies van uw no-claimkorting niet vergoed gekregen. Immers slechts de dagwaarde van de auto wordt vergoed. Ik zie verder geen reden om op uw eis tot schadevergoeding in te gaan.
U klaagde over de trage administratieve afhandeling van de aanrijding. De vertraging bleek te wijten te zijn aan de achterstand bij de regionale Technische Ongevallen Dienst, die in verband met de betrokkenheid van een politievoertuig, het technisch onderzoek naar deze aanrijding uitgevoerd heeft. Hiervoor bied ik u mijn excuses aan. De relevante stukken (o.a. VOR-set) kunt u via uw verzekeraar verkrijgen. Voor het opvragen van het proces-verbaal verwijs ik u naar het Arrondissementsparket van het Openbaar Ministerie te Rotterdam.
U gaf verder aan niet tevreden te zijn met de wijze waarop u bejegend bent door de betrokken collega's. Met betrekking tot uw opmerkingen kan ik u het volgende mededelen. De collega's gaven aan geen schuld te hebben erkend. Wellicht is er verwarring ontstaan omdat wel zij wel gezegd hebben, dat zij het vervelend vonden dat de aanrijding had plaatsgevonden. Verder werd ontkend dat gezegd zou zijn dat hen een spreekverbod is opgelegd. Ik kan niet beoordelen of in dit geval spraakverwarring de reden van de uiteenlopende verklaringen is. Ik ben het met u eens dat het eten in een voertuig, hoe begrijpelijk soms ook, niet gewenst is voor de uitstraling van de politie. Voor wat betreft uw klacht met betrekking tot het niet aanbieden van vervoer naar de politiearts, kan ik u meedelen dat de heer P. heeft aangegeven u te hebben gevraagd of u in staat was naar de politiearts te gaan. Aangezien u hierop positief antwoordde, ging hij ervan uit dat u geen vervoersprobleem had. Overigens is het niet gebruikelijk dat hiervoor vervoer wordt aangeboden. Ik acht het wel positief dat de betrokken collega's u een bloemetje hebben gebracht en hun medeleven hebben getoond.
Uw klacht acht ik gedeeltelijk gegrond.
(...)
NB: Indien u het oneens bent met de afhandeling van deze klacht, dan wijs ik u erop dat u ingevolge artikel 9 van de Klachtenregeling Politieregio Rotterdam-Rijnmond, binnen één week na ontvangst van dit schrijven, schriftelijk en gemotiveerd bij ondergetekende kunt reageren."
4. Bij brief van 14 november 2001 wendde verzoeker zich tot de chef van district Zuid van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. In die brief liet verzoeker onder meer weten:
"In uw tweede alinea schrijft u, dat het politiekorps integriteit hoog in het vaandel heeft staan.
Tot 8 maanden geleden zou ik het volledig met u eens geweest zijn. Na mijn laatste ervaringen met uw mensen ben ik echter danig van mijn stuk gebracht en geloof er niet meer zo in
Uit de afhandeling van mijn zaak blijkt dat liegen en bedriegen wel degelijk vruchten afwerpen zeker als dit georganiseerd gebeurt op een wijze waarbij een eenling als slachtoffer daar nauwelijks iets tegenin kan brengen.
Tegenover mijn vrouw en mijn zoon verklaarde de chauffeur van het politiebusje, dat hij mij zelfs niet gezien had, een feit dat door het ontbreken van remsporen nog eens extra geaccentueerd wordt!
Met zo'n uitspraak is er toch duidelijk sprake van op z'n minst onoplettendheid in het verkeer, een eveneens strafbare zaak of zie ik dat misschien weer verkeerd?
Verdergaande schrijft u dan, dat u geen redenen heeft om aan de integriteit van de betrokken politiemensen te twijfelen.
Ik kan u zeggen, dat ik het u hoogst kwalijk neem, dat u dit aan mij schrijft. Het betekent immers, dat u deze twijfel wel koestert ten aanzien van mijn integriteit!
(...)
Als u schrijft, dat ik mij door deze zaak gedupeerd voel dan drukt u zich daarin tenminste enigszins menselijk uit.
De betrokken chauffeur, u weet wel die van het bloemetje, die de aanrijding veroorzaakte, had daar een duidelijk andere mening over.
