2003/110

Rapport

Verzoekster klaagt over de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot 1 januari 2003: UWV Gak) te Amsterdam van 17 oktober 2002 tot afwijzing van haar verzoek om een vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken in verband met een bij UWV Gak, kantoor Den Haag met betrekking tot haar Wao-uitkering gemaakte fout.

Beoordeling

1. Verzoeksters belastingadviseur heeft Gak Nederland BV (vanaf 1 januari 2003; UWV), kantoor Den Haag diverse keren, voor het eerst op 9 februari 2001, verzocht om informatie over verzoeksters uitkering. Dit, naar aanleiding van een mededeling van de Belastingdienst dat verzoekster in 1999 een uitkering zou hebben genoten die niet in haar aangifte was opgenomen. Volgens de belastingadviseur kon dit niet juist zijn, omdat zijn cliënte in september 1998 haar werk had hervat en sindsdien geen uitkering meer had ontvangen. Nadat verzoekster door de Belastingdienst een aanslag over 1999, met dagtekening 4 december 2001, was opgelegd en de belastingadviseur tegen die aanslag een bezwaarschrift, met dagtekening 6 december 2001, had ingediend, gaf Gak Den Haag per brief van 10 december 2001 opening van zaken. Het komt er op neer, dat de uitkering vanaf september 1998 niet meer was uitbetaald, maar - over een periode tot september 1999 - verrekend met een terugvordering.

De belastingadviseur verzocht Gak Den Haag op 6 maart en 20 juni 2002 om een schadevergoeding voor de door toedoen van Gak Den Haag nodeloos gemaakte kosten.

Hij klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot januari 2003: UWV Gak; hierna het UWV) zijn verzoek bij brief van 17 oktober 2002 heeft afgewezen.

2. Het UWV wees er in zijn afwijzende beslissing van 17 oktober 2002 op, dat er geen rechtsbasis bestond om tot vergoeding van de door verzoekster gemaakte kosten over te gaan, omdat de geclaimde vergoeding geen rechtstreeks verband hield met een onrechtmatig handelen van de zijde van het UWV. Voorts deelde het UWV in reactie op de klacht onder meer mee dat het de vrije keuze van verzoekster was om een belastingadviseur in de arm te nemen, naar het zich liet aanzien in verband met haar ondernemerschap. Voorts achtte het UWV niet zonder meer aannemelijk dat de betreffende kosten ook noodzakelijkerwijs zijn gemaakt omdat de op zichzelf eenvoudige kwestie ook zonder tussenkomst van haar adviseur had kunnen worden opgelost.

3. Volgens vast beleid stelt de Nationale ombudsman zich ter zake van een afwijzing van een verzoek om schadevergoeding terughoudend op en merkt hij een weigering van een bestuursorgaan tot vergoeding van geleden schade alleen dán aan als een niet-behoorlijke gedraging, wanneer de aanspraak van de betrokkene, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzend besluit heeft kunnen komen (zie Achtergrond).

4. Gelet op alleen al de omstandigheid dat verzoekster ook zelf het UWV had kunnen verzoeken om de betreffende informatie en bij het uitblijven van een reactie daaromtrent een klacht had kunnen indienen, kan niet worden gesteld dat verzoekster daarvoor onvermijdelijk en noodzakelijk adviseurskosten heeft moeten maken.

De geclaimde vergoeding betrof voorts de inspanningen die verzoeksters adviseur heeft geleverd naar aanleiding van de door het UWV aan de Belastingdienst gedane jaaropgave over 1999. Echter, ook over de vraag of voor het belastingjaar 1999 al dan niet een jaaropgave had moeten worden opgemaakt verschillen partijen van mening.

De gronden van verzoeksters claim zijn derhalve niet zodanig evident juist, dat daaruit zou moeten worden geconcludeerd dat het UWV niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit van 17 oktober 2002 heeft kunnen komen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Een en ander laat overigens onverlet dat het UWV in de brief van 17 oktober 2002 terecht verontschuldigingen heeft aangeboden voor het feit dat de brieven van verzoeksters belastingadviseur niet op een juiste manier zijn afgehandeld.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot 1 januari 2003: UWV Gak) te Amsterdam is niet gegrond.

Onderzoek

Op 28 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw O. te Schalkwijk, ingediend door de heer mr. R.E. van der Kooij te Berkel en Rodenrijs, met een klacht over een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot 1 januari 2003: UWV Gak) te Amsterdam.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het UWV verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd het UWV een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het UWV deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster ontving vanaf 14 oktober 1997 een Wao-uitkering van Gak Nederland BV te Den Haag (hierna: Gak Den Haag). Met ingang van september 1998 werd de betaling van deze uitkering stopgezet, volgens verzoeksters belastingadviseur omdat zij haar werkzaamheden weer had hervat en geen prijs meer stelde op een uitkering.

