2003/183

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost heeft geconstateerd dat de door verzoekers buurman gebruikte stookplaats van snoeiafval 15 meter van verzoekers erfscheiding heeft gelegen in plaats van 1,5 meter zoals volgens verzoeker het geval was.

Tevens klaagt hij erover dat de politieambtenaar geen schade aan verzoekers erfscheiding (coniferen) heeft waargenomen.

Beoordeling

I. Algemeen

Op 26 september 2001 deed verzoeker aangifte van beschadiging van zijn uit coniferen bestaande erfscheiding, als gevolg van door zijn buurman opgestookt snoeiafval. Volgens verzoeker had zijn buurman op 1,5 meter afstand van zijn erfscheiding een groot vuur gestookt, waardoor zijn coniferen waren verschroeid. Betrokken ambtenaar H. ging ter plaatse en schreef naar aanleiding van zijn bevindingen een mutatie. In deze mutatie staat vermeld dat de stookplaats van de buurman van verzoeker zo'n 15 meter van de coniferen van verzoeker verwijderd was. Schade aan de coniferen had H. niet waargenomen.

II. Ten aanzien van de afstand van de stookplaats

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat betrokken ambtenaar H. heeft geconstateerd dat de door verzoekers buurman gebruikte stookplaats van snoeiafval 15 meter van verzoekers erfscheiding heeft gelegen in plaats van 1,5 meter zoals volgens verzoeker het geval was. Verzoeker heeft gesteld dat H. een vals rapport heeft opgemaakt.

2. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder gaf onder meer te kennen dat H. een dag na de aangifte van verzoeker, ter plaatse een onderzoek had ingesteld naar de afstand tussen de stookplaats en de coniferen van verzoeker en de afstand op 15 meter had geraamd (zie Bevindingen, onder A.5.). Later kwam naar voren dat de stookplaats niet op een afstand van 15 meter had gelegen, maar wel op een afstand van minimaal 10 meter.

3. Betrokken ambtenaar Go. verklaarde dat hij op 26 september 2001 in zijn hoedanigheid als commandant-plaatsvervanger van de brandweer naar aanleiding van een anonieme melding op de stookplaats aanwezig was. Volgens Go. was er absoluut geen sprake van een gevaarlijke situatie en is de brandweer onverrichter zake weer vertrokken (zie Bevindingen, onder F.).

4. Betrokken ambtenaar H. verklaarde dat hij in de namiddag van 26 september 2001 naar verzoekers huis was gegaan om te kijken of er inderdaad brand was en of er coniferen waren beschadigd. Ter plaatse aangekomen zag H. alleen nog maar een smeulend hoopje op een ruime afstand van verzoekers coniferen. H. schatte de afstand tussen de stookplek en de coniferen op twintig meter. Later bleek dit tien à vijftien meter te zijn. H. was er in ieder geval van overtuigd dat de stookplek ver genoeg van de coniferen van verzoeker was verwijderd om geen direct gevaar op te leveren, aldus H. (zie Bevindingen, onder E.).

5. Vast staat dat betrokken ambtenaar H. in zijn mutatie van 27 september 2001 heeft opgenomen dat de stookplaats van de buurman van verzoeker op een afstand van ongeveer 15 meter van de coniferen van verzoeker verwijderd was (zie Bevindingen, onder A.5.).

6. Uit de stukken is gebleken dat, nadat verzoeker op 26 september 2001 aangifte van vernieling van zijn coniferen had gedaan, een surveillancedienst ter plaatse was gegaan. De surveillancedienst heeft geconstateerd dat de stookplaats op een afstand van 6 meter van het perceel van verzoeker was verwijderd (zie Bevindingen, onder A.3.).

7. Betrokken ambtenaar H. verklaarde op 16 januari 2002 tegenover klachtbehandelaar G. dat de afstand tussen de stookplaats en de coniferen wellicht iets korter kon zijn geweest, maar dat de afstand minstens 12 tot 13 meter moet hebben bedragen (zie Bevindingen, onder A.8.).

8. Op 24 januari 2002 is klachtbehandelaar G. samen met H. ter plaatse gegaan. Uit dit nader onderzoek kwam naar voren dat de afstand tussen de twee nog zichtbare brandplekken en de coniferen van verzoeker ongeveer 10 meter bedroeg (zie Bevindingen, onder A.8.).

9. Alles overziend kan worden vastgesteld dat de politie niet nauwkeurig is geweest bij de schatting van de afstand tussen de stookplaats en de erfscheiding c.q. coniferen van verzoeker. De schatting varieert tussen de 6 en de 15 meter. Het had gezien, de door verzoeker gedane aangifte van vernieling van de coniferen, voor de hand gelegen dat de politie de afstand zorgvuldig had opgemeten, bijvoorbeeld met behulp van een meetlint. Dit is echter niet gebeurd. Wel is de politie enkele maanden later ter plaatse gegaan (zie hierboven onder II.8.) en heeft zij op basis van nog zichtbare schroeiplekken alsnog een meting gedaan. De afstand bleek ongeveer 10 meter te bedragen. Met het oog op de eerder gedane schattingen lijkt deze afstand betrouwbaar.

