2003/123

Rapport

Verzoeker klaagt er over dat de gemeente Kampen in de brief van 20 juni 2002 geen verklaring heeft gegeven voor de mededeling dat de milieucontroleurs aan de sociale recherche zouden hebben meegedeeld dat door verzoeker aan een antieke auto werd gewerkt terwijl bekend was dat hij een uitkering genoot, maar dat hij kort daarna door een buitengewoon opsporingsambtenaar van UWV Bouwnijverheid, kantoor Arnhem, is benaderd ter controle van verkregen informatie over het `door verzoeker tegen betaling repareren en verhandelen van auto's aan derden'.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoeker heeft in 2001 meermalen bij de milieupolitie van de gemeente Kampen meldingen doorgegeven over overlast veroorzakende loslopende honden, met name over de hond van zijn naaste buren. De buitengewoon opsporingambtenaren X en Y van de gemeente Kampen hebben op deze meldingen actie ondernomen. Begin augustus 2001 hebben zij verzoeker bezocht naar aanleiding van een nieuwe melding van overlast door de loslopende hond van de buren. Verzoeker en de betrokken ambtenaren zijn in gesprek geraakt, waarbij verzoeker aan X en Y een oude VW bus heeft laten zien, die in zijn schuur stond en waaraan hij aan het werken was.

2. X heeft verklaard dat bij hem toen, op grond van zijn waarneming dat verzoeker aan deze `antieke' bus aan het werken was en tegen de achtergrond van het gerucht afkomstig van de naaste buren dat verzoeker een uitkering genoot, het vermoeden was gerezen dat wel eens sprake kon zijn van (financiële) activiteiten buiten een eventuele door de gemeente verstrekte uitkering om (Bevindingen onder C. 4). X heeft toen zijn vermoeden van een overtreding of misdrijf aan de betrokken instantie, de sociale recherche van de gemeente Kampen, doorgegeven. Hij heeft aan sociaal rechercheur Z meegedeeld dat hem was opgevallen dat verzoeker werkte aan één of meer antieke auto's en dat hij zich afvroeg of mogelijk sprake kon zijn van fraude, daar hij bij geruchte had vernomen dat verzoeker een uitkering genoot (Bevindingen onder C. 5).

3. Z heeft vervolgens vastgesteld dat verzoeker een WAO-uitkering genoot via het UVW en hij heeft daarop het fraudesignaal aan deze instantie doorgegeven (Bevindingen onder A. 2).

4. Verzoeker heeft op 7 januari 2002 bezoek gehad van een buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV op grond van de melding dat hij tegen betaling antieke auto's zou repareren en verhandelen aan derden. Aan verzoeker is bij brief van 22 januari 2002 meegedeeld dat dit onderzoek van het UWV werd beëindigd. Uit het onderzoek van het UWV is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die wezen op frauduleuze handelingen door verzoeker (Bevindingen onder A. 5 en 6).

5. Verzoekers klacht over deze melding, aan hem voorgelegd door de buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV, heeft de gemeente bij brief van 20 juni 2002 afgehandeld. Daarbij heeft de gemeente aangegeven dat was gebleken dat inderdaad aan de sociale recherche was doorgegeven dat er door verzoeker aan een antieke auto werd gewerkt terwijl bekend was dat hij een uitkering genoot. Volgens de gemeente was gewoon sprake van informatie-uitwisseling tussen opsporingsambtenaren, waarbij niet strijdig met bepaalde regels zou zijn gehandeld. De gemeente heeft de betrokken opsporingsambtenaren wel nog eens gewezen op de noodzaak om zorgvuldig met dergelijke informatie om te gaan (Bevindingen onder A. 8).