2. De Belastingdienst/Ondernemingen Rijswijk verzocht verzoeksters belastingadviseur per brief van 2 februari 2001 om nadere informatie, omdat was gebleken dat verzoekster in 1999 een Wao-uitkering had ontvangen en deze uitkering niet in haar aangifte voor 1999 was opgenomen. Naar aanleiding daarvan wendde verzoeksters belastingadviseur zich per brief van 9 februari 2001 tot Gak Den Haag, met het verzoek om te bevestigen dat de aan de Belastingdienst verstrekte opgave voor 1999 niet juist kon zijn. Dit, omdat volgens hem verzoekster al in 1998 te kennen had gegeven in verband met een werkhervatting geen prijs meer te stellen op een uitkering, in 1999 geen uitkering had ontvangen en haar ook geen jaaropgave over 1999 was verstrekt.

Omdat een reactie uitbleef rappelleerde verzoeksters belastingadviseur Gak Den Haag per brief van 10 mei 2001.

3. De Belastingdienst/Ondernemingen Rijswijk informeerde verzoeksters belastingadviseur er per brief van 19 november 2001 over dat, aangezien de gevraagde informatie niet was ontvangen, verzoeksters aangifte over 1999 zou worden verhoogd met de volgens de Belastingdienst in dat jaar ontvangen Wao-uitkering.

Tegen de aanslag over 1999, met dagtekening 4 december 2001, diende verzoeksters belastingadviseur een bezwaarschrift, met dagtekening 6 december 2001, in.

4. Verzoeksters belastingadviseur rappelleerde Gak Den Haag per brief van 26 november 2001. Voorts gaf hij aan dat inmiddels wel een, naar zijn mening ten onrechte opgemaakte, jaaropgave over 2000 was ontvangen, en hij verzocht ook wat dit punt betreft te bevestigen dat in 2000 geen uitkering was gedaan.

5. Gak te Den Haag deelde verzoeksters belastingadviseur per brief van 10 december 2001 het volgende mee:

“...Verzekerde genoot een WAO uitkering van ons vanaf 14 oktober 1997. Per september 1998 hebben wij haar gehele uitkering aangewend voor een terugvordering die er was ontstaan. Deze terugvordering is betaald tot september 1999 waarna wij de uitkering niet meer hebben overgemaakt aan (verzoekster; N.o.) omdat ze toen weer aan het werk was gegaan en geen prijs meer stelde op een WAO uitkering.

Dit betekent dus dat (verzoekster, N.o.) vanaf september 1998 geen WAO uitkering uitgekeerd heeft gekregen tot heden...”

Verzoeksters belastingadviseur verzocht de Belastingdienst/Ondernemingen Rijswijk per brief van 13 december 2001 verzoekster belastbaar inkomen over 1999 te verminderen, onder verwijzing naar de bij zijn brief gevoegde kopie van de brief van Gak Den Haag van 10 december 2001. De Belastingdienst gaf aan dit verzoek tot vermindering gevolg.

6. Verzoeksters belastingadviseur deelde Gak Den Haag per brief van 6 maart 2002 onder meer het volgende mee:

“Hierbij wordt namens cliënt schadevergoeding verlangd i.v.m. gemaakte kosten terzake van de vermeende WAO-uitkering in 1999.

Terzake van de vermeende WAO-uitkering 1999 zijn door mij de volgende kosten gemaakt:

(betreft een opgave van onder meer de hiervoor weergegeven correspondentie en de met zijn cliënte gevoerde telefoongesprekken; N.o.).

Uit bovenstaande blijkt dat nimmer voor 1999 door het GAK een jaaropgave had mogen worden opgemaakt. Dat dit toch is gebeurd komt geheel voor uw rekening. Als u onmiddellijk na mijn eerste brief d.d. 09-02-2001 had gereageerd, hadden de brieven (in de periode van 10 mei tot 6 december 2001) achterwege kunnen blijven.

U heeft geen enkele verklaring gegeven voor het achterwege blijven van een onmiddellijke reactie.

Het geheel vormt aanleiding om schadevergoeding van u te eisen voor door uw toedoen nodeloos gemaakte kosten. U wordt verzocht binnen 14 dagen de volgende schadevergoeding over te maken op rekeningnummer (...) t.n.v. ondergetekende:

4 uur à € 60 = € 240,--

Omzetbelasting 19% 45,60

Thans gevraagde schadevergoeding € 285,60”

Verzoeksters belastingadviseur rappelleerde Gak Den Haag per brief van 20 juni 2002, met een specificatie van de in verband met verdere kosten tot € 328,80 verhoogde vordering van schadevergoeding.