Hij drukte zich als volgt uit toen ik hem zei dat het mij een hoop geld ging kosten:
'Ach meneer, dat is nu eenmaal het risico van deelname aan het verkeer'.
Afgezien van het feit, dat zoals ik u reeds eerder omschreef in een brief (...), ik een 'duurdere', 'vergelijkbare' auto moest kopen is het bovendien nog eens zo, dat mijn no-claim korting belangrijk is teruggevallen en bovendien mijn eigen risico ten aanzien van mijn autoverzekering en ziektekostenverzekering mede ingetrokken werden.
Ook dat zal u, goed Rotterdams gesproken, 'Een worst wezen' maar op mijn financiële situatie drukken dit soort maatregelen als AOW-er wel dat kan ik u verzekeren.
(...)
Wat betreft het spreekverbod en de ontkenning daarvan door dhr. P. kan ik maar één ding stellen n.l. dat deze ontkenning mij niet verbaast immers als in de meest essentiële kant van de zaak n.l. het toegeven dat er sprake is geweest van schuld al ontkenning is, dan zal een dergelijke ontkenning zich zeker ook in een later stadium in andere onderdelen continueren."
5. Op december 2001 vond een gesprek plaats tussen verzoeker en de chef van het district Zuid van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond waarbij verzoeker aangaf geen vertrouwen (meer) te hebben in een verdere afhandeling van zijn klacht door de politie.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en staat voorts weergegeven bij A. FEITEN, onder 2. en 4.
2. Verzoeker verstrekte de Nationale ombudsman het proces-verbaal dat de politie van de aanrijding had opgemaakt. De verbalisant P. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond had het proces-verbaal op 25 juli 2001 opgemaakt en gesloten. Bij het proces-verbaal was een proces-verbaal van het onderzoek van de Technische Ongevallen Dienst van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond gevoegd dat op 23 april 2001 was opgemaakt en gesloten. Blijkens het proces-verbaal waren politieambtenaren J. en L. op respectievelijk 30 maart 2001 en op 10 maart 2001 verhoord en was verzoeker op 11 maart 2001 verhoord.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond
1. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond liet in reactie op verzoekers klacht bij brief van 5 juli 2002 onder meer weten:
"De klacht wordt door u als volgt geformuleerd:
'Verzoeker die als bestuurder van een personenauto op 10 maart 2001 te Rotterdam betrokken is geweest bij een aanrijding met een (opvallende) politieauto van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, waarbij hij gewond is geraakt, klaagt er in dit verband over dat:
- de bij de aanrijding betrokken bestuurder van de politieauto ter plaatse heeft toegegeven schuldig te zijn aan het ongeval, maar later heeft ontkend schuldig te zijn;
- de politie pas na ongeveer tweeënhalve maand proces-verbaal van de aanrijding heeft opgemaakt;
- toen hij zes weken na het ongeval bij de politie informeerde naar de stand van zaken rond de afwikkeling van de aanrijding, de politieambtenaar die de politieauto had bestuurd hem heeft medegedeeld dat hem een spreekverbod was opgelegd.
Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de klacht over het voorgaande is afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn klacht niet conform de klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond op de formele wijze heeft afgedaan.'
Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht kan ik u als volgt berichten. Indien de stelling van verzoeker juist is acht ik dit zeer kwalijk en is er naar mijn oordeel sprake van een gegronde klacht. De bestuurder van de politieauto is in deze zaak gehoord als verdachte. Hij heeft verklaard dat hij door het voor hem geldende verkeerslicht door geel is gereden. Verzoeker is gehoord als getuige/benadeelde. Verzoeker heeft verklaard dat hij toen het licht groen werd het kruisingsvlak op reed. Verzoeker verklaart voorts dat hij ongeveer 1,5 meter gereden had toen er van rechts een personenbusje van de politie aankwam en in volle vaart tegen de rechterzijde van de door verzoeker bestuurde auto reed. Verzoeker geeft in zijn verklaring aan dat volgens hem de politieauto voor het voor hem geldende verkeerslicht door rood gereden moet zijn. De politieauto voerde geen optische- of geluidssignalen. De politieambtenaar die naast de bestuurder in de politieauto zat heeft bij zijn verhoor als getuige verklaard dat hij niet weet welke kleur het verkeerslicht had. De zaak is voorgelegd aan de officier van justitie die de zaak vanwege onvoldoende bewijs heeft geseponeerd. Voor mij staat vast dat de aanrijding en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor verzoeker ingrijpend zijn en een grote impact op hem hebben. Op grond van de tegenstrijdige verklaringen is het voor mij echter niet meer na te gaan of de bestuurder ter plaatse iets anders heeft verklaard dan hij later bij het verhoor heeft verklaard. Om deze reden zal ik mij derhalve onthouden van het geven van een oordeel over dit onderdeel van de klacht.