II. Ter zake van de inhoud van de brief van 20 juni 2002

1. De gemeente is in de brief van 20 juni 2002 feitelijk niet ingegaan op verzoekers klacht, dat door een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Kampen bij zijn uitkerende instantie het UWV was gemeld dat hij tegen betaling antieke auto's zou repareren en verhandelen aan derden. De gemeente heeft in dit verband weliswaar bevestigd dat inderdaad aan de sociale recherche was doorgegeven dat er door verzoeker aan een antieke auto werd gewerkt, terwijl bekend was dat hij een uitkering genoot, maar uit de brief blijkt niet dat zij deze informatie heeft gecontroleerd met de informatie bij het UWV over de van de sociale recherche van de gemeente ontvangen informatie en over de uitkomst daarvan verslag heeft gedaan. De gemeente heeft volstaan met haar bevinding dat gewoon sprake is geweest van informatie-uitwisseling tussen opsporingsambtenaren, die niet strijdig was met bepaalde regels, en met de niet eenduidige mededeling dat de betrokken ambtenaren nog eens waren gewezen op de noodzaak zorgvuldig met dergelijke informatie om te gaan. Daarmee heeft verzoeker op zijn klacht geen adequate reactie ontvangen van de gemeente. De gemeente is in zoverre tekortgeschoten in haar verplichting de relevante feiten te achterhalen en als gevolg daarvan in haar motiveringsplicht.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

2. Het UWV heeft het door sociaal rechercheur Z afgegeven fraudesignaal schriftelijk vastgelegd (Bevindingen onder A. 2). De juistheid van de inhoud daarvan wordt in grote lijnen onderschreven door de gemeente. Ook Z heeft in zijn verklaring de juistheid van deze melding niet weersproken (Bevindingen onder C. 3 en 5). De Nationale ombudsman gaat er dan ook van uit dat is gemeld dat verzoeker in een schuur een handel in auto's heeft en reparaties aan auto's verricht. De melding aan het UWV vindt echter geen steun in hetgeen X heeft geconstateerd. X had immers alleen van de buren het gerucht vernomen dat verzoeker een uitkering genoot en hij had zelf vastgesteld dat verzoeker in zijn schuur aan één oude VW bus werkte (Bevindingen onder C. 4). Op grond van deze constatering van X heeft Z, die heeft aangegeven dat hij zich uitsluitend heeft gebaseerd op van X ontvangen informatie, niet aan het UWV kunnen melden dat zou zijn geconstateerd dat verzoeker in een schuur een handel in auto's heeft en reparaties aan auto's verricht.

Dit zou slechts dan anders kunnen zijn, indien naast genoemde constatering van X andere concrete informatie beschikbaar is geweest, waarop zo'n vermoeden van fraude zou kunnen steunen. Van dergelijke informatie is echter niet gebleken. X heeft in dit verband de inhoud van zijn telefonische mededeling aan de opsporingsambtenaar van het UWV niet weersproken, dat hij zijn indruk dat het wel eens bedrijfsmatig kon zijn geweest verder niet kon onderbouwen omdat het op dat moment voor hem gewoon een gevoelskwestie is geweest (Bevindingen onder A. 4 en C. 4).

3. De Nationale ombudsman acht het in zijn algemeenheid niet juist als een opsporingsambtenaar op grond van een - voornamelijk - zuiver subjectief gevoel een fraudesignaal afgeeft. Als het afgeven van fraudesignalen in niet onbelangrijke mate wordt gebaseerd op niet onderbouwde gevoelens leidt dat onvermijdelijk tot willekeur en ondoelmatige belasting van het opsporingsapparaat. Vanuit het oogpunt van de vereiste professionaliteit en ter voorkoming van willekeur, mag van een buitengewoon opsporingsambtenaar worden verwacht dat deze een beslissing om een fraudesignaal af te geven baseert op een zakelijke afweging van beschikbare (concrete en controleerbare) informatie en zich daarbij ook beperkt tot de geconstateerde feiten. Natuurlijk laat dit uitgangspunt onverlet dat altijd een persoonlijke afweging van de buitengewoon opsporingambtenaar ten grondslag ligt aan diens beoordeling welke (hoeveelheid) informatie noodzakelijk en voldoende is om een signaal te kunnen afgeven, en dat bij zo'n afweging enig subjectief gevoel mede een rol zal spelen.