7. Naar aanleiding van de brief van verzoeksters belastingadviseur van 21 augustus 2002, met daarin een klacht over het uitblijven van een reactie op zijn verzoek om toekenning van een schadevergoeding, deelde het UWV te Amsterdam hem per brief van 17 oktober 2002 onder meer het volgende mee:

“(Verzoekster; N.o.) heeft een WAO-uitkering vanaf 14 oktober 1997. In 1998 wordt de hoogte van haar verdiensten als free-lance journalist duidelijk. Dit betekent dat er over de periode van 14 oktober 1997 tot 26 juli 1998 slechts een gedeeltelijke uitkering had moeten worden betaald.

Met onze brief van 21 juli 1998 deelden wij betrokkene mee dat wij het teveel betaalde bedrag aan uitkering terugvorderen. In onze brief van 5 augustus 1998 gaan wij akkoord met het voorstel van (verzoekster; N.o.) om één en ander te verrekenen met het tegoed aan uitkering.

Dit betekent dat de uitkering door ons werd gereserveerd om te worden verrekend met het terug te vorderen bedrag.

Op 10 september 1999 was het totale bedrag voldaan. Dit betekent dat - hoewel er niets betaald werd - er wel degelijk werd uitgekeerd. (Verzoekster; N.o.) had inmiddels te kennen gegeven geen prijs meer te stellen op de uitkering. Als gevolg daarvan werd de uitkering met ingang van 1 mei 2000 gestopt. Een schriftelijke bevestiging hebben wij echter niet verzonden.

Op 10 december 2001 informeerden wij betrokkene via u dat er vanaf september 1998 geen WAO uitkering was uitgekeerd.

Het versturen van een jaaropgave en de verstrekking van de betreffende informatie aan de belastingdienst gaan samen. Wij gaan er dus van uit dat er begin 2000 een jaaropgave aan (verzoekster; N.o.) werd verzonden. Hoewel er in 1999 niets aan betrokkene werd betaald, werd het bedrag aan uitkering wel gereserveerd en tegen de ontstane terugvordering weggestreept. Omdat het bewuste bedrag op 10 september 1999 op deze manier was terugbetaald, moet de jaaropgave over 1999 wel gecorrigeerd worden. Ook moet er een correctie over het jaar 2000 plaatsvinden. De in onze brief van 10 december 2001 verstrekte informatie is dus onjuist.

Uw klacht is gegrond. Wij bieden u onze verontschuldigingen aan voor de gang van zaken.

Naar onze mening bestaat er geen rechtsbasis om tot vergoeding van de door betrokkene gemaakte kosten over te gaan. De claim houdt immers geen rechtstreeks verband met onrechtmatig handelen van onze kant.

Een correctie op de ingehouden loonbelasting/loonheffing over voorgaande jaren kan niet op kantoor Haaglanden plaatsvinden. Dit gebeurt via een procedure op het Hoofd-kantoor, uiteraard op ons verzoek. Wij zullen de aankomende week (42) contact met de betreffende afdeling opnemen en één en ander in gang zetten. Zowel betrokkene als de belastingdienst zullen dan worden geïnformeerd.

Hoewel de belastingspecialist van (verzoekster; N.o.) ons inderdaad meerdere keren geschreven heeft, hebben wij pas op zijn brief van 26 november 2001 gereageerd. Op het verzoek om vergoeding van kosten hebben wij geen reactie gegeven.

We moeten vaststellen dat deze brieven niet op de juiste manier zijn afgehandeld en bieden ook hiervoor onze verontschuldigingen aan.”

8. Gak Den Haag deelde verzoekster per brief van 23 oktober 2002 onder meer mee, dat na onderzoek was komen vast te staan dat zij geen correcte jaaropgave over 1999 en 2000 had gekregen, dat een correctie enige tijd in beslag zou nemen en dat haar nog een verbeterde jaaropgave zou worden gezonden.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoeksters gemachtigde is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In reactie op de klacht deelde het UWV op 27 januari 2003 het volgende mee:

“....In onze brief van 17 oktober 2002 aan de belastingspecialist - (…) - van (verzoekster; N.o.) hebben wij de zaak uiteengezet. Hieruit blijkt dat er over het bewuste jaar wel degelijk is uitgekeerd. Het bedrag aan uitkering werd echter niet daadwerkelijk uitbetaald maar gebruikt ter verrekening van een terugvordering. Eén en ander met instemming van (verzoekster; N.o.).

