2003/138

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop twee ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord hem bij zijn aanhouding op 23 december 2001 hebben bejegend.

Verzoeker klaagt er met name over:

- dat de ambtenaren hem bij aanhouding de reden van aanhouding niet onverwijld hebben medegedeeld;

- dat de ambtenaren hem op hardhandige wijze de politieauto hebben ingeduwd.

Verzoeker stelt dat hij hierbij letsel heeft opgelopen, en;

- dat een van de ambtenaren onderweg naar het politiebureau onverantwoord onveilig heeft gereden door de toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur te overschrijden. Verzoeker stelt hierbij dat er was gewaarschuwd voor plaatselijke gladheid.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoeker heeft op 23 december 2001 omstreeks 03:00 uur te Helden ambtenaar R. van het regionale politiekorps Limburg-Noord een 'droplul' genoemd. Omstreeks 03:05 uur hebben de ambtenaren V. en R. van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzoeker aangehouden, in hun politievoertuig laten plaatsnemen en vervolgens vervoerd naar een politiebureau te Venlo. Verzoeker is diezelfde nacht met een dagvaarding naar huis gestuurd. De politierechter heeft verzoeker in maart 2002 veroordeeld ter zake van eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

II. Ten aanzien van het meedelen van de reden van aanhouding

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de ambtenaren hem bij aanhouding de reden van aanhouding niet onverwijld hebben medegedeeld.

2. De korpsbeheerder is van mening dat de klacht ongegrond is. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat de reden van aanhouding verzoeker wel is medegedeeld. Immers heeft de betrokken ambtenaar V., aldus de korpsbeheerder, verzoeker meerdere malen de reden van zijn aanhouding meegedeeld.

3. Betrokken ambtenaar V. heeft verklaard dat zij een verdachte altijd de reden van aanhouding meedeelt. Verder heeft betrokken ambtenaar V. verklaard dat zij zich weldegelijk kan herinneren dat zij verzoeker de reden van aanhouding kenbaar heeft gemaakt. Betrokken ambtenaar R., jegens wie het beledigende woord is geuit, heeft gedurende het onderzoek verklaard dat hij tegen verzoeker woorden in de trant van 'en nu ga je mee' heeft geuit.

De lezing van verzoeker staat tegenover de lezing van politieambtenaar V. Ook al staat op grond van het onderzoek vast dat de betrokken ambtenaar R. slechts de woorden 'nu ga je mee' heeft geuit, toch acht de Nationale ombudsman op grond van enerzijds de gemoedstoestand van verzoeker zoals door hem en de betrokken politieambtenaren aangegeven, en anderzijds de stellige verklaringen van V. in het kader van de interne klachtbehandeling en tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman de lezing van politieambtenaar V. aannemelijker dan die van verzoeker en gaat hij er vanuit dat verzoeker wel onverwijld is meegedeeld dat hij was aangehouden voor belediging.

De Nationale ombudsman acht de gedraging op dit punt dan ook behoorlijk.

III. Ten aanzien van het plaatsnemen in het politievoertuig.

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de ambtenaren hem op hardhandige wijze de politieauto hebben ingeduwd. Verzoeker stelt dat hij daarbij letsel heeft opgelopen.

2. De korpsbeheerder is van mening dat de klacht ongegrond is. De korpsbeheerder deelde mede dat volgens de betrokken ambtenaren verzoeker zich meteen na de aanhouding verbaal agressief opstelde. Voorts stribbelde verzoeker tegen, aldus de korpsbeheerder. Het was het einde van de uitgaansavond en er was veel publiek op straat. Een snel en doortastend optreden van de politie was derhalve geboden. De betrokken ambtenaren hebben verzoeker vervolgens met geringe lichamelijke kracht in de politieauto geduwd. Kennelijk heeft verzoeker, aldus de korpsbeheerder, daarbij zijn hoofd en heup tegen de politieauto gestoten. De korpsbeheerder stelt zich hierbij op het standpunt dat niet is gebleken dat de betrokken ambtenaren V. en R. buiten proportioneel geweld tegen verzoeker hebben aangewend.

3. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt. Het daadwerkelijk aanwenden van geweld door de politie dient in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het geweld moet, met andere woorden, redelijk en gematigd zijn (zie Achtergrond, onder 3.). Zo mogelijk gaat aan het gebruik van geweld een waarschuwing vooraf.

4. Uit onderzoek zijn de volgende punten vast komen te staan dan wel aannemelijk geworden.

Ten eerste stelde verzoeker zich verbaal noch lichamelijk agressief op. Betrokken ambtenaar V. heeft tegenover een medewerker van het Bureau verklaard dat verzoeker niet tegenstribbelde en dat verzoeker niet zo was. Betrokken ambtenaar R. heeft deze lezing van zijn collega V. tegenover dezelfde medewerker van het Bureau grotendeels bevestigd door te verklaren dat verzoeker niet tegenstribbelde maar ook niet vrijwillig meekwam. Daarbij komt dat in het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen dat door de betrokken ambtenaren V. en R. is opgesteld, niet is vermeld dat verzoeker zich op enigerlei wijze heeft verzet tegen zijn aanhouding.

Ten tweede is aannemelijk geworden dat verzoeker met enige vorm van dwang in het politievoertuig is geplaatst. Verzoeker bleef immers staan toen betrokken ambtenaar R. tegen hem de woorden 'en nu ga je mee' had geuit. De verklaring die betrokken ambtenaar R. tegenover een medewerker van het Bureau heeft afgelegd inhoudende dat verzoeker met enige vorm van dwang in het politievoertuig is geplaatst, is derhalve aannemelijk.