10. De door verzoeker genoemde afstand van 1,5 meter wordt op grond van de bevindingen van het onderzoek niet aannemelijk geacht. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de klacht feitelijke grondslag mist.

11. Vast staat dat H. een niet al te nauwkeurige schatting heeft gedaan, nu deze ongeveer 5 meter afwijkt van de hierboven onder II.9. vastgestelde afstand. Er zijn echter geen redenen aanwezig op grond waarvan gesteld kan worden dat H. opzettelijk een te ruime schatting in zijn mutatie zou hebben opgenomen.

Al met al is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de schade

1. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat H. geen schade aan verzoekers erfscheiding c.q. coniferen heeft waargenomen. Ook hierover had H. niet deugdelijk gerapporteerd, aangezien volgens verzoeker wel degelijk sprake was van schade aan zijn coniferen. Volgens verzoeker waren zes coniferen verschroeid, waardoor deze er aan één zijde bruin uitzagen (zie Bevindingen, onder A.4.).

2. De korpsbeheerder achtte ook dit klachtonderdeel niet gegrond. Betrokken ambtenaar H., die een dag na de aangifte van verzoeker ter plaatse was geweest, had geen brandschade vastgesteld aan de coniferen, aldus de korpsbeheerder.

3. Betrokken ambtenaar H. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij in de namiddag van 26 september 2001 naar verzoekers huis was gegaan en daar de coniferen had onderzocht op brand- of schroeiplekken. Volgens H. zagen de coniferen er mooi groen uit en was er van beschadiging geen sprake (zie Bevindingen, onder E.).

4. Op 24 januari 2002 bezocht klachtbehandelaar G., in het kader van de klachtbehandeling bij de politie, samen met H. de stookplaats. Ook zij constateerden geen schroei- of brandplekken aan de coniferen. Volgens G. zagen de coniferen er gezond uit (zie Bevindingen, onder A.8.).

5. De lezingen ten aanzien van dit klachtonderdeel lopen uiteen. Uit de stukken is niet gebleken dat verzoeker de door hem gestelde schade aan de coniferen op enigerlei wijze aannemelijk heeft gemaakt. De bevindingen van het onderzoek overziend, waaronder de omstandigheid dat de ter plaatse gekomen brandweer geen gevaarlijke situatie had geconstateerd (zie Bevindingen, onder F.), hecht de Nationale ombudsman meer waarde aan de lezingen van de politieambtenaren dan die van verzoeker.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 19 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te `s-Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Twee betrokken ambtenaren werden telefonisch gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Betrokken ambtenaar Go. berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Betrokken ambtenaar H. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 26 september 2001 werd op een stuk grond aangrenzend aan de tuin van verzoeker snoeiafval gestookt. Volgens verzoeker vond dit plaats op ongeveer 1,5 meter van zijn erfscheiding en waardoor zijn coniferen werden beschadigd. In een mutatie van de politie staat echter dat de stookplaats geen 1,5 maar 15 meter van de erfscheiding van verzoeker verwijderd was. Van beschadiging van de coniferen zou volgens de politie geen sprake zijn.

2. In het proces-verbaal dat op 26 september 2001 werd opgemaakt door betrokken ambtenaar D. staat onder meer het volgende vermeld:

"Kwam meneer B. aan het buro. Was intussen bij de gemeente geweest en had de vergunning van zijn buurman opgevraagd. Volgens hem was hij ernstig in overtreding, want hij mocht alleen op zijn eigen perceel stoken en niet op de plaats waar hij gestookt had. Hij wenste op de hoogte gehouden te blijven, want het was nu al de derde keer dat dit gebeurde."

3. Het proces-verbaal dat op 26 september 2001 werd opgemaakt door betrokken ambtenaar He. vermeldt onder meer het volgende:

"Wilde B. perse aangifte doen van vernieling van coniferen via brand stoken door de buurman.

Was geen zinnig gesprek mee te voeren en derhalve om met hem niet in discussie te gaan een aangifte opgenomen.

Surveillance welke ter plaatse is geweest (…) hadden volgende geconstateerd. Buurman (…) was afval aan het stoken op braakliggend terrein langs perceel van B. Had hier vergunning voor en stookte 6 meter van perceel van B. vandaan.

Was geen sprake van een strafbaar feit en blijft hierbij."

4. In het proces-verbaal van aangifte, dat op 26 september 2001 werd opgemaakt door betrokken ambtenaar He. staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 26 september 2001 ben ik omstreeks 06.00 uur thuis weggegaan.

Omstreeks 11.00 uur ben ik thuisgekomen. Langs mijn grond is een braakliggend stuk grond gelegen wat eigendom van de gemeente is. Ik zag dat er hier werd gestookt. Dit werd gedaan door mijn buurman M. (…).