Het is juist dat de administratieve afhandeling van de aanrijding geruime tijd in beslag heeft genomen. Zoals de districtschef al heeft aangegeven in zijn brief ligt de oorzaak daarvoor in de achterstand op dat moment bij de regionale Technische Ongevallen Dienst. De acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond en biedt u hiervoor mijn excuses aan.
Ten aanzien van het derde punt merk ik op dat ook hier sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Bij navraag is mij gebleken dat verzoeker enige tijd na het ongeval de bestuurder van het voertuig aan de telefoon heeft gehad en hem heeft gevraagd naar het proces-verbaal. De bestuurder van het voertuig heeft hem toen medegedeeld dat er een Verkeers Ongevallen Registratieset (VOR) was opgemaakt en dat deze set was ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Voorts is aan hem medegedeeld dat zowel de VOR als een proces-verbaal niet door de politie afgegeven kunnen worden. Aan verzoeker is uitgelegd dat de VOR via zijn verzekeringsmaatschappij op te vragen is. Mogelijk dat verzoeker deze mededelingen heeft geïnterpreteerd als het niet willen informeren. Het is niet gebruikelijk dat een politieambtenaar een spreekverbod opgelegd krijgt. Ik heb in de onderhavige zaak ook geen aanleiding gevonden dat er hier wel sprake zou zijn van een dergelijke spreekplicht. Het vorenstaande afwegende kom ik tot het oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
Tenslotte kan ik u ten aanzien van de klachtafhandeling het volgende mededelen. Op grond van de klachtenprocedure worden klachten ingediend bij de burgemeester, de hoofdofficier van justitie of de bij de korpsbeheerder ter behandeling doorgezonden aan de korpschef. De korpschef stuurt de klacht op zijn beurt door aan de chef van het betrokken onderdeel. In dit geval is de klacht door de bestuursdienst van de gemeente Rotterdam doorgezonden aan de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. De klacht is binnen de politieorganisatie doorgezonden aan de districtschef. In zoverre is de klacht conform de daarvoor voorgeschreven procedure in behandeling genomen. De districtschef heeft bij brief van 1 november 2001 zijn oordeel aan verzoeker gegeven. In deze brief wordt aangegeven dat de klacht niet volgens de klachtenregeling is afgedaan omdat de districtschef de klacht uitgebreid heeft laten onderzoeken. De afwijking van de regeling is dus gelegen in de afdoeningtermijn. Ik ben van oordeel dat in een zaak als de onderhavige het van groot belang is dat er een uitgebreid onderzoek plaatsvindt. Nu de formele termijnen zijn overschreden is de klacht in dat opzicht gegrond. Ik ben echter van oordeel dat het belang van een uitvoerig onderzoek in een ernstige zaak als de onderhavige zwaarder weegt dan het naleven van de formele termijnen. Wel acht ik het van belang dat de betrokkene tussentijds op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van de behandeling. Nadat de districtschef zijn oordeel heeft gegeven heeft verzoeker bij brief van 14 november 2001 aangegeven dat hij het niet eens was met de afhandeling. In een dergelijk geval is het gebruikelijk dat de zaak aan de korpschef wordt voorgelegd en dat deze zijn oordeel geeft. Naar aanleiding van de brief van verzoeker heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, de plaatsvervangend districtschef en de klachtencoördinator van het district. In dit gesprek heeft verzoeker aangegeven dat hij geen vertrouwen meer had in de politieorganisatie en dat hij geen prijs stelde op verdere interne klachtafhandeling en dat hij zijn verzoek aan u zou voorleggen. Om deze reden is de klachtafhandeling volgens de procedure niet verder voortgezet. Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat indien de klachtenprocedure wel verder gevolgd zou zijn er voor verzoeker de mogelijkheid openstond om na het ontvangen van het oordeel van de korpschef mijn oordeel als korpsbeheerder te vragen."
2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder het rapport van 13 maart 2001 waarmee politieambtenaar J. de aanrijding met het dienstmotorvoertuig meldde aan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. In dit rapport staat onder de omschrijving van het ongeval weergegeven:
"Agent J. reed op verzoek van de meldkamer naar een melding waarbij een man de inboedel zou vernielen. Volgens het UDS systeem (Unfall Daten Speicher; in het voertuig aangebracht apparaat waarmee diverse rijgegevens van het voertuig worden vastgelegd; N.o.), dat is uitgelezen, reed hij met een snelheid van 54 km/u. op de Z.-weg in de richting van de S. Op de kruising met de S.-weg reed dhr E. in tegenovergestelde richting en had, nadat het voor hem geldende verkeerslicht van rood naar groen overging, ongeveer 1,5 meter gereden, toen hij door het rechtdoor rijdend dienstmotorvoertuig werd aangereden. Bestuurder is ten gevolge van deze aanrijding 1 nacht opgenomen geweest in het (...)ziekenhuis. Zijn borstbeen is gebroken en heeft een herstellingsduur van 4 tot 5 weken."
D. Verklaring betrokken ambtenaar L.
Politieambtenaar L. verklaarde op 6 juni 2002 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:
"Ik weet mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel te herinneren. Aan het eind van die middag kregen mijn collega de heer J. en ik de melding dat er op het B. in Rotterdam-Zuid een vechtpartij gaande was, waarbij op dat moment een van de betrokkenen de inboedel van een woning eruit gooide. Wij bevonden ons toen in het politiebureau Zuidplein. Ik had op het moment van de melding net mijn avondmaaltijd, die bestond uit nasi, opgewarmd in de magnetron en stond op het punt die op te eten. Omdat ik vond dat we direct op die melding moesten reageren heb ik toen mijn portie nasi meegenomen in de surveillanceauto. Mijn collega de heer J. bestuurde de auto op weg naar het B. Die straat ligt op ongeveer 2 à 3 kilometer van het politiebureau Zuidplein. We zijn zonder gebruik te maken van zwaailicht en sirene die kant op gereden. Tijdens de rit had ik al mijn aandacht gericht op het eten.
Op het moment dat we op de Z.-weg vlak voor het voetgangersviaduct reden keek ik even voor mij en zag dat er een kleine groene personenauto vanuit tegenovergestelde richting kwam aanrijden en kennelijk linksaf ging slaan. Hierbij zou hij onze weg gaan kruisen. Ik dacht eerst dat hij zou stoppen, maar hij reed door. Ik waarschuwde met een kreet direct mijn collega de heer J.. Ik weet niet of hij toen al aan het remmen was of dat hij daarop direct krachtig remde, maar hij kon een botsing niet meer voorkomen. Ik heb toen ook niet op de verkeerslichten gelet. Wij raakten toen die auto in de flank en kwamen kort daarna tot stilstand. We hebben direct alle aandacht besteed aan de bestuurder van die auto. Dit bleek later de heer E. te zijn. Hij klaagde over pijn aan zijn borst. We hebben de ambulance besteld en ook de hulpofficier van justitie en de technische ongevallendienst ter plaatse laten komen. Deze laatste twee hebben we gewaarschuwd om de objectiviteit van de afhandeling van de aanrijding te waarborgen.
U vraagt mij of wij iets tegen de heer E. hebben gezegd over de schuld aan de aanrijding. Ik kan u meedelen dat we ons alleen hebben bekommerd om het letsel van de heer E.. We hebben niets over de schuldvraag gezegd. Ik voel mij onheus bejegend omdat de heer E. beweert dat er ruiterlijk is toegegeven dat de politie schuld had aan de aanrijding.
Ik bestrijd voorts met kracht dat wij beiden tijdens die rit in de auto hebben zitten eten. Mijn collega de heer J. was namelijk bezig met het besturen van de auto en kon alleen al om die reden niet hebben zitten eten. Voorts zat alleen ik na de aanrijding onder de nasi en niet mijn collega. Dit vormt nog een aanwijzing dat hij toen niet in de auto heeft zitten eten.
