Verzoekster klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Utrecht tijdens haar insluiting in het hoofdbureau van de politie Utrecht van 7 maart 2001 14:30 uur tot
8 maart 2001 12:00 uur. Verzoekster was daar ingesloten in afwachting van plaatsing in een huis van bewaring, voor het (verdere) ten uitvoer leggen van een vervangende hechtenis.
Verzoekster klaagt er met name over dat politieambtenaren van dit korps:
- haar onder hetzelfde regime hebben geplaatst als alle overige ingeslotenen in dat politiebureau, waardoor het haar onder meer niet was toegestaan om meegebrachte boeken en lectuur, en/of schrijfpapier en een pen voorhanden te hebben;
- niet hebben toegestaan dat de deur van de wasruimte werd gesloten, toen de politieambtenaren verzoekster 's ochtends op 8 maart 2001 gelegenheid boden zich te wassen.
Beoordeling
I. Inleiding
Op 25 juni 1997 veroordeelde de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam verzoekster tot het betalen van een geldboete, te vervangen door tien dagen hechtenis. Verzoekster meldde zich op 7 maart 2001 om 14.30 uur vrijwillig bij het hoofdbureau van het regionale politiekorps Utrecht om de vervangende hechtenis uit te zitten. De politie hield haar aan en sloot haar in op het politiebureau, in afwachting van een plaatsing in een huis van bewaring, hetgeen mogelijk was op 8 maart 2001 vanaf 12.00 uur. Gedurende haar insluiting in het politiebureau mocht verzoekster haar meegebrachte boeken, lectuur, schrijfmateriaal en/of pen niet bij zich houden. Toen verzoekster de volgende ochtend de gelegenheid kreeg zich te wassen, lieten de vrouwelijke arrestantenverzorgers de deur van de wasgelegenheid open en bleven in de deuropening staan.
II. Ten aanzien van de insluiting
1. Verzoekster klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Utrecht tijdens haar insluiting in het hoofdbureau van politie Utrecht van 7 maart 2001 14:30 uur tot 8 maart 2001 12:00 uur.
2. De korpsbeheerder heeft aangegeven de klacht ongegrond te achten en heeft zich in haar reactie op de klacht aangesloten bij het reeds eerder gegeven antwoord van de districtschef in het kader van de interne klachtprocedure. Deze schreef dat op basis van de Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen arrestanten maximaal twee nachten kunnen worden opgehouden in een politiecel. In aanvulling hierop liet de korpsbeheerder nog weten dat de politie niet aan verzoekster had gevraagd of zij bezwaar had tegen verblijf in een politiecel, omdat deze vraag pas wordt gesteld als er geen plaats in een huis van bewaring is te realiseren.
3. In maart 2001 was de Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen van toepassing. Volgens deze Aanwijzing, die de Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen sinds 1999 vervangt (zie Achtergrond, onder A. en B.), vindt tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in beginsel niet op het politiebureau plaats, maar in een huis van bewaring. Wanneer onmiddellijke plaatsing in een huis van bewaring niet mogelijk is, is het redelijk dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt aangevangen op een politiebureau, echter onder twee voorwaarden. Ten eerste zal (zo spoedig mogelijk) plaatsing in een huis van bewaring moeten plaatsvinden. Ten tweede wordt de aangehouden persoon bij insluiting gevraagd of hij er bezwaar tegen heeft om, indien geen plaatsing in een huis van bewaring gerealiseerd kan worden, de vervangende hechtenis uit te zitten op het politiebureau. Indien plaatsing in een huis van bewaring niet binnen de termijn kan worden gerealiseerd en indien betrokkene bezwaar heeft gemaakt, dient betrokkene in vrijheid te worden gesteld ( zie Achtergrond, onder B.)