4. Zowel X als Y heeft aangegeven dat verzoeker hen had uitgenodigd om in zijn schuur naar de VW bus te komen kijken. Dat initiatief van verzoeker lijkt op zich een contra-indicatie te zijn voor het mogelijk ontstaan van een vermoeden van fraude. Volgens Y hebben hij en X met verzoeker gesproken over diens activiteiten aan de VW bus. Ook verzoeker heeft bevestigd dat hij X en Y uitleg heeft gegeven over zijn hobby. Voor zover al bij X op dat moment twijfel zou hebben bestaan of verzoeker wel zijn eigen bus aan het opknappen was - X had immers aangegeven dat hij op dat moment het gevoel had dat het wel eens bedrijfsmatig zou kunnen zijn -, dan had hij zijn niet onderbouwde indruk ook op dat moment kunnen en moeten verifiëren door aan verzoeker te vragen van wie de bus was of voor wie hij de bus aan het opknappen was en of hij dit wel vaker deed of had gedaan. X, Y noch verzoeker heeft verklaard dat dit zou zijn gebeurd.

In dit verband wordt overigens nog vastgesteld dat X zijn niet onderbouwde vermoeden van fraude niet heeft gecommuniceerd met zijn collega Y, hetgeen toch voor de hand zou hebben gelegen, en dat het bezoek aan verzoeker voor Y geen aanleiding is geweest voor een vermoeden van fraude, ook al had ook hij zich toen al afgevraagd of verzoeker wellicht een uitkering genoot omdat hij altijd thuis was (Bevindingen onder E.).

5. Alhoewel de Nationale ombudsman het standpunt van de gemeente onderschrijft dat tussen opsporingsambtenaren informatie kan worden uitgewisseld en ook dat het noodzaak is om zorgvuldig met dergelijke informatie om te gaan, acht de Nationale ombudsman het op grond van voorgaande overwegingen II. 2 tot en met II. 4 niet juist dat het onderzoek van de gemeente niet heeft geleid tot de bevinding dat de melding aan het UWV op grond van de geconstateerde feiten niet (op deze wijze) had mogen plaatsvinden. Ook in zoverre is de gemeente in haar motiveringsplicht tekort geschoten.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de gemeente Kampen, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van Kampen, is gegrond.

Onderzoek

Op 14 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 13 februari 2002 van de heer W. te IJsselmuiden, met een klacht over een gedraging van voor de gemeente Kampen werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren. Nadat de gemeente alsnog uitvoering had gegeven aan haar verplichting om verzoekers klacht overeenkomstig hoofdstuk 9 Awb af te handelen, maar verzoeker zich niet met de uitkomst daarvan kon verenigen, ontving de Nationale ombudsman op 15 augustus 2002 een nader verzoekschrift, gedateerd 13 augustus 2002, van verzoeker.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld en verklaringen van betrokken ambtenaren opgevraagd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De gemeente deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker ondervond in 2001 overlast van loslopende honden in zijn omgeving, met name van de hond van zijn buren. Hij had daarover onder meer contact met de buitengewoon opsporingsambtenaren X en Y van de milieupolitie van de gemeente Kampen.