Enige tijd na het ongeval hebben we de heer E. een bloemetje gebracht omdat we het erg vervelend voor hem vonden dat hij gewond was geraakt bij de aanrijding. We hebben ons meermalen geëxcuseerd voor het ongemak dat hem was overkomen maar het is pertinent niet zo dat we daar hebben gezegd dat wij schuldig waren aan de aanrijding. Toen wij bij hem op bezoek waren, liet de heer E. al weten dat hij inzat over het verschil tussen de dagwaarde van de auto en het geld dat hij had kunnen krijgen bij normale verkoop van zijn auto. Het verschil bedroeg toen volgens hem ongeveer ƒ 5000,-. Ik heb het vermoeden dat het hem alleen hierom is te doen.
U deelt mij mee dat op de uitdraai van de UDS (de blackbox) is te zien dat er kort voordat de aanrijding plaatsvond nog kort is geremd door de bestuurder van de politieauto. Ik weet niet of dat is gebeurd. Voorts is er op de Z.-weg sprake van een zogenoemde groene golf bij de opeenvolgende verkeerslichten, zodat er kan worden doorgereden.
Over de klacht over het inzenden van het proces-verbaal kan ik u niets meedelen. Zoals gezegd hebben wij het proces-verbaal niet opgemaakt. Dat is gedaan door de heer P.
Ook is er geen sprake geweest van een spreekverbod.
Zowel mijn collega de heer J. als ik werken niet meer op bureau Zuidplein. Het is echter grote onzin om te veronderstellen dat dit verband houdt met de aanrijding. Ik heb de afhandeling van de aanrijding naar eer en geweten zo goed mogelijk gedaan en zou dat weer op dezelfde manier doen."
E. Verklaring betrokken ambtenaar J.
Politieambtenaar J. verklaarde op 14 augustus 2002 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren. Op 10 maart 2001 kregen mijn collega L. en ik de melding om met spoed naar een vechtpartij te gaan. Ik weet niet meer precies waar die vechtpartij plaatsvond. We zijn daar toen zonder gebruik te maken van zwaailicht en sirene naartoe gereden. Wij deden dat omdat de korpsvoorschriften in dit soort gevallen dat verbieden. Er dient sprake te zijn van levensbedreigende situaties en dat was bij deze melding niet het geval. We zijn echter wel vrijgesteld van bepalingen uit het RW 1990 ten behoeve van uitvoering van de politietaak. Hierdoor kunnen wij bijvoorbeeld sneller rijden dan toegestaan. Wij zijn toen met iets meer dan de toegestane maximum snelheid naar die melding toe gereden. Ik was bestuurder van de opvallende politieauto. Op weg naar de vechtpartij zijn we op de Z.-weg diverse kruisingen gepasseerd. Ik heb bij iedere kruising vaart geminderd en deed dit door licht te remmen. U deelt mij mee dat mijn collega heeft verteld dat er sprake was van een zogenoemde groene golf. Ik weet niet of dat zo is geweest, maar ik rem onder dit soort omstandigheden altijd bij kruisingen af omdat het verkeer onvoorspelbaar blijft. Er kan altijd iemand oversteken. In dit geval heb ik kort voor de aanrijding geremd, zoals u ook kunt zien op de uitdraai van de UDS van het dienstmotorvoertuig. Ik heb op dat moment het verkeerslicht gecontroleerd - het stond op geel/oranje - en wilde verder rijden toen een auto uit tegengestelde richting de weg overstak. Hierop volgde de aanrijding waarbij ik ook nog heb geremd. Ik weet niet meer of ik kort voor de aanrijding op de linker of de rechterrijbaan van de Z.-weg heb gereden.
Na de aanrijding ben ik uitgestapt en heb mij samen met mijn collega bekommerd om de bestuurder van de aangereden auto. We hebben die man, die later de heer E. bleek te zijn, uit zijn auto gehaald. In eerste instantie leek hij niets te mankeren, maar later klaagde hij over pijn in zijn borst. We hebben toen direct de ambulance gewaarschuwd. Ook de Technische Ongevallendienst van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond en de chef van dienst zijn gewaarschuwd omdat het een aanrijding met een dienstvoertuig betrof. Dit is een verplichte procedure bij dit soort ongevallen. Ik heb nog diezelfde avond een registratieformulier van de aanrijding gemaakt en een melding aanrijding dienstmotorvoertuig ten behoeve van het politiekorps opgemaakt.
