Verzoeker klaagt erover dat de gemeente Bergh:
1. zijn verzoek om kwijtschelding van de aanslag(en) gemeentelijke heffingen voor 2001 heeft afgewezen:
2. al begin januari 2002 is begonnen met de invordering van de pas in mei/juni 2002 aan hem opgelegde aanslag afvalstoffenheffing over dit jaar, en
3. hem niet eerder een formulier voor het indienen van een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke heffingen wilde verstrekken, dan nadat de betreffende aanslagen zouden zijn opgelegd, en
4. zijn klacht over de gevolgde procedure met betrekking tot zijn verzoek om kwijtschelding voor 2001 onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld.
Beoordeling
I. Ten aanzien van het verzoek om kwijtschelding voor 2001
1. De gemeente Bergh ontving op 13 september 2001 van verzoeker een aanvraag tot kwijtschelding van de hem opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen over 2001.
De gemeente Bergh informeerde verzoeker per brief van 27 november 2001 over de beslissing om die aanvraag niet verder in behandeling te nemen omdat hij de benodigde informatie niet of in onvoldoende mate had verstrekt. Verzoeker was via brieven van 4 oktober en 9 november 2001 uitgenodigd voor een gesprek, maar volgens hem heeft hij deze brieven niet ontvangen, en evenmin het besluit van 27 november 2001.
Verzoeker diende op 13 februari 2002 mondeling en op 14 maart 2002 schriftelijk een klacht in bij de gemeente Bergh over onder meer het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om kwijtschelding. De gemeente informeerde verzoeker er per brief van 24 april 2002 over, dat aan zijn klacht niet tegemoet kon worden gekomen. Na een heroverweging - naar aanleiding van verzoekers brief van 8 mei 2002 - verklaarde de gemeente bij besluit van 9 juli 2002, de klacht ongegrond.
2. In beginsel komt het risico dat een brief de geadresseerde niet bereikt voor rekening van de verzender. De verzender kan zich van de juiste bezorging van zijn brieven verzekeren door deze bijvoorbeeld aangetekend te versturen. Dat hoeft echter in het algemeen niet te worden verlangd van een overheidsinstantie, die grotere hoeveelheden post ter verzending aanbiedt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat poststukken die op de gebruikelijke wijze worden verzonden niet in alle gevallen ook bij de geadresseerde worden bezorgd. De kans echter, dat drie achtereenvolgende, correct geadresseerde, brieven de geadresseerde niet bereiken is echter zodanig klein, dat in dit geval aannemelijk moet worden geacht dat ten minste één van die brieven op verzoekers adres moet zijn bezorgd.
3. De gemeente Bergh deelde mee dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de heffing en invordering, omdat de Leidraad Invordering (zie Achtergrond, onder 5.) daarin voldoende voorziet. Ingevolge artikel 26, paragraaf 1, tiende lid, van de Leidraad Invordering 1990 kan een verzoek om kwijtschelding buiten behandeling worden gelaten, indien de voor de beoordeling benodigde gegevens niet zijn verstrekt en de betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om de ontbrekende gegevens alsnog, binnen de daarvoor gestelde termijn, te verstrekken.
In dit geval is verzoeker niet rechtstreeks, schriftelijk, verzocht om ontbrekende gegevens te verstrekken, maar is hij - tweemaal - uitgenodigd voor een gesprek om aldus de voor de beoordeling van de aanvraag nodig geachte informatie te verkrijgen.
Gelet op het feit dat verzoeker niet heeft gereageerd op de aan hem gedane uitnodiging(en), kon de gemeente Bergh dan ook besluiten om de aanvraag niet verder te behandelen.
In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.
4. De aanleiding voor de gemeente Bergh om verzoeker voor een gesprek uit te nodigen was zijn vermelding in de aanvraag dat hij alleenstaande was, terwijl volgens de gemeentelijke basisadministratie op zijn adres twee personen stonden ingeschreven. Verzoeker stelde dat hij als enige op het betreffende adres woonde, en dat de oorzaak dat op zijn adres een tweede persoon stond ingeschreven was dat de gemeente de verhuizing van de vorige bewoonster nog niet in de basisadministratie had verwerkt. In haar besluit van 24 april 2002 overwoog de gemeente Bergh, dat de procedure correct was verlopen en dat het niet aan de gemeente is om op eigen initiatief iemand uit te schrijven. De gemeente Bergh bevestigde haar zienswijze met betrekking tot een correct verloop van de procedure nog eens met het besluit van 9 juli 2002.
5. Indien van een bestuursorgaan wordt verlangd dat het een besluit neemt dient dat zorgvuldig te worden voorbereid. Zo dient onder meer een onderzoek te worden gedaan naar de feiten en omstandigheden van het geval. Indien, zoals in de situatie van verzoeker, het een klacht betreft over onder meer de omstandigheid dat de door het bestuursorgaan in aanmerking genomen feiten of omstandigheden niet juist of niet volledig zijn, dient dus ook te worden nagegaan of, en zo ja, in hoeverre dat zo is. Volgens verzoeker was het niet juist dat de vorige bewoonster van zijn woning nog op zijn adres stond ingeschreven. Dit had aanleiding moeten geven tot een nader onderzoek om zo onder meer een antwoord te krijgen op de vraag of de vorige bewoonster de ingevolge artikel 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie ( zie Achtergrond, onder 3.) op haar rustende verplichting om de gemeente tijdig te informeren over haar verhuizing was nagekomen, en of die informatie juist in de gemeentelijke basisadministratie was verwerkt. Aldus had kunnen blijken of de door verzoeker met de aanvraag verstrekte gegevens over zijn woonsituatie juist en volledig zijn. Van een dergelijk onderzoek is echter niet gebleken, zodat de gemeente in dit opzicht onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.
6. Indien een onderzoek als hiervoor, onder 5., is bedoeld, aanleiding zou geven tot de conclusie dat verzoekers aanvraag juist en volledig is ingevuld en dat de bij de gemeente bestaande onduidelijkheid omtrent zijn woonsituatie niet aan verzoeker kan worden verweten, is het, achteraf bezien, niet redelijk hem de gevolgen van het feit dat hij niet heeft gereageerd op de uitnodigingen voor een gesprek aan te rekenen.
Weliswaar had verzoeker via een gesprek mogelijk kunnen bijdragen aan duidelijkheid omtrent de woonsituatie, maar ook in dat geval had de gemeente door actief onderzoek te doen de juiste toedracht moeten vaststellen.
Deze overweging geeft aanleiding tot een aanbeveling.
II. Ten aanzien van de invordering
Ingevolge de Verordening afvalstoffenheffing 2001 van de gemeente Bergh (zie Achtergrond, onder 6.) is deze heffing verschuldigd bij het begin van het belastingjaar. De heffing wordt geheven bij wege van een kennisgeving, waaronder moet worden verstaan de eindafrekeningsnota van het vorige verbruiksjaar van het waterbedrijf Vitens NV. De inning wordt verzorgd door dit waterbedrijf, die de betreffende heffing int in termijnen, samen met het voor het waterverbruik verschuldigde bedrag. De eerste termijn moet zijn voldaan uiterlijk binnen veertien dagen na de dagtekening van de eindafrekeningsnota van het waterbedrijf. Deze nota is door het waterbedrijf in maart 2002 verzonden.
Uit het vorenstaande volgt dat op grond van de eindafrekeningsnota van maart 2002 tot invordering van de afvalstoffenheffing over 2002 kon worden overgegaan.