Samenvattend is gebleken dat verzoeker zich verbaal noch lichamelijk agressief opstelde en dat hij door de betrokken ambtenaren R. en V. met enige vorm van geweld in het politievoertuig is geplaatst.

Ten derde is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker naar aanleiding van zijn aanhouding enig gering letsel heeft opgelopen. Immers, de korpsbeheerder acht het mogelijk dat verzoeker zijn hoofd en heup gedurende zijn aanhouding tegen het politievoertuig heeft gestoten. Gelet op het feit dat verzoeker zich niet tegen zijn aanhouding heeft verzet, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het door verbalisanten toegepaste geweld bij het duwen in de auto niet proportioneel is geweest.

De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging op dit punt daarom niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het rijgedrag van de politie

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat ambtenaar V. onderweg naar het politiebureau onverantwoord onveilig heeft gereden door de toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur (km/u) te overschrijden. Verzoeker stelt hierbij dat er was gewaarschuwd voor plaatselijke gladheid.

2. De korpsbeheerder acht de klacht ongegrond. De korpsbeheerder stelt voorop dat een politieambtenaar zich, behoudens bijzondere feiten en omstandigheden, dient te houden aan de bepalingen bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (WVW '94). Het is volgens de korpsbeheerder niet uitgesloten dat betrokken ambtenaar V. sneller heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 80 km/u. In de onderliggende zaak was, aldus de korpsbeheerder, namelijk sprake van bijzondere feiten en omstandigheden. Immers moesten de betrokken ambtenaren verzoeker zo spoedig mogelijk voorgeleiden aan de hulpofficier van justitie. Voorts zat verzoeker zonder handboeien op de achterbank van het politievoertuig en naast betrokken ambtenaar R. Deze samenhang van feiten en omstandigheden maakt dat de korpsbeheerder de conclusie trekt dat niet is gebleken dat betrokken ambtenaar V. tijdens verzoekers overbrenging naar het politiebureau op onverantwoorde wijze zou hebben gereden.

3. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van mening dat politieambtenaren zich, als alle weggebruikers dienen te houden aan de bepalingen bij of krachtens de WVW '94 en dat zij zich niet behoeven te houden aan deze bepalingen indien sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. Daartoe is een vrijstelling gegeven door de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Krachtens artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan verkeerstekens die een gebod inhouden. De politie is hiervan vrijgesteld, echter met dien verstande dat van deze vrijstelling alleen gebruik mag worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is (zie Achtergrond onder 4.) en waarbij de veiligheid van het verkeer dient te worden gewaarborgd. Van de politie mag worden verwacht dat zij zich bewust is van het belang van deze restricties voor de voorbeeldfunctie die zij heeft, en met name voor de geloofwaardigheid van haar optreden bij het toezien op de naleving van verkeersvoorschriften door anderen.

4. Uit het onderzoek zijn de navolgende punten komen vast te staan.

In de eerste plaats is voldoende komen vast te staan dat betrokken ambtenaar V. harder heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid van 80 km/u. Immers heeft zij tegenover een medewerker van het Bureau verklaard dat het mogelijk is dat zij harder heeft gereden waar een maximumsnelheid van 80 km/u gold. De betrokken ambtenaar V. acht deze overschrijding niet in de orde van grootte van 20 km/u. Voorts ondersteunt betrokken ambtenaar R. de verklaring van betrokken ambtenaar V. door aan te geven dat het wel mogelijk is dat betrokken ambtenaar V. harder dan de toegestane maximumsnelheid heeft gereden.

In de tweede plaats is uit onderzoek gebleken dat verzoeker gedurende de autorit naar het politiebureau geen gevaar vormde. Immers vonden de betrokken ambtenaren V. en R. het niet nodig om verzoeker de handboeien om te doen. Voorts heeft betrokken ambtenaar V. verklaard dat verzoeker zich in het politievoertuig verbaal noch lichamelijk agressief opstelde en dat verzoeker duidelijk spijt had van zijn beledigende uitlating jegens betrokken ambtenaar R. Betrokken ambtenaar R. heeft verklaard dat verzoeker gedurende de autorit naar het politiebureau zijn excuses bleef aanbieden.

In de derde plaats acht de Nationale ombudsman de spoedige voorgeleiding van verzoeker geen bijzondere omstandigheid voorzover de korpsbeheerder heeft gemeend deze als een bijzondere omstandigheid aan te merken. Een verdachte die niet door de officier van justitie of door een hulpofficier van justitie is aangehouden, moet ten spoedigste worden voorgeleid (zie Achtergrond, onder 5.). Een politieambtenaar heeft derhalve een plicht om ervoor zorg te dragen dat een aangehoudene onverwijld wordt voorgeleid. Met de termen ten spoedigste en onverwijld wordt bedoeld dat de voorgeleiding zo snel als in de gegeven situatie mogelijk is, op de aanhouding moet volgen.

In de onderliggende zaak is niet gebleken dat alleen door overschrijding van de maximumsnelheid, de betrokken ambtenaren konden voldoen aan hun plicht om verzoeker ten spoedigste aan de hulpofficier van justitie voor te geleiden.

Al met al is niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die het niet naleven van de bepalingen bij of krachtens de WVW '94 rechtvaardigen. Daarbij komt dat gedurende het onderzoek is vast komen te staan dat het op 23 december 2001 tussen 00:00 uur en 04:00 uur vroor. Het was ook plaatselijk glad. Het KNMI heeft toentertijd een waarschuwing voor verkeersbelemmerende weersomstandigheden via het internet uitgevaardigd.