2. Op 3 augustus 2001 kwam bij UWV Bouwnijverheid (hierna: het UWV) een telefonische melding binnen van buitengewoon opsporingsambtenaar Z van de gemeente Kampen aangaande verzoeker. Deze telefonische melding is als volgt schriftelijk vastgelegd door het UWV:

“…Z, sociale recherche Kampen, deelde telef. mee dat (X; N.o.) van de milieudienst Kampen aan (adres verzoeker; N.o.) een controle had gehouden (adres verzoeker; N.o.). Dit betreft een voormalig tuindersbedrijf. Hij (bedoeld is X; N.o.) heeft vastgesteld dat betrokkene (naam verzoeker; N.o.) daar in een schuur een handel in auto's heeft en reparaties aan auto's verricht. (X; N.o.) had de sociale recherche hierover ingelicht, omdat hij meende dat (verzoeker; N.o.) een uitkering had van de gemeente. Bleek dat betrokkene een uitkering had bij het SFB (thans UWV; N.o.). Nadere info over de bevindingen van (X; N.o) kunnen bij hem worden ingewonnen…”.

3. Een buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV nam daarop telefonisch contact op met X, raadpleegde gegevens bij de Dienst Wegverkeer, en hij bezocht verzoeker op 7 januari 2002 om hem te horen naar aanleiding van het fraudesignaal.

4. De buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV deed als volgt verslag van zijn telefoongesprek met X in zijn rapport van 8 januari 2002:

“In verband met een burengeschil ben ik in 2001 op bezoek geweest bij (verzoeker; N.o.) , wonende (adres verzoeker; N.o.). Ik zag dat (verzoeker; N.o.) in de schuur bij zijn woning sleutelde aan een auto. (Verzoeker; N.o.) zei dat hij deze auto aan het opknappen was. Ik kreeg toen de indruk dat dit wel eens bedrijfsmatig kon zijn. Deze indruk kan ik verder niet onderbouwen omdat het op dat moment voor mij gewoon een gevoelskwestie was. Ik heb deze informatie niet vastgelegd. Wel heb ik de sociale recherche in Kampen in kennis gesteld omdat ik dacht dat hij een bijstandsuitkering ontving”.

5. Het advies van de buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV in genoemd rapport van 8 januari 2002 luidde als volgt:

“…Tijdens bovenstaand onderzoek zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die er op wezen dat verzekerde frauduleuze handelingen heeft verricht. Geadviseerd wordt dan ook om het onderzoek te sluiten…"

6. Bij brief van 22 januari 2002 liet het UWV verzoeker weten dat het had besloten om van verder onderzoek af te zien.

7. Dit onderzoek door het UWV was voor verzoeker reden om zich bij brief van 13 februari 2002 met een klacht tot de Nationale ombudsman te wenden, die voor zover van belang als volgt luidt:

"…Na diverse gesprekken met de buren over het loslopen van hun hond, welke geregeld zijn behoefte in mijn tuin doet, heb ik nadat dit op niets was uitgelopen de milieupolitie ingeschakeld.

Ik heb diverse keren contact gehad met de milieupolitie (X en Y; N.o.), maar dit had weinig effect. Ik had het gevoel dat ik niet serieus genomen werd en dat zij mij moeilijk en kinderachtig vonden.

Op 7 januari 2002 kreeg ik bezoek van de (…), opsporingsambtenaar van bedrijfsvereniging U.W.V. Wat bleek de milieupolitie had een aanklacht tegen mij ingediend, die luidde: "Het repareren en verhandelen van auto's tegen betaling aan derden". Hier is geen sprake van.

De aanklacht van de milieupolitie tegen mij heeft geen enkele grond en dit wordt bevestigd door de (buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV; N.o.) en is waarschijnlijk gebaseerd op geruchten van de desbetreffende buren.

Er is dus niets met mijn klacht gedaan, maar de milieupolitie dient wel een klacht tegen mij in!…"

8. De gemeente Kampen handelde verzoekers klacht af bij brief van 20 juni 2002.

Voor zover van belang luidt deze reactie als volgt:

"…Uw klacht betreft onder andere het feit dat er naar uw mening niets gedaan is met uw melding over loslopende honden van uw buren, waarvan u in uw tuin overlast ondervindt.