Verzoekers klacht dat hij één of meer termijnen heeft moeten voldoen op een aanslag die hem pas later in het belastingjaar werd opgelegd, mist derhalve feitelijke grondslag.
De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.
III. Ten aanzien van het verstrekken van aanvraagformulieren voor kwijtschelding
1. Volgens verzoeker heeft een baliemedewerker van de gemeente Bergh hem op 13 februari 2002 geweigerd een formulier voor het aanvragen van kwijtschelding van gemeentelijke heffingen over 2002 te verstrekken, omdat dit pas mogelijk zou zijn nadat de betreffende aanslagen, later in het belastingjaar, zouden zijn opgelegd.
Het aanvraagformulier voor kwijtschelding van gemeentelijke heffingen dat de gemeente via het internet beschikbaar stelt bevat eveneens de vergelijkbare mededeling dat pas nadat men een aanslag onroerende-zaakbelasting heeft ontvangen een aanvraag tot kwijtschelding kan worden ingediend.
2. Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding is ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 bepalend of de belastingschuldige niet anders dan met buitengewoon bezwaar in staat is om zijn belastingschuld geheel of gedeeltelijk te betalen. Of een dergelijk bezwaar zich voordoet wordt vastgesteld op basis van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige op het moment van indiening van het verzoek om kwijtschelding. Aldus heeft de belastingschuldige er belang bij dat hij een verzoek om kwijtschelding kan indienen, vóórdat de betreffende aanslag of een deel daarvan invorderbaar is, mede nu gedurende de behandeling van een verzoek om kwijtschelding in het algemeen geen invorderingsmaatregelen worden getroffen.
3. Het is op zich begrijpelijk dat de gemeente Bergh om redenen van doelmatigheid heeft gekozen voor een beoordeling van een verzoek om kwijtschelding, nadat alle belastingaanslagen over het betrokken belastingjaar zijn opgelegd. In gevallen zoals die van verzoeker diende echter de eerste termijn van de afvalstoffenheffing, via een betaling aan het waterleidingbedrijf eind maart, te zijn voldaan, dat wil zeggen nog voordat de aanslag onroerende-zaakbelasting was opgelegd.
Gezien de voorgaande overwegingen was het standpunt dat pas een aanvraagformulier kon worden verstrekt nadat ook de aanslag onroerende-zaakbelasting zou zijn opgelegd dan ook niet juist.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
4. In het kader van het onderzoek heeft de gemeente laten weten aanleiding te hebben gezien tot een wijziging van de kwijtscheldingsregeling. Daardoor kan worden bewerkstelligd dat degenen die voor een kwijtschelding in aanmerking komen, niet eerst de betreffende belastingschuld geheel of gedeeltelijk hoeven te betalen.
Van deze herziening van de regeling is met instemming kennis genomen.
IV. Ten aanzien van de behandeling van verzoekers klacht
1. In zijn brief, gedagtekend 8 mei 2002, aan de gemeentelijke klachtenadviseur deelde verzoeker mee, dat hij op een aantal punten bezwaar had tegen de wijze waarop zijn klacht was behandeld. Het betrof het feit dat hem geen ontvangstbevestiging was gezonden met betrekking tot zijn mondelinge klacht van 13 februari 2002, alsmede dat hem ter voorbereiding op de hoorzitting van 27 maart 2002 geen inzage in de stukken was aangeboden en hem evenmin een verslag was gestuurd van hetgeen op die zitting is besproken.
2. De wetgever heeft met de regeling van het klachtrecht in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht willen voorzien in een informele regeling voor de behandeling van mondeling ingediende klachten door daaraan geen vormvereisten te stellen. De ontvangst van een dergelijke mondelinge klacht hoeft dan ook niet te worden bevestigd. Indien de indiener van een mondelinge klacht niet tevreden is met de behandeling van zijn klacht kan hij bijvoorbeeld schriftelijk een klacht indienen. Verzoeker heeft per brief van 14 maart 2002 de essentie van zijn op 13 februari 2002 mondeling ingediende klacht nog eens naar voren gebracht. Van de ontvangst van dit klaagschrift is hem op 18 maart 2002 een bevestiging gezonden.
3. Anders dan met betrekking tot de behandeling van een bezwaarschrift is geregeld, is ingevolge hoofdstuk 9 van de Awb geen vereiste dat voorafgaande aan het horen de klager de gelegenheid wordt geboden tot inzage in de stukken. Aan een dergelijke mogelijkheid bestaat in het algemeen ook geen behoefte. Indien en voorzover betrokkenen de eventuele op de zaak betrekking hebbende stukken wensen in te zien, kan dat kenbaar worden gemaakt. Gelet op de weergave van het gesprek van 27 maart 2002 door zowel verzoeker als de medewerkster van de gemeente heeft verzoeker overigens ook niet aan de orde gesteld dat hij geen inzage heeft gehad in de stukken en dat hij zich daardoor benadeeld achtte.
4. Ingevolge de Awb is het bestuursorgaan niet verplicht tot het sturen van een verslag van de hoorzitting aan de klager. De gemeente kan dan ook geen verwijt worden gemaakt van het feit dat verzoeker geen kopie van het verslag van het horen op 27 maart 2002 is gezonden.
De onderzochte gedraging van de gemeente Bergh op dit punt is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de gemeente Bergh, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh, is niet gegrond, met uitzondering van:
1. de weigering om aan verzoeker op 13 februari 2002 een kwijtscheldingsformulier te verstrekken en
2. het niet onderzoeken van verzoekers woonsituatie.
Op deze twee punten is de klacht gegrond.
Aanbeveling
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh wordt in overweging gegeven alsnog een onderzoek te doen instellen naar de feitelijke woonsituatie van verzoeker ten tijde van de door hem op 13 september 2001 ingediende aanvraag om kwijtschelding en, indien en voorzover daarbij zou blijken dat verzoeker geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de door hem verstrekte informatie, de beslissing van 27 november 2001 te heroverwegen.
Onderzoek
Op 23 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. te
`s-Heerenberg, met een klacht over een gedraging van de gemeente Bergh.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het college een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De gemeente Bergh deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker woont sinds medio 2001 in de gemeente Bergh. Op 13 september 2001 diende hij bij de gemeente Bergh een aanvraag, gedagtekend 11 september 2001, in om kwijtschelding van een hem opgelegde aanslag gemeentelijke heffingen over 2001. Het in de aanvraag vermelde adres is het adres dat zowel verzoeker als de gemeente steeds voor hun onderlinge correspondentie hebben gebruikt. De gemeente Bergh deelde verzoeker per brief van 4 oktober 2001 het volgende mee:
“...Hierbij nodig ik u uit voor een gesprek op maandag 8 oktober 2001 om 15.00 uur. De reden van dit gesprek is uw aanvraag kwijtschelding gemeentelijke heffingen.
Indien u verhinderd bent, kunt u telefonisch een andere afspraak maken...”
Per brief van 9 november 2001 herinnerde de gemeente Bergh verzoeker eraan dat hij niet had gereageerd op de oproep voor 8 oktober 2001, en verzocht hem te verschijnen voor een gesprek op 13 november 2001.
2. De gemeente Bergh deelde verzoeker per brief van 27 november 2001 onder meer het volgende mee:
“Ik heb op advies van de afdeling Maatschappelijke Dienstverlening besloten uw aanvraag niet verder in behandeling te nemen.
De reden hiervan is dat u niet of in onvoldoende mate de voor de aanvraag benodigde informatie heeft verstrekt.
Binnen zes weken nadat u kennis heeft kunnen nemen van deze beschikking kunt u hiertegen een schriftelijk en gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh.”
3. Verzoeker diende op 13 februari 2002 bij een medewerker van de publieksbalie van het gemeentehuis van de gemeente Bergh mondeling een klacht in over onder meer het uitblijven van de beslissing op zijn verzoek om kwijtschelding van 11 september 2001. Vervolgens wendde hij zich per brief van 14 maart 2002, met als onderwerp “ingediende klacht/kwijtschelding afvalstoffenheffing”, tot de gemeente Bergh met het volgende:
“...Inzake opgemeld mocht ik tot op heden niet van u vernemen.
Aangezien de nieuwe rekening van het waterschap met afvalstoffen reeds in mijn bezit is, doch aanvraag voor kwijtschelding door uw “regels” onmogelijk is, ga ik ervan uit dat het niet in uw bedoeling ligt hier tijdig uitsluitsel over te geven c.q. mij hier afdoende over te berichten.
U dient te weten dat u hiermede in strijd bent met artikel 6:14 AWB, welke aangeeft dat u tenminste een ontvangstbevestiging dient te sturen, van hetgeen u in gebreke bent gebleven.
Derhalve ben ik genoodzaakt deze kwestie aan de daarvoor bevoegde instanties voor te leggen...”
De gemeente Bergh bevestigde de ontvangst van verzoekers klacht van 14 maart 2002 per brief van 18 maart 2002, met de mededeling dat hij binnen uiterlijk 8 weken nader bericht zou ontvangen.
4. Verzoeker is met betrekking tot zijn klacht op 27 maart 2002 gehoord. In de, op 28 maart 2002 gedagtekende, rapportage, is onder meer het volgende vermeld:
“INHOUD KLACHT
Belanghebbende heeft de klacht als volgt geformuleerd.
`Reeds in september kwijtschelding(sformulier) gevraagd. Kon nog niet? Nu 13 02 2002 werd mij medegedeeld dat ik te laat was. Tevens heb ik 13 02 2002 gevraagd naar nieuw formulier voor kwijtschelding voor 2002. Kon pas gegeven worden per juni. Hierdoor loop ik de kwijtschelding (afvalstoffen) altijd mis. Is het zo moeilijk om een formuliertje af te geven?
Verzoek kwijtschelding afvalstoffen voor 2001 en 2002 alsnog verlenen. (...)
(...)
Onderzoek
De volgende stukken inzake de aanvraag van 2001 zijn gevonden in het dossier:
11 september 2001 Intake waarin aangegeven wordt dat hij kwijtschelding aanvraagt en dat formulieren zijn meegegeven. Er staat tevens in dat belang- hebbende zou wachten met opsturen totdat hij uitgenodigd werd.
13 september 2001 Ingevuld aanvraagformulier en bewijsstukken van belanghebbende ontvangen. Ondertekend op 12 september 2001.
4 oktober 2001 Belanghebbende wordt uitgenodigd voor een gesprek op 8 oktober 2001
9 november 2001 Belanghebbende wordt uitgenodigd voor een gesprek op 13 november 2001
27 november 2001 Aanvraag wordt niet verder in behandeling genomen, omdat er onvoldoende informatie is verstrekt.
Ondergetekende (de rapporteur; N.o.) heeft op 27 maart 2001 (bedoeld wordt: 27 maart 2002; N.o.) een gesprek met belanghebbende gehad. Zij heeft hem bovenstaande voorgelegd. Belanghebbende gaf aan van mening te zijn dat hij geen van de brieven heeft ontvangen. Hij verbleef toentertijd in het buitenland, omdat daar zijn vrouw en kind woonden en hen naar Nederland wilde halen. Hij zegt dat een vriend van hem de post ophaalde en dat via e-mail regelmatig contact was tussen hem en zijn vriend. Belanghebbende stelt dat als hij één van de brieven zou hebben ontvangen, hij zeker gereageerd zou hebben.
Ondergetekende heeft gesteld dat bij de gemeente niet bekend was dat hij in het buitenland verbleef en dat zij het zeer onwaarschijnlijk achtte dat van 3 brieven, welke correct geadresseerd waren, er geen een door belanghebbende ontvangen is. Belanghebbende stelde daar tegenover dat de brieven die ondergetekende liet zien ook gisteren snel gemaakt hebben kunnen worden.
De informatie die belanghebbende nog had moeten leveren, betroffen zijn woonsituatie. Op het adres stond namelijk nog een persoon ingeschreven. Belanghebbende stelt dat dit de vorige bewoonster is en geeft de ambtenarij er de schuld van dat de uitschrijving niet snel is gebeurd. Ondergetekende gaf aan dat in ieder geval deze onduidelijkheid de reden was dat hij uitgenodigd is en dat conform de procedure is gehandeld.
Belanghebbende stelt dat hij een nieuwe aanvraag wil indienen. Ondergetekende geeft aan dat dit mogelijk is, maar dat het geen zin heeft daar hij nu te laat is met aanvragen.
Ondergetekende en belanghebbende concluderen aan het einde van het gesprek dat zij over de kwijtschelding van 2001 in een patstelling verkeren.
Wat betreft de aanvraag voor 2002 stelt belanghebbende dat de gemeente in strijd met artikel 3:4 lid 2 Awb handelt. Aan belanghebbende is uitgelegd dat de kwijtschelding in de gemeente Bergh pas uitgevoerd wordt nadat de OZB-aanslagen verstuurd zijn, wat meestal in mei/juni gedaan wordt. De inning van de afvalstoffenheffing gebeurt door de WOG (thans: Vitens NV; N.o.), welke het hele jaar door int. Belanghebbende is van mening dat het besluit van inning door de WOG en kwijtschelding pas in juni in strijd is met het doel, namelijk kwijtschelding aan degenen die de gemeentelijke heffingen niet kunnen betalen. Het doel van kwijtschelding is volgens belanghebbende dat hij de gemeentelijke heffingen niet kan en hoeft te betalen. Doordat hij eerst de WOG 2 kwartalen moet betalen, schiet hij dus geld voor welke hij naar eigen zeggen niet kan missen.
Ondergetekende heeft aangegeven dat zij het standpunt van belanghebbende begrijpt en dat zij dit probleem onder de aandacht zou brengen, wat zij bij deze doet.
Belanghebbende geeft aan dat hij een schriftelijke reactie verwacht over bovenstaande en geeft aan dat hij naar de ombudsman gaat.
Conclusie
Kwijtschelding 2001:
Er is wel degelijk een aanvraag kwijtschelding na zijn melding in september 2001 in behandeling genomen. De aanvaag is conform de procedure afgehandeld.
Kwijtschelding 2002:
Procedure kwijtschelding gemeentelijke heffingen heeft tot gevolg dat belanghebbende een deel van de heffingen moet voorschieten. Bij deze aandacht hiervoor.”
5. Verzoeker zond de betrokken medewerker van de gemeente met dagtekening 27 maart 2002 een bevestiging van het gesprek van 27 maart 2002, met onder meer de volgende inhoud:
“U bracht naar voren:
Betreffende kwijtschelding 2001
Dat door de gemeente 2 brieven verstuurd zouden zijn met uitnodiging voor gesprek i.v.m. aanvullende informatie.
Dat een 3e brief is verstuurd waarin te kennen werd gegeven dat de aanvraag niet verder in behandeling is genomen wegens geen reactie op bovenvermelde 2 brieven.
Dat om aanvullende informatie is verzocht wegens aanwezige inschrijving in uw administratie van een 2e persoon op mijn adres (...) te 's-Heerenberg, zijnde de vorige bewoonster, mevr. M. Welke inschrijving naar uw zeggen eerst in januari 2002 gewijzigd is.
Dat u volgens de regels van de AWB geen reden ziet om tot verdere behandeling over te gaan dan wel alsnog kwijtschelding toe te kennen.
Betreffende kwijtschelding 2002:
Dat u mijn verzoek om kwijtschelding voor genoemd jaar en bezwaar hieromtrent zult voorleggen aan de afdeling financiën en voor mijn bezwaar omtrent toepassing van de regels volgens AWB zijnde: kwijtschelding eerst te verlenen in juni nadat de rekeningen van afvalstoffenheffing en onroerend goed belasting zijn verstuurd. Voor te leggen aan de gemeentelijke jurist.
Dat u mij hierover schriftelijk zult berichten.
Door mij werd naar voren gebracht:
Betreffende kwijtschelding 2001:
Dat de in de alinea 1 van deze brief genoemde 3 brieven niet door mij zijn ontvangen.
Dat de gewenste informatie om welk u in genoemde brieven verzocht (of mevr. M. op mijn adres woont) enkel voorkomt uit mankementen in uw administratie, welke niet onder mijn verantwoording vallen en waarvan ik derhalve niet de dupe hoef te worden.
Dat het mij bevreemdt dat ik alle 3 de brieven welke ten grondslag liggen aan de uiteindelijke beslissing en beroep niet heb ontvangen.
Dat ik gezien uw weigering tot verdere behandeling de kwestie voor zal leggen aan de Nationale ombudsman.
Betreffende kwijtschelding 2002+uw algemene regels in deze procedure:
Dat u mijn klacht niet conform de wetgeving van het AWB uitvoert.
Dat u niet tijdig gereageerd heeft volgens AWB op mijn klacht in deze.
Dat u de regels hieromtrent dient aan te passen.
Dat het irreëel is eerst kwijtschelding te verlenen nadat de betalingstermijn van de rekeningen van afvalstoffenheffing en OG belasting verstreken zijn. Hetgeen inhoudt dat mensen deze eerst voor dienen te schieten van een inkomen welke zo laag is dat kwijtschelding verleend wordt.
Welke regeling m.i. wederrechtelijk is volgens AWB.
Dat ons gesprek niet behandeld is als hoorzitting welke normaal bij bezwaar dient te gebeuren.
Dat ik akkoord ga met uw toezegging dat u een en ander voor zult leggen aan uw afdeling financiën.
6. De gemeente Bergh deelde verzoeker per brief van 24 april 2002 het volgende mee:
“...Op 13 februari j.l. heeft u een klacht ingediend over de afdoening van uw kwijtscheldingsverzoek 2001. Op 27 maart j.l. bent u hierover gehoord door een medewerkster van de afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling. Onderzoek heeft uitgewezen dat onzerzijds de procedure correct is doorlopen. Voorts is het niet aan ons om op eigen initiatief iemand uit te schrijven. De kwijtschelding over 2001 kon u niet verleend worden en kan met terugwerkende kracht niet meer verleend worden.
Het aanvragen van kwijtschelding is in de gemeente gekoppeld aan het opleggen van de OZB-aanslagen. Dit is de eigen beleidsmarge van de gemeente. Dat dit betekent dat andere heffingen mogelijk al deels betaald moeten zijn is juist. De gemeente kiest er echter voor om kwijtscheldingsverzoeken niet steeds apart per aanslag in behandeling te nemen.
Het bovenstaande betekent dat ik u niet tegemoet kan komen. Mocht u niet tevreden zijn met de wijze waarop uw klacht is behandeld, dan kunt u zich wenden tot de gemeentelijk klachtadviseur waartoe de gemeentesecretaris is aangewezen...”
7. Verzoeker wendde zich per brief, gedagtekend 8 mei 2002, tot de klachtenadviseur van de gemeente Bergh. Per brief van 27 mei 2002 wees verzoeker de gemeente er onder meer op, dat hem nog geen ontvangstbevestiging was gestuurd. Op 28 mei 2002 zond de gemeente verzoeker bericht dat zijn brief op 27 mei 2002 was binnengekomen en dat hij binnen uiterlijk 8 weken nader bericht zou ontvangen over de verdere afhandeling.
In zijn brief van 8 mei 2002 deelde verzoeker de gemeente Bergh onder meer het volgende mee:
“Op d.d. 24.04.2002 ontving ik (...) een afwijzing op mijn bezwaar aangaande verstrekking van de aanvraagformulieren kwijtschelding gemeentebelastingen, alsmede bezwaar tegen de afwijzing om deze kwijtschelding voor 2001 te verstrekken.
Vooraleerst bevreemdt het mij ten zeerste en maak ik bij deze hierbij bezwaar, dat u de procedure hanteert dat na het indienen van een klacht wederom een klacht dient te worden ingediend, alvorens tot verdere maatregelen wordt overgegaan.
In deze heb ik stellig de indruk dat u de kwestie wilt rekken tot het tijdstip (in dit geval juni a.s.) daar is, waarna u conform uw onrechtmatig beleid de aanvraagformulieren eindelijk uitgeeft.
Volledigheidshalve herhaal ik hier mijn stelling van mijn bezwaar dat u de gewraakte aanvraagformulieren niet eerst kunt uitgeven nadat de aanslagen afvalstoffenheffing en OZB belasting reeds verstuurd en voldaan dienen te zijn. Waarna u dus gaat kwijtschelden. Hetgeen indruist tegen het doel van de wetgeving in dezen art. 3.4 AWB.
Voorts luidt mijn klacht dat aangaande de aanvraag voor kwijtschelding 2001, door mij 3 onderhavige brieven van uw bureau niet zijn ontvangen en dat de aanvraag niet verder werd behandeld, omdat ik de benodigde informatie niet zou hebben verstrekt.
Deze informatie betrof het geregistreerd staan van de vorige bewoonster in uw administratie, waarvoor ik aldus niet verantwoordelijk gesteld kan worden.
Tevens maak ik bezwaar tegen de wijze waarop de klacht is behandeld daar er door uw medewerkster geen notulen dan wel bevestiging is verstuurd omtrent hetgeen met haar tijdens hoorzitting is besproken, bij gebreke waarvan ik deze bevestiging zelf ter hand diende te nemen. Hiermede bent u conform art. 7.7 AWB in verzuim.
Daarnaast heeft u verzuimd mij een ontvangstbevestiging te sturen van mijn klacht, waarmede u eveneens conform art. 6.4.1 AWB in verzuim bent.
Alsmede is na indienen van de klacht geen inzage mogelijkheid geboden conform art. 7.4.3. AWB.
Ondanks dat u meerdere malen in gebreken bent in deze procedure weigert u van uw bevoegdheid tot intrekking gebruik te maken om het genomen besluit conform art. 6.1.8. AWB over te gaan, alsmede geen gebruik maakt van de toepassing om niet in verzuim te stellen nu meerdere feiten hier op duiden. Hetgeen neerkomt dat u de regels van het AWB enkel ter uwer gunste in acht neemt.
Tevens maak ik bezwaar tegen de door u ingestelde regel om inning van de afvalstoffenheffing te laten voldoen via meelift bedragen bij de nota's van het Waterbedrijf. In dit geval is betaling hiervan door mij opgeschort, echter was ik genoodzaakt 80,00 Euro aan incasseerders kosten aan het waterbedrijf te betalen, welke aldus veroorzaakt is door uw onrechtmatig beleid. Voor welk bedrag ik u derhalve aansprakelijk stel en hierbij schadeloosstelling eis.
