Verzoeker klaagt erover dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein bij brief van 3 april 2002 zijn verzoek heeft afgewezen tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden doordat de gemeente, op 21 februari 2002, toen ontruiming plaatsvond van de woning van verzoeker, door middel van de toepassing van bestuursdwang de inboedel heeft opgeslagen en vervolgens heeft verkocht.
Beoordeling
1. Verzoeker was huurder van een woning, adres X. te Nieuwegein. De huurovereenkomst tussen verzoeker en de verhuurder (niet zijnde de gemeente Nieuwegein) werd bij uitspraak van 3 januari 2001 door de kantonrechter ontbonden. Dit leidde er toe dat de woning van verzoeker op 21 februari 2001 door de deurwaarder, optredend namens de verhuurder, werd ontruimd. Eveneens op 21 februari 2001 heeft de gemeente Nieuwegein met toepassing van bestuursdwang de inboedel van verzoeker verwijderd van de plaats waar deze door de deurwaarder op de openbare weg nabij de woning was geplaatst, en vervoerd naar de gemeentelijke opslagplaats. De bestuursdwang vond plaats op grond van artikel 125 Gemeentewet en met toepassing van het bepaalde in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en had betrekking op de naleving van artikel 24 en artikel 98 van de Algemeen plaatselijke verordening (APV) Nieuwegein. De inboedel is uiteindelijk na het verstrijken van de in artikel 5:30 Awb bedoelde termijn van 13 weken door de gemeente verkocht (zie Achtergrond, onder 1., 2. en 3.).
2. Verzoeker heeft de gemeente Nieuwegein bij brief van 18 februari 2002 verzocht om toekenning van schadevergoeding. Hij grondde zijn verzoek op het feit dat de gemeente hem niet (schriftelijk) had geïnformeerd over de opslag van zijn inboedel (waaronder zijn persoonlijke papieren), en de inboedel buiten zijn medeweten om had verkocht. Verzoeker klaagt erover dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein bij brief van 3 april 2002 zijn verzoek heeft afgewezen.
3. Het college heeft het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen op de grond dat verzoeker van tevoren was geïnformeerd dat bestuursdwang toegepast zou worden ingeval zijn inboedel op straat geplaatst zou worden. Volgens het college was verzoeker van tevoren aangeschreven met de waarschuwing dat er bestuursdwang toegepast zou worden indien hij niet voorkwam dat zijn goederen op straat geplaatst zouden worden (preventieve bestuursdwangaanzegging). Het college stelde zich op het standpunt dat verzoeker, doordat hij niet zelf had zorggedragen voor opslagruimte, bewust het risico had gelopen dat zijn goederen verkocht dan wel vernietigd zouden worden.
4. Verzoeker persisteerde in zijn verzoekschrift in zijn stelling dat de gemeente hem niet (schriftelijk) had geïnformeerd over de opslag van zijn inboedel, en de inboedel buiten zijn medeweten om had verkocht. Hij stelt dat hij voorafgaande aan de uitoefening van bestuursdwang op 21 februari 2001 geen waarschuwing had ontvangen als bedoeld door het college (preventieve bestuursdwangaanzegging). Volgens verzoeker heeft hij van de gemeente helemaal geen stukken ontvangen.
5. Het college van burgemeester en wethouders voerde in reactie op de klacht aan dat in een geval als het onderhavige, ontruiming van een woning naar aanleiding van ontbinding van een huurovereenkomst door de rechter, na ontvangst door de gemeente van een kopie van het deurwaardersexploit een preventieve bestuursdwangaanzegging uitgaat naar de bewoner van de woning die wordt ontruimd. De preventieve bestuursdwangaanzegging is een soort (voor)waarschuwing dat er bestuursdwang toegepast zal worden indien er zaken op of aan de openbare weg geplaatst worden bij een eventuele huisontruiming. De preventieve bestuursdwangaanzegging bevat bovendien informatie over het verloop van de procedure in het geval dat daadwerkelijk bestuursdwang wordt toegepast. Ingegaan wordt op de opslag, verkoop of vernietiging van de inboedel, met name dat ingeval van opslag van de spullen de betrokkene deze pas terugkrijgt als hij alle door de gemeente gemaakte kosten heeft betaald en dat ingeval de spullen niet binnen drie maanden worden teruggehaald deze worden verkocht, waarbij uit de opbrengst alle kosten van de gemeente worden betaald, en het restant dan aan betrokkene wordt terugbetaald. Op deze wijze wordt de potentiële overtreder van de APV tijdig gewezen op de gevolgen van het plaatsen van de boedel op of aan de openbare weg bij een huisontruiming.