De Nationale ombudsman acht de gedraging op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), is gegrond ten aanzien van het plaatsnemen in de auto en het rijgedrag, en niet gegrond ten aanzien van het meedelen van de reden van aanhouding.

Onderzoek

Op 11 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Roermond over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegen op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Ten slotte is het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut verzocht om een rapport op te stellen.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker is op 23 december 2001 te Helden te 03:05 uur aangehouden door twee ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord, genaamd V. en R. Ter zake van deze aanhouding hebben de betrokken ambtenaren V. en R. een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opgesteld, inhoudende onder meer het volgende:

"Op zondag 23 december 2001 te 03:00 uur waren wij, verbalisanten, (…) te Helden. (…) Wij verbalisanten, waren met de noodhulp belast en hadden tevens de opdracht om toe te zien op het uitgaansleven in Helden. (…) Wij, verbalisanten zagen dat (verzoeker; N.o.) voorover bukte tot aan de hoogte van het portierraam. Hierna hoorden wij, verbalisanten, (verzoeker; N.o.) luid en duidelijk roepen: 'DROPLUL'. Op zondag 23 december 2001, te 03.05 uur, werd door ons, verbalisanten V. en R. (…) te Helden, de eerder genoemde man aangehouden. (Verzoeker; N.o.) werd vervolgens overgebracht naar het regiobureau van Politie, te Venlo en aldaar voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. (…) Aan (verzoeker; N.o.) werd een dagvaarding uitgereikt."

2. Verzoeker werd in maart 2002 door de politierechter veroordeeld ter zake van eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Twee andere ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord, te weten K. en W. stelden het volgende proces-verbaal van bevindingen op. Dit proces-verbaal van bevindingen houdt onder meer het volgende in:

"Op zondag 23 december 2001, omstreeks 03.05 uur, bevonden wij ons, verbalisanten, te Helden. (…) Wij zagen toen dat (betrokken ambtenaren V. en R.; N.o.) (verzoeker; N.o.) aanhielden. Wij zagen dat de zich verzettende man door (betrokken ambtenaren V. en R.; N.o.) in het dienstvoertuig werd geplaatst. (…) (Verzoeker; N.o.) werd, zich verzettend, in het dienstvoertuig geplaatst en overgebracht naar het districtsbureau van politie te Venlo."

3. Bij brief van 15 januari 2002 diende verzoeker een klacht in bij de korpschef. Zijn klachtbrief met bijbehorende bijlagen hield onder meer het volgende in:

"Ik reageerde naar mijn vriend P. met: 'wat een droplul' (…). De mannelijke politieagent (betrokken ambtenaar R.; N.o.) greep mij toen vast en vroeg mij op een agressieve manier: 'wat zei je daar?'

Ik schrok van deze actie en wist niet goed wat ik moest zeggen. Ik kon liegen maar omdat ik me bedreigd voelde, besloot ik de waarheid te zeggen, waarop ik tegen de mannelijke politieagent (betrokken ambtenaar R.; N.o.) herhaalde: 'ik zei tegen mijn vriend dat ik u een droplul vond'.

De mannelijke politieagent (betrokken ambtenaar R.; N.o.) trok me op dat moment naar de auto en zei 'nu ga je mee!'. Hij deed dit hardhandig waardoor ik mijn hoofd stootte aan de deurstijl en daardoor een wondje aan mijn neus ontstond. Verder botste mijn linkerheup tegen de zijkant van de auto waardoor er een pijnlijke blauwe plek is ontstaan.

De mannelijke politieagent (betrokken ambtenaar R.; N.o.) duwde me in de auto, sloot het portier en ging zelf achterin langs me zitten. De vrouwelijke politieagent (betrokken ambtenaar V.; N.o.) bestuurde de auto.

Ik was geschrokken van de actie en voelde me bedreigd, geïntimideerd en verward. In de auto onderweg naar het politiebureau in Venlo vroeg ik tweemaal waarom ik aangehouden was. (…) De vrouwelijke politieagente (betrokken ambtenaar V.; N.o.) reageerde met de volgende opmerking toen ik vroeg waarom ik aangehouden werd: 'moet je dat nu vragen!'

Ik schrok van deze reactie en besloot toen om niks meer te zeggen omdat ik het gevoel had dat dat de situatie alleen maar in mijn nadeel zou verergeren. Ik was dus bang voor een hogere boete of erger nog, dat ik de nacht door zou moeten brengen op het politiebureau in Venlo.

Tijdens de rit van Helden naar Venlo, ter hoogte van Maasbree, zag ik dat er met een snelheid van meer dan 110 km/h gereden werd op de provinciale weg waar een snelheid van 80 km/h toegestaan is. Het vroor op de bewuste zaterdag en het had gesneeuwd, er was gewaarschuwd voor plaatselijke gladheid. Ik vond op dat moment een snelheid van meer dan 110 km/h onverantwoord en gevaarlijk. Toch heb ik er bewust niets van gezegd omdat ik bang was dat dat nadelige invloed zou hebben op mijn aanhouding.

Pas aangekomen op het politiebureau in Venlo werd me duidelijk gemaakt waarom ik aangehouden werd, vanwege het beledigen van een ambtenaar in functie.

Ik ben de hele afhandeling bewust rustig en meegaand geweest vanwege het feit dat ik me bedreigd en geïntimideerd voelde."