4. Gebleken is dat de politie verzoekster heeft aangehouden, maar op het moment van insluiting niet aan haar heeft gevraagd of zij bezwaar had om de vervangende hechtenis op het politiebureau uit te zitten, in afwachting van plaatsing in een huis van bewaring. Nu op het moment van insluiting de vraag of men bezwaar heeft één van de voorwaarden is voor de toelaatbaarheid van een tijdelijke tenuitvoerlegging van de hechtenis op het politiebureau, oordeelt de Nationale ombudsman dat de politie heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de genoemde Aanwijzing. Dat verzoekster zich vrijwillig op het politiebureau had gemeld, doet hieraan niet af. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in een politiecel was in deze zaak niet toelaatbaar.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
5. De handelingen die uit de insluiting zijn voortgevloeid (het niet toestaan dat verzoekster boeken, lectuur, schrijfmateriaal en/of een pen in de cel meenam, alsmede de open deur van de wasgelegenheid tijdens het wassen) dienen derhalve tevens als niet-behoorlijk te worden aangemerkt. Niettemin zal in het hiernavolgende op die klachtonderdelen worden ingegaan, om na te gaan of zij, wanneer zij op zichzelf worden bezien, de toets der kritiek kunnen doorstaan. Ten aanzien van deze punten zal de Nationale ombudsman echter niet toekomen aan het geven van een behoorlijkheidsoordeel.
6. Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat inachtneming van de actuele wetgeving - namelijk artikel 15a van de Penitentiaire Beginselenwet van 1 maart 2002 (zie Achtergrond, onder F.) - tot het oordeel zou leiden dat tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis in een politiecel mogelijk is en dat de politie behoorlijk zou hebben gehandeld. Daar deze regeling nog niet in werking was getreden op het moment van insluiting in maart 2001, is zij verder buiten beschouwing gelaten.
III. Ten aanzien van het toegepaste regime
1. Verzoekster klaagt er over dat politieambtenaren van dit korps haar onder hetzelfde regime hebben geplaatst als alle overige ingeslotenen in het politiebureau, waardoor het haar onder meer niet was toegestaan om meegebrachte boeken en lectuur, en/of schrijfpapier en een pen voorhanden te hebben. Zij merkte in dit verband op dat het hoofdbureau geen enkele faciliteit heeft voor mensen die een vervangende hechtenis uitzitten.
2.1. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond en liet weten dat, in het kader van de veiligheid van zowel arrestanten als de arrestantenbewaarders alsmede vanwege de korte duur van verblijf in politiecellen, het niet wenselijk is tegelijkertijd verschillende regimes in een arrestantencomplex te voeren. Voorts schreef zij dat boeken een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van de arrestant of anderen omdat zij niet zichtbaar geprepareerd kunnen zijn. De korpsbeheerder sloot zich verder aan bij hetgeen de districtschef eerder had geconcludeerd.
2.2. In het kader van de interne klachtbehandeling verwees de districtschef in zijn afdoeningsbrief naar de Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen waaronder ingesloten arrestanten ook tijdens het uitzitten van een geldboete vallen. In de politiecellen zijn er faciliteiten zoals vastgelegd in het Huishoudelijk reglement arrestanten politiecellencomplex stad Utrecht, waarin terzake het voorhanden hebben van literatuur in artikel 16, negende lid is bepaald dat aan de arrestant uit de in het cellencomplex aanwezige voorraad, lectuur kan worden verstrekt. Hij achtte de klacht niet gegrond.
2.3. In reactie op een aantal vragen die de Nationale ombudsman buiten het bestek van dit onderzoek heeft gesteld, heeft de plaatsvervangend korpsbeheerder laten weten dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen arrestanten en andere ingeslotenen, zelfs wanneer zij op sociale gronden opvang behoeven. Verder schreef zij betreffende de fouillering en het in beslag nemen van goederen dat de beoordeling of een voorwerp als gevaarlijk wordt aangemerkt afhangt van de situatie, omstandigheden en gemoedstoestand van de arrestant, en dat de opsomming zoals in het huishoudelijk reglement niet als limitatief kan worden gezien.