Ik zag dat er op een afstand van ongeveer 1,5 meter van mijn coniferenhaag werd gestookt.

Ik doe hierbij aangifte van vernieling van mijn coniferen. Deze zijn namelijk bruin verbrand aan de zijde waar gestookt is. Het betreft 6 coniferen. Deze coniferen hebben ƒ 6000,- gekost. Deze coniferen zijn mijn eigendom."

5. In een proces-verbaal dat op 27 september 2001 werd opgemaakt door betrokken ambtenaar H. staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van de aangifte en de eerder brandmelding ter plaatse een onderzoek ingesteld. Voor zover kon worden nagegaan/gezien hadden de coniferen geen schade opgelopen. Er was geen verschil te zien tussen de coniferen. Stookplaats was ongeveer 15 meter vanaf de coniferen. De stookplaats bleek verder op gemeentegrond te liggen en niet op perceel Q-straat (…) zoals in vergunning staat. Verder bleek tijdens de controle dat er niemand bij de stookplaats aanwezig was.

In het vuur zijn enkele metaalstrips aangetroffen. Dhr M. verklaarde dat onbekenden (?) een ledikant in het vuur hadden gegooid, welke nu dus ook opgestookt is. De strips waren daar van afkomstig. Dit zou in een onbewaakt moment hebben plaatsgevonden.

Verder bleek dat 's ochtend de brandweer ter plaatse is geweest welke akkoord gingen met de wijze van opstoken, dus kennelijk geen gevaar voor de coniferen ed. opleverde.

Op 27 september contact gehad met dhr. Br. van de gemeente C. Hierbij bleek dat men weer begonnen is met het verlenen van stookvergunningen. Op zijn verzoek is een en ander middels deze mutatie vastgelegd.

Vorenstaande tevens besproken met A., milieucoördinator."

6. In een proces-verbaal dat op 17 januari 2002 werd opgemaakt door betrokken ambtenaar G. staat onder meer het volgende vermeld:

"N.a.v. een schriftelijke klacht van de heer B. over het optreden van de politie in de afhandeling van deze zaak, heb ik heden, 17/01/02, omstreeks 11.30 uur een onderhoud met hem gehad. Nadat ik zijn verhaal had aangehoord heb ik hem medegedeeld, dat mijns inziens zijn klacht tegen het optreden van de politie ongegrond is. Ik deelde hem mede, dat ik het gevoel had dat hij over de rug van de politie de gemeente een hak probeert te zetten, waaraan zij niet meewerken. Hij gooide het vervolgens over een andere boeg en deelde op sarcastische wijze mede, dat wij door ons lankmoedig optreden de oorzaak waren van de dood van (…). Als wij de vete tussen (…) en (…) beter hadden aangepakt was het nooit zo ver gekomen. Hij ging hier heel ver in zijn beweringen, die kant noch wal raakten en op het beledigende af waren.

Voorts maakt hij nog een schampere opmerking over het koffiedrinken van de politie.

De maat was toen bij mij vol en heb ik hem op niet mis te verstane wijze medegedeeld, dat ik met hem verder geen gesprek meer wilde hebben en heb hem vervolgens buiten gewerkt.

Hij had overigens in eerst instantie de ombudsman al aangeschreven, die hem echter heeft geadviseerd de zaak met de politie proberen af te werken. Dat is dus bij deze niet gelukt. We wachten nu dus op het vervolg.

De klacht zal door mij worden afgewerkt als "niet geslaagde bemiddeling"."

7. Bij brief van 22 december 2001 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 26 september 2001 heb ik aangifte gedaan van vernieling / beschadiging van mijn erfscheiding als gevolg van het stoken zonder stookvergunning (…)

Op ongeveer 1,5 meter van mijn erfscheiding werd op een perceel in eigendom van de gemeente C. snoeiafval opgestookt, terwijl er een stookvergunning was afgegeven door de gemeente C. voor het perceel aan de Q-straat (…).

Hoewel brandweer en talrijk publiek aanwezig was tijdens de brand ontving ik van de gemeente C. een brief waaruit bleek dat de politie, in dit geval de heren H. en A., aan de gemeente C. verklaard hadden dat de stookplaats geen 1,5 meter maar 15 meter van mijn erfscheiding verwijderd was.

Het is mij niet geheel duidelijk waarom beide heren tot deze verklaring zijn gekomen. De overtreding van het stookverbod en de financiële afhandeling daarvan is alleen maar een procedure tussen de gemeente C. en ondergetekende. Door de zaken op een zodanige manier te manipuleren dat er geen sprake meer is van een overtreding van het stookverbod, ondanks vele getuigen, stellen de heren H. en A. zich wel heel kwetsbaar op. Valsheid in geschrifte plegen mag men, naar mijn mening, zeker niet tolereren van politiemensen waar eerlijkheid toch een de eigenschappen moet zijn waarop deze moeten worden beoordeeld.

Gaarne zou ik dan ook zien dat er een rectificatie van de politie plaatsvindt dat de stookplaats geen 15 meter maar 1,5 meter van mijn erfscheiding plaatsvond.

Ook de opmerking dat er geen waarneembare schade aan mijn erfscheiding was kan geschrapt worden daar de heren H. en A., naar mijn mening, absoluut geen experts zijn op het gebied van flora. "

8. Op 17 januari 2002 vond er naar aanleiding van verzoekers klacht een gesprek plaats tussen verzoeker en klachtbehandelaar G. van het district C. In de rapportage die G. op 24 januari 2002 naar aanleiding van dit gesprek heeft opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:

"Bovenaangehaalde klacht van de heer B. te X heb ik op woensdag 16 januari 2002 in behandeling genomen, allereerst door een gesprek te hebben met de beklaagde, collega H. Deze verklaarde te volharden in hetgeen hij bij mutatie (…), d.d. 27 september 2001 had vastgelegd. Als enige afwijking gaf hij aan, dat de afstand tussen de stookplaats en de coniferen wellicht iets korter kan zijn geweest, doch dat deze afstand minstens 12 -13 meter moet hebben bedragen. Op donderdag 17 januari 2002, omstreeks 11.30 uur is de klager, de heer B., op mijn verzoek voor een gesprek naar het politiebureau (…) gekomen. Nadat ik mij aan hem had voorgesteld en hem had medegedeeld, wat mijn rol als klachtenbehandelaar in deze was, nodigde ik hem uit een toelichting te geven op zijn klacht.

De heer B. deelde mede, dat hij de klacht tegen het optreden van de politie had ingediend, omdat deze een dubieuze rol zou hebben gespeeld m.b.t. zijn klacht/ schadeclaim naar de gemeente C. Hij stelde, dat collega H. in deze een vals rapport had opgemaakt - hij doelde hiermee op bovengenoemde mutatie van collega H. - en eiste onmiddellijke rectificatie van dit rapport en wel in die zin, dat daarin de genoemde afstand van 15 meter van stookplaats tot coniferen gewijzigd zou worden in 1,5 meter. De politie had met die stelling namelijk de gemeente C. en zijn buurman M. in de kaart gespeeld. Immers hieruit zou geconcludeerd kunnen worden, dat M. - in tegenstelling tot wat klager beweert - wel op zijn eigen grond had gestookt (zoals de ontheffing van het stookverbod vereist) en had M. zich dus wel aan de voorwaarden gehouden.

Ik deelde hem hierop mede, dat de collega H. aan mij had medegedeeld, dat de afstand tussen brandplaats en coniferenhaag misschien iets korter was maar nooit minder dan 12-13 meter. Hierop reageerde klager met de mededeling, dat het rapport dan ogenblikkelijk met die cijfers gewijzigd diende te worden.

Ik deelde hem mede, dat dit niet relevant was in relatie tot zijn aangifte waarin hij spreekt van 1,5 meter en dat ik dus niet van plan was om de door hem geëiste wijziging te laten aanbrengen. Ook deelde ik hem mede, dat ik m.b.t. de zogenaamde verbrande coniferen eerder geloof hechtte aan de verklaring van collega H., dan aan die van de klager. Collega H. had immers geen verbrande coniferen kunnen ontdekken. Ook m.b.t. het schadebedrag van ƒ 6000, waarover klager in zijn aangifte spreekt, toonde ik mijn ernstige twijfels. De heer B. wilde hier niets van weten en eiste nogmaals met klem, dat H. genoemde afstand van 15 meter in zijn rapport zou wijzigen in 1,5 meter.

(...) Ik stelde voor om voor de duidelijkheid collega H. erbij te halen. Aangezien het toestel van H. in gesprek was kon ik deze echter niet onmiddellijk bereiken.

Het gesprek werd er allengs niet vriendelijk op. De houding van de heer B. werd daarbij steeds vervelender. Hij begon opmerkingen te maken in de zin van, dat de politie van C. niet deugde. Als voorbeeld gaf hij aan, dat wij de oorzaak waren van de dood van heer (…). Hij doelde hiermee op het drama wat zich op 24 december jl. heeft afgespeeld in (…). Daarbij is een langdurige vete tussen twee buren (…) geëscaleerd in een ernstig handgemeen, tengevolge waarvan de heer (…) is overleden. Klager B. was overtuigd in zijn bewering, dat deze affaire door de politie verkeerd was ingeschat en dat de politie veel te laks was geweest in haar optreden. Als de politie alerter was geweest had (...) nog geleefd, was zijn stellige mening. Hetzelfde zou nu dus weer kunnen gebeuren.

Ik deelde hem mede, dat ik dergelijke ongenuanceerde opmerking niet op prijs stelde. De heer B. zei vervolgens dat zijn tijd kostbaar was en vroeg zich af wat hij hier eigenlijk deed. Hierop deelde ik hem mede, dat niet ik, maar hijzelf degene was, die een klacht had ingediend.