Een dergelijke preventieve bestuursdwangaanzegging wordt volgens het college van burgemeester en wethouders altijd persoonlijk overhandigd. Echter, indien de bewoner niet aanwezig is, wordt deze in de brievenbus gedaan. Het college gaf aan dat de betrokken afdeling er zeker van was dat de aanzegging aan verzoeker was overhandigd. Het college achtte het aannemelijk dat de aanzegging door verzoeker is ontvangen. Het college merkte op dat het mogelijk kan zijn dat verzoeker de aanzegging niet heeft ontvangen, doch dit gelet op de reguliere procedure zeer onwaarschijnlijk te achten. Het college liet weten ervan uit te gaan dat voorafgaande aan de toepassing van de bestuursdwang aan verzoeker een preventieve bestuursdwangaanzegging persoonlijk was overhandigd dan wel bij hem in de brievenbus was gedaan. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoeker daarmee voldoende was geïnformeerd over de opslag, verkoop of vernietiging van zijn inboedel, en vernietiging had kunnen voorkomen. Wat betreft verzoekers persoonlijke bescheiden merkte het college nog op dat verzoeker op eigen initiatief had kunnen zorgen voor het verwijderen daarvan voordat zijn woning ontruimd zou worden.
6. De lezingen van verzoeker en het college van burgemeester en wethouders staan op het punt van het voorafgaande aan de toepassing van bestuursdwang op 21 februari 2001 aan verzoeker verstrekken van de preventieve bestuursdwangaanzegging, met daarin de informatie over de gevolgen van het plaatsen van de boedel op of aan de openbare weg bij een huisontruiming, tegenover elkaar. Van belang in dit geval is dat de gemeente een registratie bijhoudt van uitgaande preventieve bestuursdwangaanzeggingen. Het wekt dan ook bevreemding dat het college ter zake van het geval van verzoeker in het archief geen registratie heeft aangetroffen. Daarnaast is het college niet in staat gebleken te achterhalen welke medewerker in het geval van verzoeker de preventieve bestuursdwangaanzegging heeft overhandigd dan wel in de brievenbus heeft gedaan. Voor zover het college in dit verband verwijst naar de diverse personeelswisselingen in de afgelopen tijd, geldt dat dit voor zijn rekening komt.
Gelet op het voorgaande acht de Nationale ombudsman de lezing van verzoeker dat hij voorafgaande aan de toepassing van bestuursdwang op 21 februari 2001 geen preventieve bestuursdwangaanzegging (stukken) van de gemeente heeft ontvangen meer aannemelijk dan de lezing van het college. Het wordt er dan ook voor gehouden dat verzoeker geen preventieve bestuursdwangaanzegging heeft ontvangen.
7. Zoals onder 6. is overwogen, wordt het er voor gehouden dat verzoeker voorafgaande aan de toepassing van bestuursdwang op 21 februari 2001 van de gemeente geen preventieve bestuursdwangaanzegging heeft ontvangen, en aldus geen informatie heeft ontvangen over de gevolgen van het plaatsen van de boedel op of aan de openbare weg bij een huisontruiming, meer in het bijzonder het verloop van de procedure indien daadwerkelijk bestuursdwang toegepast zou worden (de opslag, verkoop of vernietiging van de inboedel). Voorts geldt dat, zoals het college ter gelegenheid van het onderzoek liet weten, de preventieve bestuursdwangaanzegging de enige correspondentie is die de bewoner (i.c. verzoeker) betreffende de opslag, verkoop of vernietiging van zijn inboedel ontvangt. Dit betekent dat het er voor moet worden gehouden dat verzoeker feitelijk van de gemeente geen informatie in vorenbedoelde zin heeft ontvangen. Dit leidt tot de conclusie dat de grond waarop het college van burgemeester en wethouders het verzoek om toekenning van schadevergoeding heeft afgewezen feitelijke grondslag mist. De in de afwijzende beslissing van 3 april 2002 op het verzoek om schadevergoeding opgenomen motivering kan de beslissing niet dragen. Het is dan ook niet juist dat het college het door verzoeker ingediende verzoek om toekenning van schadevergoeding op deze grond heeft afgewezen.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk
8. Hetgeen onder 7. is overwogen, leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat het college van burgemeester en wethouders gehouden zou zijn om de gevraagde schadevergoeding aan verzoeker toe te kennen. In dit verband is van belang dat blijkens het door de gemeente Nieuwegein opgemaakte en op 21 februari 2001 gedagtekende proces-verbaal van huisontruiming als bedoeld in artikel 5:29, tweede lid, Awb (zie Achtergrond, onder 3.) aan verzoeker een afschrift van de bestuursdwangbeschikking is verstrekt. In de bestuursdwangbeschikking is ook aangegeven dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder (verzoeker) plaatsvindt. Voor zover verzoeker stelt dat hij dit afschrift van de bestuursdwangbeschikking niet heeft ontvangen, wordt opgemerkt dat de Nationale ombudsman dit gezien het proces-verbaal van huisontruiming niet aannemelijk acht.