In december 2001 deelt de belastingspecialist van betrokkene ons mee dat er zowel over 1999 als 2000 - volgens hem ten onrechte - een jaaropgave door ons werd opgesteld. In onze eerdergenoemde brief van 17 oktober 2002 hebben wij aangegeven dat de opgave over 2000 niet terecht was en dat de opgaven over beide jaren zouden worden gecorrigeerd.

In zijn brief van 28 november 2002 aan de Nationale ombudsman geeft (de belastingadviseur; N.o.) aan dat het naar zijn mening om een volkomen onnodige actie gaat. Wij delen die mening niet. Na de correctie zijn bij de Belastingdienst de juiste gegevens bekend over zowel 1999 als over 2000.

Het gevoerde beleid inzake het al dan niet verstrekken van een schadevergoeding, wijkt naar onze mening niet af van de manier waarop er naar burgerlijk recht wordt geoordeeld bij de vraag of er rechtsbasis bestaat om tot schadevergoeding over te gaan. Het moet gaan om een wederrechtelijk handelen of nalaten (in strijd met de wet en/of de maatschappelijke betamelijkheid). Ten gevolge hiervan moet schade (een vermogensrechtelijk nadeliger positie) zijn ontstaan die in redelijkheid aan de handelwijze van UWV Gak toe te rekenen is.

Wij stellen vast dat het de vrije keuze van (verzoekster; N.o.) is geweest een belastingspecialist in de arm te nemen. Het lijkt erop dat betrokkene deze specialist - in verband met haar vrije ondernemerschap - al eerder in de arm had. Om die reden is het oorzakelijk verband tussen de gewraakte handelwijze van UWV Gak en de geclaimde kosten naar onze mening niet aanwezig. Bovendien is niet zonder meer aannemelijk dat de kosten ook noodzakelijkerwijs gemaakt zijn. De ogenschijnlijk op zichzelf eenvoudige kwestie had ook zonder tussenkomst van de belastingspecialist opgelost kunnen worden.

Ook om deze reden kan worden gesteld dat de kosten niet in redelijkheid zijn toe te schrijven aan de handelwijze van UWV Gak...”

D. Reactie verzoekster

In reactie op het hiervoor, onder C. weergegeven standpunt van het UWV deelde verzoeksters gemachtigde onder meer het volgende mee:

“UWV GAK stelt de zaak wel erg simplistisch voor en bagatelliseert de kwestie. Als de belastingdienst constateert dat volgens haar gegevens opgaaf van inkomen achterwege is gebleven, berust op belastingplichtige bewijslast het tegendeel te bewijzen. (Verzoekster; N.o) heeft daadwerkelijk mijn hulp nodig bij een dergelijk probleem. Als UWV GAK onmiddellijk had gereageerd, was het een klein probleem geweest wat tezamen met de uren voor haar jaarrekening aan haar was gedeclareerd. UWV GAK heeft door haar eigen toedoen (uitblijven van reactie) er een groot probleem van gemaakt. Als ik mijn uren aan haar declareer voor deze kwestie, lijdt zij schade die voor rekening dient te komen van de veroorzaker.

De passage over het verrekenen begrijp ik niet in het licht van het terugdraaien van jaaropgaven. Kennelijk is de verrekening met gesloten beurzen gegaan, cliënt heeft immers niets meer ontvangen en niets meer betaald. Waarom moeten dan eerst jaaropgaven worden opgemaakt die daarna weer gecorrigeerd worden.

Overigens heeft (verzoekster; N.o.) over 1999 geen jaaropgaaf ontvangen en de belastingdienst wel en over 2000 wel een jaaropgaaf ontvangen en de belastingdienst niet. Dit is en blijft een vreemde zaak. UWV verklaart mijn klacht gegrond, biedt verontschuldigingen aan, maar ziet geen grond voor schadevergoeding.

Bij een foutief opgelegd boetebesluit van een cliënt van mij uit Utrecht heeft UWV GAK uiteindelijk de kosten van de advocaat en ondergetekende integraal vergoed. De rechtsbasis tot schadevergoeding bestaat wel degelijk. Bij brief van 24 oktober 2002 is de eis tot schadevergoeding verhoogd tot € 440,= en naar aanleiding van het getraineer van UWV GAK thans tot € 475,=.”

Achtergrond

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van de bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: UWV Amsterdam

Klacht:

Verzoek om vergoeding van kosten i.v.m. een door UWV gemaakte fout afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond