Verzoeker klaagt erover dat de griffie van de rechtbank te Rotterdam zijn brief van 12 januari 2001, die hij op 15 januari 2001 bij de centrale balie van de rechtbank heeft afgegeven, niet tijdig - te weten voor 17 januari 2001 om 10.10 uur - aan de kantonrechter ter hand heeft gesteld.
Beoordeling
1. Verzoeker was partij bij een bij de kantonrechter te Rotterdam aanhangige civiele procedure. In de brief van 12 januari 2001 vroeg verzoeker in verband met ziekte om uitstel van de zitting van de kantonrechter van 17 januari 2001 om 10.10 uur. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de betreffende brief op 15 januari 2001 bij de centrale balie van de rechtbank heeft afgegeven, heeft verzoeker de Nationale ombudsman een fotokopie verstrekt van een ongefrankeerde enveloppe, geadresseerd aan de arrondissementsrechtbank Rotterdam, sector civiel recht, welke fotokopie een ontvangststempel van de centrale balie van de rechtbank bevat met datum 15 januari 2001.
Voorts deelde verzoeker tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman desgevraagd mee dat hij op 15 januari niet te ziek was om de brief af te geven bij de rechtbank, maar dat hij toen al wel kon voorzien dat hij op 17 januari nog te ziek zou zijn om ter zitting van de kantonrechter als procespartij op te treden.
2.1. In reactie op de klacht bracht het bestuur van de rechtbank te Rotterdam, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie, naar voren dat niet onomstotelijk is vast komen te staan dat verzoeker de betreffende brief op 15 januari 2001 heeft afgegeven bij de centrale balie. Uit de stukken blijkt slechts dat die dag een enveloppe is afgegeven en in ontvangst genomen.
Eerder had de president van de rechtbank verzoeker bericht over hetgeen uit het dossier van de kantonrechter blijkt over de gang van zaken. De president schreef dat een exemplaar van de bewuste brief op 17 januari 2001 was ingekomen bij de sector civiel recht van de rechtbank en dat tevens per fax een exemplaar van die brief bij de griffie was ingekomen op die dag.
2.2. Het bestuur van de rechtbank wierp de vraag op om welke reden verzoeker de betreffende brief van 12 januari 2001 op 17 januari 2001 in de middag - dus na de zitting van de kantonrechter - per fax heeft gestuurd aan de rechtbank. De reden voor verzending van de fax is onduidelijk, als men er van uit gaat dat de brief al eerder ter plaatse is bezorgd, aldus het bestuur van de rechtbank. Verzoeker stelde tijdens het onderzoek dat hij op 17 januari 2001 geen faxbericht heeft verzonden aan de rechtbank.
Desgevraagd verstrekte de rechtbank een afschrift van de fax (met voorblad) van 17 januari 2001, waarmee verzoekers brief van 12 januari 2001 aan de rechtbank is toegezonden. Uit deze stukken bleek niet wat het faxnummer was van de afzender. Desgevraagd kon de rechtbank geen afschriften verstrekken van de faxjournaals, aangezien die niet worden bewaard.
2.3. Voorts bracht het bestuur van de rechtbank in reactie op de klacht naar voren dat, indien er vanuit wordt gegaan dat de brief op 15 januari 2001 is afgegeven bij de centrale balie, er als gevolg van een onjuiste adressering meer tijd is verstreken dan normaal aleer de brief op de plaats van bestemming in het algemeen aankomt. Op de enveloppe is als geadresseerde immers niet de kantonrechter vermeld, maar de sector civiel recht van de arrondissementsrechtbank.
3. Op grond van de tijdens dit onderzoek verkregen informatie kan niet met zekerheid worden vastgesteld of verzoeker de betreffende brief op 15 januari 2001 heeft afgegeven. Wat daar van zij, ook indien er vanuit wordt gegaan dat verzoeker de brief op die datum heeft afgegeven, kan de onderzochte gedraging de toets der kritiek doorstaan.