Door verzoeker is niet gesteld noch is tijdens het onderzoek gebleken dat tegen de bestuursdwangbeschikking rechtsmiddelen (bezwaar en beroep) zijn aangewend. Dit laatste betekent dat de bestuursdwangbeschikking onherroepelijk is geworden, hetgeen tevens betekent dat het feit dat de kosten van bestuursdwang op verzoeker (de overtreder) worden verhaald niet meer ter discussie staat.
Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat de opbrengst van de verkoop ad f 75 niet toereikend was om de door de gemeente gemaakte kosten verbonden aan de uitoefening van bestuursdwang te voldoen, bestaat reeds om deze reden voor verzoeker geen aanspraak op toekenning van schadevergoeding. Dit leidt tot de conclusie dat het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn afwijzende beslissing van 3 april 2002 op het door verzoeker ingediende verzoek om toekenning van schadevergoeding. Dat het college deze beslissing heeft genomen op een onjuiste grond maakt dit laatste niet anders.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein is gegrond op het punt dat de in de afwijzende beslissing van 3 april 2002 op het verzoek om schadevergoeding opgenomen motivering de beslissing niet kan dragen. Voor het overige is de klacht niet gegrond.
Onderzoek
Op 20 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 20 april 2002, van de heer S. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein.
Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 26 januari 2002, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat de klacht niet in onderzoek werd genomen.
Naar aanleiding van verzoekers brief van 20 april 2002 werd naar de gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de gemeente Nieuwegein verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de gemeente Nieuwegein een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De gemeente Nieuwegein deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker was huurder van een woning, adres X. te Nieuwegein. De huurovereenkomst tussen verzoeker en de verhuurder (niet zijnde de gemeente Nieuwegein) werd bij uitspraak van 3 januari 2001 door de kantonrechter ontbonden. Dit leidde er toe dat de woning van verzoeker op 21 februari 2001 door de deurwaarder, optredend namens de verhuurder, werd ontruimd. Eveneens op 21 februari 2001 verwijderde de gemeente Nieuwegein met toepassing van bestuursdwang de inboedel van verzoeker van de plaats waar deze door de deurwaarder op de openbare weg nabij de woning was geplaatst, en vervoerde deze naar de gemeentelijke opslagplaats. De bestuursdwang had betrekking op de naleving van artikel 24 en artikel 98 van de Algemeen plaatselijke verordening (APV) Nieuwegein. De inboedel werd uiteindelijk na het verstrijken van de in artikel 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde termijn van 13 weken door de gemeente Nieuwegein verkocht aan een opkoper (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). De opbrengst van de verkoop bedroeg f 75.
2. Verzoeker diende op 18 februari 2002 bij de gemeente Nieuwegein een verzoek in om toekenning van schadevergoeding. De inhoud van dit verzoek luidde als volgt:
“…Hierbij wil ik een eis tot schadevergoeding indienen bij uw afdeling.
In februari 2001 ben ik wegens huurschuld uit mijn woning (adres X.; N.o.) te Nieuwegein gezet.
De afspraak omtrent mijn inboedel was, dat deze zou worden opgeslagen. Hiervan zou ik schriftelijk op de hoogte gesteld worden. Ik heb daarom het adres van mijn ouders opgegeven nl. Y. 63 te Nieuwegein. Helaas heb ik hieromtrent geen enkel bericht ontvangen. Daar ik inmiddels schuldenvrij ben, wilde ik mijn inboedel opeisen.
Bij uw afdeling werd mij telefonisch medegedeeld, dat deze in mei 2001 reeds vernietigd zou zijn. Ook dit is dus zonder mijn medeweten gebeurd.
Daar ook al mijn persoonlijke papieren tot de inboedel behoorde (o.a. verzekeringspolissen, giro-afschriften, paspoort enz.) vind ik dit een ernstige zaak.
Ik stel dan ook de Gemeente Nieuwegein aansprakelijk voor de geleden schade…”
3. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein liet verzoeker met een brief van 3 april 2002 weten geen aansprakelijkheid te erkennen. Deze brief had de volgende inhoud:
“…heeft u de gemeente aansprakelijk gesteld voor geleden schade door de vernietiging van uw inboedel. Inmiddels hebben wij van de betreffende functionele afdeling advies ontvangen. Wij kunnen u dan ook het volgende meedelen.
Het gebeurt regelmatig dat de gemeente wordt geconfronteerd met gevallen waarin bewoners van woningen om diverse redenen deze woningen moeten verlaten. In de meeste gevallen leidt dit tot ontruiming van de woning, waarbij de goederen die in de woning aanwezig zijn op de openbare weg worden geplaatst. Deze gevallen geschieden buiten de invloed van de gemeente omdat - zoals bijvoorbeeld in uw geval - het huurcontract door de rechter wordt ontbonden.
Het is voor de gemeente uiterst onwenselijk dat goederen op de openbare weg worden geplaatst. Daarom schrijft de gemeente bij voorbaat degene aan wiens woning ontruimd zal worden en deelt mee dat indien de goederen op straat geplaatst gaan worden er bestuursdwang toegepast zal worden.
Uit het verslag van de behandelend ambtenaar blijkt dat u van tevoren bent aangeschreven met de waarschuwing dat er bestuursdwang toegepast zal worden indien u niet voorkomt dat uw goederen op straat geplaatst zullen worden. Tijdens de ontruiming op 21 februari 2001 is gebleken dat u als eigenaar van de goederen en als feitelijk bij machte zijnde de verboden situatie te voorkomen niet in staat was hetzij bereid was dit te voorkomen. Om deze redenen is ter plaatse bestuursdwang toegepast. Uw goederen zijn vervolgens opgeslagen in de gemeentelijke opslagruimte. Een afschrift hiervan (de bestuursdwangbeschikking; N.o.) is u overhandigd.
Ingevolge art. 5:30 lid 1 Algemene Wet Bestuursrecht is de regel dat inboedels 13 weken worden bewaard. Na het verstrijken van deze termijn staat de gemeente voor de keuze de inboedel te verkopen of te vernietigen. Om de kosten door de gemeente gemaakt te compenseren gaat de voorkeur uit naar verkopen. Uw inboedel is verkocht aan een opkoper. De opbrengst was echter niet toereikend om de kosten gemaakt door de gemeente te voldoen.
In uw aansprakelijkstelling deelt u mee dat buiten uw medeweten om uw inboedel vernietigd is. Dit standpunt wordt door ons niet gedeeld. U bent tevoren geïnformeerd dat bestuursdwang toegepast zou gaan worden, ingeval uw inboedel op straat geplaatst zou worden. Doordat u niet zelf zorg heeft gedragen voor opslagruimte, heeft u bewust het risico gelopen dat uw goederen verkocht dan wel vernietigd zouden worden. Wij kunnen dan ook geen aansprakelijkheid erkennen...”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
Voorts voerde verzoeker in zijn brief van 26 januari 2002 nog het volgende aan:
“…in februari 2001 ben ik vanwege een zodanige huurachterstand mijn huis uitgezet. Ik kreeg toen de keuze om mijn inboedel te laten vernietigen of te laten opslaan. Ik heb toen gekozen voor opslag. De deurwaarder ging hiermee akkoord en alles zou toen op papier worden gezet (plaats van opslag, kosten en hoe te handelen om er weer aanspraak op te maken). Er werd mij toen verteld dat mijn inboedel als een soort onderpand diende totdat mijn huurschuld voldoende of helemaal was ingelost. Eind vorig jaar (december) was ik van al mijn schulden af. Ik ben toen gaan bellen hoe het met mijn inboedel zat. Ik kwam er toen achter, na vele keren bellen met de gemeente Nieuwegein, dat mijn inboedel al na 3 maanden vernietigd was. Het schijnt dat ik dit uit de krant had moeten vernemen, en toen al had moeten reageren, terwijl mij altijd is gezegd dat ik documentatie over hoe te handelen thuis, in dit geval mijn ouderlijk adres, gestuurd zou krijgen. Tot op de dag van vandaag is er nooit iets naar mij toegestuurd…”
Ten aanzien van de brief van de gemeente Nieuwegein van 3 april 2002 liet verzoeker in zijn brief van 20 april 2002 nog het volgende weten:
“(In de brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein van 3 april 2002; N.o.) staan een aantal dingen (…) waar ik niets van weet. Mijn inboedel werd opgeslagen en ik zou schriftelijk een bevestiging krijgen. Volgens de gemeente moet ik een afschrift hebben gehad maar dat heb ik dus niet. Mijn inboedel is verkocht aan een opkoper ook hier is bij mij niks bekend (geen afschrift van de totale waarde of iets dergelijks). Kortom volgens de gemeente moet ik van alles thuis gestuurd hebben gekregen omtrent mijn inboedel maar ik heb dus totaal niets ontvangen. Ik heb wel gelijk mijn post door laten sturen d.m.v. de p.t.t. postservice en tevens zou de woningbouwvereniging al mijn post doorsturen naar mijn opgegeven adres, dit is ook gebeurd.
Kortom: Ik heb totaal NIKS ontvangen…”
C. Standpunt colleGe van burgemeester en wethouders
1. In reactie op de klacht deelde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein bij brief van 31 juli 2002 het volgende mee:
“…gaan wij nader in op de klacht en de door u gestelde vragen.
1.a. Op het toezicht van de naleving van welke bepaling heeft de bestuursdwang betrekking?
De bestuursdwang heeft betrekking op de naleving van art 24 van de APV (Algemene plaatselijke verordening; N.o.) en art 98 van de APV. (…)
b. in welke bepaling is de gemeente aangewezen als de verantwoordelijke voor de handhaving van dit voorschrift?
Het college van burgemeester en wethouders heeft de verantwoordelijkheid voor de handhaving van deze bepalingen. De artikelen 5:21 t/m 5:31 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht; N.o.) geven B en W de bevoegdheid om op kosten van de overtreder aan de overtreding van deze bepalingen en einde te maken in de vorm van bestuursdwang.
2. Blijkens de brief van de gemeente aan verzoeker van 3 april 2002 is verzoeker van tevoren aangeschreven met de waarschuwing dat bestuursdwang zou worden toegepast als verzoeker niet zou voorkomen dat zijn inboedel op straat zou worden gezet. Verzoeker stelt dat hij deze aanschrijving niet heeft ontvangen.
a. Hoe moet deze aanschrijving worden aangemerkt, een vooraankondiging, een preventieve aanzegging of anderszins?
Deze aanschrijving moet worden aangemerkt als een preventieve bestuursdwangaanzegging. De preventieve bestuursdwangaanzegging bestaat uit de last aan de overtreder, met verwijzing naar de betreffende bepaling uit de APV, ervoor te zorgen dat geen zaken op of aan de openbare weg worden geplaatst.
b. Op welke wijze heeft de aanschrijving aan verzoeker plaatsgevonden?
De aanschrijving is schriftelijk en wordt altijd persoonlijk overhandigd. Indien de bewoner niet aanwezig is, wordt de aanschrijving in de brievenbus gedaan.
c. Is het mogelijk dat verzoeker de aanschrijving niet heeft ontvangen? Waarom (niet)?
Als de gemeente een kopie van het deurwaardersexploit heeft ontvangen dan volgt een preventieve bestuursdwangaanzegging. Volgens de standaardprocedure wordt de preventieve bestuursdwangaanschrijving altijd persoonlijk overhandigd. Indien de bewoner niet aanwezig is, wordt de aanschrijving in de brievenbus gedaan. De betreffende afdeling is er zeker van dat de aanschrijving is overhandigd. Wij achten het dan ook aannemelijk dat de aanschrijving door (verzoeker; N.o.) is ontvangen. Het kan zijn dat de brief tussen de post is gekomen en dat deze er niet meer uitgehaald is. Uit eerdere ervaringen blijkt dat bewoners hun post dikwijls niet meer lezen en daardoor hun eigen belangen niet voldoende behartigen.
Het kan echter ook mogelijk zijn dat de verzoeker de aanschrijving niet heeft ontvangen. Wij achten dit gelet op de reguliere procedure echter zeer onwaarschijnlijk. Wij hebben geen kopie van het ondertekende exemplaar in het archief kunnen achterhalen.
3. In genoemde brief wordt voorts gesteld dat ter plaatse bestuursdwang is toegepast.
a. Houdt dit in dat toepassing is gegeven aan artikel 5:24, vijfde dan wel zesde lid Awb?
Er is toepassing gegeven aan artikel 5:24, vijfde lid Awb.
b. Zo ja, waarin was dan het spoedeisende belang gelegen om geen begunstigingstermijn in acht te nemen respectievelijk om de bestuursdwangbeschikking niet van tevoren bekend te maken aan verzoeker?
Er vanuit gaande dat de verzoeker een preventieve bestuursdwangaanzegging heeft ontvangen wordt er geen begunstigingstermijn in acht genomen. De verzoeker is door middel van de preventieve bestuursdwangaanzegging immers al ruim van tevoren gewaarschuwd door de gemeente.
Ook gelet op de zeer ongewenste en gevaarlijke situatie welke ter plaatse kon ontstaan door belemmering van het verkeer, brand, milieuvervuiling, voorbijgangers welke de inboedel gaan doorzoeken, dan wel andere openbare orde aspecten of veiligheidsaspecten is geen begunstigingstermijn in achtgenomen.
De bestuursdwangbeschikking is wel van tevoren bekend gemaakt aan de verzoeker.
Dit blijkt ook uit de kopie van het proces verbaal (…).
(…)
De verzoeker heeft de bestuursdwangbeschikking persoonlijk ontvangen vlak voor
De ontruiming. (…)
5. a. Is verzoeker er van tevoren over geïnformeerd dat de inboedel van zijn woning na verloop van dertien weken ingevolge artikel 5:30 Awb zou worden verkocht en heeft er vervolgens berichtgeving aan verzoeker plaatsgevonden toen de verkoop had plaatsgevonden?
In de preventieve bestuursdwangaanzegging staat omschreven wat er met er de inboedel zou gaan gebeuren. Dit is de enige correspondentie die de bewoner betreffende de opslag, verkoop of vernietiging van zijn inboedel van de gemeente ontvangt. De eigenaar van de inboedel dient zelf contact op te nemen met de gemeente indien hij/zij de inboedel terug wil krijgen. Er vanuit gaande dat de preventieve bestuursdwangaanzegging overhandigd is dan wel in de brievenbus is gedaan, heeft er dus verder geen berichtgeving aan de verzoeker plaatsgevonden over de verkoop of vernietiging van zijn inboedel.
(…)
6. Volgens verzoeker omvatte de inboedel ook zijn persoonlijke bescheiden, waaronder giro-afschriften, verzekeringspolissen en zijn paspoort.
a. Waarom zijn deze persoonlijke bescheiden ook onder de toepassing van bestuursdwang gevat en opgeslagen? Zie antwoord bij b.
b. Wat is er vervolgens met deze bescheiden gebeurd?
De gemeente die het transport van de inboedel verzorgt of laat verzorgen, pakt de spullen van de openbare weg zoals die daar neergezet zijn door de deurwaarder. De gemeente kijkt niet na wat er in de betreffende zakken zit; evenmin wordt dit uitgesorteerd. Van degene die door de deurwaarder wordt ontruimd, mag verwacht worden dat hij de persoonlijke of noodzakelijke spullen daar zelf uit verwijdert of verwijderd heeft. Inboedels worden door de gemeente dus in zijn totaal opgeslagen, dan wel verkocht. Mochten daar nog persoonlijke spullen of paperassen tussen zitten dan worden die mee verkocht of vernietigd. Indien er persoonlijke bescheiden tussen de inboedel zaten dan zijn die mee verkocht aan de opkoper. Als de opkoper deze spullen vindt, zal hij ze teruggeven aan de gemeente of vernietigen. Wij hebben geen persoonlijke bescheiden van (verzoeker; N.o.) in ons bezit.
Wij gaan er van uit dat de preventieve bestuursdwangaanzegging door de gemeente persoonlijk is overhandigd dan wel in de brievenbus is gedaan. Daarmee zou (verzoeker; N.o.) voldoende geïnformeerd zijn geweest over de opslag, verkoop of vernietiging van zijn inboedel en had hij vernietiging kunnen voorkomen. Ook had hij op eigen initiatief kunnen zorgen voor het verwijderen van zijn persoonlijke bescheiden voordat zijn woning ontruimd zou worden. Op basis van bovenstaande redenen achten wij de klacht dan ook ongegrond. Wij realiseren ons wel dat wij niet kunnen bewijzen dat (verzoeker; N.o.) de preventieve bestuursdwangaanzegging heeft ontvangen. Wij hebben namelijk geen kopie van de ondertekende brief kunnen achterhalen. Dit is voor ons een aandachtspunt en wij zullen nagaan hoe wij dit in de toekomst kunnen voorkomen…”
Bij zijn reactie had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein gevoegd een afschrift van het proces-verbaal van huisontruiming. In dit door de gemeente Nieuwegein opgemaakte en op 21 februari 2001 gedagtekende proces-verbaal staat aangegeven dat de bestuursdwangbeschikking aan verzoeker is afgegeven. Voorts was bij de reactie gevoegd een afschrift van de bestuursdwangbeschikking van het college van burgemeester en wethouders, gedagtekend 21 februari 2001. De inhoud daarvan luidde:
“…Toepassing bestuursdwang
Terzake op de openbare weg geplaatste goederen.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein;
heden-ochtend constaterende dat tengevolge van de ontruiming van het pand (X. te Nieuwegein; N.o.) de inboedel daarvan door de deurwaarder ter uitvoering van een rechterlijk vonnis op de openbare weg nabij het pand (X. te Nieuwegein) is geplaatst;
dat dit is gebeurd zonder vergunning ex artikel 24 Algemeen plaatselijke verordening (APV) dan wel een ontheffing ex artikel 98 APV;
dat burgemeester en wethouders deze vergunning danwel ontheffing niet zullen verlenen i.v.m. te verwachten schending van de openbare orde, veiligheid voor het verkeer, brandgevaar en milieuaspecten;
overwegende dat de bewoner van het ontruimde pand cq woning (verzoeker; N.o.), tevens eigenaar van genoemde goederen en de persoon die in feite bij machte is om de verboden situatie te beëindigen, deze inboedel cq goederen niet van de openbare weg kan of wil verwijderen, danwel daartoe niet in de gelegenheid is;
gelet op de zeer ongewenste en gevaarlijke situatie welke ter plaatse kan ontstaan door belemmering van het verkeer, brand, milieuvervuiling, voorbijgangers welke de inboedel gaan doorzoeken, danwel andere openbare orde aspecten of veiligheidsaspecten;
gelet op het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet en de artikelen 5.21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het besluit van 24 september 1996 waarbij door ons aan de burgemeester mandaat is verleend tot het terzake toepassen van bestuursdwang;
mede gelet op het spoedeisende karakter van deze maatregel;
besluiten:
onmiddellijk en met spoed terzake bestuursdwang toe te passen bestaande uit het op kosten van de overtreder verwijderen van de genoemde inboedel c.q. goederen van de openbare weg…”
Tegen de bestuursdwangbeschikking is voorzien in de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep. Op de bestuursdwangbeschikking is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2. Met een brief van 27 februari 2003 gaf het college van burgemeester en wethouders een aanvullende reactie op door de Nationale ombudsman gestelde nadere vragen:
“…Onderstaand gaan wij in op de door u gestelde vragen.