En

"Ik ben van mening dat de volgende zaken niet correct verlopen zijn en daar heb ik dan ook bezwaar tegen:

Het feit dat de reden van mijn aanhouding helemaal niet gegeven is op het moment van aanhouden en zelfs niet na tweemaal vragen in de auto aan de vrouwelijke politieagente. Mij is niet verteld: 'Ik aangehouden werd vanwege het beledigen van een ambtenaar in functie'. En mij is ook niet gevraagd 'of ik in de auto wilde stappen om mee te gaan naar het bureau'. Pas op het bureau in Venlo werd mij de reden van aanhouding duidelijk gemaakt.

Het feit dat ik op een hardhandige manier aangehouden ben. Tegen de auto geduwd ben en vervolgens in de auto geduwd ben zonder bovenstaande mededelingen te doen. De hardhandige manier van aanhouden heeft tot letsel geleid.

Het feit dat er onderweg naar Helden naar Venlo onverantwoord hard en onveilig gereden werd met een snelheid van meer dan 110 km/h terwijl het die nacht vroor en er kans op gladheid was, mede vanwege sneeuwval op de dag voorafgaand aan 23 december 2001."

4. Bij brief van 20 maart 2002 behandelde het regionale politiekorps Limburg-Noord verzoekers klacht onder meer als volgt:

"Door de waarnemend districtschef van de politie te Venlo is het onderzoek naar uw klacht afgerond en hij heeft mij hierover gerapporteerd. (…)

Uit de rapportage komt naar voren, dat de hoofdagent en de agent van politie, V. en R., zich op zondag 23 december 2001 omstreeks 03:00 uur op de Molenstraat in de gemeente Helden bevonden. Zij waren in uniform gekleed en met openbare orde toezicht belast. Op voornoemde tijdstip zagen zij dat twee mannen op de rijbaan van de Molenstraat voor de opvallende politieauto gingen staan. Achteraf bleek u een van de twee mannen te zijn. Na enkele sommaties van de politie om de rijbaan te verlaten, gingen u en de andere man op het trottoir bij de zijkant van de politieauto staan. Inmiddels had de agent R. het raampje van de dienstauto een stukje opengedraaid. Vervolgens hoorden zij dat een van u beiden iets in de richting van de politie zei, waarop de agent R. vroeg wat er gezegd werd. Beide politieambtenaren hoorden dat u hierop luid en duidelijk riep: 'Droplul', waarna u door hen als verdachte ter zake van het plegen van belediging bent aangehouden.

Tijdens klachtonderzoek heeft de hoofdagent V. aangegeven dat zij u meerdere malen de reden van uw aanhouding heeft medegedeeld. Volgens haar was u het niet eens met uw aanhouding en gedroeg u zich recalcitrant. Bij de voorgeleiding heeft de dienstdoende hulpofficier van justitie, hoofdinspecteur van politie, de heer He., u de reden van de aanhouding medegedeeld.

De heer He. heeft u gevraagd of u naar aanleiding van de aanhouding nog op- of aanmerkingen had. Volgens genoemde politieambtenaar had u hieromtrent geen commentaar. Ook over het te snel rijden van de betrokken politieambtenaren werd toen door u niet geklaagd. Overigens, in uw klachtschrijven geeft u zelf aan dat de agent van politie R., tegen u heeft gezegd: 'Nu ga je mee'.

Ingaande op het aspect in de klacht omtrent de hardhandige wijze waarop u door de politie bent aangehouden, bericht ik u het volgende.

Tijdens klachtonderzoek heeft u kenbaar gemaakt dat de betrokken politieambtenaren u na de aanhouding met teveel geweld in de politieauto hebben geduwd waardoor u met uw neus tegen de deurstijl van de auto stootte. Volgens de betrokken politieambtenaren stelde u zich na de aanhouding verbaal agressief op en gelet op de feiten en omstandigheden, in casu het einde van de uitgaansavond, was snel handelen van de politie geboden. Reden waarom de betrokken politieambtenaren terecht niet met u in discussie zijn gegaan doch u meteen hebben beetgepakt om u in de politieauto te plaatsen. Daar u tegenstribbelde, hebben zij u met geringe lichamelijke kracht in de auto geduwd waarbij u kennelijk uw neus stootte. Dat de betrokken politieambtenaren buiten proportioneel geweld tegen u hebben aangewend, is uit klachtonderzoek niet gebleken. Overigens, hoofdagent V. heeft tijdens klachtonderzoek verklaard dat haar enig letsel bij u niet is gebleken en dat u tijdens de overbrenging met geen woord heeft gerept over pijn en/of letsel. Ook tijdens uw voorgeleiding en uw verhoor in het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft u daar niet over gesproken.

Met betrekking tot het aspect in de klacht dat de betrokken politieambtenaar tijdens uw overbrenging naar het politiebureau op niet verantwoorde wijze zou hebben gereden, bericht ik u het volgende.

Allereerst zij vermeld dat ik van mening ben dat een politieambtenaar zich als weggebruiker aan de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving dient te houden tenzij er sprake is van bijzondere feiten en/of omstandigheden. Tevens zij vermeld dat uit klachtonderzoek naar voren komt dat u, zonder de handboeien om op de achterbank in de politieauto was geplaatst. De agent R. zat naast u op de achterbank terwijl de hoofdagent V. de politieauto bestuurde. Daar het zaak was u zo spoedig mogelijk voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie en u tevens niet geboeid op de achterbank van de personenauto zat, is het niet uitgesloten dat de betrokken politieambtenaar sneller heeft gereden dan de toegestane 80 km/h. Echter, dat de betrokken politieambtenaren daarbij op een onverantwoorde wijze zou hebben gereden is uit klachtonderzoek niet gebleken. (…)

Gelet op bovenstaande kom ik tot de conclusie dat uit klachtonderzoek geen reden naar voren is gekomen om te twijfelen aan de zienswijze van de betrokken politieambtenaren en dat zij u de reden van de aanhouding wel hebben medegedeeld.

Tevens kom ik tot de conclusie dat uit klachtonderzoek niet is gebleken dat de betrokken politieambtenaren buiten proportioneel geweld tegen u hebben aangewend of dat de betrokken politieambtenaren tijdens uw overbrenging naar het politiebureau op een onverantwoorde wijze zou hebben gereden. Derhalve acht ik uw klacht ongegrond."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht. Op 17 oktober 2002 deelde verzoeker aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch mede dat hij geen arts had geraadpleegd omdat het ging om een blauwe plek op zijn heup en een krasje boven op een oog.

C. Standpunt korpsbeheerder

De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord deelde bij brief van 31 juli 2002 onder meer het volgende mede:

"Alvorens inhoudelijk op de klachtaspecten in te gaan, merk ik op dat de politie in het district Venlo medio november 1999 is gestart met het project 'Straatmaat'. Met dit project willen het bevoegd gezag van alle gemeenten in het district Venlo, het Openbaar Ministerie te Roermond alsmede de politie aangeven, dat de normen en waarden in het straatbeeld van het district Venlo weer terug moeten komen. Via de media en door middel van het uitdelen van 'gele waarschuwingskaarten' is aan de burgers duidelijk gemaakt op welke tien (kleine) overtredingen de politie actief gaat bekeuren. Na deze waarschuwingsfase is de politie overgegaan tot het consequent en verbaliserend optreden tegen de vastgestelde top tien overtredingen, in de hoop bij burgers het normbesef terug te brengen. Het beledigen van politieambtenaren behoort tot een van de top tien overtredingen. (…)

In het kader van genoemd project werd op zondag 23 december 2001 door de hoofdagent en de agent van politie, V. en R., toezicht uitgeoefend in het uitgaanscentrum van Helden-dorp in de gemeente Helden. Dit uitgaanscentrum met de twee grote discotheken wordt ieder weekend door duizenden jongeren uit zowel de gemeente Helden als omliggende gemeenten bezocht.

Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de betrokken politieambtenaren (verzoeker; N.o.) bij de aanhouding de reden van zijn aanhouding niet onverwijld hebben medegedeeld, bericht ik u het volgende.

Tijdens het destijds ingesteld klachtonderzoek heeft de hoofdagent van politie, V., verklaard de verzoeker meerdere malen de reden van zijn aanhouding te hebben medegedeeld. Volgens haar was (verzoeker; N.o.) het niet eens met zijn aanhouding en gedroeg hij zich recalcitrant. Ook tijdens de voorgeleiding van de verzoeker aan de dienstdoende hulpofficier van justitie, de hoofdinspecteur van politie, He., deelde deze aan (verzoeker; N.o.) de reden van zijn aanhouding mede.

Zoals binnen het korps Limburg-Noord gebruikelijk is, werd door He. aan de verzoeker gevraagd of hij naar aanleiding van zijn aanhouding nog op- en aanmerkingen had. Volgens de heer He. heeft (verzoeker; N.o.) toen geen op- of aanmerkingen over zijn aanhouding en zijn eventueel bij de aanhouding opgelopen letsel gemaakt. Ook over het mogelijk te snel rijden van de verbalisanten werd door de verzoeker tijdens de voorgeleiding niet gesproken.

Gelet op het voorgaande blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Met betrekking tot het klachtaspect dat de betrokken politieambtenaren hem op hardhandige wijze de politieauto hebben ingeduwd en dat hij daarbij letsel heeft opgelopen, bericht ik u het volgende.

Volgens de betrokken politieambtenaren stelde de (…) verzoeker zich meteen na de aanhouding verbaal agressief op. Gelet op met name de feiten en omstandigheden op dat moment, in casu het einde van de uitgaansavond waardoor zich veel publiek op straat bevond, was snel en doortastend optreden van de politie zondermeer geboden. Immers, bemoeienis van het publiek met de aanhouding was niet uitgesloten. Na de aanhouding zijn de politieambtenaren niet met (verzoeker; N.o.) in discussie gegaan doch hebben hem beetgepakt om hem in de politieauto te plaatsen. Daar (…) verzoeker tegenstribbelde, hetgeen door twee andere politieambtenaren wordt bevestigd, werd hij met geringe lichamelijke kracht in de politieauto geduwd. Kennelijk heeft (verzoeker; N.o.) daarbij zijn hoofd en heup tegen de politieauto gestoten. Uit het destijds ingesteld klachtonderzoek en uit de verklaring van twee anderen politieambtenaren is niet geleken dat de hoofdagent V. en de agent R. tegen de verzoeker buiten proportioneel geweld hebben aangewend.

Gelet op het bovenstaande blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Ten aanzien van het derde klachtaspect in uw schrijven blijf ik bij het gestelde om mijn brief van 20 maart 2002, pagina 2, 4e en 5e alinea. Mijns inziens is de klacht op dit punt ongegrond."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 23 augustus 2002 onder meer als volgt:

"Alvorens ik inhoudelijk op de informatie reageer, wil ik (…) meedelen dat ik persoonlijk erg emotioneel geraakt ben door de manier waarop de politie Limburg-Noord omgaat met mijn aanhouding en de klachten die ik daarvoor ingediend heb zowel bij de politie Limburg-Noord als bij (de Nationale ombudsman; N.o.). Ik ben erg teleurgesteld en mijn vertrouwen in de politie Limburg-Noord ben ik volledig kwijtgeraakt. Ik zal dit proberen toe te lichten in deze brief.

In de reactie op uw schrijven gericht aan de korpsbeheerder politie Limburg-Noord worden door de korpsbeheerder in mijn ogen onwaarheden naar voren gebracht. Ten eerste wordt aangegeven dat de reden van aanhouding meerdere malen medegedeeld was, dit is echter niet het geval zoals u ook kunt waarnemen in mijn omschrijven van de aanhouding. (…)

Ik schrok dusdanig hard van de manier waarop de agenten mij aanhielden dat ik wilde blijven staan. Realiseer u dat ik op dat moment nog steeds niet wist waarom ik aangehouden werd. Ik wilde blijven staan en vroeg waarom ik aangehouden werd waarop ik hardhandig in de auto gewerkt werd. Dat de politie dit als recalcitrant beschouwt, kan ik niet begrijpen, voor mij is het niet meer dan een natuurlijke reactie dat wanneer iemand je vastgrijpt en je niet weet waarom, je niet meteen doet wat deze persoon wil.

In de auto heb ik nogmaals twee keer gevraagd waarom ik aangehouden werd en de felle reactie van de agenten ('moet je dat nu nog vragen') maakte mij zo bang dat ik de hele weg niets meer gezegd heb naar het bureau in Venlo.

Ik was dus absoluut niet verbaal agressief, niet in Helden en niet in de auto. Om dit dus als argument aan te halen om het hardhandig in de auto werken en het te hard rijden te verantwoorden vind ik ronduit onacceptabel. Ik heb geen woord gezegd in de auto, het was zelfs zo dat ik niks durfde te zeggen omdat ik bang was voor een extra zware straf. Iemand die stil en bang in de auto zit, is toch geen gegrond argument om te hard te gaan rijden en het leven van drie mensen in gevaar te brengen?

Omdat ik bang was voor een extra zware straf, heb ik op het bureau in Venlo niets tegen de hulpofficier van justitie gezegd. Pas de dag erna thuis, toen ik alle gebeurtenissen overzag, realiseerde ik me dat ik een klacht moest indienen. Ik heb dit ook meteen gedaan door contact op te nemen met het politiebureau in Helden. (…)

Het meest pijn doen nog het proces verbaal van bevindingen van de twee agenten (de betrokken ambtenaren K. en W.; N.o.) die op de avond van aanhouding in Helden aanwezig waren. Dit hele verhaal komt op mij echt over als een leugen. De agenten stonden die avond ruim 30 meter verderop voor de ingang van de discotheek, terwijl ik met mijn vrienden voor de pizzeria Star stond. (…) Bijna niemand (mijn vrienden en een paar omstanders) hebben dus meegekregen wat er die avond gebeurd is. Ze beschrijven dat ik provocerend was, terwijl ze er zelf niet bij waren."

H. Horen betrokken ambtenaren

1. Op 17 oktober 2002 verklaarde de betrokken ambtenaar V. aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik zat achter het stuur en mijn collega zat op de passagierstoel. Wij hadden de ramen van ons politievoertuig, zoals gebruikelijk is onder de omstandigheden die er toen waren, gedeeltelijk opengedraaid. Wij zijn dan in staat om alles in de gaten te houden. (Verzoeker; N.o.) gedroeg zich vervelend. Wij zaten in ons politievoertuig toen (verzoeker; N.o.) voorbij liep en het woord 'droplul' zei. Hij zei dit toen hij aan de kant van waar mijn collega R. zat, stond. Mijn collega R. en ik zijn vervolgens het politievoertuig uitgestapt. Wij hebben (verzoeker; N.o.) toen aangehouden. Wanneer een verdachte wordt aangehouden, vertel ik hem altijd waarvoor. Ik kan mij daarom niet voorstellen dat ik (verzoeker; N.o.) dat niet heb gezegd. Op de vraag of ik het mij echt kan herinneren of ik (verzoeker; N.o.) de reden van aanhouding heb verteld, antwoord ik dat ik het mij weldegelijk kan herinneren. Ik heb hem gezegd dat hij was aangehouden voor belediging.

Wij hebben (verzoeker; N.o.) toen in het politievoertuig laten plaatsnemen. (Verzoeker; N.o.) stribbelde niet tegen. Zo was hij niet. Hij was gewoon verbijsterd. Mijn collega R. en ik hebben hem voorzichtig en zonder dwang achterin het politievoertuig laten plaatsnemen. Naar mijn mening kan (verzoeker; N.o.) geen letsel hebben opgelopen door de wijze waarop wij hem in ons dienstvoertuig hebben geplaatst. Mocht dit wel zo zijn geweest, waarom heeft hij dit dan niet bij ons of bij de voorgeleiding t.o.v. de hulpofficier van justitie aangegeven. Mijn collega R. is vervolgens naast (verzoeker; N.o.) gaan zitten.

Ik heb ons van Helden naar Venlo gereden. Gedurende de autorit merkte ik dat (verzoeker; N.o.) zich bewust was van het feit dat hij een boete zou krijgen en daarom spijt had van hetgeen hij gedaan had. Gedurende de autorit bleef hij maar sorry zeggen en raakte mijn collega R. aan. (Verzoeker; N.o.) was verbaal noch lichamelijk agressief. Zo was (verzoeker; N.o.) niet. Hij had duidelijk spijt van het feit dat hij een agent had beledigd. Hij bleef zijn excuses aanbieden. Echter hij vond het onzin een verbaal te krijgen voor hetgeen hij gedaan had.

Wat betreft de autorit naar het politiebureau te Venlo kan ik het volgende verklaren. Het is juist dat de route naar het politiebureau gedeeltelijk over een weg ging waar men maximaal 80 km/u mag rijden en gedeeltelijk over het centrum van Venlo waar men maximaal 50 km/u mag rijden. Het is mogelijk dat ik op de weg waar een maximumsnelheid van 80 km/u geldt harder heb gereden dan was toegestaan. Ik merk op dat die overschrijding niet in de orde van grootte is van 20 km/u. Derhalve ben ik van mening dat ik niet onverantwoord heb gereden. Ik ga mezelf, mijn collega en een verdachte toch niet in gevaar brengen. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik niet onverantwoord heb gereden en niemand in gevaar heb gebracht. De weg was niet glad. Het weer was normaal voor die periode van het jaar. Uit ervaring weet ik of de weg glad is. Dat voel ik aan de wijze waarop de banden van een auto bewegen. Ik bestuur sinds 1993 politieauto's. Voorts merk ik op dat wanneer de wegen glad zijn, wij daarover worden gemeld. In het centrum van Venlo is het ook tijdens de nachten in het weekend drukker dan normaal. Ik heb naar mijn mening daar niet erg veel harder dan 50 km/u gereden omdat er nogal wat publiek op de weg is."

2. Op 17 oktober 2002 verklaarde betrokken ambtenaar R. aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik had in de nacht van 22 december 2001 op 23 december 2001 samen met mijn collega V. dienst. Mijn collega en ik waren in het uitgaansgebied van Helden. Het was druk. Mijn collega V. zat op de bestuurdersstoel en ik op de passagiersstoel. Zoals gebruikelijk had ik mijn raam gedeeltelijk open. Op een gegeven moment hoorde en zag ik dat (verzoeker; N.o.) het woord 'droplul' tegen mij zei. Vervolgens heb ik aan (verzoeker; N.o.) woorden geuit in de trant van 'en nu ga je mee'. (Verzoeker; N.o.) had zich hiervoor al vervelend gedragen. Ik ben de auto uitgestapt en heb (verzoeker; N.o.) samen met mijn collega V. achterin de auto laten plaatsnemen. (Verzoeker; N.o.) stribbelde niet tegen maar ging ook niet geheel vrijwillig mee. Hij probeerde ruimte te maken. Mijn collega en ik hebben (verzoeker; N.o.) op gebruikelijke wijze in het politievoertuig laten plaatsnemen door hem aan zijn arm te houden, een hand op zijn hoofd te houden, zijn hoofd naar beneden te duwen en hem richting de auto te brengen. Mijn collega V. en ik hebben hierbij lichte dwang uitgeoefend en zeker niet disproportioneel van aard.

Toen (verzoeker; N.o.) eenmaal in de auto had plaatsgenomen, ben ik naast hem gaan zitten. (Verzoeker; N.o.) heeft meerdere malen gedurende de autorit van Helden naar Venlo de woorden 'sorry, sorry, spijt me, spijt me' geuit of woorden van gelijke strekking.

Wat betreft de autorit naar het politiebureau te Venlo kan ik het volgende verklaren. De route naar het politiebureau ging gedeeltelijk over een weg waar men maximaal 80 km/u mag rijden en gedeeltelijk over het centrum van Venlo waar men maximaal 50 km/u mag rijden. Het is uitgesloten dat collega V. in het centrum van Venlo harder heeft gereden dan was toegestaan. Immers, de weg gaf geen mogelijkheid daartoe en het was er druk. In tegenstelling tot de route in het centrum van Venlo leende de route naar Venlo zich wel voor een overschrijding van de maximumsnelheid. De weg was enigszins recht. Derhalve is het heel goed mogelijk dat wij onderweg naar Venlo harder dan 80 km/u hebben gereden. Ik merk hierbij op dat wij niet onverantwoord hebben gereden.

Wat betreft het weer verklaar ik als volgt. In Helden was het droog. Ik kan mij niet herinneren dat de weg naar Venlo glad was. Onze politieauto was voorzien van een zogenoemde vorstwaarschuwingssysteem. Indien dit systeem iets had aangegeven, had mijn collega V. zich zeker aan de maximumsnelheid gehouden."

G. Meteorologisch rapport van het koninklijk Nederlands meteorologisch instituut (knmi)

1. Op 9 januari 2002 verzocht een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het KNMI om een weersoverzicht betreffende het weer op 23 december 2001 te Helden en Venlo. Bij rapport van 20 januari 2003 deelde het KNMI onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw bovenstaand verzoek deel ik u het volgende mede over het weer op 23 december 2001 tussen 00.00 en 04.00 uur te omgeving Helden-Venlo:

Er ontstond een noordstroming tussen een hogedrukgebied boven de Atlantische Oceaan en een depressie boven de Baltische staten. Een storing veroorzaakte op 22 december enkele hagel-en sneeuwbuien in Helden-Venlo bij temperaturen iets boven het vriespunt. In de avond daalde de temperatuur tot onder het vriespunt en werd het droog.

(…)

De temperatuur daalde geleidelijk van ca. -1 naar -3 graden Celsius.

(…)

Er lag plaatselijk een sneeuwdek van ca. 1 tot 2 cm dikte. Door sneeuw, alsmede door opvriezing van natte wegdelen, was het plaatselijk glad.

(…)

Met ingang van 15 april 1999 worden de oorspronkelijke door het KNMI opgestelde weersverwachtingen en waarschuwingen uitsluitend bekend gemaakt via internet. De andere media worden door particuliere weerbureaus van meteorologische informatie voorzien.