Toen hij vervolgens op zijn horloge wees en op sarcastische wijze zei, dat de koffietijd voor collega H. al lang voorbij was, was voor mij de maat vol. Ik heb hem toen medegedeeld, dat het gesprek voor mij afgelopen was en heb hem met stemverheffing de deur gewezen, waarop hij het bureau heeft verlaten. Het gesprek met de heer B. heeft ongeveer 20 minuten geduurd. Van begin af aan maakte hij op mij een zeer dominante, arrogante en irritante indruk. Iemand, die niet luistert naar de mening en argumenten van anderen en die in zijn gedrevenheid naar het zoeken naar recht en gelijk erg ver gaat. Ook collega H. en He., welke laatste op 26 september 2001 de aangifte van de heer B. had opgenomen, waren deze mening toegedaan. Zij konden zich zijn irritante en dominante gedrag nog goed voor de geest halen.

Op 23 januari 2002 heb ik contact opgenomen met de heer Go., die destijds als teamleider met de brandweer (…) voor de betreffende stookpartij was uitgerukt. Deze deelde mij desgevraagd mede, dat hij zich de bewuste brandmelding nog goed kon herinneren. Er was daarbij volgens hem geen sprake van gevaarzetting in welke vorm dan ook. Coniferen waren hem zelfs niet opgevallen.

Op 24 januari 2002 heb ik, rapporteur, samen met collega H. de bewuste plaats bezocht Op het stuk braakliggend terrein van de gemeente C. dat gelegen is tussen de percelen Q-straat (…) (M.) en Q-straat (…) (B.) te X waren twee brandplekken zichtbaar, welke gelegen waren pal naast de met gaas afgezette omheining van het perceel van M. De afstand van beide plekken tot de coniferenhaag van het perceel van B. bedroeg ongeveer 10 meter. Aan deze coniferen waren geen schroei- of brandplekken te zien. De coniferenhaag zag er "gezond" uit.

Gelet op bovenstaande ben ik de mening toegedaan, dat de heer B. op 26 september 2001 een gedeeltelijk valse aangifte heeft gedaan tegen zijn buurman M. De heer B. heeft gelijk daar waar hij in de aangifte verklaart, dat de heer M. gestookt heeft op vermeld braakliggend terrein van de gemeente C., zulks terwijl de ontheffing van het stookverbod is afgegeven voor de locatie Q-straat (…) te X, zijnde het perceel van de heer M. Met betrekking tot de schade aan zijn coniferen heeft hij pertinent een valse verklaring afgelegd. Van enige schade is immers niet gebleken. Ook de afstand van 1,5 meter van stookplaats tot coniferenhaag, waarover de heer B. in zijn aangifte spreekt, is onjuist. Deze afstand bedraagt zoals vermeld ongeveer 10 meter. De aangifte van de heer B. is vastgelegd in proces-verbaal nr. (…), d.d. 29-09-2001 van de afdeling C."

9. Op 24 januari 2002 liet verzoeker klachtencoördinator L. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost schriftelijk weten het niet eens te zijn met de afhandeling van zijn klacht door het district C. In zijn brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 22 december heb ik schriftelijk een klacht bij U ingediend over het verdraaien van feiten door de politie afdeling C. inzake het overtreden van het stookverbod. In Uw brief, gedateerd 8 januari 2002, bericht U dat de politie (…) contact met mij zal opnemen over de afhandeling van deze klacht.

Deze afhandeling heeft inmiddels plaats gevonden op donderdag 17 januari echter stelde inhoudelijk niet veel voor.

De klacht luidde, zoals U schriftelijk bericht is op 22 december.

- de plaats waar gestookt werd was 1,5 meter in plaats van 15 meter zoals geconstateerd door de heren H. en A.

- (...)

- (...)

De politie (…) ging echter inhoudelijk geheel niet op de klacht in. Het enige wat de politie mij wist te vertellen was dat het mij enkel en alleen om de schadevergoeding te doen was en daarom geen enkele reden zag om hun mening te herzien, mijn mening versterkende dat de politie afdeling C. wel erg gemakzuchtig met problemen omgaat en hiervoor leugens niet schuwt.

Toen ik hiervoor als voorbeeld de moord van een man in (…) aandroeg sloegen de stoppen volledig door en werd ik als een crimineel het politiebureau uitgezet, hoewel die meestal in tegengestelde richting gaan.

U zult begrijpen dat ik in het geheel met tevreden ben met de afhandeling van mijn klacht. Om mijn klacht door te kunnen sturen aan de Nationale ombudsman is een bewijs nodig waaruit blijkt dat ik heb geprobeerd om met de politie (…) tot een oplossing te komen.