De milieucontroleurs van de gemeente Kampen hebben naast controle op loslopende honden, vele andere milieutaken uit te voeren. Dergelijke klachten zijn moeilijk afdoende te behandelen als de eigenaren van de honden zich niet aan de regels willen houden. De controleur moet een loslopende hond op openbaar terrein 'op heterdaad' betrappen en de eigenaar moet worden opgezocht.

In januari is er wel overleg geweest met de eigenaren van de honden over uw klacht en is verzocht de honden op eigen terrein te houden. We hebben de controleurs nogmaals gevraagd (straat verzoeker; N.o.) in de surveillance op te nemen 'ter controle op loslopende honden.

Het tweede deel van uw klacht is dat de betreffende controlerende ambtenaar tegen u een klacht heeft ingediend luidende: 'het repareren en verhandelen van auto's tegen betaling aan derden'.

Uit een gesprek met de desbetreffende controlerende ambtenaren is gebleken dat inderdaad aan de sociale recherche is doorgegeven dat er door u aan een antieke auto werd gewerkt terwijl bekend was dat u een uitkering genoot. Hierbij was echter geen sprake van een klacht, maar was er sprake van informatie-uitwisseling tussen opsporingsambtenaren zoals vaker gebeurt. Naar onze mening is er door deze informatie-uitwisseling niet strijdig met bepaalde regels gehandeld. Wel is het van belang dat opsporingsambtenaren onderling zorgvuldig omgaan met dergelijke informatie. We hebben de betreffende ambtenaren daar nog eens op gewezen…"

9. De inhoud van de reactie van de gemeente Kampen was voor verzoeker aanleiding om zich bij brief van 13 augustus 2002 opnieuw tot de Nationale ombudsman te wenden.

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt allereerst verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

2. In zijn klachtbrief deelde verzoeker hieromtrent, voor zover van belang, nog het volgende mee:

“…Het Belangrijkste: Het door toedoen van (X; N.o) mij in diskrediet brengen bij mijn uitkerende instantie U.W.V. Bouwnijverheid.

Als je informatie uitwisselt met de sociale recherche, moet je wel enige grond hebben. Wat betreft de eigen auto opknappen zou dat kunnen? Maar wat betreft repareren van auto's voor derden, en handel in auto's is er geen enkele grond, en dat is waar ik graag een antwoord op zou willen hebben.

De gemeente gaat op deze vraag niet in…”

C. Standpunt gemeente Kampen

1. De gemeente Kampen deelde de Nationale ombudsman, in reactie op verzoekers klacht en in antwoord op een aantal specifieke vragen van de Nationale ombudsman, op 24 oktober 2002 onder meer het volgende mee:

"…2. Het verloop van de informatieverstrekking van de betrokken ambtenaren en welke precieze informatie het betrof, is ons inziens op de volgende wijze verlopen:

De heer (X; N.o.), opsporingsambtenaar (…) deelde mondeling mee aan de heer (Z; N.o.), sociaal rechercheur (…), dat door verzoeker aan een antieke auto werd gewerkt. Verder sprak de heer (X; N.o.) het vermoeden uit dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van activiteiten buiten een eventuele door de gemeente Kampen verstrekte uitkering. Dit in het kader van het feit dat men voor elkaar een oog- en oorfunctie vervult. Het is gangbaar dat in het kader van de ambtsuitoefening er informatie-uitwisseling plaatsvindt voordat er procesverbaal wordt opgemaakt. Er is in dit geval sprake van integrale samenwerking tussen twee opsporingsambtenaren binnen de gemeente waarbij onderling informatie wordt uitgewisseld. Deze informatie is niet schriftelijk vastgelegd. De heer (Z; N.o.) heeft vervolgens het GBA (Gemeentelijke Basis Administratie) geraadpleegd waar recente adresgegevens gecheckt kunnen worden. In dit register stond een verwijzing naar de WAO-uitkering die de (verzoeker; N.o.) ontvangt.