Ik heb de heer E. ter plaatse niet meegedeeld dat ik schuldig zou zijn aan de aanrijding. Zelfs bij aanrijdingen tussen derden laat ik mij als politieambtenaar niet uit over de schuldvraag. Dat is ter beoordeling van de betreffende verzekeringsmaatschappijen. Als betrokkene bij een aanrijding zou ik dat ook nooit doen. In dit geval heb ik dat dan ook niet gedaan en ik vind het raar dat de heer E. zegt dat ik dat wel heb gedaan. Hij maakt mij in de gevoerde correspondentie uit voor een leugenaar en dat vind ik niet juist. Ik vind dat kwalijk en het stuit mij tegen de borst. Ook het verhaal over de overplaatsing is onjuist. Ik heb de indruk dat de heer E. mij ook via omwegen tracht zwart te maken. Ik heb over de toedracht tot de aanrijding een verklaring op ambtseed afgelegd. Ook het verhaal van de overplaatsing van mijn collega L. en van mij is onjuist. Wij hebben een carrièrestap gemaakt. Ik heb de stellige indruk dat het de heer E. alleen maar te doen is om de dagwaarde van zijn auto, die naar zijn mening veel te laag is geschat.
Bij het bezoek bij hem thuis waarbij ik een bloemetje heb gebracht heb ik tegen hem gezegd dat ik ook wel eens betrokken ben geweest bij een aanrijding waarbij ik alleen de dagwaarde van mijn motorfiets heb teruggekregen. Ik heb de heer E. toen gezegd dat dit ook bij deelname aan het verkeer hoort en niets anders.
Er is mij ook geen spreekverbod over deze zaak opgelegd. Ik heb mij gewoon gehouden aan de geldende procedures. Ik heb de heer E. onder meer telefonisch meegedeeld dat ik het proces-verbaal niet direct naar hem mocht opsturen omdat de officier van justitie daarover moet beslissen. Ik heb dit laatste nog gecontroleerd bij de heer P. Ik weet niet waarom ik als verdachte van de aanrijding ben gehoord, ik denk dat dit komt omdat ik heb gezegd dat ik door geel/oranje licht ben gereden en de heer E. heeft gezegd dat hij door groen licht was gereden."
Achtergrond
Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond
Artikel 7:
"Doorzending van de klacht
1. Klachten die bij de burgemeester (...) schriftelijk zijn ingediend, worden door hem voor behandeling en afdoening doorgezonden aan de korpschef.
(...)
3. De korpschef zendt de hem toegezonden klachten door aan de chef van het betrokken onderdeel"
Artikel 9:
"Behandeling en bemiddeling
1. De klachtbehandelaar doet een onderzoek, dat is gericht op de vaststelling van de feiten die aan de klacht ten grondslag zijn gelegd. Daartoe zal hij de klager, de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd en eventuele getuigen horen.
Als de vastgestelde feiten, en de inhoud van de klacht daartoe aanleiding geven, probeert de klachtbehandelaar door middel van een of meer gesprekken te bemiddelen om de klacht naar tevredenheid op te lossen.
(...)
3. Als klager vindt dat de klacht niet naar tevredenheid is opgelost, meldt hij dit binnen een week aan de klachtbehandelaar. In dat geval legt de klachtbehandelaar de opvatting van de klager en de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd, schriftelijk vast en stelt zo nodig een verder onderzoek in. Hiervan wordt binnen twee weken na indiening van de klacht een rapport opgesteld.
(...)
5. De op de klacht betrekking hebbende stukken worden vervolgens voorgelegd aan de chef van het betrokken onderdeel."
Artikel 10:
"Afdoening door de korpschef
1. Binnen vier weken nadat de klacht bij de chef van het betrokken onderdeel is binnengekomen, stuurt deze een concept-afhandelingsbrief voor de afdoening van de klacht aan de korpschef.
(...)
3. Vervolgens doet de korpschef de klacht schriftelijk af. Tegelijkertijd met het bericht van afdoening van de korpschef, wordt de klager geïnformeerd over de mogelijkheid om het oordeel van de korpsbeheerder te vragen."