Een verslag van de onze bijeenkomst inzake de klachten afhandeling heb ik tot op heden nog niet mogen ontvangen. Gezien hardhandige werkwijze van de politie (…) nodigt het mij niet uit om een schriftelijk bewijs van de klachten afhandeling te vragen. Gaarne zou ik via uw bureau een schriftelijk bewijs ontvangen waaruit blijkt dat ik via de politie de klacht heb proberen op te lossen."

10. Bij brief van 28 januari 2002 liet het district C. verzoeker onder meer weten dat uit het ingestelde onderzoek was gebleken dat het gesprek tussen hem en klachtbehandelaar G., was geëscaleerd en zijn klacht zou worden voorgelegd aan de burgemeester J. van de gemeente C.

"Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat door omstandigheden het gesprek tussen u en de klachtenbehandelaar, de heer G., is geëscaleerd.

Ik betreur het dat het onderzoek niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.

Uw klacht zal thans ter beoordeling worden voorgelegd aan de burgemeester van de gemeente C. Hiervan ontvangt u afzonderlijk bericht."

11. Bij brief van 18 februari 2002 berichtte de burgemeester J. van de gemeente C. verzoeker onder meer het volgende:

"Door de politie is een nader onderzoek ingesteld. Daarbij is het volgende gebleken. Bij de behandeling van uw klacht op 17 januari jl. gedroeg u zich recalcitrant en uitte u beledigingen in de richting van de politie. Uw houding en gedrag was voor de klachtenbehandelaar, de heer G., niet meer te accepteren. Deze voelde zich daardoor genoodzaakt het gesprek met u te beëindigen en U uit het politiebureau te Y te verwijderen. De behandeling van uw klacht heeft daardoor niet kunnen plaatsvinden.

Uw klacht op zich geeft mij geen aanleiding om hier verdere maatregelen tegen te ondernemen.

Uit het onderzoek is niet van enige strafbare en/of verwijtbare gedraging gebleken, noch van de zijde van de politie, noch van de zijde van de vergunninghouder de heer M.

Samenvattend ben ik dan ook van oordeel dat uw klacht ongegrond is."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt naar voren onder de punten A.2 en A.4.

2. Verzoeker wendde zich op 19 maart 2002 tot de Nationale ombudsman met een verzoekschrift waarin onder meer het volgende is vermeld:

"Op 22 december 2001 heb ik U een brief geschreven inzake de afhandeling van een proces verbaal door de heren H. en A. van de politie Zuid-Oost (…). In Uw brief van 25 januari 2002 aan mij bericht u dat mijn klacht in aanmerking komt voor onderzoek door de Nationale ombudsman maar dat de regiopolitie eerst de kans moet krijgen om zelf op de klacht te reageren.

Inmiddels heeft de regiopolitie, in de persoon van de heer G., dit gedaan.

Helaas moet ik berichten dat dit gesprek niet het door mij gewenste opleverde. In een bilateraal gesprek ging dhr. G. in het geheel niet op mijn klacht in, betichte mij van het doen van een valse aangifte en het alleen maar er op uit zijn op financieel gewin.

(…)

Naarmate het gesprek vorderde ging de heer G. zich steeds meer het gedrag van de heren H. en A. verdedigen. (...)

Toen ik stelde dat het niet ondenkbaar was dat het gedrag van de politie en gemeente heeft geleid tot een moord op een man in (…) sloegen bij G. stoppen door en werd ik uit het Politie Bureau verwijderd.

De klachtenafhandeling van de gemeente C. door Ce. vond schriftelijk plaats. Mijn vraag aan de desbetreffende ambtenaar of het onderzoek waarnaar in de brief wordt verwezen een eigen onderzoek of een onderzoek van de politie was wist zij niet te beantwoorden. Zij had alleen maar de brief uitgetikt. Na telefonisch contact van Ce. met burgemeester J. berichtte ze mij dat de burgemeester de brief duidelijk genoeg vond en er verder niets meer aan toe te voegen had.

Gaarne zou ik mijn klacht onderzocht zien door de Nationale ombudsman. Omdat uit vele gesprekken met ambtenaren en politiemensen steeds niet inhoudelijk op mijn klacht wordt ingegaan en steeds maar de indruk wordt gelegd dal ik uit ben op financieel gewin wil ik om misverstanden te voorkomen mijn klacht nogmaals duidelijk omschrijven. Mijn klacht betreft het negeren van het constateren van strafbaar feit en opstellen van een schriftelijke valse verklaring naar de gemeente C. door de heren van H. en A. van de politie Brabant Zuid-Oost afd C."

C. Standpunt korpsbheerder

Op 27 augustus 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op de klacht van verzoeker. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De klacht is op basis van onze klachtenregeling ter behandeling in handen gesteld van de afdeling C. Het gesprek tussen het plaatsvervangend hoofd van die afdeling en de heer B. is geëscaleerd en heeft niet tot een geslaagde bemiddeling geleid.