Bij extreme weersomstandigheden worden door het KNMI weersverwachtingen en waarschuwingen opgesteld en verspreid naar alle media."

2. Als bijlagen bij het eerder genoemde rapport van het KNMI waren onder andere de volgende weersverwachtingen- en waarschuwingen gevoegd:

"De weersverwachting van het KNMI, opgesteld op zaterdag 22 december 2001, om 21:50 uur en geldig tot morgen middernacht:

HET WEER:

Enkele sneeuw- of hagelbuien. Vanavond en vannacht afnemend buiig, opklaringen en lichte tot matige vorst. Plaatselijk glad door sneeuw, hagel en aanvriezing.

Morgenochtend perioden met zon en droog. Morgenmiddag van het noordwesten uit toenemende bewolking, later gevolgd door (natte) sneeuw, overgaand in regen. Middagtemperatuur van rond het vriespunt in het noordoosten en oosten tot plus 4 aan zee."

En

"De weersverwachting van het KNMI, opgesteld op zaterdag 22 december 2001, om 22:50 uur en geldig tot morgen middernacht:

HET WEER:

Vooral in de kustprovincies enkele sneeuwbuien. Vannacht afnemend buiig, opklaringen en lichte tot matige vorst. Plaatselijk glad door sneeuw en aanvriezing.

Noordwesten uit toenemende bewolking, later gevolgd door (natte) sneeuw, overgaand in regen. Middagtemperatuur van rond het vriespunt in het noordoosten en oosten tot plus 4 aan zee."

DE WIND:

Meest noordelijk, morgen later zuidwestelijk, matig, kracht 3 tot 4, aan de kust en op het IJsselmeer krachtig, 6. In de nacht en ochtend in het binnenland weinig wind. Sneeuwbuien, gladheid, en een koude nacht."

En

"De weersverwachting van het KNMI, opgesteld op zaterdag 22 december 2001, om 23:50 uur en geldig tot morgen middernacht:

HET WEER:

Vooral in de kustprovincies enkele sneeuwbuien. Vannacht afnemend buiig, opklaringen en lichte tot matige vorst. Plaatselijk glad door sneeuw en aanvriezing.

Noordwesten uit toenemende bewolking, later gevolgd door (natte) sneeuw, overgaand in regen. Middagtemperatuur van rond het vriespunt in het noordoosten en oosten tot plus 4 aan zee.

DE WIND:

Meest noordelijk, later op de dag zuidwestelijk, matig, kracht 3 tot 4, aan de kust en op het IJsselmeer krachtig, 6. In de nacht en ochtend in het binnenland weinig wind. (…) Sneeuwbuien, gladheid, en een koude nacht."

En

"De weersverwachting van het KNMI, opgesteld op zondag 23 december 2001, om 01:50 uur en geldig tot middernacht:

HET WEER:

Vooral in de kustprovincies enkele sneeuwbuien. Landinwaarts opklaringen en lichte tot matige vorst. Plaatselijk glad door sneeuw en bevriezing van natte weggedeelten.

In de middag van het noordwesten uit toenemende bewolking, later gevolgd door (natte) sneeuw, overgaand in regen. Middagtemperatuur van rond het vriespunt in het noordoosten en oosten tot plus 4 aan zee."

En

"WAARSCHUWING VOOR VERKEERSBELEMMERENDE WEERSOMSTANDIGHEDEN.

Bericht opgesteld door het KNMI op zaterdag 22 december 2001 om 23:28 uur lokale tijd.

In het westen en noordwesten is het tijdens sneeuwbuien plaatselijk glad. Elders is het glad door sneeuwresten en bevriezing van natte weggedeelten.

(…)

Bericht opgesteld door het KNMI op zondag 23 december 2001 om 02:24 uur lokale tijd.

In het westen en noordwesten is het tijdens sneeuwbuien plaatselijk glad. Elders is het glad door sneeuwresten en bevriezing van natte weggedeelten."

Achtergrond

1. Artikel 5, tweede lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden:

"Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

2. Art. 9, tweede lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 (hierna: IVBPR) bevat een overeenkomstige bepaling. Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.

3. Artikel 8, eerste en vijfde lid, van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."

4. Krachtens artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Minister van Verkeer en Waterstaat onder meer vrijstelling verlenen van het bepaalde in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor het gebruik van de weg ten behoeve van openbare diensten. De "Beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" van 31 maart 1994 (nummer RVR 172392; in werking getreden op 1 april 1994) van de Minister van Verkeer en Waterstaat vermeldt voor zover van belang:

"DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Overwegende, dat de politie een openbare dienst is (...)

BESLUIT: (...)

II aan de regio's (regionale politiekorpsen) ten behoeve van de bij hen in dienst zijnde ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 1993 en aan de Minister van Justitie ten behoeve van de bij het Korps landelijke politiediensten werkzaam zijnde ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 1993 alsmede ten behoeve van de bijzondere ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Politiewet 1993, vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het RVV 1990.

III aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling, de volgende voorschriften te verbinden:

a. de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;

b. van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is."

5. Artikel 53, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:

"Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid."

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Wijze van bejegenen bij aanhouding verzoeker: reden van aanhouding niet onverwijld meegedeeld;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Verzoeker op hardhandige wijze in politieauto geduwd waarbij verzoeker letsel opliep; onderweg naar politiebureau onverantwoord onveilig gereden door maximumsnelheid van 80 km/u te overschrijden.

Oordeel:

Gegrond