1. Wat is de juridische status van de preventieve bestuursdwangaanzegging?
De preventieve bestuursdwangaanzegging is een soort (voor)waarschuwing dat er bestuursdwang toegepast zal worden indien er zaken op of aan de openbare weg geplaatst worden bij een eventuele huisontruiming. De preventieve bestuursdwangaanzegging bevat bovendien informatie over het verloop van de procedure in het geval dat daadwerkelijk bestuursdwang wordt toegepast. Op deze wijze wordt de potentiële overtreder van de APV tijdig gewezen op de gevolgen van het plaatsen van de boedel op of aan de openbare weg bij een huisontruiming.
2 a. Is er in het geval van verzoeker enige registratie dat de preventieve bestuursdwangaanzegging is uitgegaan?
Volgens de standaard procedure wordt de preventieve bestuursdwangaanzegging persoonlijk overhandigd, indien dit niet mogelijk is, wordt deze in de brievenbus gedaan. Wij hebben in het archief geen registratie kunnen achterhalen dat de preventieve bestuursdwangaanzegging in het geval van verzoeker is uitgegaan.
2b. Is er nog te achterhalen welke medewerker de bewuste bestuursdwangaanzegging aan verzoeker heeft overhandigd of in de brievenbus heeft gedaan?
Ten gevolge van diverse personeelswisselingen in de afgelopen tijd is het helaas niet mogelijk te achterhalen welke medewerker in het geval van verzoeker de preventieve bestuursdwangaanzegging heeft overhandigd dan wel in de brievenbus heeft gedaan.
(…)
4a. Waarom is aan verzoeker op het moment van het daadwerkelijke besluit tot toepassing van bestuursdwang en ook nadien geen informatie meer verstrekt over hetgeen er zou gebeuren met zijn inboedel?
Middels de voor-waarschuwing is verzoeker gewezen op de gevolgen van de bestuursdwang nl. de opslag, verkoop of vernietiging van zijn inboedel. Op deze wijze wordt de belanghebbende gewezen op de consequenties van de bestuursdwang op een moment dat hij nog in de gelegenheid is maatregelen te nemen om te voorkomen dat bestuursdwang wordt toegepast.
4b. Waarom is verzoeker binnen de in artikel 5:30 lid 1 Awb bedoelde termijn van 13 weken niet benaderd ten aanzien van de vraag of de inboedel kon worden teruggegeven?
Verzoeker was er reeds middels de preventieve bestuursdwangaanzegging op gewezen wat er met zijn inboedel zou gebeuren indien hij zijn spullen niet binnen 3 maanden na de toepassing van de bestuursdwang zou ophalen. De inboedel van verzoeker is conform de wettelijke termijn van 13 weken bewaard en was gedurende deze tijd voor hem beschikbaar.
5. Is verzoeker over de verkoop van zijn inboedel door de gemeente Nieuwegein geïnformeerd?
De inboedel van verzoeker is gedurende de wettelijke 13 weken bewaard. Na verkoop waren er geen baten te verdelen.
Anders dan door middel van de voorwaarschuwing is verzoeker niet door de gemeente Nieuwegein geïnformeerd over de verkoop van zijn inboedel.
6. In hoeverre heeft de deurwaarder namens de gemeente Nieuwegein opgetreden?
De gemeente is geen belanghebbende bij de ontruiming op zich. De deurwaarder treedt niet op namens de gemeente en kan als zodanig geen uitspraken namens de gemeente doen…”
Bij zijn brief had het college van burgemeester en wethouders gevoegd de standaardtekst zoals gehanteerd in een verzonden preventieve bestuursdwangaanzegging:
“…De gerechtsdeurwaarder heeft ons laten weten dat hij uw woning op last van de rechter op … (…) ontruimt. Dat betekent dat de deurwaarder uw inboedel gewoon op straat zet. Wij raden u daarom dringend aan met de deurwaarder of de woningbouwvereniging tot een oplossing te komen. Lukt dat niet, dan moet u in ieder geval zelf zorgdragen voor transport en opslag van uw inboedel.
Het is namelijk verboden een inboedel of goederen op de openbare weg te hebben. U bent daarvoor als eigenaar verantwoordelijk. U krijgt geen toestemming om de inboedel op de openbare weg te laten staan. Anderen gaan in uw inboedel rommelen, de spullen worden over de openbare weg verspreid met alle gevolgen van dien en dat kunnen wij niet toestaan.
Als u er dan niet in slaagt uw inboedel op tijd ergens anders op te slaan, dan passen wij onmiddellijk bestuursdwang toe. Dat wil zeggen dat door de gemeente op uw kosten uw spullen van de straat worden gehaald.