Weshalve:
U hierbij voor uw gevoerde beleid in gebreke wordt gesteld, met verzoek dan wel sommatie om het beleid aangaande verstrekking van de aanvraag kwijtscheldingsformulieren te wijzigen en wel eerder te laten plaatsvinden alvorens gemeentebelastingen betaald dienen te worden.
Voorts mij kwijtschelding te verlenen voor de afvalstoffenheffing 2001 alsmede, OZB en afvalstoffenheffing 2002 kwijt te schelden.
Mij schadeloos te stellen aangaande onterecht betaalde kosten waterbedrijf ad 80,00 Euro.
Bij gebreke waarvan door mij verdere maatregelen jegens u zullen worden genomen.”
8. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh deelde verzoeker per brief van 9 juli 2002 onder meer het volgende mee.
“Bevindingen en conclusies
Samengevat is de inhoud van uw klacht als volgt:
1. dat het wederrechtelijk is om kwijtschelding te verlenen nadat eerst betaald moet worden.
2. dat in september 2001 niet het gevraagde aanvraagformulier voor kwijtschelding gemeentelijke belastingen is verstrekt;
3. dat geen schriftelijk bericht is ontvangen van de gemeente;
4. dat de onderhavige klachtprocedure niet zorgvuldig en binnen de wettelijke termijn is afgedaan.
Ad 1.
Algemene klachten over beleid dan wel beleidsuitvoering in het algemeen, hebben geen betrekking op een bepaalde aangelegenheid, terwijl ook het feit dat de klacht een gedraging jegens iemand moet inhouden, alsmede meer algemene wensen over het optreden van het bestuursorgaan, buiten het bereik van de klachtregeling blijft.
Hoewel dit aspect derhalve buiten de klachtregeling valt kan, ten overvloede, hierover het volgende worden opgemerkt. In beginsel bent u belastingplichtig. In het belastingrecht is het niet ongewoon dat na afdragen van een belasting een teruggave plaats kan vinden indien de betrokkene daarom verzoekt en aan bepaalde vereisten wordt voldaan. De regeling is derhalve niet aan te merken als wederrechtelijk of anderszins onzorgvuldig. Uw standpunt is begrijpelijk. Het is klantvriendelijker indien een regeling getroffen wordt waarbij betrokkene, die voor kwijtschelding in aanmerking komt, de belasting in het geheel niet hoeft af te dragen, maar hiervoor is om praktische procedurele redenen niet gekozen. Het betreft meerdere belastingen die door de gemeente en Waterleiding Gelderland op verschillende momenten worden geïnd. Uw klacht geeft ons echter aanleiding om te bezien in hoeverre het mogelijk is om hierin verandering te brengen.
Ad 2.
Het staat vast dat door de gemeente wel een aanvraagformulier is verstrekt voor kwijtschelding over het jaar 2001 aangezien deze door u is ingediend en ingekomen bij de gemeente 13 september 2001 en bovendien is de afgifte schriftelijk door de gemeente vastgelegd. Uw klacht is derhalve ten aanzien van dit punt ongegrond.
Ad 3.
Naar aanleiding van het ingediende verzoek heeft de gemeente schriftelijk gereageerd bij brieven van 4 oktober 2001, 9 november 2001, alsmede 27 november 2001. Dat geen van deze brieven op uw adres zou zijn ontvangen is niet waarschijnlijk.
Het feit dat u in die periode in het buitenland verbleef levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op. U dient gedurende een vakantie zelf te zorgen voor een zaakwaarnemer of anderszins voor doorzending van uw post. Indien u daarin niet voorziet zijn de eventuele gevolgen voor uw rekening. Indien u bijvoorbeeld nalaat ten aanzien van een beschikking een bezwaarschrift in te dienen binnen de daarvoor geldende termijn loopt u het risico dat deze formele rechtskracht verkrijgt zodat daarbij geen rechtsbescherming meer open staat.
Uw klacht is derhalve ten aanzien van dit punt ongegrond.
Ad 4.
De klachtprocedure is inhoudelijk zorgvuldig doorlopen. U bent gehoord door een medewerker van de gemeente en uitdrukkelijk heeft een weging van uw klachten plaatsgevonden. Daarnaast is uw klacht voorgelegd aan de gemeentelijk klachtadviseur. De bevindingen en conclusies van de klachtadviseur strekken tot ongegrondverklaring van het inhoudelijk deel van uw klacht. De formele afhandeling van de klacht heeft buiten de wettelijke termijn plaatsgevonden en ten aanzien van dit aspect is uw klacht derhalve gegrond.
Conclusie beoordeling klacht:
Gelet op het vorenstaande achten wij uw klacht gericht tegen de gevolgde procedure inzake uw aanvraag om kwijtschelding ongegrond. Uw klacht gericht tegen de overschrijding van de wettelijke termijn van afdoening van uw klacht is gegrond en wij bieden hiervoor onze excuses aan.”
9. De gemeente Bergh besloot op 5 augustus 2002 om verzoekers aanvraag om kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen over 2002 af te wijzen. Verzoeker diende tegen deze beslissing op 6 augustus 2002 een bezwaarschrift in. Vervolgens besloot de gemeente Bergh op 19 september 2002 verzoekers bezwaar gegrond te verklaren en hem alsnog kwijtschelding te verlenen van de aanslag gemeentelijke heffingen over 2002.
10. De gemeente Bergh stuurde verzoekers brief van 8 mei 2002 (zie hiervoor onder 7.) aan haar schadeverzekeraar, met het verzoek de door verzoeker geclaimde schadevergoeding te beoordelen. De schadeverzekeraar deelde verzoeker per brief van 18 oktober 2002 onder meer het volgende mee:
“Ten aanzien van uw stelling dat het wederrechtelijk is om kwijtschelding te verlenen nadat eerst betaald is, heeft de gemeente het standpunt ingenomen dat deze regeling niet als wederrechtelijk is aan te merken. In het belastingrecht is het gebruikelijk dat na afdragen van belasting een teruggave plaats kan vinden.
Rekening houdend hiermee zijn wij van mening dat in casu geen sprake is van een onrechtmatige daad van de gemeente op grond waarvan u aanspraak op een schadevergoeding kunt maken.
(...)
U had trouwens een beroep kunnen doen op de betalingsregeling die het waterleidingbedrijf hanteert. Hiervoor heeft u echter niet gekozen.”
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.
C. Standpunt college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergh
1. In zijn reactie op de klacht bij brief van 19 september 2002, waarin wordt verwezen naar de hiervoor onder A. FEITEN opgenomen stukken en de hierna onder Achtergrond opgenomen regelgeving, deelde het college van burgemeester en wethouders onder meer het volgende mee:
“2. Besluit op aanvraag kwijtschelding over het jaar 2001
Aanvraag kwijtschelding over 2001
Over 2001 is de verzoeker geen kwijtschelding verleend aangezien door de verzoeker onvoldoende gegevens verstrekt zijn en door hem niet is gereageerd op het verzoek tot aanvulling van de aanvraag. Vervolgens is de aanvraag buiten behandeling gesteld met het besluit van 27 november 2001. Tegen deze beschikking is door de verzoeker geen bezwaar aangetekend waardoor het besluit tot vereenvoudigde afdoening formele rechtskracht heeft verkregen.
(...)
