2003/176

Rapport

Verzoekers klagen erover dat de Informatie Beheer Groep te Groningen:

blijft volharden in de invordering van een bedrag van fl. 3.542,76 aan teveel ontvangen studiefinanciering over de periode 1 augustus 1991 tot en met maart 1992 van ieder van hen afzonderlijk. Verzoekers stellen na de beëindiging van hun studie in juli 1991 - waarvan zij zowel aan de onderwijsinstelling als aan de IB-Groep mededeling hebben gedaan - geen studiefinanciering meer te hebben ontvangen;

over een periode van meer dan acht jaar in gebreke is geweest hen over deze terugvordering (deugdelijk) te informeren, waardoor verzoekers eerst in september 2000 met het bestaan van de terugvordering bekend werden;

hen vanwege de onder 2. genoemde omstandigheid in de onmogelijkheid heeft gebracht de juistheid van de vordering te weerleggen;

hen als gevolg van dit alles hoge invorderingskosten in rekening brengt.

Beoordeling

I Inleiding

1. Door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) is aan verzoekers op grond van de Wet op de studiefinanciering met ingang van 1 oktober 1990 een maandelijks bedrag aan studiefinanciering toegekend in verband met hun opleiding aan de Onderwijsgemeenschap te Roermond. De opleiding is door verzoekers per 31 juli 1991 beëindigd.

2. Volgens gegevens van de IB-Groep hebben verzoekers tot en met 31 maart 1992 deze studiefinanciering ontvangen. Nadien is het de IB-Groep gebleken dat verzoekers hierop vanwege de beëindiging van hun studie per 31 juli 1991 vanaf 1 augustus 1991 geen aanspraak meer hadden. Bij beschikkingen van de IB-Groep van 20 maart 1992 is de aan verzoekers toegekende studiefinanciering met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1991 ingetrokken en de over de periode 1 augustus 1991 tot en met 31 maart 1992 teveel uitbetaalde studiefinanciering van verzoekers teruggevorderd, voor ieder van hen neerkomend op een bedrag van ƒ 3.542,76.

3. Verzoekers stellen met betrekking tot deze intrekking van hun aanspraken op studiefinanciering en de daaruit ontstane vorderingen niet door de IB-Groep te zijn geïnformeerd. Eerst in september 2000 zouden zij voor de eerste maal met het bestaan van de schijnbaar op hen openstaande vorderingen zijn geconfronteerd. Zij achten zich hierdoor uitermate bezwaard. Naar de mening van verzoekers is de vordering op hen onterecht, aangezien zij niet beter weten dan dat met de beëindiging van hun studie ook de betaling van de hen toegekende studiefinanciering is gestopt. Zij beschikken acht jaar na dato niet meer over financiële bescheiden uit 1991 en 1992. Hierdoor is het voor hen onmogelijk de betreffende vorderingen op hun juistheid te controleren alsmede is het hen om dezelfde reden onmogelijk zich hiertegen gericht te verweren. Daarnaast zien zij zich door het tijdsverloop met hoge invorderingskosten en opgelopen rentebedragen geconfronteerd.

4. De IB-Groep stelt zich op het standpunt dat de vorderingen op verzoekers terecht zijn. Daarnaast geeft de IB-Groep aan verzoekers omtrent de op hen bestaande vorderingen herhaaldelijk met kennisgevingen, aanmaningen en dwangbevelen te hebben geïnformeerd. Voorzover deze kennisgevingen, aanmaningen dan wel dwangbevelen verzoekers niet bereikt hebben, is dit te wijten aan verzoekers zelf nu zij verzuimd hebben de IB-Groep op de hoogte te stellen van hun adreswijzigingen.

II Ten aanzien van de invordering van de teveel ontvangen studiefinanciering

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de IB-Groep blijft volharden in de invordering van teveel ontvangen studiefinanciering over de periode 1 augustus 1991 tot en met maart 1992 tot een bedrag van ƒ 3.542,76 voor ieder van hen afzonderlijk.

2. Volgens de overgelegde uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie hebben verzoekers van 1 januari 1991 tot 17 oktober 1995 ingeschreven gestaan aan het woonadres van verzoekers te He. Volgens de verklaringen van verzoekers hebben zij gedurende deze periode ook daadwerkelijk en onafgebroken aan dit adres verbleven. Daarnaast hadden verzoekers de beschikking over een postbus te He., welk postbusnummer door verzoekers als postadres aan de IB-Groep was doorgegeven.

3. Aan het door verzoekers opgegeven postadres te He. is door de IB-Groep aan ieder van verzoekers afzonderlijk op 8 december 1991 een formulier studiecontrole, op 14 februari 1992 een rappel formulier studiecontrole, op 20 maart 1992 een kennisgeving besluit terugvordering, op 9 mei 1992 een acceptgiro en op 18 juni 1992 een aanmaning toegezonden.

4. Aan het verblijfadres van verzoekers te He. is door de IB-Groep aan ieder van verzoekers afzonderlijk op 19 februari 1993 een aanmaning toegezonden alsmede eind 1995 een bericht omzetting schuld. Tevens is aan dit adres op 19 mei 1993 aan ieder van verzoekers afzonderlijk een dwangbevel door de deurwaarder betekend met betrekking tot de betaling van het bedrag aan te veel uitgekeerde studiefinanciering alsmede het bedrag van de hierop vallende rente en kosten (zie Achtergrond, onder 1.).

5. Aangezien de verzending van de hiervoor onder 3. en 4. genoemde bescheiden aan het juiste postadres dan wel aan het juiste verblijfadres van verzoekers heeft plaatsgevonden, is het niet aannemelijk te achten dat geen van deze bescheiden verzoekers zou hebben bereikt. Eens te meer geldt dit met betrekking tot de betekening van de tegen verzoekers uitgevaardigde dwangbevelen, nu uit de terzake uitgebrachte exploten blijkt dat door de deurwaarder voor iedere verzoeker afzonderlijk een afschrift van zowel het dwangbevel als het exploot van betekening in een gesloten envelop aan het verblijfadres van verzoekers te He. is achtergelaten.

6. Gelet hierop is niet aannemelijk dat verzoekers geen kennis hebben gehad van de op hen bestaande vorderingen vanwege de IB-Groep.

7. Dit betekent dat verzoekers, indien zij van mening waren dat de terugvorderingen en de hieraan ten grondslag liggende beschikkingen van de IB-Groep van 20 maart 1992 onterecht waren, zij hiertegen bezwaar hadden dienen aan te tekenen. Van deze mogelijkheid is door verzoekers geen gebruik gemaakt. Ook is door hen niet op enige andere wijze gereageerd op de hen overigens nog toegezonden bescheiden zoals vermeld onder 3. en 4. alsmede niet op het hen op 19 mei 1993 betekende dwangbevel. Als gevolg hiervan zijn de beschikkingen van de IB-Groep van 20 maart 1992 onherroepelijk geworden en kan aan de rechtmatigheid hiervan niet meer worden getornd.

8. De aanmaning van verzoekers en het uitvaardigen van de dwangbevelen heeft de IB-Groep doen plaatsvinden conform het hieromtrent bepaalde in artikel 107 van de Wet op de studiefinanciering (zie Achtergrond, onder 1.). Gelet hierop moet de IB-Groep geacht worden op goede grond in haar vorderingen op verzoekers te volharden.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

III Ten aanzien van het informeren van verzoekers

1. Verzoekers klagen er vervolgens over dat de IB-Groep over een periode van meer dan acht jaren in gebreke gebleven is hen over de op hen bestaande vorderingen (deugdelijk) te informeren.

2. Zoals in het voorgaande onder II. is overwogen zijn verzoekers in 1992 en 1993 aan zowel het door hen opgegeven postadres als aan hun feitelijk woonadres herhaalde malen door de IB-Groep over de ontstane studieschuld geïnformeerd en moeten verzoekers hiermee geacht worden met het bestaan van deze studieschuld bekend te zijn geweest. Vanwege deze studieschuld waren verzoekers aan te merken als debiteur van de IB-Groep. In die hoedanigheid behoorde het tot de eigen verantwoordelijkheid van verzoekers ervoor te zorgen dat de IB-Groep over hun juiste adresgegevens beschikte en waren zij gehouden de IB-Groep op de hoogte te houden van eventuele wijzigingen welke zich in hun adres mochten voordoen (zie Achtergrond, onder 1., 2.1. en 2.2.). Gebleken is dat verzoekers de IB-Groep op geen enkele wijze van de wijzigingen in hun adres in kennis hebben gesteld.

3. Daarnaast blijkt uit de overgelegde uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) dat verzoekers over een tweetal periodes niet op een bekend adres ingeschreven hebben gestaan. Het betreft hier de periode 17 oktober 1995 tot 15 maart 1996 en de periode 25 mei 1996 tot 11 maart 1997. Over deze periodes was het adres van verzoekers in het geheel niet te traceren, dus ook niet voor de IB-Groep. In beginsel dient een in Nederland woonachtige persoon conform de wettelijke bepalingen terzake (zie Achtergrond, onder 4.) zorg te dragen voor de registratie van zijn/haar woon- of verblijfplaats in de GBA. Indien een ingezetene zich niet op het juiste woon- of verblijfadres heeft laten registreren komen de gevolgen hiervan in beginsel voor risico van die persoon. Voorts dient deze persoon ervoor zorg te dragen dat poststukken hem/haar kunnen bereiken bij langdurige afwezigheid of feitelijk niet meer woonachtig zijn op het adres waar hij/zij staat ingeschreven. Uit de antwoorden van verzoekers aan de Nationale ombudsman blijkt dat het niet zonder reden geweest is dat verzoekers in deze beide periodes niet bij de gemeentelijke basisadministratie stonden ingeschreven. Met name onaangename persoonlijke omstandigheden hebben hen hiertoe bewogen. Hoe invoelbaar ook, kan het feit dat verzoekers over de beide aangegeven periodes niet stonden ingeschreven niet aan de IB-Groep worden toegerekend en dient als een voor rekening van verzoekers komende omstandigheid te worden aangemerkt.

4. Dit betekent dat verzoekers zowel wat betreft de op hen rustende informatieplicht naar de IB-Groep als wat betreft de op hen rustende verplichting tot inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie tekort zijn geschoten. Voorzover het de IB-Groep onmogelijk is geweest verzoekers in de loop der jaren op hun juiste adres te bereiken, is dit met name hierop terug te voeren en daarmee aan verzoekers zelf toe te rekenen.

5. Wel is het de Nationale ombudsman gebleken dat de IB-Groep op enig moment geen adequaat gebruik heeft gemaakt van de haar op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoongegevens (Wet GBA) toevallende bevoegdheden ter verkrijging van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Verwezen wordt in dit verband naar de door de IB-Groep gestelde raadpleging van het GBA van gemeente R. in februari 1998. Deze raadpleging leverde geen resultaat op omdat volgens gemeente R. geen gegevens konden worden verstrekt omdat verzoeker 1. om geheimhouding van de gegevens had verzocht. Doorbreking van deze geheimhouding zou conform artikel 102 van de Wet GBA niet mogelijk zijn, waarbij de IB-Groep zich blijkt te hebben neergelegd.

6. Als verklaring hiervoor is door de IB-Groep aangevoerd dat zodra een vordering ter incasso aan een deurwaarder wordt overgedragen, het betreffende deurwaarderskantoor een eigen onderzoek start. Het deurwaarderskantoor kan hiervoor een informatiebureau inschakelen. In dit geval heeft de deurwaarder het onderzoek laten verrichten door een bureau voor registratie en verificatie, aan welk bureau vervolgens door de gemeente R. de verzochte geheimhouding als reden tot niet verstrekking van de verzochte gegevens is tegengeworpen. Deze verklaring is evenwel niet voldoende.

7. De IB-Groep is op grond van de Wet GBA en het daarbij behorende besluit GBA van 8 september 1994 aan te merken als afnemer, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet GBA (zie Achtergrond, onder 3.). Met betrekking tot afnemers is in artikel 88 van de Wet GBA bepaald dat aan een afnemer op zijn verzoek de algemene gegevens en de verwijsgegevens worden verstrekt die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn taak. In artikel 102 Wet GBA is een geheimhoudingsmogelijkheid geboden. Deze geheimhoudingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte strekking, in die zin dat deze zich slechts uitstrekt tot derden en niet tot afnemers. Dit betekent dat een verzochte geheimhouding een afnemer nimmer kan worden tegengeworpen. Wel een derde, als hoedanig het door het deurwaarderskantoor ingeschakelde bureau zonder meer te kwalificeren is.

Gezien de uitdrukkelijk status van afnemer welke de IB-Groep conform de Wet GBA en het daarbij behorende besluit is toegekend, kan het niet zo zijn dat de IB-Groep zich met betrekking tot de niet verkrijging van benodigde adresgegevens verschuilt achter een door een deurwaarderskantoor ingeschakeld bureau. Het had op de weg van de IB-Groep gelegen haar eigen verantwoordelijkheid in deze te nemen door zelf informatie uit de GBA op te vragen. Nu verzoeker 1. in februari 1998 stond ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente R. had dit betekend dat IB-Groep het juiste adres van verzoekers op dat moment had kunnen achterhalen. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist.

8. Gelet op het totaal aan inspanningen dat de IB-Groep zich heeft getroost om het adres van verzoekers te achterhalen (op 28 september 1993, 19 mei 1995, 1 april 1996, 8 november 1996, 23 december 1996, 21 januari 1997, 6 februari 1997, 20 februari 1997, 30 mei 1997, 28 mei 1998, 2 september 1998 en 21 september 2000, zie Bevindingen onder C.3. en C.4.) alsmede gelet op het eigen volledig tekortschieten van verzoekers in de op hen rustende informatieplicht naar de IB-Groep, ziet de Nationale ombudsman hierin evenwel onvoldoende aanleiding de onderzochte gedraging op dit klachtonderdeel als niet behoorlijk aan te merken.

De onderzochte gedraging op dit punt is eveneens behoorlijk.

IV Ten aanzien van de mogelijkheid de juistheid van de vordering te weerleggen

1. Verzoekers klagen er tevens over dat zij door de IB-Groep in de onmogelijkheid zijn gebracht zich tegen de op hen bestaande vorderingen gericht te verweren, nu zij niet meer beschikken over financiële bescheiden met betrekking tot de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 maart 1992 waarover de terugvordering zich uitstrekt.

2. Gelet op hetgeen in het voorgaande onder II. is overwogen kan niet worden gesteld dat verzoekers niet reeds in een vroeg stadium (1992 en 1993) kennis droegen van de op hen bestaande vorderingen. Aangenomen mag worden dat verzoekers in dat stadium zonder meer nog de beschikking hadden over financiële bescheiden met betrekking tot de periode van 1 augustus 1992 tot en met 31 maart 1992. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat verzoekers niet de mogelijkheid hebben gehad zich gericht tegen de vorderingen te verweren.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

V Ten aanzien van het in rekening brengen van hoge invorderingskosten

1. Verzoekers klager er tenslotte over dat zij zich door toedoen van de IB-Groep met hoge invorderingskosten geconfronteerd zien.

2. Uit hetgeen in het voorgaande onder II. en III. is overwogen, volgt dat de invorderingskosten met name zijn terug te voeren op het feit dat verzoekers nagelaten hebben te reageren op de aan hen door de IB-Groep aangaande de vorderingen toegezonden bescheiden alsmede in gebreke zijn gebleven de IB-Groep deugdelijk met betrekking tot hun adres te informeren. Om deze reden kan niet gesteld worden dat het door toedoen van de IB-Groep is geweest dat verzoekers zich met hoge invorderingskosten geconfronteerd zien.

De onderzochte gedraging op dit punt is eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Informatie Beheer Groep te Groningen is niet gegrond.

Onderzoek

Op 1 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 1 maart 2002, van de heren S. te Haelen met een klacht over een gedraging van de Informatie Beheer Groep te Groningen. Verzoekers hadden zich al eerder, bij brief van 11 november 2001, tot de Nationale ombudsman gewend. Hun verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Nadat verzoekers op 2 april 2002 nadere informatie hadden verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Informatie Beheer Groep verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Informatie Beheer Groep en verzoekers een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Informatie Beheer Groep deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Aan verzoekers is op grond van de Wet op de studiefinanciering met ingang van 1 oktober 1990 een maandelijks bedrag aan studiefinanciering toegekend in verband met hun opleiding aan de Onderwijsgemeenschap te Roermond. De opleiding is door verzoekers per 31 juli 1991 beëindigd.

2. Volgens gegevens van de Informatie Beheer Groep (verder: IB-Groep) is aan verzoekers tot en met 31 maart 1992 deze studiefinanciering uitbetaald. Nadien is het de IB-Groep gebleken dat verzoekers hierop vanwege de beëindiging van hun studie per 31 juli 1991 vanaf 1 augustus 1991 geen aanspraak meer hadden. Bij beschikkingen van de IB-Groep van 20 maart 1992 is de aan verzoekers met ingang van 1 oktober 1990 toegekende studiefinanciering met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1991 ingetrokken en de over de periode 1 augustus 1991 tot en met 31 maart 1992 teveel uitbetaalde studiefinanciering van verzoekers teruggevorderd, voor ieder van hen neerkomend op een bedrag van ƒ 3.542,76.

3. Bij brief van 11 november 2002 beklaagden verzoekers zich bij de Nationale ombudsman. In deze brief werd door verzoekers het volgende naar voren gebracht:

“…Wij zijn een tweeling. Wij zijn met de studie gestopt in 7-91 en hebben alles doorgegeven aan de instantie en aan de school, en wij zijn begonnen te werken op 16-9-1991. Nu 9 jaar later komen ze (de IB-Groep; N.o.) als we een huis gekocht hebben dat we teveel geld gekregen hebben over ongeveer een half jaar. Maar voorzover wij weten hebben wij niets ontvangen. Maar wij hebben geen bankafschriften meer van dat jaar. Ik heb gebeld met de instantie (de IB-Groep; N.o.) en ze zeiden dat zij al meerdere malen hadden geschreven en dat ze aan de deur geweest zijn. Maar wij hebben nooit iets ontvangen en er is ook niemand aan de deur geweest. Alleen toen wij het huis kochten zijn ze aan de deur gekomen. Wij hebben eerst telefonisch een klacht ingediend en op 1-10-2001 hebben we een schriftelijke klacht ingediend. Maar daar reageren ze niet op en blijven nu maar acceptgiro's sturen en de deurwaarder staat aan de deur. Vooral aan (verzoeker 1.; N.o.) worden meer brieven geschreven dan aan (verzoeker 2.; N.o.)…”

4. Aangezien de klacht nog niet overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de IB-Groep was behandeld, is de brief van verzoekers van 11 november 2001 op 27 november 2001 door de Nationale ombudsman ter afhandeling aan de IB-Groep overgedragen. Bij brief van 21 december 2001 werden verzoekers door de IB-Groep over de uitkomst van het onderzoek naar hun klacht geïnformeerd. Hierbij werd verzoekers onder meer het volgende meegedeeld:

“Ik heb naar aanleiding van uw klacht een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is onder meer het volgende gebleken.

Op 17 mei 1990 heeft u voor uw opleiding aan de Onderwijsgemeenschap te Roermond studiefinanciering gevraagd. Omdat u bent geboren op 18 juli 1972, kwam u per 1 oktober 1990 (eerste dag van het kwartaal volgend op die waarin u 18 jaar bent geworden) voor een toelage in aanmerking.

Omdat de Informatie Beheer Groep naast het toekennen van studiefinancieringstoelagen, ook is belast met de controle op de juistheid en de rechtmatigheid van die toelagen, wordt achteraf onder meer nagegaan of betrokkene voor een voltijds-opleiding was ingeschreven. Zo is in de maand oktober 1991 aan de door u bezochte school een controlelijst "inschrijvingen" gezonden. De school heeft in de maand december 1991 aan de Informatie Beheer groep meegedeeld dat u uw opleiding op 31 juli 1991 hebt beëindigd. Om u in de gelegenheid te stellen om aan te geven dat u het met de bevindingen van de school niet eens bent, of omdat u wellicht uw opleiding had voortgezet aan een andere instelling van onderwijs, is u in de maand december 1991 een formulier "studiecontrole” gezonden. Op dit formulier werd geen reactie ontvangen.

Aangezien ook op een in de maand februari 1992 gezonden "herinneringsformulier” geen reactie werd ontvangen, mocht de Informatie Beheer Groep ervan uitgaan dat u vanaf 1 augustus 1991 niet meer als (voltijds) studerende was ingeschreven.

Ik merk in dit verband op dat bedoelde formulieren zijn gezonden naar het op dat moment bij de Informatie Beheer Groep geregistreerd postadres: (het postadres van verzoekers te He.; N.o.). Uw toelage werd met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1991 ingetrokken. Omdat u studiefinanciering werd uitbetaald tot en met de maand maart 1992, bedraagt de terugvordering f.3.542,76. Dit bedrag kan als volgt worden uitgesplitst:

- basisbeurs augustus tot en met december 1991: 5 maal f.235,- f.1.175

- aanvullende beurs augustus tot en met december 1991: 5 maal f.274.40 - 1.372,-

• basisbeurs januari tot en met maart 1992: 3 maal f.235.- - 705,-

_______

- 3.252,-

- uitbetaald augustus 1991: voorschot lesgeld f.1.163.04

- verrekend met toelage: 9 maal f.96,92 - 872,28

- 290.76

________

f. 3.542,76

========

Kopieën van de u op 20 maart 1992 toegezonden kennisgevingen doe ik u hierbij toekomen. Ook deze kennisgevingen zijn gezonden naar: (het postadres van verzoekers te He.; N.o.).

Aangezien van u geen enkele betaling van dit bedrag werd ontvangen, zijn u diverse aanmaningen tot betaling gezonden. Nadat was gebleken dat deze aanmaningen u niet hebben bereikt, is het postadres gewijzigd in het woonadres: (het woonadres van verzoekers te He.; N.o.).

(…)

Dat diverse aanmaningen en dwangbevelen van de deurwaarder u niet hebben bereikt, wordt - zoals gezegd - verklaard door het feit dat u de Informatie Beheer Groep niet op de hoogte hebt gehouden van uw adreswijzigingen.

Uiteindelijk is - na vele pogingen - uw huidig adres achterhaald en geregistreerd als: (huidige adres van verzoekers te H.; N.o.).

(...)

Alles overziende kom ik tot de conclusie dat de terugvordering van de u uitbetaalde bedragen aan studiefinanciering voor de maanden augustus 1991 tot en met maart 1992 niet ten onrechte is opgelegd.(…)”

5. De kennisgevingen van 20 maart 1992, waarnaar door de IB-Groep in haar reactie van 21 december 2001 wordt verwezen, zijn naar ieder van verzoekers afzonderlijk gezonden en hebben de volgende inhoud:

“…Deze kennisgeving wordt u toegezonden n.a.v. wijziging in de studiegegevens per 01-08-91. Bepalend voor het maandelijkse bedrag aan toelage is de situatie op de eerste van de maand.

Uw verzoek is afgewezen voor de periode aug. 1991 t/m dec. 1991 omdat: u m.i.v.

01-08-1991 niet daadwerkelijk studeert.

(…)

Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u - binnen 30 dagen na de dag van verzending - hiertegen een bezwaarschrift indienen bij de Informatiseringsbank (…). Als de dag van verzending wordt aangemerkt 19-04-1992...”

respectievelijk:

“Deze kennisgeving wordt u toegezonden n.a.v. wijziging in de studiegegevens per

01-08-91. Bepalend voor het maandelijkse bedrag aan toelage is de situatie op de eerste van de maand. Uw verzoek is afgewezen voor de periode jan. 1992 t/m dec. 1992 omdat: u m.i.v. 01-01-1992 niet daadwerkelijk studeert.

(…)

Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u - binnen 30 dagen na de dag van verzending - hiertegen een bezwaarschrift indienen bij de Informatiseringsbank (…). Als de dag van verzending wordt aangemerkt 19-04-1992…”

respectievelijk:

“…conform de beschikkingen over 1991 d.d. 20-03-1992 en 1992 d.d. 20-03-1992 zijn wijzigingen in uw rechten op studiefinanciering opgetreden over een aantal maanden in het verleden.

De volgende bedragen zijn het gevolg van een (her)berekening over een reeds verstreken periode en worden indien mogelijk verrekend met toekomstige uitbetalingen van studiefinanciering (…). Is verrekening niet of niet meer mogelijk dan worden deze bedragen teruggevorderd. Een acceptgiro wordt u in dat geval te zijner tijd toegezonden.

(…)

Het totaal aan openstaande bedragen van uw kortlopende schuld(en) bedraagt op

21-03-1992 ƒ 3.542,76…”

6. In reactie op de brief van 21 december 2001 lieten verzoekers de IB-Groep bij brief van 8 februari 2002 weten niet tevreden te zijn met de afhandeling van hun klacht, waarbij verzoekers het volgende aanvoerden:

“…Wij hebben in 1991 de studie gestopt en hebben alles doorgegeven aan uw instelling en aan de school, want wij hadden besloten om te gaan werken. U zegt dat u meerdere malen brieven hebt geschreven, maar wij hebben nooit iets ontvangen. Wij hebben pas iets van u vernomen toen wij op (huidige woonadres verzoekers; N.o.) zijn gaan wonen. Maar dat is bijna 10 jaar later. Daarom zijn wij het niet eens met wat u schrijft want als wij niets ontvangen dan kunnen wij ook niets invullen of aan u terug schrijven…”

7. Naar aanleiding hiervan deelde de IB-Groep bij brief van 21 februari 2002 verzoekers het volgende mee:

“…U hebt als reactie op mijn brief van 8 februari 2002 geschreven dat u het nog steeds niet eens bent met de schuld, omdat u pas na tien jaar hiervan op de hoogte bent gesteld. Het spijt mij dat de uitvoerige uitleg en de aan u gezonden afschriften van de gestuurde kennisgevingen (…) u niet heeft kunnen overtuigen van de juistheid van de vordering. Ook is aan u uitgelegd dat het niet doorgeven van uw adreswijzigingen de oorzaak is geweest van het lange tijd niets vernemen van uw schuld. Omdat u wel verplicht was om de Informatie Beheer Groep op de hoogte te houden van uw adreswijzigingen, is het terecht dat naast de hoofdsommen nu ook rente en kosten in rekening worden gebracht.

Omdat u in uw brief van 8 februari 2002 geen nieuwe feiten aandraagt, zie ik geen aanleiding om de inning van uw schuld te stoppen. Ik verwijs u verder naar het gestelde in de brief van 21 december 2001…”

B. Standpunt verzoekers

Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht. Daarnaast deelden verzoekers in hun brief van 2 april 2002 de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

“Over uw vraag of wij de IB-Groep de adreswijzigingen door hebben gegeven kunnen wij u zeggen nee, want er is ons nooit gezegd dat wij dat moesten doen. Anders hadden wij het wel gedaan.

De adressen waar wij gewoond hebben zijn (adres van verzoekers te He.; N.o.). Toen wij op dat adres woonden hadden wij postbus (postbusnummer van verzoekers te He.; N.o.). Hoe lang wij de postbus gehad hebben, kunnen wij niet zeggen. Maar toen wij naar (gemeente R.; N.o.) verhuisden, hebben wij de postbus opgezegd. In (gemeente R.; N.o.) hebben wij op (adres a. van verzoekers te R.; N.o.) en op (adres b. van verzoekers te R.; N.o.) gewoond. In 1997 zijn wij verhuisd naar (gemeente H.; N.o.). Dat adres was (adres van verzoekers te H.; N.o.) tot augustus 2000 en vanaf die datum wonen wij op (huidige adres van verzoekers te H.; N.o.) en alles stond vermeld bij de gemeentes.

Over teveel ontvangen studiefinanciering kunnen wij ons niets herinneren en wij kunnen ook niet meer nagaan of dat klopt. Wij hebben ook nog contact opgenomen met onze bank en zij kunnen ook niets meer na gaan, zeiden ze.”

C. Standpunt IB-Groep

1. Bij brief van 15 mei 2002 reageerde de IB-Groep als volgt op de klacht en op de haar bij de opening van het onderzoek gestelde vragen:

“…1. Studerenden die studiefinanciering ontvangen zijn verplicht adreswijzigingen door te geven. (Verzoekers; N.o.) hebben in de periode vanaf augustus 1991 maandelijks studiefinanciering ontvangen, terwijl ze zoals achteraf blijkt hun studie reeds beëindigd hadden. Op 8 december 1991 hebben ze een formulier studiecontrole toegezonden gekregen en op 14 februari 1992 een rappel formulier studiecontrole. Het ten onrechte maandelijks ontvangen van studiefinanciering had voor hen een signaal moeten zijn dat er een schuld zou ontstaan. Het melden van de adreswijzigingen geldt totdat er geen relatie meer bestaat met de Informatie Beheer Groep. De verplichting tot het verstrekken van inlichtingen is gebaseerd op artikel 9.2 WSF 2000.

2. Voor de schuld aan teveel uitbetaalde studiefinanciering is op 20 maart 1992 een kennisgeving gezonden; op 9 mei 1992 een acceptgirokaart en op 18 juni 1992 een aanmaning. Deze poststukken zijn verzonden naar (het postadres van verzoekers te He.; N.o.)". Op 19 februari 1993 is een aanmaning gestuurd naar (het woonadres van verzoekers te He.; N.o.)". Na het uitblijven van tijdige betaling is de vordering ter incasso overgedragen aan de deurwaarder. Op 9 september 1993 heeft de ingeschakelde deurwaarder de zaken aan ons teruggestuurd. (Verzoekers; N.o.) schijnen wel ingeschreven te staan op het geregistreerd adres omdat ze zich niet uitschrijven. Volgens een reactie van een buurman verblijven ze waarschijnlijk in het buitenland. In het kader van een wetswijziging ingaande januari 1996 zijn de vorderingen aan te veel uitbetaalde studiefinanciering omgezet in een rentedragende lening. Eind 1995 zijn betrokkenen hiervan op de hoogte gesteld op het (woonadres van verzoekers te He.; N.o.). Er zijn diverse adresonderzoeken opgestart o.a. via de vader. Hij is echter niet op de hoogte van het juiste adres. Op 24 februari 1997 is het geregistreerd adres voor (verzoeker 1.; N.o.) gewijzigd in (adres a. van verzoekers te R.; N.o.) en is de aflossingsverplichting opnieuw opgestart. De vervallen termijnen uit 1996 zijn weer opgenomen in de reguliere schuld. Na het uitblijven van tijdige betaling zijn een aantal maandtermijnen ter incasso overgedragen aan de deurwaarder, geheel conform het gestelde in de diverse toegezonden aanmaningen. U ontvangt als bijlage afschriften van de verzonden aanmaningen.

3. Het GBA is geraadpleegd. Zij hebben op 10 februari 1998 laten weten dat ze geen gegevens kunnen verstrekken omdat betrokkene om geheimhouding van de gegevens heeft verzocht. Doorbreking van deze geheimhouding is conform artikel 102 van de wet Gemeentelijke basisadministratie volgens hen niet mogelijk. Ik stuur een afschrift van de betreffende brief mee.

4. Voor beide heren is de aflossingsverplichting in eerste instantie gestart per 1 februari 1996. Met ingang van juni 1996 is de invorderingsprocedure voor beide tijdelijk stopgezet in verband met een adresonderzoek. Dit heeft een wijziging in het geregistreerd adres tot gevolg gehad voor (verzoeker 1.; N.o.) in februari 1997. Tevens is op dat moment besloten zijn achterstallige termijnen over de maanden februari tot en met mei 1996 weer bij de reguliere schuld op te tellen. Voor (verzoeker 2.; N.o.) is de invorderingsprocedure in februari 1997 ook weer opgestart. Doordat er geen gewijzigd adres is geregistreerd zijn de achterstallige termijnen februari 1996 tot en met mei 1996 gehandhaafd gebleven. Gedurende de maanden juni 1996 tot en met januari 1997 is ook zijn invorderingsprocedure stopgezet.

Alle overziend ben ik van mening dat de Informatie Beheer Groep veel moeite heeft gedaan om (verzoekers; N.o.) op de hoogte te stellen van de uitstaande schulden. De postbezorging heeft waarschijnlijk problemen ondervonden doordat ze niet uitgeschreven zijn en vervolgens hebben verzocht om geheimhouding.

Mochten (verzoekers; N.o.) van mening zijn op een ander adres ingeschreven te hebben gestaan op het moment van toezending van de betreffende aanmaningen, dan verzoek ik hun beide hiervan bewijsstukken op te sturen.

2. De IB-Groep verschafte de Nationale ombudsman bij haar reactie onder meer afschriften van de volgende stukken.

2.1. Brief van een gerechtsdeurwaarder van 9 september 1993 aan de IB-Groep met de volgende inhoud:

“…Bijgaand zend ik u de stukken in beide bovengenoemde zaken retour. Ik heb meerdere dwangbevelen tegen betrokkenen (deze zend ik u nog afzonderlijk retour).

Wij hebben bijna anderhalf jaar lang getracht iemand op dit adres te treffen, omdat wij meerdere vorderingen tegen betrokkenen alsook tegen hun vader hebben. We hebben echter nooit iemand getroffen. Recentelijk hebben wij de zaken meegenomen in de beslagroute en toen kwam er een reactie van een buurman die mij mededeelde dat de (verzoekers; N.o.) al bijna 2 jaar niet meer waren gezien. Vermoedelijk zitten ze in het buitenland, ze laten zich echter niet uitschrijven. Schriftelijke aanmaningen worden geretourneerd…”

2.2. Brief van gemeente R. van 10 februari 1998 aan een bureau voor registratie en verificatie, waarin staat dat aan het verzoek met betrekking tot gegevensverstrekking niet kon worden voldaan omdat verzoeker 1. om geheimhouding van zijn gegevens had verzocht en doorbreking van deze geheimhouding conform artikel 102 van de wet Gemeentelijke basisadministratie niet mogelijk was.

2.3. Brief van het hiervoor bedoelde bureau voor registratie en verificatie van 16 februari 1998 aan een gerechtsdeurwaarderskantoor waarin werd meegedeeld dat de gemeente R. geen informatie wilde verstrekken in verband met geheimhouding adres van verzoeker 1.

2.4. De door de IB-Groep aan verzoeker 1. verzonden brieven, zijnde:

een aanmaning van 19 februari 1993 gericht aan het woonadres van verzoekers te He.

een ongedateerd schrijven gericht aan het woonadres van verzoekers te He. waarin hem werd meegedeeld dat in verband met een wijziging in de Wet op de studiefinanciering zijn schulden (voor de inning waarvan hij voor een deel van de schuld contact met de deurwaarder heeft gehad en voor een ander deel een aanmaning heeft ontvangen) per 1 januari 1996 zouden worden omgezet in een rentedragende lening, tenzij hij aangaf een zodanige omzetting niet te willen in welk geval hij voor 1 december 1995 een meegezonden verklaring diende terug te sturen;

acht aanmaningen gericht aan adres a. van verzoekers te R. en gedateerd 8 juli 1997,12 augustus 1997, 14 oktober 1997, 11 november 1997, 13 januari 1998, 10 februari 1998, 12 februari 1998 en 10 maart 1998;

elf aanmaningen gericht aan het huidige adres van verzoekers te H. en gedateerd 23 december 2000, 22 januari 2001, 24 maart 2001, 22 april 2001, 22 mei 2001, 23 juni 2001, 22 juli 2001, 23 augustus 2001, 22 september 2001, 22 oktober 2001 en 24 november 2001.

2.5. De door de IB-Groep aan (verzoeker 2.; N.o.) verzonden brieven, zijnde:

een aanmaning van 19-2-1993 gericht aan het woonadres van verzoekers te He.

een ongedateerd schrijven gericht aan het woonadres van verzoekers te He. waarin hem werd meegedeeld dat in verband met een wijziging in de Wet op de studiefinanciering zijn schulden (waarover een deurwaarder contact met hem heeft gehad) per 1 januari 1996 zouden worden omgezet in een rentedragende lening, tenzij hij aangaf een zodanige omzetting niet te willen. In dat geval diende hij voor 1 december 1995 een meegezonden verklaring terug te sturen;

een aanmaning gericht aan het adres b. van verzoekers te R. van 22 oktober 2000;

zes aanmaningen gericht aan het huidige adres van verzoekers te H. en gedateerd 26 november 2000, 23 december 2000, 22 januari 2001, 24 maart 2001, 22 april 2001 en 22 mei 2001.

3. In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde de IB-Groep bij brief van 24 juni 2002 het volgende mee:

“…U heeft nog een aantal vragen gesteld over de klacht van (verzoekers; N.o.). Ik geef u hierop alsnog een reactie.

U vraagt om toezending van de door de deurwaarder retour gezonden dwangbevelen, volgens zijn brief van 9 september 1993. Ik stuur deze documenten alsnog mee.

U vraagt zich af waaruit de adresonderzoeken hebben bestaan en wanneer deze hebben plaatsgevonden. U wenst hierover nadere duidelijkheid en kopieën van de betreffende bescheiden. Ik stuur afschriften mee van een aantal onderzoeken. Hierbij is van belang dat niet van alle onderzoeken afschriften aanwezig zijn, omdat intern automatisch uitgewisseld wordt met de geregistreerde GBA-gegevens. Ik kan nog de volgende data geven waarop een onderzoek bij de betreffende gemeente is ingesteld: 28 september 1993; 19 mei 1995 (via de belastingdienst); 1 april 1996; 8 november 1996; 23 december 1996; 21 januari 1997; 6 februari 1997; 20 februari 1997.

De melding is alleen voor (verzoeker 1.; N.o.) ontvangen.

In februari 1997 is voor (verzoeker 1. N.o.) wel een wijziging in zijn adresgegevens achterhaald, doch niet voor (verzoeker 2.; N.o.)”

4. Uit de bij de reactie van de IB-Groep van 24 juni 2002 meegezonden afschriften van een aantal adresonderzoeken blijkt dat op 30 mei 1997, 28 mei 1998, 2 september 1998 en 21 september 2000 schriftelijke verzoeken om adresinformatie hebben plaatsgevonden.

5. Uit de bij dezelfde reactie meegezonden afschriften van door de IB- Groep uitgevaardigde dwangbevelen en door de deurwaarder uitgebrachte exploten kan worden opgemaakt dat op 19 mei 1993 aan ieder van verzoekers afzonderlijk is betekend een op 17 april 1993 tegen ieder van hen uitgevaardigd dwangbevel voor een bedrag van f 3.733,16 aan hoofdsom, met bevel tot betaling van dit bedrag en de hierop vallende rente en kosten. De betekening vond plaats aan het woonadres van verzoekers te He.

6. Op het aan ieder van verzoekers afzonderlijk uitgebrachte exploot van betekening stond onder meer het volgende vermeld:

“aldaar te zijnen huize mijn exploit doende en afschrift dezes alsmede van na te melden dwangbevel latende aan voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;”

D. nadere informatie verzoekers

1. Verzoekers deelden in reactie op het standpunt van de IB-Groep en de hen naar aanleiding hiervan door de Nationale ombudsman gestelde vragen bij brieven van 16 juli 2002 en 5 september 2002 het volgende mee:

“…

Vanaf 1990 tot en met 17-10-1995 hebben wij op (het woonadres van verzoekers te He.; N.o.) gewoond. Dat de deurwaarder ons niet aantrof was omdat wij aan het werken waren. Dan had de deurwaarder een brief moeten achterlaten.

Dit (waarom de deurwaarder aanmaningen retour heeft ontvangen; N.o.) kunnen wij ook niet verklaren. Wij weten wel dat wij vaker problemen hebben met de post tot op heden toe.

(waarom geen van de door de IB-Groep en de deurwaarder naar het woonadres en het postadres van verzoekers te He. verzonden aanmaningen door verzoekers zijn ontvangen; N.o.) kijk maar naar vraag 2.