De Nationale ombudsman volgt in dit verband het hiervoor onder 2.3. weergegeven standpunt van het bestuur van de rechtbank, dat verzoeker zelf - door de onjuiste adressering - debet is geweest aan de vertraging bij de doorgeleiding van de betreffende brief. De Nationale ombudsman acht het voorstelbaar en ook te billijken dat de betreffende brief de kantonrechter niet tijdig heeft bereikt, immers de adressering klopte niet en er restte weinig tijd tot aan de zitting. Daarbij is van belang dat verzoeker medewerkers van de rechtbank niet heeft geattendeerd op het spoedeisende karakter van de brief, bijvoorbeeld door op de brief en/of de enveloppe het woord: "spoed" te vermelden of door hierover bij afgifte van de brief mededelingen te doen.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de griffie van de rechtbank te Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 16 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de griffie van de rechtbank te Rotterdam.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Aangezien de gedraging dateert van voor de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie van 1 januari 2002 wordt deze nog aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie en niet als een gedraging van het bestuur van de rechtbank te Rotterdam.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1.1. Bij brief van 11 oktober 2001 diende verzoeker de volgende klacht in bij de rechtbank te Rotterdam:
"…Bij vonnis d.d. 15 december 2000 is een comparitie (...) bepaald;
Bij schrijven d.d. 15 januari 2001 (bedoeld wordt 12 januari 2001, zie hierna onder 1.2.; N.o.) is er uitstel gevraagd door de ondergetekende wegens ziekte. Dit schrijven is door de rechtbank ontvangen op 15 januari 2001;
In de uitspraak d.d. 17 januari 2001 was de kantonrechter niet op de hoogte van het gevraagde uitstel omdat hij die niet heeft toegestaan terwijl de wettelijke voorschriften die wel toestaan;
Alleen met inachtneming van het bovenstaande moet de klacht van de ondergetekende gegrond worden verklaard;
De ondergetekende wendt zich tot uw rechtbank met het verzoek te beslissen;
1. klacht gegrond te verklaren;
2. de uitspraak d.d. 2 februari 2001 te vernietigen;
3. verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding;
4. ondergetekende te vergoeden in de kosten die zij redelijk moest maken voor dit geding…"
1.2. In de brief van verzoeker aan de president van de rechtbank van 12 januari 2001, waarnaar verzoeker in zijn klachtbrief van 11 oktober 2001 verwijst, staat het volgende vermeld:
"…Dat appellanten uw schrijven d.d. 04 januari 2001 per post omstreeks 5 januari 2001, no. xyz hebben ontvangen;
Dat appellante uitstel vraagt voor de hoorzitting d.d. 17 januari 2001 te Rotterdam;
Dat appellanten vanwege ziekte niet aanwezig kunnen zijn op de zitting van 17 januari 2001;
Appellanten met inachtneming van bovenstaande hopen dat hun verzoek bij uw rechtbank om uitstel wordt verleend…"
2. Bij brief van 31 oktober 2001 deelde de president van de rechtbank verzoeker in reactie op zijn klacht van 11 oktober 2001 het volgende mee:
"…De coördinerend kantonrechter G. stelde mij ter hand uw klacht van 11 oktober 2001 betreffende de zaak met rolnummer xyz, waarbij tevens het dossier van die zaak was gevoegd.
Uit dat dossier blijkt mij dat bij vonnis van de kantonrechter van 15 december 2000 in de zaak tussen P. woningstichting en u en uw echtgenote een zitting is bepaald op woensdag 17 januari 2001 om 10.10 uur en dat vonnis is u toegestuurd bij brief van 4 januari 2001.
Ook blijkt mij uit dat dossier dat u van de dag en het tijdstip van die zitting tijdig op de hoogte was en dat u bij brief gedateerd 12 januari 2001 om uitstel van de zitting heeft gevraagd in verband met ziekte.
Die brief heeft de behandelende kantonrechter echter niet tijdig, namelijk niet voor 10.10 uur bereikt. Een exemplaar van die brief is ingekomen bij de sector civielrecht op 17 januari 2001, hetgeen begrijpelijk was, nu u die brief ook aan de arrondissementsrechtbank Rotterdam "civielrecht" had geadresseerd, en die brief is niet tijdig aan de kantonrechter ter hand gesteld kunnen worden.
Tevens heeft u kennelijk een exemplaar van die brief per fax aan de rechtbank toegezonden en uit het faxbericht blijkt, dat die bij de griffie van de sector civielrecht is binnengekomen op 17 januari 2001 om 13.16 uur.
Bij gebreke van enig bericht van verhindering van u heeft de kantonrechter de zaak behandeld en vonnis bepaald. Op grond van de geldende regels voor een behoorlijke procesvoering stond het de kantonrechter, die inmiddels vonnis had bepaald, niet meer vrij een nieuwe zitting vast te stellen en heeft hij op de bepaalde dag te weten 2 februari 2001, vonnis gewezen.
Deze gang van zaken lijkt mij juist, gelet op het feit dat uw bericht van verhindering de kantonrechter niet tijdig heeft bereikt en ik zie dan ook geen reden uw klacht gegrond te verklaren.
Daarbij komt, dat u, nadat u van het vonnis van 2 februari 2001 in kennis was gesteld het recht had daarvan In beroep te gaan en mij ten enenmale niet is gebleken, dat u daartoe niet in de gelegenheid was..."
3.1. Vervolgens schreef verzoeker op 9 november 2001 onder meer het volgende aan de rechtbank:
"Ondergetekende heeft bij de Arrondissementale Stafdienst Rotterdam een klacht ingediend, waarbij de klacht niet naar behoren bij de schrijven d.d. 31 oktober 2001 is afgehandeld.
De bedoelde schrijven van de ondergetekende d.d. 12 januari 2001 is door de centrale balie op 15 januari 2001 ontvangen (zie bijlage) (zie hierna onder 3.2.; N.o.).
De kantonrechter had tijdig mijn schrijven moeten ontvangen. Er is aan de zijde van de ondergetekende geen verzuim gepleegd.
Alleen met het bovenstaande in achtnemende moet de klacht gegrond worden verklaard."
3.2. De bijlage bij deze brief van verzoeker betreft een fotokopie van (onder meer) een ongefrankeerde enveloppe, geadresseerd aan de arrondissementsrechtbank Rotterdam, sector civiel recht, welke fotokopie een ontvangststempel van de centrale balie van de rechtbank te Rotterdam bevat van 15 januari 2001.
4. De president van de rechtbank reageerde op 26 november 2001 onder meer als volgt:
"Ik zie in uw brief geen enkele aanleiding om terug te komen op hetgeen ik u al eerder schreef.
Als al juist is, dat uw brief van 12 januari 2001, waarin u om uitstel van de zitting heeft gevraagd in verband met ziekte, op 15 januari 2001 is afgegeven bij onze centrale balie, dan nog blijft een feit, dat u die brief niet heeft gericht aan de kantonrechter, maar aan de sector Civielrecht van deze rechtbank en juist als gevolg van die onjuiste adressering is er wat meer tijd verlopen dan normaal aleer de brief op de plaats van bestemming was aangekomen.
In ieder geval heeft u voldoende gelegenheid gehad om tegen het vonnis in beroep te gaan, zodat ik blijf bij mijn eerdere oordeel, dat deze klacht ongegrond is."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde verzoeker telefonisch mee dat hij de brief in de middag van 15 januari 2001 heeft afgegeven, alsmede dat hij hierbij niet heeft meegedeeld dat de brief voor 17 januari 2001 om 10.10 uur moest worden overhandigd aan de betreffende kantonrechter en dat hij ook anderszins niet heeft aangegeven dat spoed was geboden. Verzoeker deelde verder mee dat hij op 17 januari 2001 geen faxbericht heeft verstuurd aan de rechtbank. Ten slotte deelde verzoeker desgevraagd mee dat hij op 15 januari niet te ziek was om de brief af te geven bij de rechtbank, maar dat hij toen al wel kon voorzien dat hij op 17 januari nog te ziek zou zijn om ter zitting van de kantonrechter als procespartij op te treden.
C. Standpunt mINISTER VAN jUSTITIE
1. Bij de opening van het onderzoek verzocht de Nationale ombudsman de Minister van Justitie om in zijn reactie op de klacht de stelling van de president van de rechtbank te betrekken dat verzoeker zijn brief niet aan de kantonrechter heeft gericht maar aan de sector civiel recht, en dat als gevolg van die onjuiste adressering meer tijd is verlopen dan gebruikelijk aleer de brief op de plaats van bestemming was aangekomen. De Nationale ombudsman verzocht daarbij tevens in te gaan op de omstandigheid dat in de betreffende brief van verzoeker een zaaknummer is vermeld, waarmee (naar de Nationale ombudsman veronderstelde) de juiste plaats van bestemming kon worden achterhaald. De Nationale ombudsman stelde gelijktijdig met de Minister van Justitie het bestuur van de rechtbank te Rotterdam op de hoogte van verzoekers klacht.
2. In reactie op de klacht deelde de president van de rechtbank, bij brief van 2 juli 2002, onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van uw brief van 3 mei jl. inzake de klacht van de heer S. heb ik contact gehad met (...) het Ministerie van Justitie en is afgesproken dat ik namens het bestuur van de rechtbank, onder de verantwoording van het Ministerie, de beantwoording van uw brief zal verzorgen.
Uw brief was aanleiding opnieuw de kwestie in onderzoek te nemen. Het resultaat van dat onderzoek is dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat het de betreffende brief was die de heer S. op 15 januari 2001 heeft afgegeven aan de Centrale Balie van onze rechtbank.
Uit de stukken blijkt slechts dat inderdaad een enveloppe is afgestempeld en in ontvangst is genomen op 15 januari 2001. Ik vraag me dit met name af omdat de heer S. op 17 januari 2001 's middags een fax heeft verstuurd waarin hij uitstel vraagt en de reden van de verzending van die fax is onduidelijk, als men er vanuit gaat dat die brief al eerder ter plaatse was bezorgd. De heer S. is overigens een geregelde briefschrijver en ook in uw administratie zijn verschillende klachten van hem en van zijn echtgenote bekend. (...)
Poststukken die aan de Centrale Balie worden afgegeven, worden ongeopend aan de geadresseerde afdeling toegezonden. Op de afdeling Civielrecht kon uit het computersysteem aan de hand van het zaaknummer, niet zonder meer worden opgemaakt dat de brief betrekking had op een kantonzaak. Er rest mij dan ook niets anders mijn formulering van 26 november 2001 over deze klacht te herhalen.
(...)
Als al juist (is; N.o.) dat de brief van 12 januari 2001, waarin om uitstel van de zitting werd gevraagd, op 15 januari 2001 is afgegeven bij onze centrale balie, dan nog blijft een feit, dat die brief niet is gericht aan de kantonrechter, maar aan de sector Civielrecht en juist als gevolg van die onjuiste adressering is er wat meer tijd verlopen dan normaal aleer de brief op de plaats van bestemming was aangekomen.
De gang van zaken, aannemende dat de desbetreffende brief inderdaad op 15 januari 2001 bij de Centrale Balie is gezorgd, heeft mij tot de conclusie gebracht, dat de klacht ongegrond is."
3. Desgevraagd deelde de rechtbank nog mee dat geen afschrift kon worden verstrekt van verzoekers brief van 12 januari 2001, waarvan verzoeker stelt dat hij deze op 15 januari 2001 heeft afgegeven, omdat de rechtbank niet over die brief beschikte. De rechtbank verstrekte wel een afschrift van de fax (met voorblad) van 17 januari 2001, waarmee verzoekers brief van 12 januari 2001 aan de rechtbank is toegezonden. Uit deze stukken bleek niet wat het faxnummer was van de afzender. Desgevraagd kon de rechtbank geen afschriften verstrekken van de faxjournaals, aangezien die niet worden bewaard.
Bij brief van 10 juli 2002 deelde de president van de rechtbank nog mee dat de betrokken rechter zich niet kan herinneren of hij kennis heeft genomen van de brief van 12 januari 2001 dan wel de fax van 17 januari 2001.