Mede op basis van het onderzoeksverslag heeft de burgemeester van C. vervolgens aangegeven dat er naar zijn oordeel geen sprake was van enig verwijtbaar of strafbaar gedrag van de zijde van de politie.

Daags na de aangifte van de heer B. heeft politieambtenaar H. (…) ter plaatse een nader onderzoek ingesteld naar de juiste stookplaats. Hiervan heeft hij een verslag opgemaakt in BPS. Uit zijn onderzoek kwam wel naar voren, dat in strijd met de door de gemeente C. verstrekte vergunning op een terrein van deze gemeente was gestookt, maar dit werd niet gezien als een strafbaar feit. De aangifte was daar overigens ook niet op gericht. De stookplaats werd later vastgesteld op minimaal 10 meter afstand van de coniferen van de heer B. en niet op 15 meter, zoals aanvankelijk was geraamd. Er werd geen brandschade vastgesteld aan zijn coniferen. Dit is ook zo vastgelegd.

Op 3 januari 2002 is op basis van de werkafspraken met het OM besloten zijn aangifte van vernieling van de coniferen door het stoken van zijn buurman verder niet meer te behandelen. Mede door de escalatie van het bemiddelingsgesprek is dit, ook niet in tweede instantie, aan aangever/ klager medegedeeld, maar hij heeft wel kunnen begrijpen uit de correspondentie van de gemeente C. dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek.

(…)

Met de burgemeester van C. ben ik van oordeel dat de politie in deze correct is opgetreden en ik zie geen aanleiding tot het nemen van maatregelen."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 29 september 2002 reageerde verzoeker op het standpunt van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Met een zucht van verlichting heb ik de reactie van de heer G. (…) naar aanleiding van schriftelijke klacht doorgelezen. Hierin geeft G. toe dat het stookverbod overtreden is, en de heren H. en A. bewust feiten verdraaid hebben.

Het streelt mij dat G. mij ziet als iemand die opspringt als er geschoten wordt, al formuleert hij dat iets anders (dominant, irritant en arrogant). Het versterkt mijn gevoel dat sommige politiemensen en ambtenaren zich verheven voelen boven de mensen en bij het aanspreken op hun functioneren zeer geïrriteerd reageren.

Langs deze weg wil ik gaarne nog enkele punten uit het verslag van de G. toelichten.

1. G. kwam onvoorbereid naar het gesprek en was van de situatie ter plekke geheel niet op de hoogte. Dit uitte zich in en wat onbeholpen en lachwekkend optreden van bovengenoemde gezagsdrager die zich steeds verder inde hoek gedrukt voelde en daar steeds agressiever op reageerde.

2. G. suggereert in zijn verslag dat ik gezegd zou hebben dat als gevolg van het lakse en leugenachtige optreden van de politie er nu een moord in de Q-straat in de maak zou zijn. Als trouw lid van de socialistische Partij staat het pacifisme hoog in mijn vaandel en probeer ik de mensen met argumenten op andere gedachten te brengen. Ik heb bovenstaande dan ook zeker niet gesuggereerd. Wel heb ik gezegd dat het lakse optreden van politie en gemeente heeft geleid tot het handgemeen tussen de heren (…) en (…), wat uiteindelijk heeft geleid tot de dood van (…). Deze mening ben ik overigens nog steeds toegedaan.

3. In zijn verslag meldt G. dat hij met stemverheffing de deur gewezen heeft. Hij vergeet hierbij te melden dat bij het loskomen van al zijn opgekropte woede over zijn niet naar wens verlopen gesprek hij zijn handen niet thuis kon houden. Zeer opmerkelijk daar er bij cursussen leiding geven altijd de politie als voorbeeld wordt gegeven voor hun rustige en immer vriendelijke voorkomen.

4. Go., teamleider van de brandweer te C., verklaart in het verslag van G. dat er volgens hem geen sprake van gevaarzetting was in welke vorm dan ook. Coniferen waren hem zelfs niet opgevallen. Go. is, naast teamleider van de brandweer van C., ook hoofd afdeling civiel en groen gemeente C., en dus ook verantwoordelijk voor het onderhoud van het perceel tussen de Q-straat (…) en (…). Naar onze mening heeft Go. verzaakt in de uitvoering hiervan en wel om de volgende redenen. In een brief van de (…) de gemeente C., kondigt de gemeente aan het perceel af te sluiten met een gedegen afrastering (...). Deze is er echter nooit gekomen, wel heeft M. op eigen initiatief er een prikkeldraad afrastering neer gezet. Klachten in de buurt, vele kinderen gaan langs deze weg naar school, werden door de gemeente C. weggehoond.(...)