Kwijtschelding met `terugwerkende kracht'
De mogelijkheid tot kwijtschelding bestaat voor aanslagen voor het gebruikersdeel van de onroerende zaakbelasting, de afvalstoffenheffing en rioolrecht die geheel of gedeeltelijk openstaan. Kwijtschelding van reeds betaalde belastingaanslagen is mogelijk mits het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling van de belastingaanslag heeft plaatsgevonden (artikel 26, eerste lid, Invorderingswet 1990 en Leidraad Invordering 1990).
Aanvraag kwijtschelding over 2002
Op 5 juni 2002 is bij de gemeente ingekomen een aanvraag van verzoeker om kwijtschelding over het jaar 2002. Deze aanvaag is inhoudelijk beoordeeld en bij beschikking van 5 augustus 2002 afgewezen op grond van de financiële situatie van de verzoeker. Ten aanzien van deze negatieve beslissing heeft de verzoeker bij brief van 6 augustus 2002 een bezwaarschrift ingediend. De verzoeker is gehoord op maandag 16 september 2002. Naar aanleiding van de tijdens deze hoorzitting verstrekte informatie omtrent zijn aflossingsverplichtingen aan derden is het bestreden besluit herroepen en zal verzoeker alsnog in aanmerking komen voor kwijtschelding. Aan de verzoeker is hieromtrent een heroverwegingsbesluit op het bezwaarschrift gestuurd (...)
3. De belastingverordeningen
Nadere regels
De betreffende belastingverordeningen bieden de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de heffing en invordering. Van deze bevoegdheid heeft het college geen gebruik gemaakt aangezien de Leidraad Invordering 1990 daarin voldoende voorziet.
Uitstel van betaling van de heffing
Het waterbedrijf hanteert op verzoek van de betalingsplichtige een coulante betalingsregeling waarbij in maandelijkse termijnen kan worden betaald verspreid over drie tot vijf maanden. Een verzoek om een betalingsregeling wordt in beginsel altijd gehonoreerd door het waterbedrijf. Hierbij hanteert men geen specifieke regeling.
Kwijtschelding heffing
De mogelijkheid tot kwijtschelding bestaat voor aanslagen voor onroerende zaak-belasting, rioolrecht en afvalstoffenheffing die geheel of gedeeltelijk openstaan. Kwijtschelding van reeds betaalde belastingaanslagen is mogelijk mits het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling van de belastingaanslag heeft plaatsgevonden (artikel 26, eerste lid, Invorderingswet 1990 en Leidraad Invordering 1990). Deze termijn is inmiddels verstreken.
4. Eindnota's waterbedrijf
2000
Over het jaar 2000 zijn geen gegevens bij ons bekend aangezien de verzoeker toen in een andere gemeente woonde. De verzoeker staat sinds 23 juli 2001 ingeschreven in de gemeente Bergh.
2001
Op grond van door het waterleidingbedrijf verstrekte gegevens blijkt dat de eerste en enige termijn van het over 2001 verschuldigde bedrag - inclusief € 80 incassokosten - door de verzoeker is voldaan op 9 mei 2002.
5. Aansprakelijkstelling
Bij brief van 11 juni 2002 is de verzoeker bericht dat zijn aansprakelijkstelling inzake de incassokosten van het waterbedrijf is doorgezonden naar de verzekeraar van de gemeente (....), en dat inhoudelijke reactie zal volgen. Dit is de normale gang van zaken bij aansprakelijkstellingen.
Het Waterbedrijf Gelderland (thans Vitens) heeft de rekening gestuurd op 5 september 2001. Vervolgens is op 6 december 2001 een herinnering gestuurd. In de herinnering wordt gewezen op het feit dat verdere nalatigheid om te betalen kan leiden tot incassokosten.
Op vrijdag 3 mei 2002 heeft de incasseerder contact opgenomen met (verzoeker; N.o.), waarbij de incasseerder heeft afgesproken de week daarop terug te keren voor de inning van het gevorderde bedrag. Op 9 mei 2002 is het verschuldigde bedrag - inclusief € 80,00 incassokosten - betaald door (verzoeker; N.o.)
De aansprakelijkstelling door de verzoeker is door hem niet gemotiveerd. Op voorhand ziet de gemeente geen redenen aanwezig waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de gemeente een toerekenbare fout heeft gemaakt waaruit aansprakelijkheid zou voortvloeien. De verzoeker geeft aan de betaling zelf eenzijdig opgeschort te hebben. Uitsluitend is betaling op een latere datum dan de door het waterbedrijf gestelde datum mogelijk indien zij positief hebben beslist op een verzoek om uitstel. Het waterbedrijf hanteert op verzoek van de betalingsplichtige een coulante betalingsregeling waarbij in maandelijkse termijnen kan worden betaald verspreid over drie tot vijf maanden. Hier heeft de verzoeker echter niet om verzocht naar aanleiding van de toegestuurde rekening noch naar aanleiding van de herinnering. Op het moment dat de incasseerder is ingeschakeld was verder uitstel van betaling niet meer mogelijk.
Conclusies
De verzoeker heeft tijdig een aanvraag ingediend voor kwijtschelding voor het jaar 2001 maar is vervolgens nalatig geweest in het verstrekken van aanvullende voor de behandeling van de aanvraag relevante informatie. Op goede gronden heeft de invorderingsambtenaar kunnen besluiten om de aanvraag buiten behandeling te plaatsen.
De verzoeker heeft eenzijdig en stilzwijgend de door het waterbedrijf toegezonden rekening opgeschort en een toegestuurde herinnering genegeerd. Het feit dat incassokosten zijn geheven is derhalve eerder de verzoeker zelf toe te rekenen.
Indien de verzoeker zijn aanvraag had gecompleteerd en om uitstel van betaling van de rekening had verzocht, had in beginsel de aanvraag spoedig na het opleggen van de aanslag kunnen worden afgehandeld.
Het kwijtscheldingsbeleid van de gemeente Bergh is niet aan te merken als onzorgvuldig of onrechtmatig.
Ten aanzien van het kwijtscheldingsverzoek over het jaar 2002 heeft de verzoeker voldoende informatie verstrekt en de normale procedure tot rechtsbescherming bewandeld hetgeen heeft geleid tot een positief heroverwegingsbesluit en een toekenning van kwijtschelding.”
2. Naar aanleiding van het hiervoor weergegeven standpunt is het college van burgemeester en wethouders op 12 februari 2003 verzocht om een nadere reactie met betrekking tot enige punten. Het college deelde per brief van 7 maart 2003 het volgende mee:
“...A. Wijzigingen uitvoering kwijtschelding
De vorenbedoelde klacht is voor de gemeente Bergh aanleiding geweest om de uitvoering van kwijtschelding nader te bezien en de mogelijkheden van een klantgerichtere benadering te onderzoeken. Hierbij is het uitgangspunt geweest om een regeling te scheppen waarbij zij die voor kwijtschelding in aanmerking komen niet eerst geheel of gedeeltelijk de belastingvordering behoeven te betalen. Immers, vanuit dient te worden gegaan dat er in die gevallen sprake is van een buitengewoon bezwaar om de aanslag te voldoen.
De situatie - waarbij de belastingplichtige die voor kwijtschelding in aanmerking komt desondanks diende aan te vangen met het verrichten van betalingen - deed zich voor door het feit dat de belastingplichtige twee aanslagen ontving op verschillende momenten - alsmede omdat deze werden verstuurd door twee verschillende instanties - maar dat de belastingplichtige pas na de tweede aanslag een verzoek tot kwijtschelding kon indienen. De twee aanslagen zijn als volgt:
in maart: de eindafrekening rioolheffing/afvalstoffenheffing over het vorig jaar met het eerste voorschot over lopend jaar (verstuurd door waterbedrijf Vitens);
in april/mei: de OZB-aanslag (verstuurd door de gemeente Bergh).