Omdat deze WAO-uitkering onder auspiciën valt van de bedrijfsvereniging Sociaal Fonds Bouwnijverheid heeft de heer (Z; N.o.) vervolgens telefonisch contact met deze instantie opgenomen. Hij attendeerde hen erop dat er mogelijk sprake was van activiteiten buiten de uitkering om. Het uitwisselen van informatie op een dergelijke wijze is op zich een gangbare procedure.

Na eerst overigens het algemene nummer van deze instantie te hebben gebeld, werd de heer (Z; N.o.) vervolgens doorverbonden met een opsporingsambtenaar van de Sociale Dienst Bouwnijverheid.

Vervolgens is (verzoeker; N.o.) bezocht door een medewerker van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Over het feit dat dit bezoek zou plaatsvinden, is vanuit het Sociaal Fonds Bouwnijverheid geen mededeling gedaan naar of de heer (X; N.o.) of de heer (Z; N.o.). Na het bezoek is de heer (Z; N.o.) ervan op hoogte gebracht dat er sprake was geweest van een bezoek en heeft hij een toelichting erop gekregen.

Concluderend uit het voorgaande ligt de verantwoordelijkheid voor de transformatie van de door u genoemde informatie ons inziens bij het Sociaal Fonds Bouwnijverheid.

(…)

De klacht dat in de brief van 20 juni 2002 geen verklaring is gegeven voor de mededeling dat de milieucontroleurs aan de sociale recherche zou hebben meegedeeld dat door verzoeker aan een antieke auto werd gewerkt terwijl bekend was dat hij een uitkering genoot, achten wij ook ongegrond gezien het feit dat er sprake was van informatie-uitwisseling tussen opsporingsambtenaren, waaraan in deze brief al eerder wordt gerefereerd…"

2. Naar aanleiding van deze reactie verzocht de Nationale ombudsman bij brief van 8 november 2002 de gemeente en de twee betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren X en Z om een concrete reactie op de schriftelijke vastlegging door medewerkers van het UWV van de met beide opsporingsambtenaren gevoerde telefoongesprekken.

3. De gemeente reageerde bij brief van 11 december 2002. Deze reactie luidt, voor zover van belang, als volgt:

"… 3. De bewoordingen van de (buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV; N.o.), van zijn melding, zoals die in uw brief staan omschreven worden in grote lijnen door de heer (Z; N.o.) onderschreven met uitzondering van de zinsnede "Hij heeft vastgesteld……"

De heer (Z; N.o.) heeft niets vastgesteld en heeft slechts als intermediair gefungeerd tussen de heer (X; N.o.) en de (buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV; N.o.).

Hij heeft, op basis van de melding van de heer (X; N.o.), aangegeven dat er sprake was van een niet nader onderbouwd vermoeden van mogelijke activiteiten van (verzoeker; N.o.).

Om die reden heeft de heer (Z; N.o.) aangegeven dat zij voor nadere informatie contact dienden op te nemen met de heer (X; N.o.). De melding was niets meer en niets minder dan een signaal van een mogelijke fraude, op grond waarvan het SFB zou kunnen besluiten zelf een nader onderzoek in te stellen.

4. De bewoordingen van de (buitengewoon opsporingsambtenaar van het UWV; N.o.) zoals die in uw brief staan omschreven worden in zekere zin door de heer (X; N.o.) onderschreven. Zoals reeds eerder in onze brief van 24 oktober 2002 staat geschreven, was er sprake van een vermoeden dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van activiteiten buiten een eventuele door de gemeente Kampen verstrekte uitkering.

5. De heer (X; N.o.) heeft het vermoeden gekregen dat verzoeker een eventuele door de gemeente Kampen verkregen uitkering genoot via de buren van verzoeker…"

4. Bij brief van 10 januari 2003 volgden de twee verklaringen van de betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren. X verklaarde als volgt:

"… Het gesprek met (verzoeker; N.o.) is op de volgende manier verlopen:

(Verzoeker; N.o.) had verschillende klachten omtrent loslopende honden, waarop wij als gemeente ons inziens voldoende hadden gereageerd door de klachten serieus te nemen en meerdere malen extra surveillances uit te voeren buiten de normale surveillances om.