3.1. Binnen een politiecellencomplex zal zowel de veiligheid van ingeslotenen als de politieambtenaren moeten worden gewaarborgd. Iemand die wegens vervangende hechtenis is ingesloten in een cellencomplex op een politiebureau dient in beginsel niet aan meer beperkingen te worden onderworpen dan in het belang van zijn vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in het cellencomplex in het politiebureau noodzakelijk is. Echter, het belang van een ordentelijke gang van zaken en van veiligheid op het politiebureau weegt zwaar in de overweging welk regime moet worden toegepast. Samen met het argument dat de insluiting op het politiebureau doorgaans van relatief korte duur is, vindt de Nationale ombudsman het begrijpelijk dat de politie er voor kiest om binnen een politiecellencomplex ten aanzien van alle ingeslotenen hetzelfde regime toe te passen. Dat de politieambtenaren verzoekster onder hetzelfde regime hebben geplaatst als de overige ingeslotenen, is dan ook niet onjuist.
3.2. Ten aanzien van de preventieve maatregelen die de politie neemt om de veiligheid te waarborgen, oordeelde de Nationale ombudsman reeds eerder dat iemand in vervangende hechtenis in beginsel goederen zoals kranten en boeken dient te kunnen ontvangen, omdat een beperking daarvan niet in het belang van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid werd geacht. Ten aanzien van deze zaak oordeelt de Nationale ombudsman dat de politie met het oog op de veiligheid eenvoudigweg had kunnen controleren of het schrijfpapier, de lectuur en de boeken die verzoekster had meegenomen onzichtbaar waren geprepareerd, zoals de korpsbeheerder in haar antwoord stelde. Dat het verzoekster niet werd toegestaan deze materialen voorhanden te hebben, acht de Nationale ombudsman dan ook niet juist.
3.3. Echter, een pen kan hierop een uitzondering vormen en kan in sommige situaties en omstandigheden worden beschouwd als één van de gevaarlijke, scherpe voorwerpen, zoals beschreven in de (Nota van Toelichting op de) Ambtsinstructie en het huishoudelijk reglement (zie Achtergrond, onder C. en D.) De Nationale ombudsman oordeelt dan ook dat de politie verzoeksters pen mocht aanmerken als een gevaarlijk voorwerp en in bewaring mocht nemen om de veiligheid binnen het complex te garanderen.
De Nationale ombudsman acht deze gedraging dan ook niet onjuist.
IV. Ten aanzien van het wassen
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de twee vrouwelijke arrestantenverzorgsters tijdens het wassen in de ochtend, de deur van de wasruimte open lieten, zodat andere mensen, voornamelijk mannen, naar binnen konden kijken. Verzoekster voelde zich hierdoor erg onprettig en gaf aan dat een dergelijke onwaardige behandeling de veiligheid niet bevorderde. Verzoekster had aan de politieambtenaren gevraagd of de deur mocht worden gesloten, maar zij voldeden niet aan dit verzoek. De korpsbeheerder weersprak dit laatste punt niet.
2. De korpsbeheerder acht ook deze klacht niet gegrond en liet weten dat op grond van het huishoudelijk reglement bij het wassen rekening wordt gehouden met de privacy en het geslacht van de arrestant en dat de deur alleen wordt gesloten tijdens het douchen (zie Achtergrond, onder D.). Zij sloot zich aan bij het reeds eerder gegeven antwoord van de districtschef dat in verband met de veiligheid de deuren van de wasruimte niet worden gesloten tijdens het eenvoudig toilet (het wassen van het gezicht met de handen) maken.
3. Vast staat dat de arrestantenverzorgers in de deuropening bleven staan toen verzoekster 's ochtends de gelegenheid kreeg zich te wassen. Niet valt in te zien waarom de arrestantenverzorgers niet binnen de wasruimte konden staan met een gesloten deur dan wel een deur die aan stond, waarbij men zowel zou handelen volgens het voorschrift uit het huishoudelijk reglement, namelijk inachtneming van de privacy en het geslacht van de ingeslotene, als de veiligheid binnen het complex kon waarborgen. Dat de politieambtenaren de deur, ondanks verzoeksters verzoek daartoe, niet hebben gesloten dan wel op een kier hebben gezet, is niet juist.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond.
Onderzoek
Op 13 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Utrecht, ingediend door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en de korpsbeheerder berichtten dat het verslag hen geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij onherroepelijk vonnis van 25 juni 1997 had de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam aan verzoekster een boete van fl. 630,- of tien dagen hechtenis opgelegd. Voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, meldde verzoekster zich op 7 maart 2001 om 14:30 uur vrijwillig bij het hoofdbureau van het regionale politiekorps te Utrecht. Uit de dag- en nachtrapporten van de politie blijkt dat de politie verzoekster aanhield en haar insloot in een politiecel op het hoofdbureau. Tot 12:00 uur op 8 maart 2001 was zij ingesloten in afwachting van plaatsing in een huis van bewaring.
2. Bij brief van 6 juni 2001 diende verzoeksters intermediair een klacht in bij de chef van het regionale politiekorps Utrecht, waarin hij onder meer het volgende vermeldde:
"Ik beklaag mij over de volgende feiten:
1. Het niet mogen hebben van schrijfpapier en pen, evenals boeken die ik bij me had, en het ontbreken van faciliteiten.
Mensen die een boete uitzitten vallen onder hetzelfde regime als alle anderen die op het politiebureau vastzitten, dat betekent onder andere, geen pen en papier en geen eigen boeken, dit vind ik niet terecht. Het enige wat je mag hebben is een bladenmap met bladen zoals de Libelle, Privé enzovoorts. Daarnaast heeft het hoofdbureau geen enkele faciliteit voor mensen die boetes uitzitten. Om deze redenen is het hoofdbureau van de politie in Utrecht niet de juiste plek om mensen naar toe te brengen, in afwachting van een plek in een Huis van Bewaring.
(…)
3. De wasgelegenheid.
's Morgens was er de gelegenheid om me te wassen. Ik liep over de gang en keek de wasgelegenheid binnen waar een aantal mannen zich stonden te wassen. Ik werd in de volgende wasgelegenheid geparkeerd (…). Vervolgens vroeg ik of de deur dicht kon maar dit kon ook niet. De deur moest openblijven en de vrouwelijke bewakers bleven in de deuropening staan. Op de gang was het een drukte van belang en er liepen constant mensen, voornamelijk mannen, langs de wasgelegenheid. Ik voelde mij door deze behandeling erg onprettig en ben teruggegaan naar mijn cel, zonder mij te wassen. Ook hier gold de stelling, 'zo zijn nu eenmaal onze regels en het is voor de veiligheid'. Deze behandeling getuigt in mijn ogen van weinig respect voor de mensen die gevangen zitten. Dit staat lijnrecht tegenover het idee van veiligheid, mensen op een onwaardige manier behandelen leidt over het algemeen niet tot een veilige situatie."
3. De chef van het district Marco Polo van het regionale politiekorps Utrecht achtte de klacht bij brief van 24 juli 2001 ongegrond en overwoog onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van de door u op 6 juni 2001 ingediende klacht deel ik u het volgende mee. Op maandag 9 juli 2001, heeft er door St. een gesprek met u en uw cliënt S. (verzoekster; N.o.) plaatsgevonden aan het bureau Marco Pololaan, waarin gezamenlijk de klacht is doorgenomen. (…)
Ad. 1
De richtlijn van de Procureur Generaal is dat arrestanten die ingesloten zijn in het cellencomplex aan het (hoofdbureau van politie; N.o.) Paardenveld te Utrecht in afwachting van een plaatsing in een huis van bewaring maximaal 2 nachten kunnen worden opgehouden in een politiecel. In de weekends is dat 3 nachten. Dit is terug te vinden in de Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen (…) (zie Achtergrond, onder A.; N.o.).
Derhalve vallen ingesloten arrestanten ook tijdens het uitzitten van een geldboete onder dit regime en zijn er de faciliteiten zoals vastgelegd in het Huishoudelijk reglement arrestanten politiecellencomplexen stad Utrecht (…) (zie Achtergrond, onder C.; N.o.). Voor wat betreft het hebben van lectuur is dit vastgelegd in artikel 16.9 van dit reglement.
Dit onderdeel van de klacht acht ik ongegrond.
(…)
Ad 3.
In artikel 16 van het Huishoudelijk reglement arrestanten politiecellencomplexen stad Utrecht is opgenomen op welke verzorging de arrestant recht heeft. De arrestant heeft het recht om zich te wassen en zich om de dag te douchen. Het wassen is eenvoudig toilet maken waarbij geen washandjes worden verstrekt. Bij eenvoudig toilet maken kan men het gezicht met de handen wassen. Bij het eenvoudig toilet maken, wat met meerdere arrestanten te gelijk kan geschieden, vindt er toezicht plaats door ten minste 1 arrestantenverzorger. In verband met de veiligheid geschiedt het eenvoudig toilet maken niet achter gesloten deuren.
Dit onderdeel van de klacht acht ik ongegrond."
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Ter onderbouwing van haar standpunt, schreef verzoeksters gemachtigde bij brief van 13 november 2001 onder meer het volgende:
"Cliënt kan zich niet verenigen met de afdoening van de klachten voorzoveel behandeld onder ad 1 en ad 3 van de afdoeningsbrief (zie onder A.3.; N.o). Cliënte handhaaft haar klachten terzake onverkort (…)
Naar het oordeel van cliënte heeft zij recht om boeken te lezen, te schrijven en te recreëren (…) en heeft zij voorts er recht (op; N.o) om zonder inkijk van mannen die op de gang bij de open deur blijven kijken, zich te wassen (…). De betreffende deur van de wasgelegenheid kan gewoon dicht. Het veiligheidsargument acht cliënte in dit concrete geval niet valabel."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht liet in reactie van 2 april 2002 op de klacht van verzoekster weten deze ongegrond te achten. Zij gaf hierbij aan dat zij zich aansloot bij het reeds gegeven antwoord van de betrokken districtschef op 24 juli 2001 (zie hiervoor, onder A. 3).
2. De korpsbeheerder liet voorts in antwoord op enkele vragen die de Nationale ombudsman aan haar had voorgelegd onder meer het volgende weten:
"Vraag 1.a. Onder welk regime worden personen, die op een politiebureau van het regionale politiekorps Utrecht zijn ingesloten in afwachting van plaatsing in een huis van bewaring in het kader van het ten uitvoer leggen van een vervangende hechtenis in het algemeen geplaatst?
De personen die op een politiebureau van het regionale politiekorps Utrecht zijn ingesloten in afwachting van plaatsing in een huis van bewaring in het kader van het ten uitvoer leggen van een vervangende hechtenis, worden onder het regime van 'Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen' (…) (Zie Achtergrond, onder A.; N.o.) gesteld.
In deze richtlijn onder punt b dient de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat, wanneer iemand ter executie van een vervangende hechtenisstraf is aangehouden, zo spoedig mogelijk plaatsing in en overbrenging van de aangehouden persoon naar een huis van bewaring plaats heeft. Plaatsing in een huis van bewaring dient uiterlijk na twee nachten, of wanneer aanhouding op vrijdag heeft plaatsgevonden uiterlijk na drie nachten, te zijn gerealiseerd.
Vervolgens vallen personen onder het 'Huishoudelijk reglement arrestanten politiecellencomplexen stad Utrecht'.
Vraag 1.b. Waarom wordt hiervoor gekozen?
Omdat betrokkenen een korte periode in een politiecel verblijven. Bovendien wordt het in het kader van de veiligheid van zowel arrestanten en arrestantenbewaarders niet wenselijk geacht verschillende regimes in een arrestantencomplex te voeren.
Vraag 2.(…). Maakt de politie Utrecht in voorkomende gevallen uitzondering op het doorgaans toegepaste regime?
Nee, dit alles heeft te maken met de veiligheid in het algemeen van zowel arrestanten als de arrestantenbewaarders. Binnen een cellencomplex kunnen niet tegelijkertijd verschillende richtlijnen worden gehanteerd.
(…)
Vraag 3. Hoe is in het geval van verzoekster gehandeld, en waarom?
In geval van verzoekster is gehandeld conform de 'Richtlijn Tenuitvoerlegging vervangende hechtenis politiecellencomplex stad Utrecht'. Voor wat betreft het verwoorde omtrent eigen meegebrachte lectuur en schrijfgerei: Artikel 16 lid 9, kan lectuur uit aanwezige voorraad worden verstrekt, voor zover de voorraad strekt.
Voorafgaande aan de insluiting worden alle goederen, die een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van de arrestant of anderen ingenomen. (artikel 6 Huishoudelijk reglement). Hieronder vallen ook boeken. Deze kunnen niet zichtbaar geprepareerd zijn. Voor wat betreft het verwoorde omtrent het eenvoudig toilet maken wordt verwezen naar Artikel 16 lid 2 van het Huishoudelijk reglement. Dit houdt in dat het wassen vindt plaats onder toezicht van tenminste een arrestantenverzorger, waarbij rekening wordt gehouden met de privacy van de arrestant en geslacht. De deur wordt bij het wassen (eenvoudig toilet) niet gesloten en bij het douchen wel.
Daar geen van de medewerkers van de arrestantenverzorgers zich verzoekster S. kan herinneren, wordt er vanuit gegaan de normale richtlijnen zijn gehanteerd. In bijzondere gevallen wordt daarvan melding gedaan."
3. Op een aanvullende vraag van de Nationale ombudsman of de politie aan mevrouw S. had gevraagd of ze bezwaar had tegen het uitzitten van vervangende hechtenis op het politiebureau, liet de korpsbeheerder per brief van 1 oktober 2002 onder meer het volgende weten:
"De Richtlijn tenuitvoerlegging wordt standaard uitgevoerd en wel op de volgende wijze: men wordt ingesloten en aangemeld bij Bureau Centrale Afhandeling Bekeuringen om zo spoedig mogelijk een plaatsing in het Huis van Bewaring te realiseren. BCAB stuurt het Landelijk Coördinatie Afhandeling aan en deze zoeken een plaats.
De termijn is twee nachten of uiterlijk drie dagen die men uiterlijk in een politiecel mag verblijven in afwachting van een plaatsing in een Huis van Bewaring.
De vraag of men bezwaar heeft tegen een verblijf in een politiecel wordt pas gesteld als er geen plaats in een Huis van Bewaring is te realiseren.
Gelet op de (…) insluitingen van S. is er dus geen sprake van een overschrijding van de richtlijn: twee nachten of drie dagen!!!
De vraag is dan ook niet relevant en is deze vraag niet gesteld, zoals die ook niet aan anderen gesteld wordt. De vraag wordt niet schriftelijk vastgelegd omdat er standaard strikt volgens de procedure wordt gewerkt."
d. aANVULLENDE INFORMATIE VAN DE korpsbeheerder
Buiten het bestek van dit onderzoek, beantwoordde de plaatsvervangend beheerder van het regionale politiekorps Utrecht bij brief van 17 juli 2002 enkele vragen van de Nationale ombudsman met betrekking tot insluitings- dan wel huishoudelijke fouillering. Zij schreef hierover onder meer het volgende:
"- Het genoemde huishoudelijk reglement vermeldt in artikel 6 als voorwerpen die een mogelijk gevaar voor de veiligheid van de arrestant of iemand anders kunnen vormen: alle losse voorwerpen, waaronder schoenen, losse kleding, veters, dassen, riemen en andere kledingstukken waaronder gespen en andere scherpe voorwerpen die een mogelijk gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van de arrestant of anderen. Deze opsomming is niet limitatief. De beoordeling of een voorwerp als gevaarlijk wordt aangemerkt hangt af van de situatie, omstandigheden en gemoedstoestand van de arrestant. (…)
- Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verdachten en andere ingeslotenen. Onder andere ingeslotenen worden arrestanten verstaan die zijn aangehouden ter uitvoering van een principaal vonnis, maar ook mensen die bij grote uitzondering in opdracht van de betrokken hulpofficier van justitie op sociale gronden een nacht onderdak moeten worden verleend."
Achtergrond
A. Richtlijn Tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen, vastgesteld op 1 juli 1991 in de vergadering van procureurs-generaal. (Staatscourant 1991.168.) Vervallen op 31 juli 1999
"In verband met het arrest van de Hoge Raad van 20 november 1987, NJ 1988, 211 en mede naar aanleiding van een recente aanbeveling van de Nationale ombudsman terzake heeft een herbezinning plaatsgevonden op het terrein van de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in politiecellen. Dit heeft geresulteerd in de volgende richtlijn, die door de vergadering van procureurs-generaal op 1 juli 1991 is vastgesteld.
a. Aangenomen moet worden dat gelet op artikel 9, eerste lid van de BGW en het arrest van de Hoge Raad van 20 november 1987 tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in beginsel dient plaats te vinden in een Huis van Bewaring. Niet altijd echter kan plaatsing in een Huis van Bewaring en overbrenging daar naar toe onmiddellijk na de aanhouding van een veroordeelde geschieden. Wanneer onmiddellijke plaatsing in een Huis van Bewaring niet mogelijk is, is het redelijk dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt aangevangen op een politiebureau, in afwachting van (zo spoedig mogelijke) plaatsing in een Huis van Bewaring.
b. De officier van justitie dient ervoor zorg te dragen dat, wanneer iemand ter executie van een vervangende hechtenisstraf is aangehouden, zo spoedig mogelijk plaatsing in en overbrenging van de aangehouden persoon naar een Huis van Bewaring plaats heeft. Plaatsing in een Huis van Bewaring dient uiterlijk na twee nachten, of wanneer aanhouding op vrijdag heeft plaatsgevonden uiterlijk na drie nachten, te zijn gerealiseerd.
c. De aangehouden persoon wordt bij insluiting gevraagd of hij er bezwaar tegen heeft om, indien geen plaatsing in een Huis van Bewaring gerealiseerd kan worden, de vervangende hechtenis uit te zitten op het politiebureau. Mits betrokkene hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, wordt de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op het politiebureau voortgezet, zonodig ook na de onder b bedoelde termijn, zolang plaatsing in een Huis van Bewaring nog niet is gerealiseerd. Zodra plaatsing in een Huis van Bewaring mogelijk is, dient betrokkene daar naar toe te worden overgebracht.
Indien betrokkene bezwaar heeft gemaakt tegen tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in het politiebureau, en plaatsing in een Huis van Bewaring niet binnen de onder b gestelde termijn is gerealiseerd, dan dient betrokkene in vrijheid te worden gesteld."
B. Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen, vastgesteld door het College van procureurs-generaal, in werking getreden op 1 augustus 1999. (Staatscourant 1999, 142 en 2002, 68)
Deze aanwijzing vervangt onder meer de 'Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen' (zie onder A).
" 7. Tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis
(…)
Gelet op de Penitentiaire beginselenwet, artt. 9, 10 juncto 15 dient tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in beginsel plaats te vinden in een HvB (huis van bewaring; N.o.). Niet altijd echter kan plaatsing in een HvB en overbrenging daar naar toe onmiddellijk na de aanhouding van een veroordeelde geschieden. Wanneer onmiddellijke plaatsing in een HvB niet mogelijk is, is het redelijk dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt aangevangen op een politiebureau, in afwachting van (zo spoedig mogelijke) plaatsing in een HvB. Het CJIB (Centraal Justitieel Incasso Bureau; N.o.) dient ervoor zorg te dragen dat, wanneer iemand ter executie van een vervangende hechtenis is aangehouden, zo spoedig mogelijk plaatsing in en overbrenging van de aangehouden persoon naar een HvB plaats heeft. Plaatsing dient uiterlijk na twee nachten, of wanneer aanhouding op vrijdag heeft plaatsgevonden uiterlijk na drie nachten, te zijn gerealiseerd.
De aangehouden persoon wordt bij insluiting gevraagd of hij er bezwaar tegen heeft om, indien geen plaatsing in een HvB gerealiseerd kan worden, de vervangende hechtenis uit te zitten op het politiebureau. Mits betrokkene hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, wordt de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op het politiebureau voortgezet, zonodig ook na de bovengenoemde termijn, zolang plaatsing in een HvB nog niet is gerealiseerd. Zodra plaatsing in een HvB mogelijk is, dient betrokkene daar naar toe te worden overgebracht.
Uitgangspunt is dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet op het politiebureau plaats vindt. Indien plaatsing in een HvB niet binnen de termijn kan worden gerealiseerd en indien betrokkene bezwaar heeft gemaakt, dient betrokkene in vrijheid te worden gesteld."
C. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275)
Artikel 28, eerste en tweede lid
"1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring."
Dit onderzoek aan de kleding, dat voorafgaat aan het insluiten van personen in een politiecel, is gebaseerd op artikel 9, lid 4 van de Politiewet 1993, en wordt ook wel de huishoudelijke fouillering genoemd. Deze fouillering is te beschouwen als een maatregel in het belang van de veiligheid op het politiebureau en ter bescherming van de in te sluiten persoon, en mag standaard worden verricht.
In de Nota van Toelichting bij de artikelen 28-30 van de Ambtsinstructie staat - voor zover hier van belang - het volgende.
Bij voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren dient te worden gedacht aan onder andere: aanstekers, lucifers, scherpe voorwerpen zoals messen, priemen en schroevendraaiers, medicijnen of andere verdovende middelen. Daarnaast kunnen ook geld, sieraden en waardepapieren in bewaring worden genomen, omdat deze binnen het cellencomplex aanleiding geven tot onrust, bijvoorbeeld indien deze voorwerpen zoekraken. Bij de kledingstukken die in bewaring kunnen worden genomen, moet worden gedacht aan schoenveters, dassen, sjaals, b.h.'s en broekriemen.
D. Huishoudelijk reglement arrestanten politiecellencomplexen stad Utrecht, 7 oktober 2000
Artikel 6, eerste lid Aangetroffen goederen tijdens fouillering
"Alle losse voorwerpen waaronder schoenen, kleding, veters, dassen, riemen en andere kledingstukken waaronder gespen en andere scherpe voorwerpen die een mogelijk gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van de arrestant of anderen, worden van de arrestant ingenomen voorafgaand aan zijn insluiting."
Artikel 16 Verzorging
"2. De arrestant heeft het recht om zich te wassen, te douchen en te scheren. Het wassen, scheren en douchen vindt plaats onder toezicht van tenminste één arrestantenverzorger, waarbij rekening wordt gehouden met de privacy van de arrestant en geslacht.
3. De regel is dat een arrestant zich om de dag kan douchen en indien nodig scheren. (…)
4. Ten behoeve van het wassen, scheren en douchen wordt door de dienstdoende arrestantenverzorger een handdoek en een verzorgingspakket beschikbaar gesteld. (…)
9. Aan de arrestant kan, uit de in het cellencomplex aanwezige voorraad, lectuur worden verstrekt voor zover aan hem geen beperkingen zijn opgelegd door de ovj (officier van justitie; N.o.) of de bij het onderzoek betrokken politiemedewerker. Dag- en nieuwsbladen worden niet verstrekt…"
E. "Zorg voor arrestanten in politiecellen", door E. Blaauw, A. Kerkhof en. Vermunt, DSWO Press Rijksuniversiteit Leiden, 1993
"4.4.1 Verschillende categorieën ingeslotenen
(…)
Al met al zijn personen van de volgende justitiële status te onderscheiden in cellen van politie:
- personen opgehouden voor verhoor;
- in verzekering gestelde personen;
- personen in het kader van een voorlopige hechtenis;
- personen in vreemdelingenbewaring;
- personen in het kader van een vervangende hechtenis;
- personen ondergebracht op het politiebureau in het kader van hulpverlening."
F. Penitentiaire beginselenwet, gepubliceerd in Staatsblad, 2002, 125. Inwerkingtreding op 8 maart 2002
Artikel 15, eerste lid
"De personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast worden geplaatst in een inrichting of afdeling dan wel overgeplaatst naar een inrichting of afdeling overeenkomstig de bestemming daarvan ingevolge hoofdstuk III.
Artikel 15a
"In afwijking van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, kan de selectiefunctionaris bepalen dat een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel is gelast en die in een politiecel verblijft, daar voor een periode van maximaal tien dagen zal verblijven, nadat hij heeft vastgesteld dat er voor deze persoon geen plaats is in een inrichting. De politiecel voldoet aan de regels die voor politiecellencomplexen zijn vastgesteld."