Eerder was het dus zo dat een aanvraag om kwijtschelding pas kon worden ingediend nadat een aanslag OZB is ontvangen, althans zo werd door de gemeente aan cliënten geadviseerd. Thans kan de aanvraag om kwijtschelding reeds worden ingediend rond het tijdstip dat de eerste aanslag in maart wordt opgelegd. Het aanvraagformulier wordt eerder verstrekt, zo mogelijk voordat de eerste aanslag in maart wordt opgelegd. De vervolgens ingekomen aanvragen zullen in voorkomende gevallen de betalingsverplichting opschorten. De gemeente verstuurt hiertoe een besluit tot opschorting naar waterbedrijf Vitens.
Nadat de OZB-aanslag is verzonden wordt de aanvraag beoordeeld door de gemeente. Dan wordt of de kwijtschelding toegekend of afgewezen. In de laatste situatie dient de belastingplichtige alsnog de opgeschorte betalingsverplichting te voldoen. Deze betaling is mogelijk in termijnen van een kwartaal of een maand. Particulieren maken veelal gebruik van de mogelijkheid om in maandelijkse termijnen te betalen.
Voor de goede orde merken wij op dat ten aanzien van personen waarvan de gemeente de actuele betalingscapaciteit reeds kent, en dat zijn met name de bijstandsgerechtigden, in het geheel geen aanslag wordt opgelegd. Personen waarvan de feitelijke betalingscapaciteit bij de gemeente niet bekend is dienen eerst een ontvankelijke aanvraag in te dienen op grond waarvan de betalingscapaciteit wordt beoordeeld.
B. Inhoudelijke reactie
Naar aanleiding van uw vragen merken wij het volgende op.
Ad 1. (met betrekking tot de via de website van de gemeente verstrekte informatie over kwijtschelding en het kwijtscheldingsformulier; N.o.)
Volgens de huidige informatie op de gemeentelijke website dient een aanvraag om kwijtschelding zo snel mogelijk na de ontvangst van de aanslag ingediend te worden, waarbij vermeld staat dat een betaling in de drie maanden voor de aanvraag niet wordt terugbetaald. Echter, zoals eerder gesteld, een aanvraag kon pas worden ingediend nadat een aanslag OZB is ontvangen. Thans mag een aanvraag reeds worden ingediend voordat de aanslag OZB is ontvangen, zodat deze situatie zich niet meer voordoet.
Op het kwijtscheldingsformulier staat inderdaad dat de aanvraag pas kan worden ingediend nadat de OZB-aanslag is ontvangen. Dat is vermeld om te voorkomen dat tweemaal over dezelfde belastingperiode beslist moest worden. De opmerking is ook bedoeld om te voorkomen dat personen waarvan reeds in de administratie is opgenomen dat zij recht hebben op kwijtschelding, geen onnodige aanvraag om kwijtschelding indienen. Daarnaast doelt de opmerking in feite op de omstandigheid dat de aanvraag om kwijtschelding niet eerder behandeld wordt dan na oplegging van de aanslag OZB.
De mededeling op de website dat een betaling in de drie maanden voor de aanvraag niet wordt terugbetaald is onjuist. Kwijtschelding is wettelijk altijd mogelijk tot 3 maanden na betaling van de laatste aanslag.
Zowel de informatie op de website als op het aanvraagformulier zal worden aangepast.
Ad 2. (met betrekking tot verzoeken om kwijtschelding die zijn ontvangen voordat een aanslag OZB is opgelegd; N.o.)
Zoals eerder aangegeven wordt de behandeling van aanvragen die zijn ingediend voordat een aanslag OZB is ontvangen opgeschort tot het moment dat de OZB-aanslag is opgelegd. Hierbij wordt thans ook de betalingsverplichting opgeschort.
Ad 3. (met betrekking tot de vaststelling van de betalingscapaciteit; N.o.)
Ten aanzien van de onder 2. bedoelde aanvragen, waarvan de behandeling is opgeschort tot na ontvangst van de aanslag OZB, wordt de betalingscapaciteit van degene die om kwijtschelding verzoekt alsdan vastgesteld op basis van de financiële situatie ten tijde van de indiening van de aanvraag, althans ten tijde van indiening van de gegevens waarop de betalingscapaciteit wordt vastgesteld. Regelmatig komt het voor dat een ingediende aanvraag aangevuld dient te worden met nadere gegevens en bescheiden. Derhalve wordt niet beoordeeld ten aanzien van de betalingscapaciteit die bestaat nadat een aanslag OZB is opgelegd, zijnde het moment van de feitelijke behandeling van de aanvraag. Dit zou immers veelal betekenen dat wederom - actuele - gegevens opgevraagd moeten worden.
Volgt vervolgens een afwijzing dan is een zinsnede in de beschikking opgenomen waarin wordt gewezen op het feit dat indien nadien de betalingscapaciteit zodanig wijzigt waardoor de verzoeker mogelijk in aanmerking komt voor kwijtschelding, de verzoeker wederom een aanvraag in kan dienen. Deze situatie komt overigens in de praktijk niet vaak voor.
Door u is verzocht bij de beantwoording te betrekken de mogelijke situatie dat een uitkeringsgerechtigde die in de periode voor het verschijnen van de eerste termijn van de afvalstoffenheffing voor kwijtschelding in aanmerking zou komen, maar - in het geval dat pas nadat een aanslag OZB is opgelegd het verzoek wordt beoordeeld - kwijtschelding zou kunnen worden geweigerd omdat hij in verband met een recent aanvaarde werkkring gaat beschikken over voldoende betalingscapaciteit.
Ten aanzien van bovenstaande situatie kunnen wij het volgende opmerken.
De betalingscapaciteit wordt beoordeeld naar het moment van de aanvraag. De daarin opgegeven betalingscapaciteit is relevant. Indien de situatie zich voordoet dat een belastingplichtige in, bijvoorbeeld, maart een betalingscapaciteit heeft waarbij hij in aanmerking komt voor kwijtschelding maar een aanvraag indient in mei wordt hij beoordeeld naar de betalingscapaciteit zoals die bestaat in de maand mei.
Mocht de in de aanvraag opgegeven betalingscapaciteit dan zodanig zijn gewijzigd dat hij inmiddels niet meer in aanmerking komt voor kwijtschelding dan betekent dat de aanvraag wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat een belastingplichtige die in staat is te betalen op het moment van de aanvraag dat dient te doen. Omgekeerd is het zo dat indien de belastingplichtige in maart een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend en zijn betalingscapaciteit op dat beoordelingsmoment zodanig is dat hij in aanmerking komt voor de toewijzing van kwijtschelding, dan betekent een wijziging van de betalingscapaciteit lopende dat jaar niet dat de kwijtschelding wordt ingetrokken.
Ad 4. (met betrekking tot een kwijtschelding van al betaalde aanslagen; N.o.)
Kwijtschelding van reeds betaalde belastingaanslagen is mogelijk mits het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling van de belastingaanslag heeft plaatsgevonden (artikel 26, eerste lid, Invorderingswet 1990 en Leidraad Invordering 1990).
Dat op het moment van een aanvraag om kwijtschelding de termijn van drie maanden na betaling van de rioolheffing/afvalstoffenheffing reeds verstreken is, vormt geen beletsel om na het besluit tot verlenen van kwijtschelding de reeds betaalde termijnen terug te betalen. Dit betekent dat in de Berghse praktijk ook terugbetaling wordt gegeven indien reeds meer dan drie maanden zijn verstreken sinds de eerste, of opeenvolgende betalingen van het belastingjaar. Het zou onredelijk zijn indien de gemeente strikt aan deze termijn zou vasthouden, terwijl de belastingplichtige - in de oude situatie - geacht werd een aanvraag pas na de OZB-aanslag in te dienen en de overschrijding enkel ontstond doordat aan hen geadviseerd werd nog een aanvraag om kwijtschelding in te dienen.
Ad 5. (met betrekking tot een uitstel van betaling voor de afvalstoffenheffing; N.o.)
Ingevolge de wettelijke bepalingen wordt gehele of gedeeltelijke kwijtschelding verleend in het geval van een buitengewoon bezwaar om de aanslag te voldoen. Ingevolge de uitvoeringsregeling Invorderingswet wordt er gedurende de behandeling van een verzoek om kwijtschelding in beginsel niet ingevorderd. Zoals reeds gesteld, zal in voorkomende gevallen, de heffingsambtenaar van de gemeente Bergh een beslissing over het verlenen van uitstel voor de riool- en afvalstoffenheffing nemen vooruitlopend op de beslissing op het verzoek om kwijtschelding.
Aanvragen die evident niet voor de toewijzing van kwijtschelding in aanmerking komen worden op dat moment bij beschikking afgewezen. Opschorting van de betaling zou in die gevallen immers uitsluitend tot niet gerechtvaardigde verwachtingen kunnen leiden...”
Achtergrond
1. Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 6 van de Awb bevat algemene bepalingen over bezwaar en beroep en hoofdstuk 7 de bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep.
Hoofdstuk 9 bevat een regeling van het klachtrecht. Het betreft onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 9:2
“Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.”
Artikel 9:6
“Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk.”
Artikel 9:10, derde lid
“Van het horen worden een verslag gemaakt.”
Anders dan hoofdstuk 6 bevat hoofdstuk 9 geen bepaling op grond waarvan voorafgaande aan de hoorzitting de stukken ter inzage dienen te worden gelegd.
Een uitdrukkelijke verplichting om het verslag van de hoorzitting toe te zenden aan partijen ontbreekt. De memorie van toelichting op het ontwerp van wet vermeldt wel dat partijen inzage kunnen vragen in het verslag (MvT, Kamerstukken II 25 837, nr. 3, pag. 21).
2. Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (wet van 9 juni 1994, Stb. 494)
Artikel 66
“1. De ingezetene die zijn adres wijzigt, is verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen.
2. Hij doet in die aangifte mededeling van het nieuwe en het vorige adres.”
3. Gemeentewet (wet van 14 februari 1992, Stb. 96)
Artikel 231, eerste lid
“Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet (inzake rijksbelastingen; N.o.), de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.”
Artikel 233
“Gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.
Artikel 233a
“1. Indien de gemeentelijke belastingen op andere wijze worden geheven, bepaalt de belastingverordening op welke wijze deze worden geheven en de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. De belastingverordening kan daarnaast bepalen dat het college omtrent de uitvoering van een en ander nadere regels geeft.
2. De op andere wijze geheven belastingen worden voor de toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en artikel 229d aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder:
a. de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;
b. het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel a bedoelde bedrag;
c. de dagtekening van het aanslagbiljet: de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving van het in onderdeel a bedoelde bedrag, of bij gebreke van een schriftelijke kennisgeving, de datum waarop het bedrag op andere wijze ter kennis van de belastingplichtige is gebracht.”
Artikel 250, eerste lid
“De belastingverordening kan van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende voorschriften inhouden.”
Artikel 255, tweede lid
“2. Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.”
4. Invorderingswet 1990 (wet van 30 mei 1990, Stb. 221).
Artikel 9, eerste lid
“Een belastingaanslag is invorderbaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.”
Artikel 26, eerste lid
“Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.”
5. Leidraad Invordering 1990 (resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 25 juni 1990, nr. AFZ90/1990).
Artikel 26, paragraaf 1, vijfde en tiende lid
“5. Artikel 7 van de regeling bepaalt dat het de ontvanger is, die op een verzoek van de belastingplichtige kwijtschelding van rijksbelastingen verleent. De mogelijkheid tot kwijtschelding beperkt zich overigens niet uitsluitend tot belastingaanslagen die nog geheel of gedeeltelijk openstaan, maar heeft ook betrekking op belastingaanslagen die zijn voldaan. Voorwaarde daarbij is dat het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend binnen drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft plaatsgevonden en de belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daarom eerder had verzocht. Als aan het verzoek wordt tegemoetgekomen, wordt aan de belastingschuldige een teruggaaf verleend tot het bedrag waarvoor kwijtschelding zou zijn verleend.
10. Als een aan de belastingschuldige uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig ingevuld wordt terugontvangen, wordt de belastingschuldige in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In afwachting daarvan wordt de invordering in beginsel opgeschort. Het opvragen van de gegevens geschiedt éénmalig. Onder onvolledig ingevuld wordt mede begrepen het niet bijvoegen van alle gevraagde gegevens. Worden de ontbrekende gegevens niet verstrekt dan wordt het verzoek buiten behandeling gesteld. Deze beslissing dient binnen vier weken na het verstrijken van de gestelde termijn schriftelijk te worden bekendgemaakt aan de belastingschuldige onder vermelding van de reden. De bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige. Binnen tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking wordt bekendgemaakt, kan administratief beroep bij de directeur worden ingesteld. Als de belastingschuldige na het verstrijken van de twee weken termijn alsnog de ontbrekende gegevens verstrekt is sprake van een nieuw verzoek, dat door de ontvanger in behandeling moet worden genomen. Is op dat moment op het eerste verzoek nog geen beslissing genomen, dan vindt dit alsnog plaats. In deze beslissing wordt de ontvangst van het nieuwe verzoek bevestigd. Als een aan de belastingschuldige uitgereikt of toegezonden verzoekformulier niet ingevuld of onjuist ingevuld wordt terugontvangen, wordt het verzoek, zonder de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen het formulier alsnog - juist - in te vullen, bij beschikking afgewezen. De ontvanger kan ook naar aanleiding van het ingezonden verzoekformulier om nadere gegevens vragen. Als de gevraagde gegevens niet worden verstrekt, wordt het verzoek bij beschikking afgewezen.”
6. Verordening afvalstoffenheffing 2001 (verordening van de gemeente Bergh van 21 december 2000)
Artikel 5, eerste en tweede lid
“1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. De belasting wordt geheven bij wege van een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de eindafrekeningsnota van het vorige verbruiksjaar van Waterbedrijf Gelderland.”
Artikel 6, eerste lid
“'Het gevorderde bedrag moet worden voldaan in vier termijnen. Elke termijn vervalt 14 dagen na de dagtekening van de nota van Waterbedrijf Gelderland.”
Artikel 7
“Bevoegd tot de toezending of uitreiking van kennisgeving in de vorm van nota's van Waterbedrijf Gelderland is de Manager sector Klanten van dat bedrijf.”
7. Aanvraagformulier kwijtschelding gemeentelijke heffingen
De gemeente Bergh biedt via de website van de gemeente op het internet de mogelijkheid tot het invullen en verzenden van een aantal aanvraagformulieren, waaronder die voor het aanvragen van kwijtschelding van gemeentelijke heffingen.
Onderaan het betreffende formulier is het volgende vermeld:
“…Let op: Pas nadat u een aanslag Onroerende Zaakbelasting van de gemeente heeft ontvangen kunt u een aanvraag indienen…”