Daarbij is aan ons de keuze. Wij kunnen uw spullen door een verhuisbedrijf laten vervoeren en opslaan, uiteraard alles op uw kosten. Vinden wij echter dat uw spullen in onze ogen geen of weinig waarde hebben of in ieder geval niet meer waard zijn dan de kosten van transport en opslag, dan laten wij uw spullen vernietigen.
Houdt u er dus rekening mee dat u alle kosten voor het verwijderen van uw spullen zelf moet betalen. U bent namelijk verantwoordelijk voor de situatie.
Als wij besluiten uw spullen op te slaan, kunt u deze pas terugkrijgen als u alle door ons gemaakte kosten hebt betaald. Haalt u uw spullen niet binnen drie maanden na … (…) terug, dan verkopen wij die spullen. Uit de opbrengst betalen wij al onze kosten. Alles wat dan nog overblijft, betalen wij u terug.
Wij gaan ervan uit dat wij u hiermee voldoende hebben geïnformeerd. Wij geven u nogmaals een goede raad: los deze zaak op met de deurwaarder of woningbouwvereniging! Lukt dat niet, zorg dan voor uw inboedel. U bespaart u zelf veel kosten en ellende…”
3. Bij brief van 27 maart 2003 verstrekte het college van burgemeester en wethouders, daarnaar gevraagd, nog de volgende nadere informatie:
“…Wij menen dat (met de in de brief van 27 februari 2003 onder 4a en 4b; N.o.) geschetste werkwijze de verzoeker voldoende geïnformeerd is over de gevolgen van de bestuursdwang. Ons inziens had de gemeente geen wettelijke plicht om verzoeker ten tijde van de ontruiming hier nogmaals over te informeren.
(…) willen wij u er nogmaals op wijzen, dat de gemeente heeft voldaan aan artikel 5:30 lid 1 Awb door de boedel gedurende 13 weken te bewaren. Dit ondanks het feit, dat toen al te voorzien was dat de kosten van bewaring de opbrengst bij verkoop van de boedel zouden overschrijden. Gezien het bovenstaande concluderen wij dat de gemeente heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
(…) willen wij u nog melden dat de gemeente wel degelijk een registratie bijhoudt van uitgaande preventieve bestuursdwangaanzeggingen. In het geval van verzoeker is echter in het archief geen registratie aangetroffen.
De standaard handelswijze zoals hier, en in ons schrijven van 27 februari 2003, beschreven, kan gezien worden als het beleid van de gemeente in geval van bestuursdwang bij huisontruimingen. Dit beleid is er op gericht om mensen tijdig te waarschuwen voor de gevolgen van bestuursdwang door middel van een voorwaarschuwing dat bestuursdwang toegepast zal worden, indien er zaken op of aan de openbare weg geplaatst worden bij een huisontruiming. Dit is echter niet op schrift vastgelegd…”
D. Reactie verzoeker
In reactie op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders benadrukte verzoeker telefonisch dat hij voorafgaande aan de toepassing van bestuursdwang op 21 februari 2001 van de gemeente geen stukken had ontvangen. Hij gaf voorts nog aan dat hij na het afvoeren van zijn spullen op 21 februari 2001 nog telefonisch contact had opgenomen met de gemeente. Hij stelde dat hem daarbij was meegedeeld dat hij zijn spullen pas terug kon krijgen nadat hij zijn schulden had betaald. Toen hij na afbetaling van zijn schulden opnieuw contact opnam met de gemeente, kreeg hij te horen dat zijn spullen inmiddels waren verkocht. Verzoeker wist niet de naam te noemen van de medewerkers van de gemeente waarmee hij had gesproken.
Achtergrond
1. Gemeentewet
Artikel 125 (tekst zoals deze luidde tot 7 maart 2002):
“1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
4. Een commissie waaraan bevoegdheden van de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester zijn overgedragen, bezit de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.”
2. APV Nieuwegein
Artikel 24, eerste lid:
“…Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan de overeenkomstige bestemming daarvan.”
Artikel 98, eerste lid, onder a:
“Het is verboden:
a. afval, vuilnis of enige andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de weg, de bodem of in water, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, laten vallen of lopen of te houden…”
3. Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21:
“Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door af vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.”
Artikel 5:24:
“1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.
3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Artikel 5:25, eerste lid:
“De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.”
Artikel 5:29:
“1. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.
2. Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, is het bestuursorgaan bevoegd de afgifte op te schorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.”
Artikel 5.30, eerste, tweede en vierde lid:
“1. Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, is bevoegd, indien een ingevolge artikel 5:29, eerste lid, meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.
2. Gelijke bevoegdheid heeft het bestuursorgaan ook binnen die termijn, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging gemaakte kosten, in verhouding tot de waarde van die zaak onevenredig hoog worden.
4. Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventuele batige saldo aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.”