Die periode (8 juli 1997 tot 10 maart 1998; N.o.) woonden wij op (adres b. van verzoekers te R.; N.o.). Dit was bij het GBA ingeschreven.

Wij wilden het adres geheim houden wegens familie. Onze vader was (…) en wij wilden niets meer met hem te maken hebben, want zijn familie heeft 1 keer ons huis leeggehaald en meerdere keren de ramen ingegooid…”

respectievelijk:

“…Ik (verzoeker 1.; N.o.) heb kopieën bijgevoegd van de gemeentes; als u deze vergelijkt met (verzoeker 2.; N.o.) kunt u zien dat wij altijd op dezelfde adressen hebben gewoond.

En over de vraag over het adres onbekend kan ik u het volgde zeggen.

Als je voor je eigen familie moet vluchten en wat we hebben meegemaakt (volgt een omschrijving van een aantal gebeurtenissen; N.o.)

Dat is maar in het kort wat ik schrijf

Toen we bij de vader waren weg gegaan toen werd er steeds bij ons ingebroken

en er werden steeds de ramen in gegooid.

Daarom begrijpt u misschien waarom wij ons adres meestal geheim hielden.

Wij hebben ons er hier waar we nu wonen een beetje bovenop geholpen zodat we de geschiedenis kunnen afsluiten…”

2. De uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie, waarnaar door verzoekers in hun reactie van 5 september 2002 wordt verwezen, laten de volgende inschrijvingen van verzoekers over de periode 1 januari 1991 tot 10 november 2000 zien:

01-01-1991 tot 17-10-1995 te He.

17-10-1995 tot 15-03-1996 onbekend

15-03-1996 tot 29-05-1996 te R. aan adres a.

29-05-1996 tot 11-03-1997 onbekend

11-03-1997 tot 15-04-1998 te R. aan adres b.

15-04-1998 tot 10-11-2000 vorig adres van verzoekers te H.

E. nadere informatie van de IB-Groep

1. Naar aanleiding van nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde de IB-Groep bij brief van 4 november 2002 het volgende mee:

“…U heeft mij een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van (de gemeente R.; N.o.) toegestuurd, waaruit blijkt op welke wijze (verzoeker 1.; N.o.) van 11 januari 1991 tot 15 april 1998 ingeschreven heeft gestaan. U wenst hiermee aan te tonen dat geen enkele van de toegezonden aanmaningen in de periode 8 juli 1997 tot 10 maart 1998 betrokkene heeft bereikt.

U vraagt zich af waarom de Informatie Beheer Groep een bureau voor registratie en verificatie gebruikt heeft voor het opvragen van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Ik kan u hierop het volgende meedelen.

Zodra een vordering ter incasso aan een deurwaarder wordt overgedragen, start het betreffend deurwaarderskantoor een eigen onderzoek. Het deurwaarderskantoor kan hiervoor een informatiebureau inschakelen. In dit geval heeft de deurwaarder het onderzoek laten verrichten door het bureau (…).

U geeft aan dat in de brief van het bureau (…) van 16 februari 1998 het (adres b. van verzoekers te R.; N.o.) wordt genoemd. U veronderstelt dat het adres van (verzoeker 1.; N.o.) op dat moment dus bekend was bij de Informatie Beheer Groep. U vraagt zich af op welke wijze dit adres bekend geworden is.

Het (adres b. van verzoekers te Roermond; N.o.) is bij de Informatie Beheer Groep pas bekend geworden op 29 september 2000 door informatieverstrekking vanuit de gemeentelijke basisadministratie. Het retour ontvangen van poststukken naar dit adres heeft geleid tot het als onbetrouwbaar registreren van het genoemd adres. Op 16 november 2000 is vervolgens een nieuw adres via de gemeentelijke basisadministratie ontvangen, namelijk (het huidige woonadres van verzoekers).

U veronderstelt dat (verzoekers; N.o.) na betekening van het dwangbevel op 19 mei 1993 voor het eerst in oktober 2000 weer een aanmaning toegezonden krijgen, derhalve na 7 jaar. U vraagt zich af of uw constatering juist is en hoe dit vertaald kan worden naar hun beroep op verjaring. Hierbij moet het punt over het niet doorbreken van de geheimhoudingsplicht worden betrokken.

In mijn memo van 15 mei 2002 heb ik onder punt 2 meegedeeld dat (verzoekers; N.o.) eind 1995 op de hoogte gesteld zijn van de omzetting in een lening op het (woonadres van verzoekers te He.; N.o.). Uit het historisch adressenoverzicht blijkt niet dat ze op dat moment ingeschreven stonden op een ander bekend adres. Volgens het overzicht zijn ze op 15 maart 1996 vanuit (He.; N.o.) ingeschreven in (R.; N.o.) op het (adres a. van verzoekers te R.; N.o.). Het eerstvolgend bekend adres gaat vervolgens in op 11 maart 1997. Op 25 februari 1997 heeft betrokkene een brief toegestuurd gekregen over zijn uitstaande schuld op het (adres a. van verzoekers te R.; N.o.).

Op hetzelfde adres is op 3 maart 1997 een acceptgirokaart toegezonden; op 5 maart een jaaropgave en op 8 maart 1997 een Bericht. Ik stuur een afschrift van het betreffend Bericht mee. Uit het historisch adressenoverzicht blijkt niet dat betrokkene binnen de gemeente (R.; N.o.) op een ander adres ingeschreven heeft gestaan. Betrokkene heeft de wettelijke plicht om zich juist in te schrijven. Ik ben dan ook van mening dat mede door de genoemde postverzending er geen beroep kan worden gedaan op verjaring…“

2. Bij de reactie van 4 november 2002 heeft de IB-Groep voor zover van belang afschriften van de volgende bescheiden meegezonden:

Bericht aan (verzoeker 2.; N.o.) van 8 februari 1996 aan het (woonadres van verzoekers te He.; N.o.) met een opgaaf van de schuld per 1 februari 1996 en van het hierop per maand af te lossen bedrag;

brief aan (verzoeker 1.; N.o.) van 25 februari 1997 aan het (adres a. van verzoekers te R.; N.o.) over de aflossing van zijn per 1 januari 1996 in een lening omgezette schuld;

Bericht aan (verzoeker 1.; N.o.) van 8 maart 1997 aan het (adres a. van verzoekers te R.; N.o.) met een opgaaf van de schuld per 1 maart 1997 en van het hierop per maand af te lossen bedrag.

Achtergrond

1. Wet op de studiefinanciering (vervallen per 1 januari 2001)

Artikel 107

“1. Is een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag voor het geheel of een deel niet tijdig voldaan, dan maant de Informatie Beheer Groep de nalatige bij brief aan om alsnog binnen 2 weken na ontvangst van die brief het daarin vermelde bedrag aan hem te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de Informatie Beheer Groep een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Stb. 1896, 156) in het land kan worden tenuitvoergelegd.

2. Bij de toepassing van het bepaalde in het eerste lid worden naast de achterstallige schuld eveneens het bedrag van de gerechtelijke dan wel buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente ingevorderd.

3. Binnen 4 weken na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel, bedoeld in het eerste lid, open door dagvaarding van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.”

Artikel 121, eerste, tweede en derde lid

“1. Een ieder is verplicht aan de Informatie Beheer Groep of aan een daartoe door of vanwege de Informatie Beheer Groep aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven.

2. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht, schriftelijk worden verstrekt binnen een door de Informatie Beheer Groep of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie schriftelijk te stellen redelijke termijn.

3. Inlichtingen over zichzelf, voor zover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder studiefinanciering moeten steeds ongevraagd en schriftelijk worden verstrekt door de studerende, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens. Inlichtingen over zichzelf, voor zover zij kunnen leiden tot verhoging van het bedrag van de terugbetalingstermijn moeten steeds ongevraagd en schriftelijk worden verstrekt door de debiteur, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens.”

2.1. Uitspraak van het College van beroep studiefinanciering van 24 november 1997, WSF 10022497

Het College van beroep studiefinanciering overwoog in deze uitspraak onder meer het volgende:

“De vraag of er in het verleden al dan niet terecht een kortlopende schuld is vastgesteld, dan wel rente is berekend over deze schulden, kan in dit kader niet (meer) ter discussie staan. Zulks zou slechts anders kunnen zijn, indien de besluiten tot herziening / terugvordering, waaruit de vastgestelde kortlopende schuld voortvloeit, de studerende buiten zijn toedoen niet hebben bereikt, (…). Naar het oordeel van het College doet zich een dergelijke uitzonderingssituatie in het geval van eiseres niet voor, aangezien niet is gebleken, noch voldoende aannemelijk is geworden, dat eiseres haar adreswijzigingen tijdig en correct aan verweerster, dan wel haar rechtsvoorganger, heeft doorgegeven. Het College wijst er in dit verband op dat niet is gebleken dat eiseres ooit een wijziging van haar correspondentieadres tevens haar ouderlijk huis, aan verweerster of haar rechtsvoorganger heeft doorgegeven.

(…)

Zijdens verweerster is daarentegen herhaaldelijk (tevergeefs) onderzoek ingesteld naar het juiste adres van eiseres. De gevolgen van de handelwijze van eiseres dienen daarom naar het oordeel van het College voor haar eigen rekening en risico te blijven.”

2.2. Rechtbank Almelo 30 mei 2002, 01/171WSFBSF

De rechtbank overwoog in deze uitspraak onder meer het volgende:

“Het behoort tot de verantwoordelijkheid van eiser zelf om ervoor te zorgen dat de IB-Groep over de juiste adresgegevens beschikt. Nu hij heeft nagelaten zijn adreswijziging aan de IB-Groep door te geven - zoals verweerster onweersproken heeft gesteld - moet de omstandigheid dat eiser het studiecontroleformulier niet heeft ontvangen geheel voor zijn rekening en risico blijven. Dat eiser zijn adreswijziging heeft laten registreren in de gemeentelijke basisadministratie doet daaraan niet af.”

3.1. Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegeven (Wet van 9 juni 1994, Stb. 494)

Artikel 1, zoals dit luidde tot 1 september 2001

“…In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

- afnemer: een orgaan van het Rijk, een provincie, een gemeente of een ander openbaar lichaam met inbegrip van daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven, alsmede een orgaan van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instelling die met de uitvoering van publiekrechtelijke taken is belast;

(…)

- derde: elke andere persoon of instelling dan een afnemer en de ingeschrevene...”

Artikel 66

"1. De ingezetene die zijn adres wijzigt, is verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het bestuur van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen.

2. Hij doet in die aangifte mededeling van het nieuwe en het vorige adres."

Artikel 88, eerste lid

Aan een afnemer worden op zijn verzoek de algemene gegevens en de verwijsgegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn taak. Het verzoek behelst de gronden voor de verstrekking.

Artikel 102, eerste lid

Het gemeentebestuur geeft aan het schriftelijke verzoek van de betrokkene om in de gevallen, bedoeld in de artikelen 98, 99, tweede lid, of 100, geen gegevens die opgenomen zijn op zijn persoonslijst of hem betreffende verwijsgegevens en daarmee in verband staande administratieve gegevens, aan derden te verstrekken, binnen vier weken gevolg en doet daarvan terstond schriftelijk mededeling aan de verzoeker, onder vermelding van de geldende regels ter zake.

3.2. Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Amvb van 8 september 1994, Stb. 690)

Artikel 2 (vervallen per 1 september 2001)

“1. Als instellingen belast met de uitvoering van publiekrechtelijke taken, bedoeld in artikel 1 van de wet, worden aangewezen de instellingen die zijn aangegeven in bijlage 1.

2. Het orgaan van een instelling als bedoeld in het eerste lid is slechts afnemer voor zover de behoefte van de instelling aan gegevens uit de basisadministraties en uit het vestigingsregister voortvloeit uit de uitvoering van de publiekrechtelijke taak van de instelling.”

3.3. Bijlage 1. bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (vervallen per 1 september 2001)

“…De instellingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid:

1. De instellingen, genoemd in artikel 1 van het Besluit van 19 december 1989, houdende uitvoering van artikel 17, onder b en c, van de Wet persoonsregistraties ( Stb. 1989, 569).

2. De bestuursorganen en instellingen, bedoeld in artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo, zoals dat op 31 december 1997 luidde, met uitzondering van de in de bijlage bij het besluit opgenomen openbare lichamen en met uitzondering van onderdeel E van die bijlage…”

3.4. Besluit van 16 oktober 1993, houdende aanwijzing van bestuursorganen als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman (vervallen per 30 juni 1998)

Artikel 2

“Als organen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder d, van de Wet Nationale ombudsman worden aangewezen:

(…)

b. de bestuursorganen onderscheidenlijk de bestuursorganen van de instellingen die in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen;

(…)”

3.5. Bijlage als bedoeld in de artikelen 1, onder a, en 2, onder b, van het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en Wno

“…D. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

(…)

14. Informatie Beheer Groep als bedoeld in artikel 2 van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank.”

Instantie: Informatie Beheer Groep

Klacht:

Blijft volharden in invordering van fl 3.542.76 aan teveel ontvangen studiefinanciering over augustus 1991 t/m maart 1992 van beide verzoekers afzonderlijk; meer dan acht jaar in gebreke geweest hen over terugvordering (deugdelijk) te informeren; het hen hierdoor onmogelijk gemaakt om juistheid van vordering te weerleggen; hen als gevolg van dit alles hoge invorderingskosten in rekening gebracht.

Oordeel:

Niet gegrond