Op een gegeven moment, tijdens een surveillance stond (verzoeker; N.o.) in zijn tuin en zijn wij in gesprek met hem gegaan. Hij vertelde dat hij weer voor de zoveelste keer last gehad van de (loslopende) hond van zijn buurman. Ter plaatse konden wij echter geen overtreding constateren. Verder vroeg (verzoeker; N.o.) of wij mee wilden lopen naar zijn garage, waar hij bezig was met het herstellen/opknappen van een oude auto. Dit deed mij, mede gezien het feit dat ik onlangs van de buren had vernomen dat (verzoeker; N.o.) niet werkte, vermoeden dat er wellicht sprake zou kunnen zijn van activiteiten buiten een eventuele door de gemeente Kampen verstrekte uitkering om.

In het kader van de oog- en oorfunctie danwel de informatie-uitwisseling tussen buitengewoon opsporingsambtenaren onderling, is er een signaal hierover afgegeven aan de heer (Z; N.o.) van de sociale recherche van de gemeente Kampen.

Mijn reactie ten aanzien van het door de SFB gestelde in uw brief van 8 november 2002 is de volgende.

Ik sta niet achter de conclusie dat ik gezegd zou hebben dat (verzoeker; N.o.) handelde en reparaties verrichtte aan auto's, er stond namelijk maar één auto.

Verder wil ik nog verklaren dat ik als buitengewoon opsporingsambtenaar het een plicht vindt om als er sprake is van een vermoeden inzake een overtreding danwel een misdrijf dit aan de desbetreffende instantie te melden..."

5. Buitengewoon opsporingsambtenaar Z verklaarde nog het volgende:

"Medio augustus 2001 werd ik telefonisch benaderd door (X; N.o.), buitengewoon opsporingsambtenaar van de afdeling Milieu van de gemeente Kampen.

Hij vertelde mij, in het kader van de oog en oor functie van opsporingsambtenaren onderling, dat hem bij een controle in het kader van zijn werkzaamheden was opgevallen dat (verzoeker; N.o.), wonende (adres verzoeker; N.o.) werkte aan een of meerdere antieke auto's. Hij vroeg zich af of hier sprake van fraude zou kunnen zijn, daar hij vermoedde, of bij geruchte had vernomen, dat deze man een uitkering genoot.

Door mij is een onderzoek ingesteld in de administratie van de afdeling sociale zaken en in de Gemeentelijk basis administratie van de gemeente Kampen.

Uit dit onderzoek bleek (verzoeker; N.o.), geen uitkering genoot van de gemeente Kampen maar mogelijk een uitkering genoot van het sociaal fonds bouwnijverheid.

Daar ik in deze geen verder onderzoeksbelang had, heb ik voornoemde informatie telefonisch doorgegeven aan de opsporingsdienst van het sociaal fonds bouwnijverheid. Ik heb in dat telefoongesprek ook aangegeven dat voor nadere informatie contact kon worden opgenomen met (X; N.o.).

Ik wist en weet tot op heden niets meer van deze zaak af als hetgeen (X; N.o.) mij in eerste aanleg meedeelde.

Dat was slechts een signaal van mogelijke fraude, welke geverifieerd diende te worden, teneinde, hetzij een nader fraudeonderzoek in te stellen, of (verzoeker; N.o.) te vrijwaren van een vermoeden van fraude.

Van dit fraudesignaal heb ik geen gegevens vastgelegd daar ik slechts fungeerde als intermediair, in de uitwisseling van gegevens tussen opsporingsambtenaren onderling, zijnde (X; N.o.) en een ambtenaar van de opsporingsdienst van het sociaal fonds bouwnijverheid te Groningen…."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde op 21 januari 2003 in reactie op de verklaring van buitengewoon opsporingsambtenaar X telefonisch mee dat:

”…Ik ben die dag niet in mijn tuin bezig geweest, maar in mijn schuur waar ik een oude Volkswagen transporter aan het opknappen was, die ik wil verbouwen tot een soort camper. Het is een hobby. Ik vraag me af welk belang ik erbij zou hebben om X en Y mee te nemen naar mijn garage als ik werkelijk zou willen frauderen.

X en Y zijn ongevraagd achterom mijn schuur binnengekomen. Het gesprek ging voornamelijk over de honden. Over de VW transporter vroeg X aan mij wat ik aan het doen was, waarop ik X heb meegedeeld dat ik de bus aan het restaureren was voor mijzelf.

X bleek zelf hondenbezitter te zijn en vond mij kinderachtig. X had een negatieve houding naar mij en toen ik hem daarnaar vroeg, beaamde hij dit ook zonder aan te geven waarom. Op mijn vraag wat ik nou fout zou hebben gedaan antwoordde X dat hij dit niet ging zeggen, maar dat zij mij wel in de gaten zouden houden…”

E. Reactie van buitengewoon opsporingsambtenaar Y

Over de aanleiding voor het gesprek en het verloop ervan verklaarde Y op 24 februari 2003 als volgt:

`…In de betrokken periode kwamen er bijna dagelijks wel meldingen - in totaal wel tientallen - van verzoeker binnen over met name de hond van de buren. De wijk waar verzoeker woont valt onder het toezicht van (X; N.o.), maar ook ik heb daar meermalen gesurveilleerd en controle gehouden naar aanleiding van verzoekers klachten. Er werd bewust met een zichtbare dienstwagen gecontroleerd. Eén keer ben ik samen met (X; N.o.) naar verzoeker gegaan, ook weer naar aanleiding van een klacht van verzoeker over de hond van de buren. Ter plaatse aangekomen werd geen loslopende hond aangetroffen. Het was mij toen nog niet duidelijk dat het eigenlijk om een burenruzie ging.

Verzoeker heeft ons in onze dienstwagen zien aankomen. Hij kwam met ons of wij kwamen met hem in gesprek. In elk geval nodigde verzoeker ons uit naar zijn schuur om daar naar een antieke auto - een oude VW bus - te komen kijken, waaraan verzoeker aan het werken was.

Voor zover ik mij kan herinneren, maar ik kan het niet met zekerheid zeggen, werd in de schuur niet meer gesproken over de hond, maar uitsluitend of voornamelijk over het opknappen van de VW bus en wat er zo al bij zo'n hobby komt kijken, bijvoorbeeld waar onderdelen voor een dergelijke auto zijn te verkrijgen. Ik was daarin geïnteresseerd, omdat ik ook zelf interesse heb in antieke auto's. Ik kan me nu overigens niet meer herinneren wat er toen precies in de schuur is besproken. In mijn beleving is niet gesproken over de eigendom van de auto noch of verzoeker de VW bus voor hemzelf aan het opknappen was. Het gesprek zal zo'n tien minuutjes of een kwartiertje hebben geduurd.

Mij en (X; N.o.) was overigens opgevallen dat verzoeker veel thuis was en ik heb me wel eens afgevraagd of verzoeker wellicht een uitkering genoot, maar daar verder niet concreet bij stil gestaan. Ik heb pas later vernomen van de melding van (X; N.o.) aan de sociale recherche…”

Instantie: Gemeente Kampen

Klacht:

Geen verklaring gegeven voor feit dat milieucontroleurs aan de sociale recherche hebben gemeld dat verzoeker aan een antieke auto werkte terwijl bekend was dat hij een uitkering ontving, maar dat hij kort daarna door UWV werd benaderd ter controle van verkregen informatie over 'tegen betaling repareren en verhandelen van auto's aan derden'.

Oordeel:

Gegrond