Als hoofd van de afdeling civiel en groen laat Go. toe dat er flinke hoeveelheden groenafval (...) gestort wordt in een tijd waar een clico container met groenafval voor 18 gulden thuis wordt opgehaald en het storten van een aanhanger groen afval op het daarvoor bestemde containerpark een bedrag van 25 gulden kost. Doordat er een proef gaande was met het gratis ophalen van groenafval in het buitengebied voor de opwekking van groene stroom werden er in principe geen stookvergunningen verleend. Toch verstrekt Go. deze vergunning (niet hoofdelijk maar als teamleider van de brandweer C. lijkt mij Go. toch enige zeggenschap inzake het verlenen van stookvergunningen te hebben). Volgens de verstrekte vergunning moet M. Go. telefonisch inlichten dat er op die dag gestookt wordt. Er vanuit gaande dat bovenstaande gebeurt, is stapt Go. toch in zijn brandweerauto om met loeiende sirene naar de brandhaard te racen. Daar ziet Go. geen gevaarzetting en vallen coniferen hem ook niet op. Het valt Go. echter ook niet op dat de brand plaatsvindt op een perceel waar hij als hoofd civiel en groen verantwoordelijk is. Waarschijnlijk heeft agent G. Go. dan ook opgebeld voor 24 januari. Naar mijn mening hebben de heren G. en Go. het dan ook op een akkoordje gegooid. (...)

5. Op het einde van zijn rapport meldt G. dat hij samen met H. op 14 januari weer terug is gekeerd naar de plek des onheil. Weer komen zij tot een ongeveer ± afstand. In de techniek wordt al jaren volgens het principe meten is weten gewerkt. Mijn vraag is dan ook waarom op dat moment niet samen met mij een meetlint ter hand genomen en de afstand opgemeten zodat aan alle discussies direct een einde gemaakt had kunnen worden. Het antwoord is mij bekend."

E. verklaring betrokken ambtenaar H.

In het kader van het onderzoek heeft betrokken ambtenaar H. op 29 november 2002 tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman de volgende telefonische verklaring afgelegd:

"Ik werk sinds 15 jaar bij de politie. Momenteel werk ik als hoofdagent in algemene dienst. Ik kende verzoeker niet voordat deze zaak speelde. Ik heb gehoord van collega's dat verzoeker in de ochtend van 26 september 2001 aangifte had gedaan op het bureau wegens beschadiging en/ of vernieling aan zijn coniferen. Daarnaast was er anoniem een valse melding gedaan wegens woningbrand in de buurt van verzoekers woning. De brandweer is ter plaatse meteen gaan kijken of er daadwerkelijk brand was. Toen bleek dat er wel werd gestookt maar op een veilige manier.

Ik ben in de namiddag naar verzoekers huis gegaan om te kijken of er inderdaad brand was of was geweest en of zijn coniferen waren vernield of beschadigd. Ik zag alleen nog maar een smeulend hoopje op ruime afstand van verzoekers coniferen. Terplekke schatte ik dat er twintig meter zat tussen de stookplek en de coniferen. Later bleek dit tien à vijftien meter te zijn geweest. Ik was er in elk geval, vanaf het eerste moment dat ik ging kijken, van overtuigd dat de stookplek ver genoeg van verzoekers coniferen was verwijderd om geen direct gevaar op te leveren. Ik heb vervolgens de coniferen onderzocht op schroei- en brandplekken, maar constateerde dat de coniferen er mooi groen uitzagen. Er was helemaal niets aan te zien.

Verzoeker ontkende tegenover mij dat hij de brandmelding had gedaan. Het kan ook zijn dat de melding verkeerd is geïnterpreteerd door degene die de melding had opgenomen."

F. verklaring betrokken ambtenaar Go.

In het kader van het onderzoek heeft betrokken ambtenaar Go. op 11 december 2002 tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman de volgende telefonische verklaring afgelegd:

"Op 26 september 2001 kregen we een brandmelding in de Q-straat in (…) en daar ben ik met mijn eigen wagen naartoe gegaan. Ik was als eerste aanwezig op de plaats van de melding en kort na mij kwam er ook een brandweerauto ter plaatse. Wij zijn gaan kijken naar de plaats waar de buurman van de heer B. bezig was met stoken. Er was absoluut geen sprake van een gevaarlijke situatie en daarom zijn we al snel weer weggegaan. Inmiddels was ook de politie al aanwezig. Of de coniferen van de heer B. beschadigd waren, daar heb ik eerlijk gezegd niet zo op gelet. Maar als er een kans in had gezeten dat ze vlam zouden kunnen vlammen of iets dergelijks, hadden we zeker ingegrepen.

De brandmelding was anoniem gedaan en ik kan het niet hard maken, maar ik had wel het gevoel dat de heer B. erachter zat. Ik heb begrepen dat er al enige tijd sprake was van een burenruzie tussen hem en zijn buurman en dan proberen mensen elkaar nu eenmaal dwars te zitten."

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Geconstateerd dat de door verzoekers buurman gebruikte stookplaats van snoeiafval 15 meter van verzoekers erfscheiding lag i.p.v. 1,5 meter; geen schade aan verzoekers erfscheiding waargenomen.

Oordeel:

Niet gegrond